Vastgesteld 11 november 2020
De vaste commissie voor Europese Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Veldman
Adjunct-griffier van de commissie, Buisman
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit.» Zij willen hier graag een enkele vraag over stellen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit.» Deze leden vragen de regering wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de onderhandelingen over een Brexit-deal?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben verschillende vragen aan de regering ter verduidelijking van de voorgestelde wijzigingen op de Verzamelwet Brexit en de implicaties ervan voor de Nederlandse voorbereiding op de Brexit.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit. Zij begrijpen het doel van deze wet. Nederland moet zich voorbereiden op het einde van de overgangsperiode van de Brexit: een unieke situatie waarbij veel onzekerheden aanwezig zijn. Dat de regering hier stappen toe zet is nodig en verstandig. De leden van de D66-fractie zijn tevreden dat de bijzondere waarborgen die door de Kamer in de eerdere Verzamelwet Brexit zijn gewijzigd – zoals het feit dat niet mag worden afgeweken van de Grondwet, een AMvB die afwijkt van de wet bij wet moet worden goedgekeurd, en de waarborg dat een ministeriële regeling die afwijkt van de wet, moet worden ingetrokken als een van beide Kamers bezwaar maakt tegen het voorstel van de regeling – in stand zijn gebleven. Wel vinden zij het van belang dat een wet als deze, met tijdelijk vergaande bevoegdheden, proportioneel is. De leden van de D66-fractie hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kritisch kennisgenomen van het wetsvoorstel en vinden het zorgelijk dat de regering deze tijdelijke wet verlengt, zeker op het punt van de algemene machtigingsbepaling. Deze leden vonden het bij het oorspronkelijk wetsvoorstel al onbegrijpelijk dat artikel X nodig is voor onvoorziene situaties. De leden van de SP-fractie vragen de regering wat zij heeft gedaan in de tussenliggende tijd om de onvoorziene situaties in kaart te brengen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit».
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit. Zij wensen hierover enkele vragen te stellen aan de regering.
In de memorie van toelichting wordt gerefereerd aan een brief van de regering van 5 mei 2020 aangaande de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk en dat daarin weinig tot geen voortgang wordt geboekt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe actueel dit uitgangspunt is, en vragen de regering om de stand van zaken te geven blijkens 11 november 2020.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre het hele terugtredingsakkoord is geregeld in nationale wetgeving, wat wel en wat niet is vastgelegd en waarom niet. Tevens vragen deze leden wanneer er een deal tot stand is gekomen voor 1 januari tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk de afspraken dan noodzakelijke nationale wetgeving wordt omgezet en welke voorbereidingen daarvoor wordt getroffen.
Nu is het terugtrekkingsakkoord bijna een jaar geleden gesloten. De leden van de CDA-fractie zijn eigenlijk wel benieuwd op welk moment de Belastingdienst begonnen is om dit in de ICT-systemen te integreren? Graag ontvangen zij een tijdlijn met wanneer dit besluit is omgezet in actie. Deze leden kunnen zich namelijk wel voorstellen dat dit allemaal niet in twee maanden lukt, maar veertien maanden zijn over het algemeen wel genoeg voor het aanbrengen van deze wijziging.
Tijdens de overgangsperiode die eindigt op 31 december 2020 verandert er niet zoveel in de juridische situatie. Rechten en plichten blijven in die periode voor burgers en bedrijven vrijwel gelijk. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de regering bedoelt met «niet zoveel» en wat er dus feitelijk wel is veranderd in de overgangsperiode. Deze leden vragen de regering welke lering getrokken kan worden uit de overgangsperiode ten behoeve van de readiness voorbereidingen.
Op nationaal niveau heeft de regering een inventarisatie gemaakt van de voorbereidingen die op dit moment voorzien zijn voor het aflopen van de overgangsperiode. De leden van de CDA-fractie vragen de regering deze inventarisatie te delen met de Kamer. Tevens vragen deze leden of de regering nog een grote oefening plant voor het einde van de overgangsperiode waarin eventuele zwakheden in de readiness voorbereidingen worden gevonden en in hoeverre dat van invloed zou kunnen zijn op de Verzamelwet Brexit.
Europese wet- en regelgeving zal na de overgangsperiode in beginsel niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk zoals nu nog het geval is. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in kaart te brengen welke wetgeving wel van toepassing is op de relatie van Nederland met het Verenigd Koninkrijk na de overgangsperiode en in het geval van een no-deal, daarbij specifiek ingaand op de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en eventuele andere verdragen. Tevens vragen deze leden welke bilaterale verdragen gelden tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk waar we op terug zullen vallen bij het ontbreken van een deal.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe buitenlandse bedrijven en/of handelaren die via Nederland met het Verenigd Koninkrijk handelen worden geïnformeerd en ondersteund in hun voorbereidingen. Deze leden vragen tevens of de regering Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB)- maatregelen verwacht in te moeten stellen die betrekking hebben op deze buitenlandse partijen die via Nederland handel drijven met het Verenigd Koninkrijk en is daarbij onderzocht of dit Europees of internationaal juridische belemmeringen geeft. Deze leden vragen de regering dus te verduidelijken in hoeverre deze wetgeving betrekking heeft op buitenlanders in Nederland die geraakt worden door de Brexit, denk aan vrachtwagenchauffeurs, expats van Britse bedrijven, seizoenarbeiders, etcetera.
De regering houdt nauwlettend in de gaten dat doelgroepen steeds tijdig geïnformeerd worden. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij dat doet. Welke groepen lijken nog niet goed geïnformeerd?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering de termijn van artikel X opnieuw in wil laten gaan en zij vragen de regering in hoeverre zij van plan is om deze omstreden machtigingsbepaling opnieuw van kracht te laten zijn en of te verlengen. De leden van de SP-fractie willen de toezegging dat dit de allerlaatste keer is dat de regering dit machtigingsartikel weer inzet in het kader van de Brexit. Kan de regering hier serieus op antwoorden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie realiseren zich dat ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen over het toekomstige partnerschap er na het aflopen van de overgangsperiode veel zal veranderen, ook als er goede afspraken over het toekomstige partnerschap worden gemaakt. Deze leden zien de noodzaak dat in alle gevallen voorbereidingen op de veranderingen als gevolg van het aflopen van de overgangsperiode nodig zijn door alle actoren: overheden, instellingen, bedrijven en burgers.
§1. Wijziging vangnet van artikel X Verzamelwet Brexit
De leden van de PVV-fractie hebben eerder forse kritiek geuit op de Verzamelwet Brexit en dan met name de vangnetbepaling van artikel X. Onder andere doordat de input voor deze bepaling en het gebruik ervan voornamelijk uit Brussel komt, één van de meest ondemocratische instanties die er bestaat. De regering wil de toepassingstermijn van artikel X nu verlengen tot na afloop van de overgangsperiode. Kan de regering specifiek aangeven aan welke (EU)-maatregelen de regering denkt die na afloop van de overgangsperiode moeten worden genomen en waarvoor artikel X als wettelijke basis zou kunnen dienen?
De rechtsstatelijke problematiek is met name aan de orde bij de regeling van artikel X, zo constateren de leden van de CDA-fractie. De derogatie-mogelijkheid doet afbreuk aan het primaat van de wetgever en aan een kernelement van de rechtsstaat dat krachtens het legaliteitsbeginsel eist dat overheidshandelen dient te berusten op een voorafgaande algemene regeling, die berust op een mede door het parlement vastgestelde wet. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de regering deze analyse deelt en wanneer dat het geval is vragen deze leden de regering dit nadrukkelijker in de memorie van toelichting op te nemen om in ieder geval aan te geven dat de bevoegdheden uit artikel X weliswaar nodig zijn maar tegen de grenzen van de Nederlandse rechtsstaat schuren. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit bewustzijn nog weinig blijkt uit de wet, maar kan bijdrage aan de zorgvuldigheid en terughoudendheid van het eventueel gebruik van dit artikel X en daarmee de legitimiteit ervan.
De regering stelt dat het soort maatregelen en acties afhangt van de uitkomst van de onderhandelingen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om nu al een inschatting te maken om welke regels het gaat gezien de voortgang die wél geboekt is in de onderhandelingen. Bovendien heeft de noodwetgeving betrekking op een no deal waarin er geen nieuwe afspraken zijn, dat betekent dus dat er rekening met alle mogelijke scenario’s en oneffenheden gehouden dient te worden. De leden van de CDA-fractie vragen of het enige antwoord daarop artikel X is en een verlenging daarvan of ziet de regering ook nog andere mogelijkheden en juridische wegen om onvoorziene problemen aan te pakken, te denken valt aan verruimen van lokale bevoegdheden of Europese inmenging.
Er is een interdepartementale inventarisatie van de thans voorziene voorbereidingen op het aflopen van de overgangsperiode gemaakt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze inventarisatie up-to-date is, dus niet van begin dit jaar, maar van afgelopen maand, en deze leden vragen de regering om de laatste versie te delen met de Kamer. Deze leden zouden dan graag inzichtelijk hebben of uit een actuelere inventarisatie blijkt dat op minder terreinen ingrijpen nodig is, of juist op meer terreinen waardoor de kans op gebruik van artikel X verkleind wordt.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat, zelfs indien er wel een akkoord over het toekomstige partnerschap tot stand komt, zich eveneens situaties kunnen voordoen waarin op enig moment met grote spoed nationale wetgeving moet worden aangepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorbeelden te geven van situaties waar de spoed zo hoog is dat wetten gepasseerd moeten worden zelfs wanneer er wel een akkoord is.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke aanpassingen de Europese Unie doet om haar wettelijk kader voorbereid te hebben op een no deal brexit. Deze leden vragen de regering of de Europese Unie eenzelfde noodclausule hanteert als deze regering doet in artikel X. Voorts vragen deze leden als dat het geval is op Europees niveau hoe de democratische controle op dergelijk Europese artikel X wordt gerealiseerd. Voorts vragen deze leden de regering welke wetgeving de Europese Unie zou moeten aanpassen volgens de regering ten behoeve van het Nederlands belang om te voorkomen dat wij in de problemen komen met ons juridisch kader.
De lange periode van onderhandelen en de coronacrisis zouden de kans hebben verkleind dat ook daadwerkelijk gebruik zal moeten worden gemaakt van artikel X. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de regering deze stelling ondersteunt en of de regering deze kansen in een percentage kan uitdrukken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er nu al in kaart wordt gebracht waar mogelijk knelpunten zitten en wordt daarvoor al een AMvB in voorbereiding opgesteld. Deze leden vragen de regering of de afgelopen periode gebruikt is om wetten aan te passen om eventuele noodsituaties te voorkomen.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat in het voorstel tot wijziging van de wet is opgenomen dat de noodvoorziening van artikel X om tijdelijk maatregelen te treffen toepasbaar blijft in de periode van zes maanden volgend op het einde van de overgangsperiode. In het wetsvoorstel blijven alle toepassingscriteria en procedurevoorschriften voor de toepassingen van artikel X ongewijzigd. Er wordt slechts een nieuwe termijn vastgesteld. Artikel X kan aldus nog steeds gebruikt worden om voorzieningen te treffen voor een soepele uittreding in de periode van zes maanden volgend op het einde van de overgangsperiode. Dit kan gaan om een AMvB die afwijkt van het bepaalde bij of krachtens de wet. Artikel X kan zowel bij een deal (handelsakkoord) als no deal gebruikt worden. Het biedt de regering verstrekkende bevoegdheden om tijdelijk van wetgeving af te wijken. Deze bijzondere derogatiemogelijkheid doet afbreuk aan het primaat van de wetgever en aan een kernelement van de rechtsstaat dat krachtens het legaliteitsbeginsel eist dat overheidshandelen dient te berusten op een door het parlement vastgestelde wet. Dat zou alleen het geval mogen zijn in acute noodsituaties. Kan de regering toelichten waarom ook in het geval van een deal, deze wet en in het bijzonder artikel X, noodzakelijk is? In hoeverre is er dan nog sprake van een acute noodsituatie? In hoeverre kan ervan uit worden gegaan dat middels een deal de meest prangende zaken geregeld zullen zijn en artikel X overbodig is? Indien dat het geval is, is artikel X dan nog proportioneel in relatie tot het doel?
Een regeling zoals voorgesteld in het oorspronkelijke artikel X van de Verzamelwet Brexit dient tijdelijk te zijn. Dat is het geval. Kan de regering toelichten waarom voor de termijn van zes maanden is gekozen? Waarop is de lengte van die periode gebaseerd? De leden van de D66-fractie merken op dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35 526) slechts drie maanden geldig is. Kan de regering toelichten waarom in dit geval een langere duur gerechtvaardigd is?
De leden van de D66-fractie merken verder op dat dit wetsvoorstel wordt aangegrepen om nationale wetgeving in lijn te brengen met delen van het terugtrekkingsakkoord. Deze leden vragen of na inwerkingtreding van deze wet dat waar nodig dat inmiddels is gebeurd met alle relevante bepalingen uit het terugtrekkingsakkoord?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de machtigingsbepaling enkel kan worden toegelaten als deze tijdelijk is en algemene maatregelen van bestuur niet afwijken van de Grondwet. Daarom vragen deze leden van de regering de garantie dat deze herinvoering van zes maanden de laatste keer zal zijn.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben bij het wetsvoorstel de volgende vraag. Bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de voorzienbaarheid van mogelijke situaties een grote rol gespeeld in relatie tot artikel X. De regering is daarop bevraagd door de leden van de Tweede Kamer en zij heeft destijds aangegeven dat eenvoudigweg niet alle situaties voorzienbaar zouden zijn, en derhalve een wettelijke grondslag tot acuut ingrijpen noodzakelijk werd geacht.
Nu dat er een langere voorbereidingsperiode is ontstaan door het herhaalde uitstel van de Brexit en de overeengekomen overgangsperiode in het terugtrekkingsakkoord, alsmede het in het terugtrekkingsakkoord opgenomen overgangsrecht, en de regering in de memorie van toelichting zelf aangeeft dat de kans hierdoor kleiner wordt dat ook daadwerkelijk gebruik zal moeten worden gemaakt van artikel X, doemt de vraag op waar de noodzaak tot acuut ingrijpen van de regering op een bepaald terrein dan nog in is gelegen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering hierop gemotiveerd in te gaan. Zij vragen de regering tevens of de regering in de tussenliggende periode, van de behandeling van de Verzamelwet Brexit in de Tweede Kamer en het huidige wetsvoorstel, meer situaties heeft voorzien die met een concrete bepaling in de Verzamelwet hadden kunnen worden opgenomen om te adresseren, waardoor er geen beroep zou hoeven te worden gedaan op de machtigingsbepaling van artikel X. Indien het antwoord hierop bevestigend is, vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie de regering aan te geven waarom er in die gevallen niet voor is gekozen om daarover een bepaling in de wet op te nemen, maar de voorkeur wordt gegeven aan het ingrijpen via de grondslag in artikel X. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien de antwoorden van de regering op de door hen gestelde vragen met belangstelling tegemoet.
§2. Wijzigingen op het terrein van de zorg (Verzamelwet Brexit, Verzamelwet VWS 2020, Wlz, Zvw)
De leden van de CDA-fractie begrijpen de noodzaak van de wijzigingen op het terrein van de zorg, maar hebben hier wel enkele vragen over.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om hoeveel gevallen het gaat waar er sprake is van grensoverschrijdende zorg tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dit door de koppeling aan sociale zekerheid binnen de reikwijdte van de Europese Verordening (EG) 883/2004 coördinatie socialezekerheidsstelsels valt. Als dat het geval is, vragen deze leden in hoeverre deze Europese wetgeving nog betrekking heeft op het Verenigd Koninkrijk na de overgangsperiode. Blijft deze sociale coördinatie van toepassing in het geval van een deal? De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze wetgeving in het geval van een no deal geen betrekking meer heeft op het Verenigd Koninkrijk of zijn in Verordening (EG) 883/2004 ook bepalingen opgenomen met betrekking tot mensen uit derdelanden. Deze leden vragen de regering waarom gezondheid valt onder sociale zekerheid. In het geval van een deal is deze koppeling logisch en zal de zorg van grensoverschrijdende zorg onder de Europese socialezekerheidscoördinatie vallen, maar in het geval van een no deal, waar de Verzamelwet Brexit voor bedoeld is, is deze koppeling toch niet logisch, zo stellen deze leden en zij vragen de regering om opheldering.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering onder welke internationale verdragen en welk internationaal recht de rechten van patiënten vallen wanneer er sprake is van een no deal en er dus geen afspraken gemaakt zijn. Zijn dat dan regels van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) of bepaalde conventies, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie delen het belang van het opvangen van onevenredig nadeel voor verzekerden in het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Het gaat hierbij om de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zij zien ook de noodzaak om na afloop van de overgangsperiode voorzieningen ten behoeve van de zorg te kunnen treffen, mede gelet op de huidige coronapandemie. Is er al enige duidelijkheid over hoe die mogelijke voorzieningen dan getroffen zullen worden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
§3. Wijziging Wet inkomstenbelasting 2001 & Wijziging Wet op de loonbelasting 1964
De leden van de CDA-fractie begrijpen de noodzaak van de aanpassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 en Wet op de loonbelasting 1964 om deze in overeenstemming te laten komen met het terugtrekkingsakkoord, maar hebben hier wel enkele vragen over.
De regering schrijft overal over readiness and preparedness van de Nederlandse bedrijven en burgers. Maar het stuk over de inkomstenbelasting lijkt niet te getuigen van een goede voorbereiding van de Nederlandse regering zelf. In november 2019 is het terugtrekkingsakkoord gesloten, dat overgangsrechten geeft aan kwalificerende belastingplichtigen. De uitvoeringstoets is redelijk vernietigend. Deze wijziging kan niet worden meegenomen bij de aanslagen. Op welke manier kunnen kwalificerende belastingplichtigen dan wel aanspraak maken op gelijke behandeling in Nederland, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij kunnen dat kennelijk niet via de loonbelasting en via de inkomstenbelasting doen omdat de formulieren niet zijn aangepast. Kunnen zij ergens een apart papieren formulier vragen, en kunnen zij hun werkgever vragen om wel maandelijks de heffingskortingen te krijgen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De inwoners van het Verenigd Koninkrijk die aan de in artikel 24 en 25 van het terugtrekkingsakkoord genoemde voorwaarden voldoen genieten op grond van dat akkoord na de overgangsperiode nog wel de vrijheden, maar zijn op dat moment niet meer aan te merken als inwoners van een EU-lidstaat. De leden vragen de regering of het deze mensen zijn die onder deze fiscale regelingen vallen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe dit gecontroleerd gaat worden. Deze leden vragen welke afspraken zijn daarover gemaakt met de Britse bevolkingsregister en op welke manier andere Europese lidstaten dit organiseren.
In het terugtrekkingsakkoord is afgesproken dat zowel inwoners van het Verenigd Koninkrijk in de verhouding met een EU-lidstaat als inwoners van de EU in de verhouding met het Verenigd Koninkrijk na de overgangsperiode de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde vrijheden blijven genieten in grensoverschrijdende situaties, indien hier voor het einde van de overgangsperiode al sprake van was en deze situatie zich na het einde van de overgangsperiode voortzet. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dat dan wil zeggen dat er voor deze personen niets verandert ongeacht er een deal of no deal is. En wanneer dat het geval is vragen deze leden de regering tot wanneer die regeling dan geldt.
In de uitvoeringstoets wordt gesteld dat de kwalificatie voor de maatregel complex is; met het verstrijken van de tijd wordt het moeilijker te controleren of de kwalificatie voor de fiscale faciliteit sinds 31 december 2020 voortduurt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een toelichting. Hoe kan dit minder complex worden gemaakt en op welke manier wordt de Belastingdienst voorbereid op deze complexe situatie? Tevens vragen deze leden de regering om hoeveel mensen het hier gaat die onder deze regeling zullen gaan vallen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de uitvoerbaarheid van het in artikel III opgenomen nieuwe artikel 10a.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit zou uitvoerbaar zijn, maar de Belastingdienst geeft aan dat de aangiftesystemen mogelijk niet tijdig zijn aangepast. Hoeveel personele capaciteit wordt er ingezet om dit wel tijdig te realiseren? Op welke wijze kunnen mensen ervoor zorgen dat voor hen wel de juiste regeling geldt? Welke acties moet de belastingplichtige dan ondernemen om daarvoor te zorgen? Hoeveel zelfredzaamheid kan in deze van mensen verwacht worden? Worden zij op de nieuwe regeling gewezen? Graag een reactie, zo vragen deze leden.
§4. Financiële gevolgen en administratieve lasten
Een eventuele voorziening op grond van artikel IXb of X van de Verzamelwet Brexit kan financiële gevolgen en administratieve lasten met zich meebrengen, stelt de regering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waar deze financiële gevolgen landen en hoe het Ministerie van Financiën hierbij wordt betrokken. Om wat voor soort financiële gevolgen of administratieve lasten gaat het, en kunnen bedrijven zich bij nalatigheid van de overheid bijvoorbeeld beroepen op schadevergoeding of bestaat er mogelijkheid om via AMvB steunpakketten uit te delen aan zwaar getroffen sectoren als gevolg van de Brexit wanneer er een onvoorziene noodsituatie ontstaat?
In de memorie van toelichting stelt de regering dat de wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 budgettair geen lastenrelevante effecten hebben. Terwijl in de uitvoeringstoets wordt gesteld dat er sprake is van incidentele kosten van 710.000 euro. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dit op te helderen.
§5. Consultatie en uitvoeringstoetsen
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de mogelijke uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst. In het eindoordeel van de uitvoeringstoets staat dat «het voorstel uitvoerbaar [is] mits wordt geaccepteerd dat de aangiftesystemen mogelijk niet tijdig zijn aangepast. In dat geval worden belastingplichtigen bij het doen van aangifte niet naar de juiste regeling geleid.» Is er inmiddels al zicht op een oplossing? En wat gebeurt er als mensen niet naar de juiste regeling worden geleid? Betalen zij dan mogelijk te veel belasting, of kunnen zij (onterecht) als fraudeur worden gezien?
Kan de regering garanderen dat mensen die door uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst niet van de juiste regeling gebruik maken, daardoor niet als fraudeur worden gezien door de Belastingdienst, zo vragen de leden van de VVD-fractie? En wat gebeurt er met mensen die mogelijk te veel belasting betalen? Wordt hen een mogelijkheid geboden dit bedrag later alsnog terug te krijgen? En welke initiatieven vinden er plaats om de doelgroep via andere vormen van overheidscommunicatie op de juiste regeling te wijzen, als dit niet automatisch via het aangiftesysteem van de Belastingdienst kan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Belastingdienst het bepaalde in het in artikel III opgenomen nieuwe artikel 10a.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitvoerbaar acht mits wordt geaccepteerd dat de aangiftesystemen mogelijk niet tijdig zijn aangepast. Deze leden vragen de regering dit aangiftesysteem op tijd aan te passen en willen weten waarom dat niet zou lukken.
De Belastingdienst zet zich in extra personele capaciteit te organiseren om de werkzaamheden tijdig te realiseren. Indien dat niet lukt worden de belastingplichtigen bij het doen van de aangifte niet naar de juiste regeling geleid met ondersteunende vragen. Dat sluit overigens de toepassing van de juiste regeling niet uit. Er wordt dan wel meer zelfredzaamheid van de belastingplichtige verwacht. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om toelichting hierop en vragen de regering of dit geen recept voor problemen met de Belastingdienst is.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd welke rol het eindoordeel heeft van de uitvoeringstoets door de Belastingdienst bij de voorgestelde wijzigingen van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de Wet op loonbelasting 1964, die erop wijst dat de kwalificatie voor de maatregel complex is en met het verstrijken van de tijd het moeilijker zal zijn te controleren of de kwalificatie voor de fiscale faciliteit sinds 31 december 2020 voortduurt. Als de Belastingdienst nu al verwacht op dat punt extra vragen, verzoeken, etcetera te ontvangen, zal de capaciteit bij de Belastingdienst dan voldoende zijn dit op te vangen? En zo nee, wanneer zal dat dan het geval zijn? Is het bekend – bij benadering – hoeveel belastingplichtigen dit dan betreft? Is men bezig met een inventarisatie om goed voorbereid te kunnen zijn? Is het bezwaarlijk dat belastingplichtigen bij het doen van aangifte niet naar de juiste regeling geleid worden? Wat gaat de regering doen om dit probleem op te lossen? Wanneer zullen aangiftesystemen wel aangepast zijn?
§6. Inwerkingtreding en terugwerkende kracht
Het inwerkingtredingsartikel (artikel VII) dat luidt: ARTIKEL VII INWERKINGTREDING
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.
2. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2020, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2021.
3. Artikel VI, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 februari 2020.
4. Aan besluiten die worden gebaseerd op een bij deze wet gewijzigd of ingevoegd onderdeel van de Verzamelwet Brexit kan, indien aan deze wijziging of invoeging ingevolge het tweede lid terugwerkende kracht is verleend, terugwerkende kracht worden verleend tot en met dezelfde datum.
De combinatie van lid twee en lid vier was inderdaad ook aanwezig in de originele Verzamelwet Brexit, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Dat is nog geen reden om het hier te handhaven, zo merken deze leden op. Het zet immers de Eerste Kamer in zijn geheel buitenspel. Indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel pas na januari in behandeling neemt en besluit het te verwerpen, ontstaat een buitengewoon onwenselijke staatsrechtelijke situatie. De regering kan dan via ministeriële regelingen (ex artikel X van de originele Verzamelwet Brexit), wetten wijzigen. Als de Eerste Kamer besluit om deze wet te verwerpen, dan is daarvoor niet eens een grondslag. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reflecteren op deze mogelijkheid en te overwegen om in ieder geval lid vier te schrappen omdat het zou kunnen leiden tot bizar staatsrecht. En feitelijk kan de Eerste Kamer daarmee volstrekt buitenspel en overbodig verklaard worden of als een stempelmachine gezien worden. En de leden van de CDA-fractie zouden die indruk toch maar al te graag wegnemen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of met zekerheid kan worden gezegd dat de overgangsperiode stopt op 31 december 2020 en daarmee de termijn voor de inwerkingtreding van deze wet met zekerheid vast te stellen is op 1 januari 2021.