Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 2020
Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op 5 november jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 21, debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat 2021) zijn door het lid Van Raan (PvdD) twee amendementen ingediend. Tijdens het notaoverleg Klimaat en energie op 26 november jl. heb ik toegezegd schriftelijk te reageren op beide amendementen. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging.
In amendement met Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 68 wordt voorgesteld om de onttrekking van € 680 miljoen uit de SDE+ naar de algemene middelen terug te draaien en deze naar de SDE++ te verschuiven. Ik ontraad dit amendement.
Zoals ik al heb aangeven tijdens de begrotingsbehandeling was de benutting van een beperkt deel van de SDE++-reserve voor het oplossen van Rijksbrede knelpunten dit voorjaar niet fraai maar wel nodig. Vanwege de zeer bijzondere omstandigheden en de vele (financiële) opgaven dit voorjaar achtte het kabinet het gerechtvaardigd dit jaar de ruimte in de beschikbare middelen voor de SDE(+) ten gunste te laten komen van het generale beeld. Die ruimte in de beschikbare middelen voor de SDE is er nu niet meer. Het geheel van de meerjarig beschikbare middelen, inclusief de begrotingsreserve duurzame energie, is toereikend voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen. Gelet op het belang van de middelen voor het doelbereik is het de inzet van het kabinet om alle middelen in te zetten voor de benodigde verduurzaming. Daarnaast is de motie van het lid Sienot aangenomen (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 38) die verzoekt alle beschikbare SDE-middelen uit te geven aan de doelen van de SDE++, en daarover in elke EZK-begroting te rapporteren. Ten slotte is het amendement technisch onjuist, want zowel de dekking voor het amendement als de inzet van de middelen komen uit begrotingsartikel 4, dus per saldo gebeurt er financieel niets op artikel 4 door dit amendement.
In amendement met Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 69 wordt voorgesteld om € 9,5 miljoen extra beschikbaar te stellen om de naleving van de energiebesparingsplicht op grond van de wet milieubeheer door gemeenten, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of omgevingsdiensten te verbeteren. Ik ontraad dit amendement.
Tijdens het notaoverleg van 3 december jl. is een motie ingediend door het lid Moorlag die raakt aan het doel dat ook dit amendement nastreeft (Kamerstuk 32 813, nr. 640). Deze motie verzoekt om met het bedrijfsleven en medeoverheden in overleg te treden om de nalevingsgraad te verhogen, dit te stimuleren en het toezicht en de handhaving te verbeteren. Deze motie zie ik als ondersteuning van beleid. Via de Erkende Maatregelenlijsten van de informatieplicht worden bedrijven ondersteund om maatregelen te treffen die energie- en kostenbesparend zijn en die zich in 5 jaar terugverdienen.
Ter ondersteuning van de uitvoering van het energiebesparingsbeleid heb ik al eerder middelen beschikbaar gesteld voor extra capaciteit in 2020 en 2021. In aanvulling daarop is het kabinet nu voornemens om in 2021 € 9,5 miljoen extra te committeren om in te zetten voor meerjarig extra capaciteit over de periode 2021–2023, alweer om de zekerheid te vergroten dat het Urgenda-doel wordt gehaald. Ik zal dit bij Voorjaarsnota inpassen in de EZK-begroting. Met deze additionele middelen worden achterblijvers opnieuw nadrukkelijker aangespoord en ondersteund de informatie aan te leveren en de besparingsmaatregelen te treffen. Omdat ik deze middelen meerjarig wil inzetten en wil financieren vanuit een andere begrotingspost, wordt het amendement ontraden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes