Vastgesteld 16 oktober 2020
De vaste commissie voor Defensie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 29 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Defensie. Bij brief van 15 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Defensie beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
1.
Wanneer zal de munitievoorraad op het juiste niveau zijn om te kunnen voldoen aan de eerste hoofdtaak? Betekent dit dat Defensie op dit moment nog niet kan voldoen aan eerste hoofdtaak, de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied?
4.
Klopt het dat de voorraden munitie tot op heden niet berekend zijn op het kunnen voldoen aan de eerste hoofdtaak?
Hoewel met het versterken van de inzetvoorraden voor de tweede hoofdtaak een significante stap gezet is deze kabinetsperiode, is verdere groei noodzakelijk om voldoende munitie te hebben voor de eerste hoofdtaak en hiermee te kunnen voldoen aan de NAVO-norm. De NAVO vraagt de lidstaten de inzetvoorraden te dimensioneren op deze eerste hoofdtaak. Zoals aan uw Kamer in de «Verzamelbrief versterking voorraden» (Kamerstuk 27 830, nr. 268, d.d. 19 oktober 2018) is gemeld, wordt hiertoe het Beleidskader Inzetvoorraden (BKI) geactualiseerd. Op basis van dit geactualiseerde beleid stelt Defensie vervolgens nieuwe normen vast voor de operationele assortimenten. Een inventarisatie van de bestaande voorraden voor de hoofdtaken laat vervolgens zien waar tekorten bestaan.
Verdere doorgroei van inzetvoorraden richting de «eerste hoofdtaak norm» is een onderdeel van het bewegen in de richting van de NAVO-norm van 2% BBP. Een gefaseerde doorgroei van inzetvoorraden is daarbij wenselijk, ook omdat de industrie voor hoogtechnologische kapitale munitie niet eenvoudig de bestaande productielijnen kan opschalen.
2.
Kunt u nader ingaan op het feit dat de voorzien-in keten bij Defensie onder druk staat, en dat complexiteit en schaarste aan benodigde kennis en capaciteit leiden tot vertragingen? Kunt u daarbij specifiek ook ingaan op de gevolgen hiervan voor het project vervanging onderzeebootcapaciteit? Kan Defensie de gekozen verwervingsstrategie wel aan?
3.
Welke kennis en capaciteit zijn dermate schaars dat zij tot vertragingen leiden? Speelt dit ook in het proces rond de aanschaf van de nieuwe onderzeeboten?
Zoals ook in het Defensieprojectenoverzicht (Kamerstuk 27 830, nr. 313) is aangegeven, investeert Defensie in het herstellen, moderniseren en versterken van de krijgsmacht, ook op het gebied van materieel. Het aantal projecten dat Defensie uitvoert is hierdoor sterk toegenomen, evenals de investeringsquote en de aangegane verplichtingen. Dit leidt tot een algemene hoge belasting van de voorzien-in keten, zoals op de inkoopcapaciteit. Daarnaast is er sprake van een verhoogde vraag naar specifieke kennis, zoals over munitie of Chemische Biologische Radiologische en Nucleaire aspecten, die slechts beperkt beschikbaar is, zowel bij het bedrijfsleven en bij kennisinstellingen als bij Defensie. Ook is de productiecapaciteit van sommige leveranciers beperkt, hetgeen bijvoorbeeld bij munitie tot lange levertijden kan leiden. Tevens heeft de uitbraak van COVID-19 een impact op de uitvoering van projecten.
Zoals in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24) is aangegeven helt de balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling, engineering en bouw van onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) tussen Defensie en de kandidaat-werven over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding in concurrentie heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders te vergelijken om genoemde onbalans te ondervangen. Ook zal Defensie extern capaciteit inhuren, bijvoorbeeld van kennisinstellingen, om de kennis en kunde in de eigen organisatie aan te vullen. Defensie wil vanaf 2028 de Walrusklasse vervangen door een nieuwe capaciteit. De verwervingsvoorbereidingsfase loopt op schema en naar verwachting wordt de D-brief in 2022 aan uw Kamer aangeboden waarna tot gunning van een contract kan worden overgegaan.
5.
Bij artikel 1 Defensiebreed materieel is in 2021 102,6% juridisch verplicht. Hoe kan meer dan 100% van de uitgave juridisch verplicht zijn?
Dit heeft te maken met meerjarige investeringen het kas-verplichtingen stelsel. In dit stelsel wordt aangegeven wat in een jaar juridisch verplicht wordt, terwijl in de praktijk van investeringsprojecten dit bedrag in latere jaren wordt uitgegeven. Daardoor is een hoger percentage juridisch verplicht mogelijk. In 2021 is sprake van een overschrijding van de verplichtingenruimte. Dit leidt echter niet tot een overschrijding van het beschikbare budget in latere jaren, omdat Defensie in het uitvoeringsjaar stuurt op de uitgaven (en dus niet op de verplichtingen waarvan de uitgaven in verschillende jaren vallen), zodat deze binnen het beschikbare budget blijven.
6.
Wat verklaart het grote verschil in uitgaven van de jaren 2022 en 2023 bij artikel 1 Defensiematerieel?
Investeringsuitgaven kennen door hun aard niet jaarlijks een gelijkmatig verloop. In het DMF wordt gewerkt met over- en onderprogrammering. In de eerste jaren van het DMF tellen de investeringen op tot een hoger bedrag dan het daadwerkelijke budget (overprogrammering). Vanaf 2027 telt het totaal van het investeringsprogramma op tot een lager bedrag dan het daadwerkelijke budget (onderprogrammering). Omdat de ervaring van eerdere jaren leert dat het risico op vertragingen groot is, onder andere als gevolg van onvoorziene externe factoren, worden in de eerste jaren meer projecten gepland dan totaal aan budget beschikbaar is in een jaar. Door met deze overprogrammering te werken wordt zoveel als mogelijk getracht te voorkomen dat vertragingen bij individuele projecten leiden tot onderrealisatie van het beschikbare budget. Zie voor nadere duiding het DMF 2021 (2. Defensiematerieelagenda, p. 10).
Het verschil tussen 2022 en 2023 wordt voornamelijk verklaard door een lagere overprogrammering in 2022, waardoor meer ruimte ontstaat in het uitgavenkader van dat jaar. Daarnaast wordt in 2022 voor € 47 miljoen meer aan projecten in opdracht gegeven dan in 2023.
7.
De «verwerving defensiebreed materieel» in artikel 1 Defensiebreed betreft ook de uitgaven aan de Kustwacht Nederland en Kustwacht Caribisch gebied. Gaat het hier alleen om materieel of ook om personele kosten?
De uitgaven aan Kustwacht Nederland en Kustwacht Caribisch gebied betreffen de verwervings- en instandhoudingsuitgaven aan nieuwe en bestaande materieelprojecten. De personele uitgaven zitten niet in het DMF, maar in de reguliere defensiebegroting (voor beide Kustwachtorganisaties onder artikel 2 Koninklijke Marine). Momenteel is bij Defensie een onderzoek gaande om te bezien of de personele uitgaven van de uitvoerende organisaties (met betrekking tot verwerving, ontwikkeling, instandhouding en afstoting van materieel, IT en infrastructuur en vastgoed) overgeheveld kunnen worden naar het DMF. In 2021 en 2022 wordt daarmee proefgedraaid om te zien wat de gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering. Na deze periode wordt bezien of er voldoende informatie beschikbaar is en of het wenselijk wordt geacht om deze kosten op te nemen in het DMF.
8.
Waarom zijn de projecten in de realisatiefase aangaande het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) en de Defensiebrede vervanging van operationele wielvoertuigen (DVOW) commercieel vertrouwelijk?
In de realisatiefase van een project valt zowel de verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) als de uitvoering van een project. In deze fase vinden ook de voorbereidingen voor de contractuele verplichting(en) plaats. Hierdoor kunnen projecten in de realisatiefase nog commercieel vertrouwelijk zijn. Op het moment dat de commerciële vertrouwelijkheid van het beschikbare projectbudget voor het project niet langer gewaarborgd hoeft te worden, wordt de financiële reeks opgenomen.
Zoals opgenomen in het DPO 2020 (Kamerstuk 27 830, nr. 313), is de projectvoortgang van het DOKS vertraagd door een kort geding in de gunningsfase. De Kamer is hierover op 6 augustus jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 310). Omdat de gunningsfase opnieuw wordt doorlopen en het contract nog niet is gesloten, zijn de financiële gegevens commercieel vertrouwelijk.
Het project DVOW bestaat uit meerdere deelprojecten. Het contract van het DVOW-deelproject (militaire dieselquads) is recent getekend. Doordat begrotingsstukken zoals het DMF op een eerder moment worden vastgesteld dan het DPO, zijn deze financiële gegevens nog niet openbaar gemaakt in het DMF. In het DPO 2020 dat een latere standdatum heeft dan het DMF zijn deze gegevens wel opgenomen op pagina 14 en 29. Het totaal projectbudget bedraagt 1,618 miljard euro.
9.
In 2021 wordt er geen munitie meer aangekocht ten behoeve van de aanvulling van inzetvoorraden. Worden voorraden via een andere jaarlijkse post standaard bijgevuld?
Het project «Munitie t.b.v. aanvulling inzetvoorraden» is eind 2020 gerealiseerd en wordt vervolgens afgesloten. Verdere doorgroei van de inzetvoorraad munitie wordt gerealiseerd binnen lopende projecten als onderdeel van de «aanvulling munitievoorraden fase 2» (Kamerstuk 27 830, nr. 265, d.d. 19 oktober 2018). Zie ook het antwoord op vraag 1 en 4.
10.
Wordt er alleen voor de Nederlandse Defensie kleding gemaakt of ook voor andere krijgsmachten? In het tweede geval, voor welke krijgsmachten?
11.
Verkoopt Defensie ook kleding aan huursoldaten?
Defensie schaft kleding en persoonsgebonden uitrusting aan voor de Nederlandse krijgsmacht. In het kader van de Belgisch Nederlandse samenwerking (BeNeSam) voorziet zowel het project DOKS als het interim-pakket naast de Nederlandse Krijgsmacht ook de Belgische marine van gevechtskleding (Kamerstuk 27 830, nr. 310, d.d. 6 augustus jl.). Defensie koopt door middel van categoriemanagement voor de rijksoverheid (inclusief deel assortiment voor Defensie) bedrijfskleding in.
12.
Hoe wordt berekend hoeveel financiële middelen nodig zijn voor kennis en innovatie?
De instandhouding van de defensiespecifieke kennisbasis geschiedt door financiering van onderzoek door Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijke onderzoek (TNO), Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en Maritiem Research Institute Netherlands (MARIN). De omvang van deze uitgaven berust op de kennisbehoefte van de krijgsmacht en defensieorganisatie. Deze wordt om de paar jaar vastgesteld ten behoeve van de leidende beleidsdocumenten in dezen, de Defensienota en de Strategische Kennis- en Innovatie Agenda. De feitelijke toekenning van middelen is onderdeel van voornoemde bredere afwegingskader. In aanvulling daarop zijn er uitgaven aan contractonderzoek. Dat betreft technologieontwikkeling door de centrale Research & Development-organisatie en de krijgsmachtonderdelen, meestal gekoppeld aan kennisplannen. Verder beschikt Defensie met de Europese Defensie Agentschap-norm over een concreet richtsnoer voor uitgaven aan onderzoek en technologieontwikkeling (Research & Technology). Deze norm gaat er vanuit dat ten minste twee procent van een defensiebegroting aan R&T moet worden besteed om de krijgsmacht van de nodige kennis en technologieën te voorzien. Zoals opgenomen in de begroting, is de verwachting dat in 2021 1,2% van het Defensiebudget aan R&T wordt besteed.
De uitgaven aan innovatie betreffen het stimuleren, experimenten en opschalen van innovaties. Dat gebeurt deels met vaste en deels met fluctuerende budgetten. De vaste uitgaven betreffen het stimuleren van innovatie, op basis van daartoe ontwikkelde instrumenten zoals de Defensie Innovatie Competitie. De fluctuerende uitgaven betreffen kort-cyclisch innoveren, waarbij de beschikbaarheid van middelen leidend is.
13.
Onder welk begrotingsartikel vallen de nieuw aangekochte MQ-9 Reaper drones?
De nieuw aangekochte MQ-9 Reaper drones zijn in het DMF onder artikel 4 luchtmaterieel opgenomen.
14.
Waarom ontvangt Defensie vanaf 2023 inkomsten bij Artikel 4 Luchtmaterieel?
Het betreft hier de geraamde ontvangsten uit het motorenonderhoud voor buitenlandse luchtmachten aan de F135-motor van de F-35 bij het Logistiek Centrum Woensdrecht.
15.
Waarom is de juridische verplichting voor infrastructuur en vastgoed exclusief de jaarovereenkomst tussen het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Defensie?
De jaaropdracht aan het RVB wordt jaarlijks aan het begin van het jaar getekend en verplicht. Hierdoor worden de uitgaven en verplichtingen allebei in 2021 verantwoord, wat overeenkomt met het grootste deel van de uitgaven die het Rijksvastgoedbedrijf met de markt verplicht. Op 1 januari 2021 zit dit nog niet in de verplichtingenstand van 22,2%, omdat de verplichting op dit moment formeel nog niet is aangegaan. Deze verplichting voor de opdracht vanuit Defensie aan het RVB wordt aangegaan begin 2021.
16.
Wordt bij de block upgrade van de NH90, naast nieuwe sensoren, communicatiemiddelen en bewapening, ook rekening gehouden met eventuele vroege slijtage, roest of corrosie?
De introductie van de NH90 helikopter in Nederland is nog niet afgerond. Een onderdeel van deze introductie is namelijk het retrofitprogramma om alle airframes op een minimumstandaard te brengen. Dit programma is in 2013 gestart en omvat maatregelen om de helikopter onder meer corrosiebestendiger te maken, waardoor de NH90 voldoet aan de eisen uit het contract. Dit programma omvat preventieve en correctieve maatregelen, waaronder maatregelen ter bestrijding van corrosie aan de NH90. U bent hierover via het DPO over geïnformeerd. De kosten hiervan die terug te leiden zijn op ontwerpfouten worden onder voorwaarden door de industrie (NHI) gedragen.
Daarnaast bestaat er de block upgrade. Net als bij andere wapensystemen wordt voor de NH90 een instandhoudingsprogramma voorzien. In de behoeftestellingsfase voor dit programma wordt beschouwd welke aanpassingen aan de helikopter nodig zijn om de operationele relevantie en de vliegwaardigheid te waarborgen voor de verdere levensduur van het toestel.