Ontvangen 3 december 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel 1 wordt toegevoegd «De daarin vermelde uitgaven worden steeds tevens als uitgaven en ontvangsten opgenomen in de betrokken departementale begrotingen of begrotingsfondsen».
Dit amendement strekt ertoe te regelen dat alle uit het Nationaal Groeifonds vloeiende gelden verlopen via de andere begrotingen.
Investeringen uit het Nationaal Groeifonds zullen in de huidige opzet budgettair aan andere begrotingen overgeheveld worden op het moment dat er een inhoudelijke aansluiting is tussen deze investeringen en reeds bestaande onder deze andere begrotingen vallende begrotingsartikelen. In dat geval wordt op de ontvangende begroting een ontvangst vanuit het Nationaal Groeifonds zichtbaar, waar de daadwerkelijke investeringsuitgave tegenover staat. Als deze route gevolgd wordt, bestaat het budgetrecht van de Kamer niet alleen uit een oordeel vooraf ten aanzien van de drie plafonds van verplichtingen en (eventuele) wijzigingen van deze plafonds, maar ook het oordeel «achteraf», dat betrekking heeft op het al dan niet budgettair goedkeuren van reeds aangewezen projecten waarin vanuit het Groeifonds via andere begrotingen geïnvesteerd wordt.
In andere gevallen zullen uitgaven volgens de regering direct uit de non-departementale begroting van het Nationaal Groeifonds vloeien. In dat geval is het budgetrecht van de Kamer beperkt tot het vooraf goedkeuring geven op de begrotingsartikelen van het Nationaal Groeifonds en het (eventueel) goedkeuren van plafondwijzigingen van deze drie artikelen. De Kamer heeft dus niet bij alle uit het Nationaal Groeifonds voortvloeiende gelden hetzelfde budgetrecht. De fondsbeheerders (de Ministers van EZK en Financiën) bezien per geval welke budgettaire route het meest voor de hand ligt.
Wat de ondergetekenden betreft ontstaat er door de gekozen opzet een onwenselijke situatie. Deze onwenselijkheid is primair gelegen in het beperkte budgetrecht van de Kamer als gelden direct uit de begroting van het Nationale Groeifonds naar projecten vloeien. Het is goed mogelijk dat relatief grote bedragen op deze wijze geïnvesteerd zullen worden. Binnen de kaders van de hoofdlijnen die de Kamer in dat geval goedkeurt zijn allerlei politiek gekleurde keuzes mogelijk waarover de Kamer geen budgetrecht meer heeft.
Het belang van het te allen tijde borgen van voldoende budgetrecht voor de Kamer overstijgt het belang van de eventuele uitvoeringstechnische vraag die zouden kunnen ontstaan als besloten dient te worden via welke begrotingsartikelen van andere begrotingen investeringen gedesaldeerd dienen te worden.
Dit amendement zal er daarmee voor zorgen dat alle Groeifonds-investeringen, nadat ze door de regering op basis van adviezen zijn uitgekozen, ter goedkeuring in incidentele suppletoire begrotingen aan de Kamer worden voorgelegd. Zo wordt geborgd dat de Kamer in alle gevallen, en niet enkel als de fondsbeheerders dit inhoudelijk passend vinden, een gedegen verankerd budgetrecht heeft.
Tot slot hechten de ondergetekenden er belang aan te benadrukken dat de voorgestelde wijziging niets af doet aan de gehanteerde systematiek ten aanzien van de 100% eindejaarsmarge. Alle nog niet aan projecten toegekende gelden blijven immers op de non-departementale begroting van het Nationaal Groeifonds staan.
Van der Lee Snels