Voorgesteld 3 december 2020
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de commissie-Van Dijk de regering naar aanleiding van de Q-koortsepidemie dringend adviseerde om voortaan het voorzorgsbeginsel te hanteren als het gaat om dierziekten die ook voor mensen gevaarlijk zijn (zoönosen);
constaterende dat het voorzorgsbeginsel nog onvoldoende is geborgd in de wetgeving op het gebied van besmettelijke dierziekten;
constaterende dat de regering werkt aan een plan van aanpak om het risico op het ontstaan van zoönosen aanmerkelijk te verkleinen (motie-Ouwehand 25 295, nr. 452);
spreekt uit dat het wettelijk instrumentarium om vanuit het voorzorgsbeginsel tijdig te kunnen ingrijpen bij dreiging van zoönosen op orde moet zijn;
verzoekt de regering, in het plan van aanpak duidelijk te maken hoe zal worden voorzien in een adequaat wettelijk instrumentarium om vanuit het voorzorgsbeginsel te kunnen handelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Esch
Ellemeet
Ploumen
Sazias
Van Gerven
Kuzu.