Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2020
Op 22 september jl. heeft het kabinet toegezegd om in gesprek te gaan met de Amerikaanse ambassadeur Hoekstra en meer duidelijkheid te verschaffen over de toedracht van de bijeenkomst op de Amerikaanse ambassade met Forum voor Democratie, waarover in de media verslag is gedaan en u daarover nader te informeren (Handelingen II 2020/21, nr. 4, mondelinge vragenuur). Met deze brief doet het kabinet deze toezegging gestand, op basis van informatie uit meerdere gesprekken met de Amerikaanse ambassadeur en ander ambassademedewerkers, waarbij ingegaan zal worden op de verschillende vragen die tijdens het vragenuurtje aan de orde zijn gekomen. Tevens gaat deze brief in op de vragen die gesteld zijn over het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961).
Ik hecht eraan om allereerst te benadrukken dat buitenlandse diplomaten binnen de kaders van het diplomatiek recht in Nederland veel vrijheid hebben om invulling te geven aan hun taken. Nederland verwacht dat Nederlandse diplomaten eenzelfde vrijheid gegeven wordt in andere landen. Dat ambassades investeren in contacten met alle geledingen van de maatschappij en dus ook met politieke partijen is normaal en past bij doelstellingen van diplomatieke vertegenwoordigingen om hun hoofdsteden zo goed mogelijk te informeren over relevante ontwikkelingen en nationale standpunten zo effectief mogelijk uit te kunnen dragen.
De Amerikaanse ambassade heeft aangegeven dat op verschillende momenten in het jaar politieke partijen vertegenwoordigd in de Tweede Kamer worden uitgenodigd om met de ambassade in dialoog te gaan. Deze handelwijze is in lijn met wat van een buitenlandse ambassade verwacht mag worden.
Hierbij wordt, aldus de ambassade, de invulling van een dergelijk evenement grotendeels aan de politieke partijen gelaten. De bijeenkomsten met politieke partijen hebben zodoende in verschillende vormen en op verschillende locaties plaatsgevonden, bijvoorbeeld lunches, videoconferenties met de ambassadeur als gastspreker en ook zgn. «townhall»-bijeenkomsten, op de Amerikaanse ambassade maar ook elders in het land. De ambassade heeft aangegeven dat het primair aan de politieke partijen is om te bepalen wat het uitnodigingsbeleid is en of het een klein gezelschap betreft of dat het juist gaat om een grotere groep deelnemers.
De bijeenkomst van 10 september jl. op de Amerikaanse ambassade, waarover in de media bericht is, was volgens de ambassade onderdeel van het hierboven genoemde streven van de ambassade om met zoveel mogelijk politieke partijen te engageren. De formele uitnodiging voor deze bijeenkomst is uitgegaan vanuit de Amerikaanse ambassade, omdat veiligheids- en gezondheidsvoorschriften dat dicteren en van tevoren bekend moet zijn wie deel zal nemen. Om dezelfde redenen staat de ambassade evenmin toe dat er geluid- en beeldopnames gemaakt worden. De ambassade heeft aangegeven dat de uitnodigingenlijst door de partij is vastgesteld.
De ambassade heeft aangegeven dat voor zover haar bekend er niet gesproken is over campagnefinanciering en fondsenwerving en dat er geen financiële toezeggingen gedaan zijn door deelnemers aan de bijeenkomst. De Amerikaanse ambassade heeft het ministerie ervan verzekerd dat zij in geen geval toestaan dat er met ondersteuning van de ambassade of Amerikaanse diplomaten fondsenwerving of campagnes voor politieke partijen plaats zou vinden.
In de berichtgeving van De Groene Amsterdammer worden bronnen aangehaald die zeggen op 10 september jl. aanwezig te zijn geweest bij deze bijeenkomst en aangeven de indruk te hebben gekregen dat deze in het teken stond van fondsenwerving voor en/of de politieke campagne van Forum voor Democratie. Het is onwenselijk dat deze beeldvorming ontstaan is. Die boodschap is ook overgedragen aan de ambassade.
Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer
Het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961), in de tweede zin van artikel 41, eerste lid, verbiedt inmenging in de interne aangelegenheden van een gastland door een persoon die op grond van dit verdrag privileges en immuniteiten geniet. Het is, zoals Nederland al ten tijde van de ratificatie van dit verdrag aangaf, niet mogelijk – en ook onwenselijk – om een richtlijn aan te geven voor wat precies valt onder inmenging in de interne aangelegenheden. Dit is vanwege «de verschillen die nu eenmaal naar plaats en tijd bestaan in de waardering van wat wel en wat niet valt aan te merken als ontoelaatbare bemoeienis met de binnenlandse aangelegenheden van een ontvangende staat», aldus het Kabinet in zijn Memorie van Antwoord van 8 maart 1983 (Kamerstuk 16 644, nr. 7). Deze overweging geldt nog steeds. In de beoordeling of sprake is van ontoelaatbare inmenging in de interne aangelegenheden is een belangrijke rol weggelegd voor de Nederlandse regelgeving. Handelingen die onder Nederlands recht verboden zijn – te denken valt aan corruptie van ambtenaren of stembusfraude – zullen al snel een onrechtmatige inmenging zijn; in dat geval volgt de onrechtmatigheid ook uit de eerste zin van artikel 41, eerste lid. Handelingen die niet verboden zijn, kunnen onwenselijk geacht worden of kwalificeren als een onrechtmatige inmenging, maar daar zal een afweging plaatsvinden. Zo vindt Nederland het niet acceptabel indien een ambassade openlijk de onderdanen van een zendstaat een specifiek stemadvies geeft voor Nederlandse verkiezingen.
Het onderhouden van contacten met politieke partijen in Nederland teneinde de belangen van de zendstaat of zijn onderdanen te behartigen is daarentegen een normaal onderdeel van het werk van een diplomaat. Dat geldt ook voor het werk van Nederlands diplomaten in het buitenland. Ook vanuit dat perspectief is een algemene interpretatie van het begrip inmenging in interne aangelegenheden in de context van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer onwenselijk, en contraproductief.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok