Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2020
Op 27 oktober jl. is de gewijzigde motie van de leden van Raan en van Haga (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 104), inzake het houden van regie over de hoeveelheid biomassacentrales, aangenomen. Naar aanleiding daarvan heeft het lid Van Raan verzocht om hierover een brief van het kabinet te mogen ontvangen, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (Handelingen II 2020/21, nr. 16, Stemmingen). Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
Ook het kabinet wil geen wildgroei van biomassacentrales. Daarom heb ik gemeenten, conform de eerdere aangenomen motie van de leden Sienot en Mulder (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 52), aangespoord om andere duurzame alternatieven dan biomassa te verkennen voor de lokale warmteopwekking. In vervolg daarop heeft het kabinet in het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen, dat onlangs aan de Kamer is aangeboden, aangegeven dat het belang van het bezien van alternatieve warmtebronnen in de Regionale Energiestrategieën (RES’en) en Transitievisies Warmte, actief onder de aandacht wordt gebracht bij IPO en VNG.
Het blijft uiteindelijk aan de andere overheden om in de Regionale Energiestrategieën en de Warmteplannen aan te geven op welke manier zij de warmtevoorziening willen vormgeven. Dat is logisch gezien hun kennis van de regionale en lokale situatie. In deze verantwoordelijkheid kan en wil het kabinet niet treden.
Het kabinet geeft actief richting aan de afbouw van de inzet van biogrondstoffen voor warmte. In het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen heeft het kabinet aangegeven de ambitie van de SER te onderschrijven om, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is, de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte te beëindigen.
Daartoe voert het kabinet, geadviseerd door PBL, de komende jaren een actief beleid voor een voortvarend afbouwpad met een gelijktijdige opbouw van alternatieven. In aanvulling zet het kabinet erop in om houtige biobrandstoffen zo beheerst mogelijk in te zetten, met als uitgangspunt dat datgene wat niet wordt ingefaseerd, ook niet hoeft te worden uitgefaseerd.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes