Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de bekrachtiging van het op 23 maart 2001 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329) regelen vast te stellen tot uitvoering van dit verdrag in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, en daartoe Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES aan te vullen en te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 541 wordt «afdeling 4» vervangen door «de Wet aansprakelijkheid olietankschepen BES en de afdelingen 4 en 5».
B
Aan titel 6 wordt na artikel 617 een afdeling toegevoegd, luidende:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
het op 23 maart 2001 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329);
het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992 (Trb. 1994, 229);
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Verdrag.
1. Deze afdeling is van toepassing op:
a. schade door verontreiniging door bunkerolie veroorzaakt in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, de territoriale zee daaronder begrepen;
b. schade door verontreiniging door bunkerolie veroorzaakt binnen de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba;
c. preventieve maatregelen, waar ook genomen, ter voorkoming of beperking van zodanige schade.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op:
a. schade door verontreiniging door bunkerolie zoals omschreven in het Aansprakelijkheidsverdrag, ongeacht of ten aanzien van die schade wel of geen schadevergoeding verschuldigd is ingevolge dat verdrag; en
b. oorlogsschepen, ondersteuningsschepen van de marine of andere schepen die toebehoren aan of geëxploiteerd worden door een Staat en die in de betrokken periode uitsluitend worden gebruikt in overheidsdienst voor niet-commerciële doeleinden, behoudens voor zover de desbetreffende Staat anders heeft beslist en daaraan op de voet van artikel 4, derde lid, van het Verdrag genoegzaam uitvoering heeft gegeven.
1. De scheepseigenaar op het tijdstip van het voorval is, behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid, aansprakelijk voor schade door verontreiniging door bunkerolie veroorzaakt aan boord of afkomstig van het schip, met dien verstande dat indien het voorval bestaat uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorsprong, de aansprakelijkheid rust op degene die ten tijde van het eerste feit de scheepseigenaar was.
2. Indien meer dan een persoon aansprakelijk is op grond van het eerste lid, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.
3. De scheepseigenaar is niet aansprakelijk indien hij bewijst dat:
a. de schade door verontreiniging door bunkerolie het gevolg is van een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog, opstand of natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onweerstaanbare aard;
b. de schade door verontreiniging door bunkerolie geheel en al werd veroorzaakt door een handelen of nalaten van een derde met de opzet schade te veroorzaken; of
c. de schade door verontreiniging door bunkerolie geheel en al werd veroorzaakt door onzorgvuldigheid of een andere onrechtmatige handeling van een overheid of andere autoriteit verantwoordelijk voor het onderhoud van vuurtorens of andere hulpmiddelen bij de navigatie, in de uitoefening van die functie.
4. Indien de scheepseigenaar bewijst dat de schade door verontreiniging door bunkerolie geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een handelen of nalaten van de persoon die de schade heeft geleden, met het opzet de schade te veroorzaken, of van de schuld van die persoon, kan hij geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de aansprakelijkheid tegenover die persoon.
5. Geen vordering tot vergoeding van schade door verontreiniging door bunkerolie kan tegen de scheepseigenaar worden ingesteld anders dan in overeenstemming met deze afdeling.
6. De scheepseigenaar heeft het recht van verhaal op derden die voor de schade uit anderen hoofde, anders dan uit overeenkomst, jegens de benadeelden aansprakelijk zijn.
Wanneer zich een voorval voordoet waarbij twee of meer schepen zijn betrokken en er ten gevolge daarvan schade door verontreiniging door bunkerolie is ontstaan, zijn de eigenaren van alle daarbij betrokken schepen, tenzij deze ingevolge artikel 620 van aansprakelijkheid zijn ontheven, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die redelijkerwijs niet te scheiden is. Op de onderlinge verhouding van de eigenaren van de betrokken schepen is artikel 545, derde lid, laatste volzin, van overeenkomstige toepassing.
De scheepseigenaar en de persoon of de personen die verzekeren of een andere financiële zekerheid stellen, kunnen hun aansprakelijkheid per voorval beperken uit hoofde van titel 7.
1. Vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging door bunkerolie kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld ter dekking van de aansprakelijkheid van de geregistreerde eigenaar wegens schade door dergelijke verontreiniging. In dit geval kan de verweerder, zelfs indien de scheepseigenaar op grond van artikel 622 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, zijn aansprakelijkheid beperken tot het bedrag gelijk aan het verzekerde bedrag of het bedrag van de andere financiële zekerheid als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag.
2. De verweerder komen alle verweermiddelen toe welke de scheepseigenaar tegen de vorderingen zou hebben kunnen aanvoeren, doch hij kan geen beroep doen op de omstandigheid dat de scheepseigenaar surseance van betaling is verleend, dat ten aanzien van de scheepseigenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of dat de scheepseigenaar zich in staat van faillissement of vereffening bevindt. Hij kan zich voorts verweren met een beroep op het feit dat de schade is veroorzaakt door opzettelijk wangedrag van de scheepseigenaar zelf, doch andere verweermiddelen welke hij zou hebben kunnen aanvoeren tegen een door de scheepseigenaar tegen hem ingestelde vordering komen hem niet toe.
3. De verweerder kan de scheepseigenaar steeds in het geding roepen.
1. De geregistreerde eigenaar van een schip met een brutotonnage van meer dan 1000 dat niet op grond van voor Nederland geldende rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren, is verplicht om, indien het schip een haven of laad- of losplaats in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba aanloopt of verlaat, een verzekering of andere financiële zekerheid, zoals een bankgarantie, in stand te houden voor het bedrag waartoe zijn aansprakelijkheid is beperkt, berekend overeenkomstig titel 7, ter dekking van zijn aansprakelijkheid overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling en artikel 7 van het Verdrag.
2. De artikelen 646 tot en met 653 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de geregistreerde eigenaar van een schip als bedoeld in het eerste lid.
C
Aan titel 20 wordt na artikel 1833 een afdeling toegevoegd, luidende:
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade uit hoofde van afdeling 5 van titel 6 vervalt door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag waarop de schade is ontstaan en in ieder geval door verloop van zes jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Indien de gebeurtenis bestond uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, loopt de termijn van zes jaren vanaf de dag waarop het eerste van die feiten plaatsvond.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister voor Rechtsbescherming,