Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 2020
Op 16 november jl. informeerde ik Uw Kamer dat het kabinet 210 miljoen euro extra beschikbaar stelt, waarmee scholen in het funderend onderwijs en instellingen in het mbo extra hulp binnen en buiten de klas kunnen inschakelen in deze coronatijd. Hiervan is 102 miljoen euro bestemd voor het primair onderwijs (po). Om deze extra middelen bij het onderwijs te krijgen, heeft mijn ministerie een subsidieregeling in voorbereiding waarvan de beoogde publicatiedatum nog voor het einde van dit jaar voorzien is. De extra middelen worden aan de OCW begroting toegevoegd middels de derde nota van wijziging (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 123) bij de OCW begroting 2021 (Kamerstuk 35 570 VIII) waarover Uw Kamer deze week stemt.
Het lid Van Meenen heeft op 4 december een amendement (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 140) ingediend dat beoogd te regelen dat de extra middelen voor het basisonderwijs zo spoedig mogelijk aan scholen ter beschikking wordt gesteld via bekostiging met de werkdrukmethode, waarbij middelen gericht worden toegekend naar rato van de verdeling van de reeds bestaande onderwijsachterstandsmiddelen. Een motie (Kamerstuk 31 293, nr. 557) van gelijke strekking is door het lid Van Meenen ingediend tijdens het VAO Onderwijs en corona op dinsdag 1 december.
Ik wil Uw Kamer voorafgaand aan de stemming graag wijzen op de gevolgen indien het amendement wordt aangenomen. Als de middelen alleen verstrekt worden aan scholen die ook achterstandsmiddelen ontvangen, heeft dat de volgende consequenties:
• de 102 miljoen euro voor po komt terecht bij 2490 scholen. Dat is minder dan de helft van het totaal aantal scholen (6138). Alle scholen rekenen echter op deze middelen sinds er op 16 november over is gecommuniceerd.
• dit terwijl de extra investering bedoeld is ter bevordering van de continuïteit van onderwijs, deels om achterstanden ontstaan door corona te voorkomen, en om álle scholen die hiermee te maken hebben te ondersteunen.
• er ontstaat een situatie voor po die afwijkt van die voor vo en mbo, waar net zo goed onderwijsachterstanden bestaan.
Voor wat betreft het verstrekken van de middelen via de werkdrukmethode in plaats van een subsidieregeling betekent dit:
• dat de middelen, per school worden uitgekeerd, waardoor (regionale) samenwerking binnen het bestuur en tussen besturen moeilijker wordt gerealiseerd;
• dat je minder recht doet aan waar de nood het hoogst is omdat de middelen aan alle scholen met achterstandsleerlingen worden verstrekt, ongeacht de behoefte.
Ik besluit graag met op te merken dat deze extra middelen door het kabinet buiten de reguliere kaders om worden verstrekt. Daarmee is het geld beschikbaar gesteld met een specifiek doel. Dit doel zou door amendering worden aangetast.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob