Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 2020
In 2016 en 2017 heeft de toenmalige Minister van Defensie uw Kamer bij verschillende gelegenheden geïnformeerd over een onderzoek door Defensie naar een melding van vermoedens van misstanden op vliegbasis Eindhoven (Kamerstuk 34 550 X, nrs. 48, 51 en 52). De melding, die uit meerdere delen bestond, had op hoofdlijnen vooral betrekking op declaraties en oneigenlijk gebruik van defensiemiddelen door personeel van de vliegbasis, in de periode tussen 2010 en 2016. In verband met deze kwestie is uw Kamer laatstelijk, bij brief van 31 januari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 70), geïnformeerd over de uitkomst van een door de toenmalig commandant van de vliegbasis gestart nader onderzoek, in aanvulling op het interne onderzoek dat naar de melding was gedaan alsmede de op basis daarvan getroffen maatregelen. Naar aanleiding van voornoemde onderzoeken zijn destijds (rechtspositionele) maatregelen tegen diverse betrokkenen genomen en zijn meerdere verandertrajecten in gang gezet waarin cultuur en leiderschap in alle lagen van de vliegbasis de aandacht hadden, net als integriteit en de dagelijkse bedrijfsprocessen.
In november 2016 heeft de degene die de melding had gedaan (hierna: de melder), voormalig medewerker van Defensie, zich gewend tot het Huis voor Klokkenluiders (hierna: het Huis) met het verzoek om onderzoek naar dezelfde vermoedens van misstanden te doen. In juli 2017 is het Huis een onderzoek naar vier van de vermoedens gestart. Voor de overige vermoedens geldt volgens het Huis dat deze niet op redelijke gronden zijn gebaseerd dan wel dat het maatschappelijk belang niet in het geding is. Voorts zag het Huis geen aanleiding voor een onderzoek, zoals melder verzocht, naar de bejegening van de melder door Defensie. Het rapport van het Huis is vandaag gepubliceerd op de website van het Huis1.
In het rapport komt het Huis tot het oordeel dat in twee van de vier onderzochte situaties een wettelijk voorschrift is geschonden, doordat werknemers zich niet als goed werknemer hebben gedragen door interne regelgeving te overtreden. Het Huis stelt vast dat daarbij niet op rechtmatige wijze werd omgegaan met overheidsgeld. Bijgevolg is het Huis van mening dat in deze situaties is voldaan aan de definitie van een misstand als omschreven in de Wet Huis voor Klokkenluiders. De desbetreffende situaties hebben betrekking op het onterecht declareren van reiskosten voor het reizen tussen het huisadres en een cursuslocatie door een aantal medewerkers op momenten tussen 2011 en 2015 en het oneigenlijk gebruik van een trainingsvlucht met een vliegtuig naar Italië voor een teambuildingbijeenkomst in november 2014. In het kader van het eerder uitgevoerde interne onderzoek zijn deze feiten door de door Defensie ingestelde commissie niet als concreet vermoeden van een misstand gekwalificeerd. Wel plaatste die commissie kritische kanttekeningen bij de gang van zaken die uit deze feiten bleek. (Kamerstuk 34 550 X, nrs. 51 en 52). Defensie had na het onderzoek ten aanzien van de twee situaties die het Huis aanmerkt als misstand, reeds besloten om nader onderzoek te doen en – zoals hiervoor gemeld – (rechtspositionele) maatregelen te treffen (Kamerstuk 34 550 X, nr. 72).
Met betrekking tot twee andere onderzochte situaties oordeelt het Huis dat geen sprake is van een misstand. Het Huis heeft in het onderzoek geen bewijs gevonden dat deze twee situaties daadwerkelijk op de door melder geschetste wijze hebben plaatsgevonden.
Het Huis concludeert dat Defensie sinds 2016, naar aanleiding van de interne onderzoeken naar de melding, voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat dergelijke situaties zich zullen herhalen. Het Huis refereert daarbij aan de tegen diverse betrokkenen genomen (rechtspositionele) maatregelen en het opgestarte cultuurprogramma, waarin de nadruk ligt op integriteit en naleving van regelgeving. Het Huis is van oordeel dat de opvolging die Defensie aan de gebeurtenissen heeft gegeven in verhouding staat tot de geconstateerde misstand.
Hoewel geen sprake was van een onderzoek naar de bejegening van de melder heeft het Huis wel aanleiding gezien om in het belang van een goede uitvoering van de interne procedure bij Defensie, een aantal punten over die procedure mee te nemen in zijn onderzoek. Het Huis is van oordeel dat die procedure wel uitging van de juiste regelgeving, maar dat die in onderhavig geval in het interne onderzoek dat in 2016 plaatsvond niet altijd juist is toegepast. Meer concreet ging het hier over het feit dat persoonlijke informatie over de melder in het onderzoeksrapport was opgenomen, de wijze waarop melder was geïnformeerd over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek en het niet geven van inzage in de concept rapportage. Ten aanzien van het eerste punt concludeert het Huis dat Defensie niet zorgvuldig is omgegaan met de identiteit van melder en daarmee een onnodige inbreuk op de privacy van melder heeft gemaakt. Met betrekking tot de andere twee punten oordeelt het huis eveneens dat Defensie in dit geval niet juist heeft gehandeld. Mede naar aanleiding van de commissie Giebels is de interne richtlijn voor het doen van onderzoek met betrekking tot de positie van de melder, het informeren van de melder over uitkomsten en opvolging van het onderzoek en de omgang met (persoonlijke) informatie reeds aangepast. Ik zal bezien of het beleid en de toepassing daarvan in de praktijk naar aanleiding van de bevindingen van het Huis nog verdere aanscherping behoeven.
Tot slot
Het onderzoek door het Huis nam in juli 2017 een aanvang. Het is goed dat er met publicatie van het rapport vandaag duidelijkheid is gekomen over het onderzoek van het Huis en dat daarmee, in het bijzonder door de vliegbasis Eindhoven, de blik vooruit kan worden gericht.
Naar aanleiding van het interne onderzoek in 2016 zijn door de toenmalig commandant van de vliegbasis Eindhoven verschillende trajecten in gang gezet gericht op cultuurverandering, leiderschap op alle niveaus van de vliegbasis en integriteit. Het cultuurprogramma «Eindhoven in beweging» is op dit moment nog steeds actief. Ik constateer dat het Huis zich daarover positief toont en dat het Huis concludeert dat Defensie voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de situaties, ten aanzien waarvan het Huis vaststelt dat interne regelgeving is overtreden, zich zullen herhalen. In het rapport zie ik een bevestiging dat Defensie moet voortgaan op de ingeslagen weg.
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser