Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 7 juni 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er voor de scholen in het funderend onderwijs tot en met het schooljaar 2022–2023 in totaal 5,8 miljard incidenteel beschikbaar wordt gesteld om de door COVID-19 ontstane achterstanden in te halen;
overwegende dat uit onderzoeken van de Algemene Rekenkamer (hierna: ARK) blijkt dat bij diverse onderwijsinvesteringen vanaf 2013 niet vast te stellen is of de gelden zijn besteed aan het beoogde doel en welk effect de investeringen hebben gehad;
tevens overwegende dat de regering in het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NPO) geen specifiek omschreven doelen heeft opgesteld met daaraan gekoppelde indicatoren en verantwoording om zowel tussentijds als achteraf te bekijken of de middelen op de meest effectieve manier worden besteed, zodat indien nodig kan worden bijgestuurd;
verzoekt de regering, om in samenspraak met het onderwijsveld op korte termijn te komen tot heldere meetbare doelen voor de inzet van de middelen van het NPO en een laagdrempelige vorm van verantwoording van de inzet van de middelen zoals door de ARK bedoeld, om tussentijds te monitoren of scholen aan deze verantwoording voldoen en met welk effect de middelen worden ingezet en om scholen nadrukkelijk te bevragen op het behalen van de doelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Peters
Paul