Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 23 november 2020
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel jeugdzorgaanbieders als rechtsvorm een stichting hebben;
constaterende dat sinds de decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 deze stichtingen anders gefinancierd worden en daarom eerder aangemerkt worden als belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting;
constaterende dat dit vanwege de zorgvrijstelling alleen geldt voor aanbieders die naast zorg ook ondersteuning aanbieden bij andere opvoedproblemen in het kader van jeugdbescherming en jeugdhulp;
overwegende dat er geen ongelijk speelveld moet zijn tussen verschillende soorten zorgaanbieders die een stichting zijn;
verzoekt de regering, om samen met jeugdzorgaanbieders te onderzoeken op welke manier jeugdzorginstellingen gecompenseerd kunnen worden voor de vennootschapsbelasting,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Beukering-Huijbregts
Voordewind