Vastgesteld 4 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 15 september 2020 over fiscale moties en toezeggingenbrief Prinsjesdag Tweede Kamer (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 5).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 27 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Buisman
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de fiscale moties en toezeggingenbrief 2020. De leden hebben enkele vragen en opmerkingen en zullen specifiek ingaan op de ICT-achterstanden, IV-capaciteit en de gevolgen van de invoering vliegbelasting.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet evengoed een overzicht kan geven van de afgedane moties en toezeggingen in de verschillende genoemde Kamerbrieven, te weten; «Aanpak versterking besturing Belastingdienst, Toeslagen en Douane» (Kamerstuk 31 066, nr. 690), «Informatie over de Fraude Signalering Voorziening» (Kamerstuk 31 066, nr. 682) en «Verbeterd inzicht in de begroting van Financiën (IXB)» (Kamerstuk 35 300 IX, nr. 21).
De leden maken zich in de breedte zorgen over de IV-voorzieningen bij de Belastingdienst. Zoals door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zelf ook aangegeven, wordt er de komende periode veel gebruik gemaakt van de beschikbare IV-capaciteit. Heeft de Belastingdienst voldoende IV-capaciteit? De leden van de VVD-fractie vragen naar de houdbaarheid van de tijdelijke oplossing voor het belasting toegevoegde waarde (btw)-identificatienummer. Is de tijdelijke oplossing uitvoerbaar voor zowel de dienst als de ondernemer? Zo nee, waarom niet? Hoe vindt implementatie van een definitief systeem in 2023 plaats? Waarom duurt het nog tot 2023 voordat er kan worden begonnen met de nieuwbouw van het permanente systeem tot een btw-identificatienummer? Betekent nieuwbouw in 2023 ook dat het nieuwe systeem in 2023 kan worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom dit onderdeel is opgenomen onder het kopje afgedane moties en toezeggingen, terwijl er nog geen definitieve oplossing voor het btw-identificatienummer is.
De leden van de VVD-fractie vinden het opvallend dat een kabinetsreactie op het gevraagde rapport over de effecten van de vliegbelasting voor de luchtvrachtsector ontbreekt. Kan het kabinet uitgebreid reageren op de bevindingen? De leden van de VVD-fractie schrikken van de mogelijke gevolgen voor de kosten, de verslechterende concurrentiepositie en het verlies van maximaal mogelijk 6500 arbeidsplaatsen en het geheel verdwijnen van de cargoafdeling op Maastricht Aachen Airport. Deelt het kabinet deze zorg?
De leden van de VVD-fractie roepen in herinnering dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst tijdens het debat over de vliegbelasting heeft aangegeven verder «onderzoek laten doen naar wat het tarief nou betekent voor de positie van Maastricht Aachen (...). Als daar dingen uit zouden komen die verontrustend zijn, kunnen we daar altijd nog rekening mee houden als we de wet in werkelijkheid gaan implementeren»1. Zij vragen of de bevindingen uit het SEO-rapport voor het kabinet «verontrustend» genoeg zijn om rekening mee te houden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat het kabinet hier rekening mee houden?
Wat zeggen de conclusies uit het SEO-rapport over de belangrijke hub-functie van Schiphol en het kunnen continueren van deze functie wanneer Nederland een luchtvrachtbelasting invoert?
De leden van de VVD-fractie vragen welke rol de huidige coronacrisis speelt in de opbrengsten en vormgeving van de vlieg- en de luchtvrachtbelasting.
Hoeveel geld verwacht het kabinet de komende jaren op te halen met een luchtvrachtbelasting, ervan uitgaande dat de heffing per 1 januari 2021 ingaat? Hoe maakt het kabinet de afweging tussen de inkomsten van gelden uit de luchtvrachtbelasting en het mogelijk verlies aan duizenden banen en de verslechterende concurrentiepositie van de Nederlandse luchthavens? Wie betaalt welk deel aan luchtvrachtbelasting, uitgesplitst in vrachtbedrijven, verladers, vliegvelden, et cetera?
De leden van de VVD-fractie vragen welke stappen er in Europees verband zijn gezet om te komen tot een Europese luchtvrachtbelasting.
De leden van de VVD-fractie vragen naar welke verduurzamingstappen bedrijven binnen de luchtvrachtsector reeds hebben gezet. Kan het kabinet een vergelijking maken tussen de al gezette verduurzamingsstappen en het gewenste milieueffect van de maatregel van een luchtvrachtbelasting? Wat zegt de geringe milieuwinst over het effect en het doel van de maatregel?
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het kabinet, gezien de grote gevolgen voor de sector en impact van de coronacrisis, de vliegbelasting (voor luchtvracht) wil invoeren en waarom op dat moment. Zij zijn van mening dat het kabinet op korte termijn duidelijkheid moet geven aan de sector. 1 januari 2021 is het al snel, bedrijven moeten zich kunnen voorbereiden en worden door de onduidelijkheid vanuit het kabinet in onzekerheid gelaten.
De leden de VVD-fractie hebben over verschillende onderwerpen nog een enkele vraag.
Zij vragen naar de effectiviteit van de CO2-reducerende stimuleringsmaatregelen voor elektrische auto’s. Wanneer ontvangt de Kamer de «hand aan de kraan»-systematiek?
Wat doet het kabinet met de «hand aan de kraan»-systematiek? Kan het kabinet een toelichting geven op het Europese waterbedeffect en specifiek ook het Nederlandse waterbedeffect?
Kan het kabinet toelichten of het kabinetsbeleid ter stimulering van elektrische auto’s nu echt effectief is?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de handhaving Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). Start het kabinet met handhaving? Zo ja, op welke manier, waarom en waar is de voorgestelde manier van handhaven op gebaseerd? De leden vragen het kabinet om de Kamer op de hoogte te houden van het eventueel verlengen of laten aflopen van het handhavingsmoratorium wanneer het kabinet een besluit heeft genomen.
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het kabinet voornemens is om de gesprekken met België op te starten over de problematiek rond de hooglerarenbepaling. België heeft reeds een nieuwe regering en zoals beschreven is dat de voorwaarde waaronder België weer in overleg wil treden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de situatie rond de belastingaangifte wordt gemonitord. Gebeurt er ook meer dan «monitoren»? Wat houdt het monitoren precies in? Hoe wordt de belastingplichtige burger die hulp nodig heeft bij het doen van aangifte hiermee geholpen? Hoe groot is de groep mensen die toeslagen en/of kortingen misloopt door het niet correct doen van de aangifte? Kan het kabinet een verklaring delen over de grootte van de groep? Wat kan het kabinet doen, en wat doet het kabinet al, om het aantal mensen dat toeslagen en/of kortingen misloopt te verkleinen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de teveel betaalde box 3 belasting niet kan worden verrekend met de belastingaanslag in het jaar erna. Zij erkennen dat de bedragen niet al te groot zijn, maar benadrukken dat het hier gaat om teveel betaalde belasting.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Lodders over het specifiek informeren van de Kamer over de kosten, CO2-reductie en positieve en negatieve neveneffecten per fiscale maatregel van het Klimaatakkoord.2 Zij zien in de vraag naar monitoring van het klimaatbeleid door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geen acceptabele uitvoering van de motie. Is het kabinet zelf bereid is de monitoring uit te voeren? Zo ja, waarom wel; zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Systeem nieuw btw-identificatiemiddel
Kan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst nader toelichten waarom het niet mogelijk is een definitief systeem voor het btw-identificatienummer te implementeren naast de inpassing in het informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van de Belastingdienst van de EU-regelgeving inzake e-commerce, nu het laatste vrijwel op schema ligt3
Overzicht discoördinatie belastingheffing/premieheffing
Kan de Staatssecretaris van Financiën de Kamer nader informeren omtrent de voortgang van de vormgeving van de belastingverdragen met België en Duitsland? In hoeverre zijn de lopende onderhandelingen gevorderd en wanneer is het de verwachting dat de nieuwe belastingverdragen in werking zullen treden?
Verjaarde schulden
Kan de Staatssecretaris van Financiën aangeven of de realisatiedatum van 1 oktober 2020 is gehaald? Zo niet, kan de Staatssecretaris van Financiën dan aangeven waarom niet? Kan de Staatssecretaris van Financiën aangeven of de realisatiedatum van 31 december 2020 onder ii en iii naar verwachting wordt gehaald?
Misstanden melden bij een onafhankelijke instantie
Kan de Staatssecretaris van Financiën aangeven in hoeverre de onafhankelijkheid van de personeelsraadpersonen wordt gewaarborgd?
Ten onrechte niet-verminderende vervolgingskosten
Kan de Staatssecretaris van Financiën een indicatie geven van de tijdspanne waarbinnen alle ten onrechte niet-verminderende vervolgingskosten zijn afgehandeld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de fiscale moties en toezeggingenbrief van Prinsjesdag. Deze leden hebben over enkele onderwerpen nog aanvullende vragen.
Het kabinet schrijft: «Deze zomer zijn veel moties en toezeggingen afgedaan in onder meer de Kamerbrief «Aanpak versterking besturing Belastingdienst, Toeslagen en Douane»4, Kamerbrief «Informatie over de Fraude Signalering Voorzieningen»5 en «Verbeterd inzicht in de begroting van Financiën (IXB)»6. Deze afgedane moties en toezeggingen komen in deze brief niet meer aan bod. De leden van de CDA-fractie vernemen graag welke moties daar zijn afgedaan. Want zij kunnen bijvoorbeeld daarover geen zinnen vinden in de brief over FSV.
Bescherming van klokkenluiders
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op welke wijze de vereisten uit het rapport Protection of Whistleblowers bij de Belastingdienst zijn geregeld.7 Zij merken daarbij in het bijzonder op dat de bescherming van klokkenluiders ook voor uitzendkrachten – en alle andere tijdelijk ingehuurde krachten – moet gelden, dat het veel makkelijker gemaakt dient te worden om als klokkenluider voor een extern meldingspunt te kiezen en dat er meer bescherming moet zijn voor klokkenluiders tegen sancties dan nu aangegeven in de CAO, wanneer dit vergeleken wordt met de richtlijnen van de Raad van Europa. De leden van de CDA-fractie verzoeken het kabinet de hele richtlijn te implementeren.
Vliegbelasting
De leden van de CDA-fractie achten de toezegging om onderzoek te doen naar de effecten van een vliegbelasting nog niet afgedaan en zij verwijzen verder naar het verslag op het Belastingplan 2021 (Kamerstuk 35 572, nr. 10).
Overzicht discoördinatie belastingheffing/premieheffing
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst wat zijn inzet is om de in de bijlage uiteengezette discoördinaties tegen te gaan. Is de inzet bijvoorbeeld dat thuiswerk altijd door de werkstaat mag worden belast, zodat er geen verschil is tussen de belastingheffing en de premieheffing? Is de inzet om te proberen Verordening (EG) nr. 883/2004 zo aangepast te krijgen dat de premieheffing niet afhangt van de vlag van een schip, maar van de vestigingsplaats van de exploitant van het schip? De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om een antwoord per punt wat de inzet is om de discoördinatie op te lossen.
Misstanden melden bij een onafhankelijke instantie
De leden van de CDA-fractie zijn positief dat de personeelsraadspersonen zijn ingesteld. Op welke wijze is dit binnen de organisatie kenbaar gemaakt en zijn de raadspersonen binnen de organisatie in gesprek gegaan? Hoe verhoudt de functie van personeelsraadspersoon zich tot een vertrouwenspersoon? In het instellingsbesluit is geregeld dat de personeelsraadspersonen de vertrouwelijkheid van een signaal niet kunnen handhaven in het geval van een wettelijke (aangifte)verplichting. Kan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangeven welke wettelijke (aangifte)verplichtingen dit zijn? Betekent dit dat als de klokkenluiders in de kinderopvangtoeslagaffaire naar de personeelsraadspersonen waren gegaan zij dit signaal niet vertrouwelijk hadden kunnen behandelen?
Hulp bij belastingaangifte
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de hulp bij belastingaangifte (HUBA) in coronatijd plaatsvindt. Worden wel eenzelfde aantal belastingplichtigen geholpen maar meer gespreid? Zijn de hulplocaties zo ingericht zodat belastingplichtigen rekening houdend met de corona-voorschriften toch geholpen kunnen worden?
Country-by-country reporting
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de ervaringen met de landenrapporten wat verder kan toelichten. In hoeveel gevallen is aan de hand hiervan nadere informatie opgevraagd? Wordt de beoordeling van aangiften hierdoor makkelijker of beter? Hoe heeft de Belastingdienst gemerkt dat er een preventieve werking uitging van de aandacht voor verrekenprijzen?
Voortgang belastingverdrag met België en problematiek hooglerarenbepaling
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst geeft aan dat België de problematiek van de hooglerarenbepaling pas weer wilde bespreken als er een federale regering was gevormd. De leden van de CDA-fractie merken op dat België inmiddels weer een regering heeft. Kan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst het bespreken van deze onderwerpen nogmaals onder de aandacht brengen?
Thuiswerkdagen bij grensarbeiders
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het het mooist zou zijn als een nieuwe regeling voor thuiswerkdagen zou worden opgenomen in het Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-modelverdrag. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst geeft echter aan dat dat niet op korte termijn zal lukken. De leden van de CDA-fractie menen echter dat een onderwerp wat zo lokaal is ook best op een lager niveau besproken zou kunnen worden. Als in de Europese Unie of zelfs maar in een kopgroep hierover nagedacht wordt, zou dat veel sneller tot een oplossing kunnen leiden. Het gaat immers alleen om grensarbeiders, dus niet zozeer om mensen die thuiswerken bij een bedrijf dat gevestigd is aan de andere kant van de wereld. Ziet de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst mogelijkheden om het probleem van thuiswerkdagen bij grensarbeiders in de Europese Unie aan te kaarten?
Evaluatie parameters box 3
De leden van de CDA-fractie danken het kabinet voor de uitwerking. Zij merken echter op dat een aantal percentages boven de 100% uitkomt. Dat kan als er ook schulden in zitten. Kan het kabinet een uitsplitsing maken naar spaargeld, overige bezittingen en schulden en kan het kabinet aangeven wat het gemiddelde percentage rendement is dat over elk van deze drie categorieën gerekend is? Indien op schulden hetzelfde rendement geïmputeerd wordt als op spaargeld, dan vragen de leden van de CDA-fractie waar particulieren gratis kunnen lenen en of nu niet juist die aanname vraagt om een heroverweging
De leden van de CDA-fractie zouden graag voor het jaar 2016 zien hoe de vermogens verdeeld zijn zoals weergegeven in tabel zes van de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016 en hoe vanuit daaruit de percentages zijn afgeleid. Zij merken namelijk op dat er relatief meer spaargeld lijkt te zijn in die tabel en dat er relatief meer als zakelijke waarden belast wordt.
Symposium economische modellen
De leden van de CDA-fractie merken op dat er ook tussen de toezegging in 2018 en nu behoorlijk wat tijd verstreken is en vragen het kabinet of er al een tentatief programma klaarligt.8
Voortgangsmonitor klimaatakkoord
De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet jaarlijks wordt voorzien in een rapportage van kosten, reductie en positieve en/of negatieve neveneffecten van de fiscale regelingen. Zij merken op dat het op die manier mogelijk is tussentijds bij te sturen en een vergelijking over de tijd te maken. Zij verzoeken het kabinet zo’n voortgangsrapportage samen te stellen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de invulling van fiscale moties en toezeggingen. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van D66 lezen dat België, onder voorwaarde dat er een nieuwe federale regering gevormd zou zijn, bereid is om de problematiek bij de hooglerarenbepaling te bespreken. Welke acties zijn dit najaar voorzien, nu die nieuwe federale regering gevormd is?
De leden van de fractie van D66 vragen of het Nederlandse kabinet bilateraal medestanders wil zoeken om met die landen gezamenlijk het maken van een drempelregeling voor thuiswerkdagen van grensarbeiders onder de aandacht te brengen van de OESO. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om in EU- of Benelux-verband spreken over de problematiek rond thuiswerken bij grensarbeiders, bijvoorbeeld nu Nederland nog enkele maanden voorzitter is van de Benelux-Unie?
De leden van de fractie van D66 vragen welke stappen het kabinet na de conferentie over de tax governance code wil zetten om te zorgen dat de essaybundel en conferentie zich vertalen tot een praktijk waarin blijvende aandacht is voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en belastingadviseurs. Welke rol speelt transparantie in deze tax governance code, bijvoorbeeld ten aanzien van het belastingbeleid van bedrijven en ten aanzien van de vraag in welke landen zij hoeveel belasting betalen? De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel procent van de grootste Nederlandse bedrijven nu publiceert hoeveel belasting ze in welk land betalen en hoe deze praktijk zich ontwikkelt.
De leden van de fractie van D66 vragen of in het verdragsbeleid kan worden opgenomen dat bij onderhandelingen van verdragen zoveel mogelijk discoördinatie van belastingheffing en premieheffing moet worden voorkomen en dat dit ook actief onder de aandacht wordt gebracht bij de onderhandelingspartner.
De leden van de fractie van D66 vragen tot welke nieuwe inzichten country-by-country-reporting heeft geleid wat betreft het toepassen van de verrekenprijssystematiek.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Europese Commissie ook bezig is met de evaluatie van de implementatie van Anti Tax Avoidance Directive – II (ATAD2) in de Nederlandse wetgeving.
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld naar aanleiding van de brief van 15 september 2020 (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 5). Bij beantwoording van de vragen is rekening gehouden met het thema waar de vragen op zien.
Kamerbrieven
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet een overzicht kan geven van de afgedane moties en toezeggingen in de verschillende genoemde Kamerbrieven. Ook de leden van de CDA-fractie vernemen graag welke moties en toezeggingen zijn afgedaan.
In bijlage 1 is een overzicht bijgevoegd van de moties en toezeggingen die zijn afgedaan in de genoemde brieven.
Systeem nieuw btw-identificatiemiddel
De leden van de fractie van de VVD maken zich in de breedte zorgen over de IV-voorzieningen bij de Belastingdienst en vragen of de Belastingdienst voldoende IV-capaciteit heeft.
De vraag naar ICT-capaciteit blijft onverminderd groot. Dit vraagt om voortdurende aandacht voor de besturing van het ICT-portfolio en de inzet van ICT-capaciteit. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart met als doel de ICT-uitvoeringsorganisatie én de sturing op de uitvoering van de ICT-projecten binnen de Belastingdienst zodanig te verbeteren dat deze doelmatiger en effectiever kunnen opereren. Het Verbeterprogramma dient eind 2022 te worden afgerond. Een nadere toelichting op het ICT-verbeterprogramma is opgenomen bij de brief van 14 september 2020 aan uw Kamer «Op weg naar de beste Belastingdienst voor Nederland».9
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de houdbaarheid van de tijdelijke oplossing voor het belasting toegevoegde waarde (btw)-identificatienummer. De leden van de fractie van de VVD vragen of de tijdelijke oplossing uitvoerbaar is voor zowel de dienst als de ondernemer.
Zoals mijn voorganger aan de Tweede Kamer gemeld heeft in zijn brief van 19 december 201810, doet de gekozen oplossing voor het btw-identificatienummer recht aan zowel het belang van de privacy van ondernemers, als aan het belang van een ongestoorde heffing van de omzetbelasting. Het btw-identificatienummer wordt alleen gebruikt voor vermelding op facturen en website en voor afhandeling van EU-gerelateerde transacties. Daarmee wordt extra complexiteit in systemen en processen voorkomen en wordt vermeden dat aanpassingen moeten worden doorgevoerd in de verouderde applicaties van het OB-systeemlandschap. De oplossing is toekomstbestendig, in die zin dat de nieuwe nummersystematiek kan worden overgenomen in het nieuwe OB-systeem.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de implementatie van een definitief systeem in 2023 plaatsvindt. Daarnaast vragen zij waarom het tot 2023 duurt voordat er kan worden begonnen met de nieuwbouw van het permanente systeem tot een btw-identificatienummer. De leden van de fractie van de VVD vragen of nieuwbouw in 2023 ook betekent dat het nieuwe systeem in 2023 kan worden ingevoerd. De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom dit onderdeel is opgenomen onder het kopje afgedane moties en toezeggingen, terwijl er nog geen definitieve oplossing voor het btw-identificatienummer is. De leden van de fractie van de PVV vragen om een nadere toelichting waarom het niet mogelijk is een definitief systeem voor het btw-identificatienummer te implementeren naast de inpassing in het informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van de Belastingdienst van de EU-regelgeving inzake e-commerce, nu het laatste vrijwel op schema ligt.11
Omdat de Belastingdienst aan onderhoud en beheer, en aan de implementatie van onder andere de EU-regelgeving inzake e-commerce met voorrang aandacht geeft en er geen extra of andere IV-capaciteit voorhanden is, is het onvermijdelijk dat nu niet de gewenste aandacht kan worden gegeven aan de wenselijke modernisering van andere IT-voorzieningen in het domein van de omzetbelasting. Ook wordt verwacht dat in de nabije toekomst IV-capaciteit nodig zal zijn voor implementatie van andere wijzigingen in de omzetbelasting waarover op EU-niveau reeds overeenstemming is bereikt, zoals de wijzigingen in het regime voor kleine ondernemers.
De Belastingdienst mitigeert de gevolgen van het uitstel van nieuwbouw zo goed als mogelijk, maar voor de continuïteit op middellange termijn blijft het noodzakelijk ruimte te vinden voor modernisering. Naar de stand van nu kan de nieuwbouw van het systeem niet eerder dan 2023 starten en vanaf dan is nog minimaal vier jaar nodig voor een werkend nieuw OB-systeem. Tot dat moment kan door de Belastingdienst de huidige werkwijze van het btw-identificatienummer gecontinueerd worden.
Vliegbelasting
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet uitgebreid kan reageren op de bevindingen uit het gevraagde rapport over de effecten van de vliegbelasting voor de luchtvrachtsector (SEO-rapport). Verder vragen deze leden of het kabinet de zorgen deelt over de mogelijke gevolgen voor de kosten, de verslechterende concurrentiepositie en het verlies van maximaal mogelijk 6500 arbeidsplaatsen en het geheel verdwijnen van de cargoafdeling op Maastricht Aachen Airport. De leden van de fractie van de VVD vragen verder of de bevindingen uit het SEO-rapport voor het kabinet «verontrustend» genoeg zijn om hier rekening mee te houden en, zo ja, op welke manier. Daarnaast vragen deze leden hoe het kabinet de afweging maakt tussen de inkomsten van gelden uit de luchtvrachtbelasting en het mogelijk verlies aan duizenden banen en de verslechterende concurrentiepositie van de Nederlandse luchthavens. Tenslotte vragen deze leden wanneer het kabinet, gezien de grote gevolgen voor de sector en impact van de coronacrisis, de vliegbelasting (voor luchtvracht) wil invoeren en waarom op dat moment.
De leden van de CDA-fractie achten de toezegging om onderzoek te doen naar de effecten van een vliegbelasting nog niet afgedaan en verwijzen naar het verslag op het Belastingplan 2021. In dit verslag vroegen deze leden waarom ervoor gekozen is om de vliegbelasting onder de huidige economische omstandigheden en na het onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten voor Maastricht Airport ongewijzigd in werking te laten treden per 1 januari 2021. Verder vroegen deze leden wat het kabinet vindt van de conclusies van SEO in hun onderzoek naar de effecten van een vliegbelasting voor de luchtvrachtsector en op welke wijze dat heeft meegewogen in de afweging om de vliegbelasting ongewijzigd en direct in werking te laten treden.
SEO heeft op basis van literatuuronderzoek, een modelmatige doorrekening en interviews de effecten van de vliegbelasting op de vrachtsector ingeschat. Als de in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen belasting op vrachtvliegtuigen (luchtvrachtbelasting) volledig doorberekend zou kunnen worden door luchtvaartmaatschappijen aan verladers, zou dat leiden tot een beperkte stijging van de kosten van luchtvrachtvervoer. Het directe effect op het aantal vrachtvluchten, de werkgelegenheid en het klimaat is dan zeer beperkt (minder dan 1%). Luchtvaartmaatschappijen kunnen echter niet in alle gevallen de vliegbelasting doorberekenen. De luchtvrachtbelasting zou er dus aan kunnen bijdragen dat luchtvaartmaatschappijen de operatie zouden gaan verplaatsen van de Nederlandse luchthavens naar buitenlandse luchthavens, om de belasting te omzeilen. Hierdoor zouden de twee betrokken Nederlandse luchthavens het risico lopen een groot deel van de vrachtoperatie te verliezen. De indirecte effecten van de luchtvrachtbelasting zouden dus veel groter kunnen zijn dan de directe effecten.
De berekende effecten voor Maastricht zijn relatief groter dan voor Schiphol. Hiervoor zijn een aantal redenen: De gemiddelde belading per toestel is iets lager in Maastricht, waardoor de belasting per kilo vracht iets hoger ligt. Verder wordt vanaf Maastricht relatief meer vracht verwerkt van/naar regio’s waar de tarieven lager liggen, waardoor het relatieve effect van de luchtvrachtbelasting groter is. Hier staat tegenover dat de relatieve stijging van de luchthavengelden en visit costs op Maastricht kleiner is dan op Schiphol, doordat de bestaande luchthavengelden op Maastricht al hoger liggen. Daarnaast schat SEO in dat op Maastricht alle luchtvaartmaatschappijen zodanig «footloose» zijn dat ze vrij gemakkelijk de operatie kunnen verplaatsen naar een andere luchthaven. Op Schiphol is dat een kwart van de maatschappijen. Maastricht heeft veel concurrenten in de buurt. Tenslotte is de concurrentiepositie van Maastricht sterker afhankelijk van een concurrerend kostenniveau, vanwege de operationele uitdagingen, zoals een korte start- en landingsbaan. Dit alles leidt ertoe dat SEO een risico ziet op het verdwijnen van het vrachtverkeer uit Maastricht. Dit risico wordt ook onderkend door de twee onafhankelijke partijen die zijn geïnterviewd.
Het kabinet onderkent de hiervoor omschreven, potentiële effecten van de luchtvrachtbelasting, in het bijzonder de mogelijke gevolgen voor MAA. Gezien deze gevolgen heeft het kabinet ervoor gekozen om de luchtvrachtbelasting te laten vervallen. Hiervoor is deze week een novelle tot wijziging van de Wet vliegbelasting bij uw Kamer ingediend.
Desondanks is de vliegbelasting een maatregel om de maatschappelijke kosten beter tot uitdrukking te laten komen in de prijs, die los staat van de ontwikkelingen in de luchtvaart als gevolg van COVID-19. Het kabinet heeft ervoor gekozen om burgers en bedrijven meer te laten betalen voor vervuilende keuzes. Een vliegbelasting draagt hieraan bij. Daarom blijft het streven van het kabinet om de vliegbelasting per passagier per 1 januari 2021 in werking te laten treden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de conclusies uit het SEO-rapport zeggen over de belangrijke hub-functie van Schiphol en het kunnen continueren van deze functie wanneer Nederland een luchtvrachtbelasting invoert.
In het rapport van SEO wordt kort ingegaan op de mogelijke effecten van een vrachtbelasting op het intercontinentale passagiersnetwerk van Schiphol. Als de positie van full freighters op Schiphol onder druk komt te staan, bestaat het risico dat vrachtvluchten en vrachtstromen zich naar het buitenland zullen verplaatsen en dat kan leiden tot afkalving van de marktplaats van Schiphol. Deze afkalving kan ook het intercontinentale passagiersnetwerk aantasten, want intercontinentale passagiersvluchten zijn vaak mede winstgevend door het vervoeren van vracht in het ruim van het passagiersvliegtuig. SEO heeft deze zogenaamde «hogere orde effecten» in het rapport niet gekwantificeerd.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke rol de huidige coronacrisis speelt in de opbrengsten en vormgeving van de vlieg- en de luchtvrachtbelasting. Verder vragen deze leden hoeveel geld het kabinet verwacht de komende jaren op te halen met een luchtvrachtbelasting, ervan uitgaande dat de heffing per 1 januari 2021 ingaat.
Door de gevolgen van de coronacrisis op het vliegverkeer zal de vliegbelasting in 2021 waarschijnlijk minder ophalen dan oorspronkelijk beoogd. In de Miljoenennota 2021 wordt uitgegaan van een opbrengst van 80 miljoen euro in 2021.12 Door de coronacrisis is vooral het passagiersvervoer geraakt. De lagere opbrengst in 2021 van € 80 miljoen komt vooral door een derving bij de heffing per passagier. Naar verwachting zou in de oorspronkelijke opzet met ook een luchtvrachtbelasting de passagiersheffing in 2021 zo’n € 70 miljoen opbrengen en de vrachtheffing zo’n € 10 miljoen.
In het SEO-rapport wordt voor de luchtvrachtbelasting gerekend met een opbrengst van € 11 of 12 miljoen in 2021,13 als geen rekening wordt gehouden met tweede-orde effecten. In de eerstvolgende jaren verwachtte het kabinet daarom ruim € 10 miljoen op te halen met de luchtvrachtbelasting. Nu voorgesteld wordt de luchtvrachtbelasting te laten vervallen is er dus sprake van een derving van dit bedrag. In het wetsvoorstel wordt dit gedekt via een verhoging van 45 cent per vertrekkend passagier (prijspeil 2017).
De leden van de fractie van de VVD vragen wie welk deel betaalt aan luchtvrachtbelasting, uitgesplitst in vrachtbedrijven, verladers, vliegvelden, et cetera.
De luchtvrachtbelasting zou worden betaald door de luchthavens, die deze belasting door kunnen berekenen aan de luchtvaartmaatschappijen, die de belasting weer door kunnen berekenen aan de verladers. De mate van doorberekening zou onzeker zijn. SEO schrijft hierover: «Lieshout en Koopmans (2016) laten zien dat kostenverhogingen in de gehele sector over het algemeen volledig worden doorbelast, terwijl kostenverhogingen voor één bedrijf niet (geheel) worden doorbelast. Voor luchtvracht zal de mate van doorbelasting in de praktijk verschillen tussen verschillende routes, producten of periodes. Indien er sprake is van voldoende capaciteit, en concurrentie van buitenlandse luchthavens waar de belasting niet van kracht is, zullen maatschappijen de kosten niet door kunnen belasten. Op routes met minder concurrentie, of met een sterke lokale vraag, zullen de kosten wel in het vrachttarief kunnen worden doorberekend.»14
De leden van de fractie van de VVD vragen welke stappen er in Europees verband zijn gezet om te komen tot een Europese luchtvrachtbelasting.
In de Green Deal mededeling van 11 december 2019 heeft de Europese Commissie aangekondigd zich in het kader van de herziening van de Richtlijn energiebelastingen te gaan buigen over de belastingvrijstellingen voor brandstof voor de luchtvaart. De verwachting is dat de Europese Commissie het voorstel voor de herziening van de Richtlijn energiebelastingen in juni 2021 zal publiceren. Beprijzen van kerosine ziet op beprijzen van luchtvaart in algemene zin, en niet specifiek op luchtvracht. Het kabinet blijft een Europese aanpak steunen en heeft tijdens de informele Ecofinraad van afgelopen september het belang van het in Europees verband beprijzen van de luchtvaart opnieuw onderstreept. Het kabinet ziet de eerdergenoemde voorstellen uit de Green Deal dan ook graag tegemoet.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke verduurzamingstappen bedrijven binnen de luchtvrachtsector reeds hebben gezet. Deze leden vragen verder of het kabinet een vergelijking kan maken tussen de al gezette verduurzamingsstappen en het gewenste milieueffect van de maatregel van een luchtvrachtbelasting. Tenslotte vragen de leden van de fractie van de VVD wat de geringe milieuwinst over het effect en het doel van de maatregel zegt.
Voor wat betreft verduurzaming van de luchtvaart wordt er ingezet op maatregelen die bijdragen aan de essentiële energietransitie die de sector zal moeten ondergaan én bijdragen aan het verdienvermogen van bedrijven in een duurzame economie. Hiertoe wordt primair ingezet op een bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen en innovaties om duurzaam te vliegen, zoals elektrificatie. Dergelijke maatregelen bewerkstelligen namelijk een directe CO2-reductie. Deze maatregelen gelden ook voor de vrachtsector.
Het doel van de vliegbelasting is om de maatschappelijke kosten van het luchtvervoer beter tot uitdrukking te laten komen in de prijs van dat vervoer. Aangezien milieuwinst niet doelstellend is, valt een vergelijking met de hiervoor genoemde verduurzamingsstappen niet te maken.
Auto’s
De leden van de fractie VVD vragen naar de effectiviteit van de CO2-reducerende stimuleringsmaatregelen voor elektrische auto’s. Ook vragen zijn of het kan kabinet toelichten of het kabinetsbeleid ter stimulering van elektrische auto’s nu echt effectief is?
In de wet «fiscale maatregelen klimaatakkoord» is een nieuw stimuleringspakket voor emissievrije personenauto’s vastgelegd voor de periode 2020–2025. Met dit pakket wordt enerzijds de ingroei van emissievrije personenauto’s versneld en anderzijds wordt de stimulering stapsgewijs versoberd. Op basis van het onderzoek «Kosteneffectiviteit stimuleringsbeleid EV»15 heeft het kabinet voor het B, C, en D-segment berekeningen gemaakt van de kosteneffectiviteit van het stimuleringsbeleid van emissievrije personenauto’s. Deze berekeningen laten zien dat voor de particuliere markt de totale overheidskosten dalen van circa € 660 per ton CO2 in 2020 naar € 450 per ton CO2 in 2025. In de zakelijke markt dalen de totale overheidskosten van € 800 per ton CO2 in 2020 naar € 370 per ton CO2 in 2025. Het is nu – 1 jaar na de ingangsdatum van de wet – nog te vroeg om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van het stimuleringsbeleid in z’n totaliteit. In 2022 en 2024 is daarom een evaluatie van het stimuleringsbeleid voorzien.
De leden van de fractie VVD vragen wanneer de Kamer de «hand aan de kraan»-systematiek ontvangt. Ook vragen zij wat het kabinet doet met de «hand aan de kraan»-systematiek. Verder vragen zij of het kabinet een toelichting kan geven op het Europese waterbedeffect en specifiek ook het Nederlandse waterbedeffect.
Op 16 oktober jl. heeft het kabinet aan uw Kamer een Kamerbrief16 verzonden over de «hand aan de kraan»-systematiek. In de Kamerbrief wordt deze systematiek uitgelegd en wordt aangegeven dat het kabinet vooralsnog op basis van de huidige inzichten geen aanleiding heeft om te verwachten dat de verkoop van nieuwe emissievrije personenauto’s in 2020 buiten de vastgestelde «hand aan de kraan»- bandbreedte zal vallen. In deze Kamerbrief wordt voorts nader ingegaan op het Europese en Nederlandse waterbedeffect.
Wet DBA
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet start met handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties en zo ja, op welke manier, waarom en waarop de voorgestelde manier van handhaven is gebaseerd. Daarnaast vragen de leden om de Kamer op de hoogte te houden van het eventueel verlengen of laten aflopen van het handhavingsmoratorium wanneer het kabinet een besluit heeft genomen.
Zoals aangekondigd in de zesde voortgangsbrief «Werken als zelfstandige» wordt het huidige handhavingsmoratorium, dat per 1 januari 2021 afloopt, verlengd.17 Dit betekent dat de Belastingdienst alleen kan handhaven bij kwaadwillendheid en wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet (of in onvoldoende mate) binnen een redelijke termijn worden opgevolgd. De pilot webmodule start naar verwachting op 11 januari 2021 en zal in ieder geval zes maanden duren. Dit betekent dat de evaluatie van de pilot in de zomer van 2021 kan plaatsvinden, en er een beslissing kan worden genomen over het verdere vervolg van de webmodule. Na afloop van de pilot webmodule, beslist het kabinet op welk moment de handhaving (gefaseerd) wordt opgestart. Op zijn vroegst is dat 1 oktober 2021. Zowel de Tweede Kamer als de markt zullen hierover tijdig worden geïnformeerd.
Hoogleraren
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer het kabinet de gesprekken over de hooglerarenbepaling wil oppakken nu België een nieuwe federale regering heeft. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen of ik bereid ben om de problematiek bij de toepassing van de hooglerarenbepaling onder de aandacht te brengen. De leden van de fractie van D66 vragen welke acties dit najaar zijn voorzien nu in België een nieuwe federale regering gevormd is.
Ik spreek nog dit jaar met de Belgische Minister van Financiën, de heer Van Peteghem, over het belastingverdrag tussen onze landen. Daarbij zal ik benadrukken dat het op korte termijn afronden van de onderhandelingen zeer gewenst is, ook gelet op het oplossen van deze problematiek.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat een regeling voor thuiswerkdagen niet noodzakelijkerwijs op het niveau van de OESO besproken dient te worden, maar dat dit ook op andere niveaus kan. In dat kader vragen deze leden of ik mogelijkheden zie de behandeling van thuiswerkdagen van grensarbeiders in de Europese Unie op de agenda te zetten. De leden van de fractie van het D66 vragen of het kabinet medestanders wil zoeken om een drempelregeling voor thuiswerkdagen onder de aandacht te brengen van de OESO. Verder vragen deze leden of ik bereid ben dit op Europees- of Benelux-niveau aan te kaarten.
Ik ben het met de leden van de fractie van het CDA eens dat het niet noodzakelijk is dat op OESO-niveau over een specifieke bepaling voor thuiswerkdagen van grensarbeiders gesproken wordt. Daarom verken ik, zoals eerder opgemerkt, momenteel met onze buurlanden de mogelijkheden voor een regeling voor thuiswerkdagen. Ik blijf daarbij uiteraard afhankelijk van de bereidheid van onze buurlanden. Het voorgaande neemt niet weg dat het aankaarten van een drempelregeling voor thuiswerkdagen op OESO-niveau ook zinvol is. De expertise die binnen de betreffende OESO-werkgroep beschikbaar is, kan bijdragen aan de ontwikkeling van een toekomstbestendige regeling voor thuiswerkdagen. Daarnaast zal een in OESO-verband ontwikkelde bepaling kunnen rekenen op meer draagvlak en zullen OESO-landen eerder bereid zijn een dergelijke bepaling op te nemen. Zoals eerder opgemerkt zal ik dit op een later moment opbrengen bij de OESO, omdat op dit moment binnen de OESO nagenoeg alle aandacht uitgaat naar de discussies over de gedigitaliseerde economie (Pijler 1) en het voorkomen dat winsten onvoldoende worden belast (Pijler 2). Het ligt naar mijn mening minder voor de hand dit onderwerp op het niveau van de Europese Unie of de Benelux aan te kaarten. Dit omdat de Europese Unie en de Benelux in beginsel geen betrokkenheid hebben bij de totstandkoming van bilaterale belastingverdragen tussen (lid)staten.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar de voortgang van de onderhandelingen over de belastingverdragen met België en Duitsland.
Met Duitsland zijn de onderhandelingen over een wijzigingsprotocol in een vergevorderd stadium. Als de huidige voortgang zich voortzet, zal dit wijzigingsprotocol naar verwachting per 1 januari 2022 van toepassing kunnen zijn. De onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag met België lopen al geruime tijd. Vanwege de demissionaire status van de Belgische regering in het recente verleden hebben de onderhandelingen enige tijd stilgelegen. Nu er in België een nieuwe regering gevormd is, kunnen de onderhandelingen weer opgepakt worden. Zoals hiervoor opgemerkt, spreek ik nog dit jaar met de Belgische Minister van Financiën over het belastingverdrag. Ik kan geen uitspraken doen over wanneer een nieuw belastingverdrag naar verwachting van toepassing zal worden.
Hulp bij belastingaangifte
De leden van de fractie van de VVD vragen of er meer gebeurt dan het monitoren van de situatie rond de belastingaangifte.
Elk jaar monitort de Belastingdienst de binnenkomende aangiften. De Belastingdienst heeft in februari 2020 8.223.605 uitnodigingen tot het doen van aangifte IH2019 verzonden. Momenteel zijn 7.118.638 aangiftes IH2019 ingediend. Zoals altijd heeft er ook later nabeschrijving plaatsgevonden, hierbij is een uitnodiging naar 208.595 burgers verzonden, hiervan zijn nu 115.439 aangiftes ingediend. Naast het monitoren blijft de Belastingdienst inzetten op de hulp aan burgers.
Kort na de start van de aangiftecampagne bleek dat de hulp niet meer fysiek kon worden geboden vanwege de coronamaatregelen die de Belastingdienst heeft moeten nemen. Aan alle burgers die bij de Belastingdienst een afspraak hadden voor het doen van aangifte is hierover een brief gestuurd. Hierin is ook aangegeven dat hen uitstel is verleend voor het doen van aangifte.
Vervolgens zijn zij gebeld met het aanbod hen telefonisch te helpen met het doen van aangifte. Burgers kunnen op vrijwillige basis gebruik maken van dit aanbod.
Het kan voorkomen dat telefonische hulp niet werkbaar is, omdat er veel onderliggende stukken nodig zijn, dan wel sprake is van ingewikkelde situaties, zoals bijvoorbeeld, een echtscheiding. Het voornemen is deze burgers te helpen op locatie zodra dit weer mogelijk is gezien de geldende coronamaatregelen. Ditzelfde geldt voor de burgers die per sé een fysieke afspraak willen. De afgelopen periode zijn de fysieke hulplocaties dusdanig ingericht dat zij voldoen aan de richtlijnen van het RIVM, dus wanneer de coronamaatregelen het toelaten, kunnen deze in gebruik genomen worden.
Ook maatschappelijk dienstverleners zagen zich uiteraard genoodzaakt hun fysieke hulp bij het doen van aangifte stop te zetten. Deze hulp is deels telefonisch weer aangeboden en in beperkte mate ook fysiek afgelopen zomer. Onze ondersteuning aan hen is (telefonisch en online) deze hele periode voortgezet.
Dit najaar zijn de coronamaatregelen opnieuw aangescherpt, waardoor de hulp ondanks de aanpassingen op de locaties nog steeds niet fysiek geboden kan worden. Daarom belt de Belastingdienst opnieuw met de burgers die in eerste instantie hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de telefonische invulhulp. Uiteraard is ook ditmaal het aanbod voor telefonische hulp geen verplichting voor een burger.
Deze tweede belronde levert alsnog een substantieel aantal ingevulde aangiften op. Daarbij komt dat bij de voorbereiding op deze belmomenten natuurlijk eerst in de systemen wordt gekeken of de aangifte inderdaad nog niet binnen is. Bij deze check blijkt dat 20% van deze groep burgers hulp elders heeft gezocht en toch al aangifte heeft gedaan.
Alle burgers die momenteel om hulp bij aangifte vragen, krijgen hulp, in eerste instantie telefonisch. Dit kunnen dus ook burgers betreffen die recent een brief hebben gekregen met de mededeling dat ze geld terug kunnen krijgen als ze aangifte doen (de zogeheten geldteruggaafbrief) of een uitnodiging tot het doen van aangifte in de nabeschrijving hebben gekregen.
Voor alle aangiftes van burgers met een machtigingscode (voor hulp door de Belastingdienst of door hulpverleners in het maatschappelijk middenveld) en van wie de aangifte nog niet is ingediend, is de inleverdatum van de aangifte gewijzigd naar 31 december 2020. Fiscaal dienstverleners kunnen, in het kader van de zogenaamde beconregeling, standaard uitstel aanvragen tot 1 mei van het volgende jaar, voor de IB 2019 betekent dit dat uitstel volgens het inleverschema verleend wordt tot 1 mei 2021.
De Belastingdienst verlegt voor de groep van burgers met een machtigingscode die nog geen hulp bij aangifte heeft kunnen ontvangen de inleverdatum voor de aangifte IH2019 naar 1 mei 2021. Het deel van deze groep dat nog hulp bij aangifte door de Belastingdienst zal ontvangen, bestaat per 26 november uit circa 5000 burgers. De Belastingdienst neemt momenteel de consequenties van het verleggen van de inleverdatum door en verkent potentiële alternatieven om de hulp in 2021 wel te kunnen bieden. De betreffende burgers zullen hierover individueel geïnformeerd worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het monitoren precies inhoudt.
De Belastingdienst heeft een dashboard waarin gedurende het jaar, en zeker tijdens de aangiftecampagne, continu inzichtelijk is hoeveel aangiftes IH er per dag, week en maand binnenkomen. Dit is ook zo geregeld bij de IH 2019.
Daarnaast houdt de Belastingdienst de voortgang in gaten rondom de hulp aan burgers die een afspraak voor hulp bij aangifte bij de Belastingdienst hebben. Ook staat de Belastingdienst in nauw contact met hulpverleners in het maatschappelijk middenveld die burgers helpen bij het zaken doen met de Belastingdienst.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de belastingplichtige burger die hulp nodig heeft bij het doen van aangifte hiermee wordt geholpen.
Burgers zoeken op verschillende manieren hulp.
1) Burgers vragen hulp aan familie/vrienden/buren.
2) Hulp bij aangifte door de Belastingdienst.
Hiervoor kan een burger een afspraak maken door te bellen met de BelastingTelefoon. Bij de HUBA-campagne door de Belastingdienst helpen studenten (fiscaal recht, accountancy, sociaaljuridische dienstverlening etc.) onder begeleiding en instructie van de Belastingdienst burgers bij het doen van aangifte. Dit jaar hebben gedurende de campagne ruim 48.000 burgers een afspraak voor hulp bij de Belastingdienst gemaakt. Begin maart zijn burgers nog op een locatie van de Belastingdienst geholpen. Vanaf eind maart 2020 en momenteel wordt de hulp telefonisch verleend. Mocht het weer kunnen, dan zal de door de coronamaatregelen uitgestelde fysieke hulp bij de aangifte 2019 plaatsvinden op 21 Belastingdienstlocaties en twee externe locaties, verspreid door het land. Deze zijn ingericht volgens de richtlijnen van het RIVM. De hulp bij aangiftecampagne 2020 van de Belastingdienst die in maart 2021 van start gaat, zal ook van de 21 genoemde Belastingdienstlocaties gebruik maken. De externe locaties worden gedurende de aangiftecampagne uitgebreid van twee naar vier.
3) Burgers vragen hulp aan fiscaal dienstverleners (tegen betaling).
4) Burgers vragen hulp aan maatschappelijk dienstverleners, zowel bij het doen van aangifte en het regelen van zaken rondom belastingen als bij het aanvragen en wijzigen van toeslagen.
Het maatschappelijk werkveld is zeer divers. Voorbeelden zijn sociaal raadslieden, wijkteams/buurteams van gemeentes, vakbonden, bewindvoerders, vrijwilligersorganisaties als Humanitas en Schuldhulpmaatje, etc. De maatschappelijke partijen hebben een relatiebeheerder bij Team Relatiebeheer Particulieren en bij Accountmanagement Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen is middels deze relatiebeheerders/accountmanagers doorlopend in gesprek met deze partijen – zeker ook in deze corona-periode. Naast signalen die deze maatschappelijk dienstverleners aan de Belastingdienst doorgeven, biedt de Belastingdienst hen nieuwsbrieven aan, organiseert informatiebijeenkomsten (nu online), en biedt met het digitaal platform Kennisnetwerk een omgeving waarin helpers kunnen leren hoe burgers te helpen bij het regelen van toeslagen en belastingen.
5) Uiteraard kunnen burgers altijd bellen met de BelastingTelefoon om een afspraak bij de balie te maken. Deze hulp wordt waar mogelijk telefonisch verleend, de burger wordt gebeld door een medewerker van één van onze balies. Dit kan ook hulp bij toeslagen betreffen.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe groot de groep mensen is die toeslagen en/of kortingen misloopt door het niet correct doen van de aangifte.
De Belastingdienst kan niet weten of de burger zichzelf tekortdoet bij het indienen van aangifte. Er zijn diverse posten in de aangifte waar de belastingplichtige zelf informatie over heeft, maar de Belastingdienst niet. Zo ziet de Belastingdienst bijvoorbeeld niet of iemand mogelijk wel recht had op giftenaftrek of aftrek specifieke zorgkosten, maar deze niet opgeeft.
Wel is het mogelijk een globale indicatie te geven óf het vaak voorkomt dat de belastingplichtige zichzelf benadeelt. De Belastingdienst heeft in zijn beleid opgenomen dat bij elke constatering van een correctie ten voordele van de burger deze ook moet worden toegepast. Hierover zijn cijfers bekend.
Hiervoor past de Belastingdienst de volgende instrumenten toe:
• De vooringevulde aangifte: waar de Belastingdienst weet dat men recht heeft op een belastingkorting wordt deze vooringevuld;
• De ingediende aangifte wordt gecontroleerd op enkele bij de Belastingdienst bekende contra-gegevens waaruit blijkt dat de burger op deze kortingen recht heeft. Zijn deze door de burger niet ingevuld dan worden deze automatisch aangevuld;
• Selectieregels: bij enkele situaties waarbij de selectiemodule constateert dat de burger de aangifte in zijn nadeel heeft ingevuld, wordt de aangifte uitgeworpen en wordt er gecorrespondeerd met de burger om de juiste aangifte vast te stellen.
Analyse
Hieronder het aantal keren dat de Belastingdienst bij het vaststellen van de definitieve aangifte ten voordele van de burger is afgeweken over de belastingjaren 2018 en 201918.
2018 |
2019* |
||
---|---|---|---|
Aantal aangiften doelgroep |
11.000.115 |
9.017.909 |
|
Alleenstaande ouderenkorting |
22.428 |
18.341 |
|
Jonggehandicaptenkorting |
3.877 |
2.193 |
|
Arbeidskorting |
selectieregel |
31.614 |
583 |
Inkomensafhankelijke combinatiekorting |
selectieregel |
1.784 |
401 |
Bijzondere verhoging algemene heffingskorting |
selectieregel |
232 |
55 |
Door Belastingdienst extra toegekende kortingen |
59.935 |
21.573 |
|
Verzamelinkomen in voordeel burger lager vastgesteld |
53.513 |
18.499 |
|
Aangiften gecorrigeerd in voordeel burger |
113.448 |
40.072 |
In de bovenstaande tabel staat vermeld hoeveel kortingen door de Belastingdienst extra worden toegekend, doordat de burger dit niet in zijn aangifte had opgenomen. Zoals aangegeven is voor IH 2019 nog geen definitieve groepsgrootte bekend. Wel kunnen de aantallen als een indicatie dienen: op deze posten zien we dat in 2018 ongeveer één procent van de aangiften gecorrigeerd is in het voordeel van de burger. Bij ongeveer een half procent leidde dit tot een verlaging van het verzamelinkomen.
Het in de aangifte vastgestelde verzamelinkomen vormt een basis voor toe te kennen toeslagen. Daardoor werken de correcties van het verzamelinkomen bij toeslagontvangers door in het toeslagrecht. Dit gaat bij een lopende toeslag automatisch, hiervoor is geen handeling nodig.
Het is niet goed vast te stellen hoeveel mensen toeslagen mislopen als gevolg van het niet correct doen van een aangifte. Voor het vaststellen van het recht op een toeslag is ook andere informatie dan alleen inkomen relevant, zoals bijvoorbeeld een eventuele huurprijs of zorgverzekerdheid. Deze informatie is alleen beschikbaar wanneer een toeslagaanvraag is ingediend door de burger. Wanneer geen toeslagaanvraag is ingediend, kan de Belastingdienst/Toeslagen deze informatie niet opvragen bij de burger of bij eventuele derden zoals verhuurders en zorgverzekeraars.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het kabinet kan doen, en wat het kabinet al doet, om het aantal mensen dat toeslagen en/of kortingen misloopt te verkleinen?
Het kabinet kan in ieder geval aangeven wat de Belastingdienst doet om het aantal mensen dat toeslagen en/of kortingen misloopt te verkleinen.
De Belastingdienst levert inspanning om het aantal mensen dat kortingen misloopt te verkleinen. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting worden bij het opleggen van de aanslag automatisch toegepast.
Daarnaast spant de Belastingdienst zich ook in om door middel van goede informatie en voorlichting te ondersteunen bij het juist invullen van aangiftes en aanvragen toeslagen. Bij de volgende kortingen wordt de burger in de digitale en papieren aangifte geholpen met stuurvragen en een toelichting:
• Uitbetaling algemene heffingskorting;
• Bijzondere verhoging van de algemene heffingskorting;
• Inkomensafhankelijke combinatiekorting;
• Levensloopkorting;
• Heffingskorting voor AOW-gerechtigden;
• Heffingskorting voor jonggehandicapten;
• Heffingskorting voor groene beleggingen.
De Belastingdienst heeft daarnaast informatie op de website opgenomen op onder andere: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/aftrek-en-kortingen/aftrek-en-kortingen
Er is een digitale hulp om te bepalen op welke kortingen een burger recht heeft. https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/aftrek-en-kortingen/content/hulpmiddel-welke-heffingskortingen-kan-ik-krijgen
Verder verstuurt de Belastingdienst ieder jaar een Geldteruggaafbrief. Hierin worden burgers geattendeerd op het feit dat ze geld terugkrijgen van de Belastingdienst als ze aangifte inkomstenbelasting doen.
Het merendeel van de toeslaggerechtigden weet zich goed bediend met het digitaal aanvragen en wijzigen en het geautomatiseerd berekenen en ontvangen van toeslagen. Voor een uitgebreide analyse van niet-gebruik van toeslagen verwijs ik naar het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deelrapport 1 dat 11 november 2019 aan uw Kamer is gestuurd.19 Voorts is en blijft de communicatie van de Belastingdienst/Toeslagen er steeds op gericht om de toeslagen zo toegankelijk mogelijk te maken. Uit de in het IBO geconstateerde daling van het niet-gebruik en de bevindingen dat de groepen die toeslagen het hardst nodig hebben de weg ernaar toe goed blijken te vinden, laat zien dat dit effect heeft.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de hulp bij belastingaangifte (HUBA) in coronatijd plaatsvindt. De leden van de fractie van het CDA vragen of eenzelfde aantal belastingplichtigen geholpen wordt, en of de hulplocaties zijn ingericht zodat belastingplichtigen rekening houdend met de corona-voorschriften toch geholpen kunnen worden.
De Belastingdienst zal iedere burger die hulp heeft gevraagd ook hulp bieden, maar die hulp zal meer gespreid in de tijd plaats vinden. Dat geldt ook voor de hulp die door andere partijen wordt geboden.
De hulp van de Belastingdienst wordt telefonisch geboden. Zodra het weer mogelijk is, zal de fysieke hulp weer doorgang vinden. Burgers met complexere problematiek die niet telefonisch geholpen kónden worden en burgers die niet telefonisch geholpen wílden worden, worden zodra de coronamaatregelen het toelaten door de Belastingdienst uitgenodigd voor een afspraak, zodat de Belastingdienst hen kan helpen met het invullen van de aangifte IH 2019.
Deze door de coronacrisis uitgestelde fysieke hulp bij de IH 2019 zal dan plaatsvinden op 21 Belastingdienstlocaties, en twee externe locaties, verspreid door het land. Deze zijn volgens de richtlijnen van het RIVM ingericht. De hulp bij aangiftecampagne IH 2020 van de Belastingdienst die in maart 2021 van start gaat, zal ook van de 21 genoemde Belastingdienstlocaties gebruik maken, de externe locaties worden gedurende de campagne uitgebreid van twee naar vier.
Box 3
De leden van de fractie van de VVD vragen of de teveel betaalde box 3 belasting niet kan worden verrekend met de belastingaanslag in het jaar erna. Zij erkennen dat de bedragen niet al te groot zijn, maar benadrukken dat het hier gaat om teveel betaalde belasting.
Ik begrijp de wens van de fractie van de VVD om aan de betreffende belastingplichtigen de teveel betaalde box 3 belasting terug te betalen. Het aantal belastingplichtigen dat de correctie als gevolg van de teruggaafgrens niet krijgt uitbetaald is beperkt: naar schatting 250 in 2019 en 400 in 2020. Gemiddeld gaat het om nog geen € 2 per belastingplichtige. Genoemde aantallen zijn schattingen omdat het exact identificeren van deze groep dermate complex is dat op basis van deze raming niet met zekerheid gesteld kan worden dat precies iedereen geïdentificeerd is. Een besluit tot uitbetaling kan daar niet op worden gebaseerd. Ik blijf daarom van mening dat een teruggaaf voor deze selectieve groep niet op proportionele wijze is uit te voeren.
De leden van de fractie van het CDA vragen een uitsplitsing naar spaargeld, overige bezittingen en schulden en wat het gemiddelde percentage rendement is dat over elk van deze drie categorieën gerekend is.
Rendementsklasse I (sparen)
In de uitsplitsing weegt binnen de rendementsklasse I (sparen) het rendement op spaargeld voor 131% en de debetrente op schulden weegt voor -31%. De overige bezittingen vallen in rendementsklasse II. Binnen rendementsklasse II weegt het rendement voor onroerende zaken 53%, aandelen 33% en obligaties 14%. Een overzicht van de rendementen voor de periode 2017–2021 is weergegeven in onderstaande tabellen.
Belastingjaar |
Periode |
Spaargeld |
Schulden |
Sparen (rendementsklasse I) |
|
---|---|---|---|---|---|
Weging |
131% |
– 31% |
|||
2017 |
2011 |
2015 |
1,66% |
1,76% |
1,63% |
2018 |
jul-16 |
jun-17 |
0,39% |
0,49% |
0,36% |
2019 |
jul-17 |
jun-18 |
0,16% |
0,26% |
0,13% |
2020 |
jul-18 |
jun-19 |
0,10% |
0,20% |
0,07% |
2021 |
Jul-19 |
Jun-20 |
0,06% |
0,16% |
0,03% |
Rendementsklasse II (beleggen)
Het forfaitaire rendement voor rendementsklasse II (beleggen) bestaat uit de componenten aandelen, obligaties en onroerende zaken. Voor de bepaling van het forfaitaire rendement wegen de realisaties voor het meest recente jaar in het meetkundig gemiddelde voor 1/15e deel en het langetermijnrendement 2020 voor 14/15e deel mee.
Onroerende zaken |
Aandelen |
Obligaties |
Beleggen (rendementsklasse II) |
|
---|---|---|---|---|
Weging |
53% |
33% |
14% |
100% |
Jaar |
jaarlijks rendement |
|||
2015 |
2,79% |
5,45% |
0,69% |
|
2016 |
5,08% |
7,90% |
0,29% |
|
2017 |
7,53% |
13,72% |
0,52% |
|
2018 |
9,03% |
– 10,02% |
0,58% |
|
2019 |
6,90% |
24,57% |
– 0,07% |
|
belastingjaar |
langetermijnrendement |
|||
(Start 20161) |
(4,25%) |
(8,25%) |
(4,00%) |
|
2017 |
4,15% |
8,06% |
3,78% |
5,39% |
2018 |
4,21% |
8,05% |
3,54% |
5,38% |
2019 |
4,43% |
8,42% |
3,34% |
5,59% |
2020 |
4,73% |
7,08% |
3,15% |
5,28% |
2021 |
4,87% |
8,17% |
2,93% |
5,69% |
De langetermijnrendementen zoals afgeleid in de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016. Deze zijn gebruikt als langetermijnrendement (t-1) in de herijkingsformule voor het jaar 2017.
De leden van de fractie van het CDA vragen of, indien op schulden hetzelfde rendement geïmputeerd wordt als op spaargeld, waar particulieren gratis kunnen lenen en of nu niet juist die aanname vraagt om een heroverweging.
Bij de herziening van box 3 in 2017 is bepaald dat het gemiddelde rentepercentage op schulden wordt gesteld op het gemiddelde rentepercentage op spaargeld met een opslag van 0,1 procentpunt. In de memorie van toelichting 2016 is daarover opgemerkt dat schulden bijvoorbeeld hypotheken kunnen zijn op tweede woningen, maar ook kunnen zien op onderlinge schuldverhoudingen, waaronder renteloze schulden. Om deze reden is voor de rente op schulden als aanname aangesloten bij de spaarrente met een opslag van 0,1 procentpunt.
In het huidige wetsvoorstel voor box 3 wordt door middel van een verhoging van het heffingvrij vermogen tegemoetgekomen aan spaarders en beleggers met een relatief klein vermogen. Op dit moment zijn aanpassingen voor de bepaling van de rendementspercentages in box 3 niet overwogen.
De leden van de fractie van het CDA zouden graag voor het jaar 2016 zien hoe de vermogens verdeeld zijn zoals weergegeven in tabel zes van de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016 en hoe vanuit daaruit de percentages zijn afgeleid.
De verdeling van de vermogens in 2016 over de drie vermogensschijven naar sparen, beleggen en schulden staat in tabel 3
0–100dzd |
100dzd–1mln |
> 1 mln |
totaal |
|
---|---|---|---|---|
bank- en spaartegoeden (mln) |
88.408 |
121.198 |
24.956 |
234.562 |
schuld (mln) |
– 13.179 |
– 27.799 |
– 15.604 |
– 56.582 |
aandelen/obligaties (mln) |
11.993 |
56.071 |
53.070 |
121.133 |
onroerende zaken (mln) |
18.730 |
66.140 |
28.727 |
113.597 |
overige vermogenstitels (mln) |
7.145 |
22.184 |
11.532 |
40.862 |
rendementsgrondslag (mln) |
113.097 |
237.794 |
102.681 |
453.572 |
aantal belastingplichtigen (x 1.000) |
2.251 |
984 |
43 |
3.278 |
De percentages van de vermogensmixparameters zoals gemeld in de evaluatie zijn niet afgeleid uit de verdeling van de vermogens in 2016, maar uit het gemiddelde in de periode 2013–2017. Dat is een periode van 5 jaar. De wegingsfactoren zijn bij de start in het Belastingplan 2016 bepaald op basis van het op dat moment meest recent beschikbare belastingjaar waarover vrijwel alle aangiften waren ingediend. Dat was het belastingjaar 2012.
In de memorie van toelichting van het belastingplan 2016 is toegezegd dat de vermogensmix voor de drie schijven zal worden geëvalueerd. Voor het eerst drie jaar na inwerkingtreding van het voorstel en vervolgens elke vijf jaar. Voor de eerste evaluatie zijn voor de belastingjaren 2013 tot en met 2017 vrijwel alle aangiften ingediend. Op basis van deze aangiftebestanden is geconcludeerd dat de vermogensmixparameters geen aanpassing behoeven. De periode van vijf jaar van 2013–2017 acht het kabinet relevant en consistent met de lengte van de beoogde periodieke evaluatie om de vijf jaar en met het gegeven dat voor beleggingen langetermijnrendementspercentages worden gehanteerd. Alleen de verdeling in 2016 acht het kabinet niet maatgevend omdat de vermogensmix van afzonderlijke jaren een zekere fluctuatie zullen laten zien.
Verjaarde schulden
De leden van de fractie van de PVV vragen of de realisatiedatum van 1 oktober 2020 is gehaald, en of de realisatiedatum van 31 december 2020 onder ii en iii naar verwachting wordt gehaald.
Zoals benoemd in de brief van 15 september jl. is de projectgroep van start gegaan. Ik zal zoals toegezegd uw Kamer in een rapportage in het eerste kwartaal 2021 over de stand van zaken informeren.
Misstanden melden bij een onafhankelijke instantie
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre de onafhankelijkheid van de personeelsraadpersonen wordt gewaarborgd.
In het Besluit personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 zijn verschillende waarborgen opgenomen. De personeelsraadspersonen werken niet bij het ministerie. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid, worden op generlei wijze aangestuurd en hebben een onafhankelijk van het ministerie gepositioneerde ondersteuning gekregen. Verder stellen zij hun eigen werkwijze vast, waarover zij verantwoording afleggen in hun rapportage, en behandelen de betrokkene en het afgegeven signaal vertrouwelijk. Ten slotte is het ook mogelijk dat medewerkers zich anoniem melden bij de personeelsraadspersonen.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze het aanstellen van de personeelsraadspersonen binnen de organisatie kenbaar is gemaakt en of de raadspersonen binnen de organisatie in gesprek zijn gegaan.
De Personeelsraadspersonen hebben zich via een interview in het elektronische magazine van Financiën (e-Zine Wij zijn Financiën Digitaal) voorgesteld. Dit interview is extra onder de aandacht gebracht op het intranet van de Belastingdienst. In dit intranetbericht staan ook de contactgegevens van de personeelsraadspersonen opgenomen. De gesprekken van de personeelsraadspersonen met medewerkers vinden vanwege de coronacrisis voornamelijk digitaal plaats. De personeelsraadspersonen hebben ook grotere bijeenkomsten georganiseerd naar aanleiding van de aangifte van twee strafbare feiten.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de functie van personeelsraadspersoon zich tot verhoudt een vertrouwenspersoon.
De Personeelsraadspersonen zijn extern aangesteld voor de duur van een jaar en hebben op grond van het Besluit personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 de volgende taken:
a) het op laagdrempelige wijze ophalen en ontvangen van signalen van betrokkenen over mogelijke onrechtmatigheden, daaronder ook begrepen meldingen van vermoedens van misstanden;
b) het verzamelen, inventariseren en zo mogelijk verifiëren van signalen;
c) het zo nodig inwinnen van nadere inlichtingen naar aanleiding van signalen;
d) het beoordelen in hoeverre de signalen aanleiding geven tot enigerlei vervolgprocedure;
e) het rapporteren aan de SG, in afschrift aan de DG, over signalen en een advies over de bijbehorende opvolging.
De vertrouwenspersonen zijn intern aangewezen in hun rol als vertrouwenspersoon; een medewerker die een misstand of een ander integriteitsvraagstuk vermoedt, dan wel wordt of is geconfronteerd met of getuige is geweest van ongewenste omgangsvormen kan zich wenden tot iedere voor het Ministerie van Financiën aangewezen vertrouwenspersoon. Vertrouwenspersonen worden voor vier jaar in hun rol aangewezen en vallen, voor zover het de werkzaamheden in de rol van vertrouwenspersoon, betreft rechtstreeks onder de secretaris-generaal, dan wel de directeur-generaal Belastingdienst, Douane of Toeslagen.
In het instellingsbesluit is geregeld dat de personeelsraadspersonen de vertrouwelijkheid van een signaal niet kunnen handhaven in het geval van een wettelijke (aangifte)verplichting. De leden van de fractie van het CDA vragen welke wettelijke (aangifte)verplichtingen dit zijn.
In het geval van een (ambts)misdrijf moet er aangifte worden gedaan. Dit volgt uit artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering.
De leden van de fractie van het CDA vragen of dit betekent dat als de klokkenluiders in de kinderopvangtoeslagaffaire naar de personeelsraadspersonen waren gegaan zij dit signaal niet vertrouwelijk hadden kunnen behandelen.
De personeelsraadspersonen zullen zo goed mogelijk zorg dragen voor de vertrouwelijkheid van het signaal en diegene die het signaal afgeeft, tenzij er een wettelijke plicht bestaat om de identiteit bekend te maken.
Ten onrechte niet-verminderende vervolgingskosten
De leden van de fractie van de PVV vragen of ik een indicatie kan geven van de tijdspanne waarbinnen alle ten onrechte niet-verminderende vervolgingskosten zijn afgehandeld.
De afgelopen periode zijn de kaders en uitgangspunten voor de herstelactie vastgesteld. Om de foutmarges in de uitvoering te minimaliseren en de kwaliteit in de generieke herstelactie te borgen heeft de Belastingdienst een pilot uitgevoerd om te testen of de (werk)processen juist zijn ingebed en vastgesteld. De pilot is afgerond zonder dat sprake is van noemenswaardige incidenten. De ervaringen uit de pilot zijn geïmplementeerd voor de gereedmaking van de generieke herstelactie. Tijdens de pilot is klantinteractie en het burgerperspectief een actief en vast onderdeel om de processen te meten. Belanghebbenden hebben correcties ontvangen over de gewijzigde fiscale positie. Dit betekent een teruggave, verrekening en/of vermindering van de belastingschuld. Op 8 december vervolgt de Belastingdienst de pilot/herstelactie van oktober met een tweede herstelactie waar ruim 12.000 posten in behandeling worden genomen. De Belastingdienst zal één keer in de vier maanden de Tweede Kamer en de Nationale ombudsman informeren over de voortgang van de generieke hersteloperatie. De eerste rapportage volgt zo spoedig mogelijk maar ten laatste in het eerste kwartaal van 2021.
Bescherming van klokkenluiders
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze de vereisten uit het rapport Protection of Whistleblowers bij de Belastingdienst zijn geregeld. Zij merken daarbij in het bijzonder op dat de bescherming van klokkenluiders ook voor uitzendkrachten – en alle andere tijdelijk ingehuurde krachten – moet gelden, dat het veel makkelijker gemaakt dient te worden om als klokkenluider voor een extern meldingspunt te kiezen en dat er meer bescherming moet zijn voor klokkenluiders tegen sancties dan nu aangegeven in de CAO, wanneer dit vergeleken wordt met de richtlijnen van de Raad van Europa. De leden van de CDA-fractie verzoeken het kabinet de hele richtlijn te implementeren.
De aanbevelingen van de Raad van Europa uit 2014 zijn onderdeel geworden van een richtlijn van de Europese Unie. De implementatie van de richtlijn van de Europese Unie wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorbereid. Vooruitlopend op de implementatie van deze richtlijn in Nederland is een beschermingsbepaling opgenomen in het personeelsreglement van Financiën. Deze bepaling is als bijlage meegezonden bij de brief d.d. 15 september.20 Deze beschermingsbepaling geldt ook voor uitzendkrachten en ingehuurde krachten.
Country-by-country reporting
De leden van de fractie van het CDA vragen om nadere toelichting over de ervaringen met de landenrapporten en vragen in hoeveel gevallen er nadere informatie is opgevraagd.
Zoals toegelicht in de Fiscale motie en toezeggingenbrief d.d. 15 september jl. worden de landenrapporten van de 100 grootste multinationals die in Nederland actief zijn jaarlijks geanalyseerd in samenhang met andere beschikbare bronnen. De landenrapporten over het verslagjaar 2016 van deze topposten zijn besproken met lokale inspecteurs. De landenrapporten over het verslagjaar 2017 en 2018 zijn besproken als er nieuwe potentiële risico’s zijn geïdentificeerd ten opzichte van het verslagjaar 2016. Dit heeft ertoe geleid dat er over deze jaren een beter klantbeeld is ontstaan, waardoor minder informatie uitvraag en meer gerichte dienstverlening en toezicht kan plaatsvinden.
Overigens hoeft in sommige gevallen geen informatie opgevraagd te worden omdat deze al aanwezig is. Zo wordt het groepsdossier bij deze 100 grootste multinationals die in Nederland actief zijn reeds gestructureerd jaarlijks opgevraagd. Ook dient een belastingplichtige het groepsdossier aan te leveren als men een Advance Pricing Agreement af wil sluiten in Nederland.
De overige landenrapporten worden allereerst geanalyseerd door middel van een automatische risicoanalyse. Vervolgens vindt een handmatige risico-analyse plaats. Om vervolgens te kunnen beoordelen of een potentieel risico ook leidt tot een feitelijk Nederlands fiscaal belang dient vaak nadere informatie aan belastingplichtige te worden gevraagd. Het landenrapport en de aangifte geven namelijk onvoldoende inzicht in gelieerde transacties om tot vaststelling van dit Nederlands fiscale belang te komen.
Lokale inspecteurs kunnen voorts bij een centraal team een landenrapport opvragen ter ondersteuning van een controle, ter voorbereiding op een gesprek met een belastingplichtige of gerelateerd aan een specifiek onderwerp. Ook komt het regelmatig voor dat een landenrapport ter ondersteuning van de behandeling van een ruling-verzoek.
Verder verwijs ik graag naar mijn brief van 8 juli 2020, waarin ik enkele beperkingen van de data van de landenrapporten nader toelicht.21
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij in hoeveel gevallen van de landenrapporten die worden geanalyseerd nadere informatie aan de belastingplichtige wordt opgevraagd.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de beoordeling van aangiften hierdoor makkelijker of beter wordt.
Het landenrapport is een goed hulpmiddel om meer zicht te krijgen op activiteiten die in het buitenland plaatsvinden en de verdeling van de wereldwinst over de landen. Hierdoor kan een betere inschatting worden gemaakt in hoeverre nadere vragen gesteld moeten worden inzake mogelijke verrekenprijsrisico’s bij de beoordeling van aangiften.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de Belastingdienst heeft gemerkt dat er een preventieve werking uitging van de aandacht voor verrekenprijzen.
De Belastingdienst constateert in individuele gevallen dat bepaalde laagbelastende jurisdicties niet langer in de structuur aanwezig waren en/of dat bepaalde belastingbesparende structuren niet langer aanwezig waren. Dit kan een gevolg zijn van de toenemende vereiste transparantie mede als gevolg van Country-by-Country-reporting. Daarnaast leidt de verplichting tot het jaarlijks opstellen van een groepsdossier en een lokaal dossier tot een grotere bewustwording bij belastingplichtigen in hoeverre de zakelijkheid van groepstransacties voldoende zijn onderbouwd. Hier gaat ook een preventieve werking van uit.
De leden van de fractie van D66 vragen tot welke nieuwe inzichten country-by-country-reporting heeft geleid wat betreft het toepassen van de verrekenprijssystematiek.
Belastingplichtigen worden mede door het landenrapport steeds verder gedwongen om een consistente verrekenprijssystematiek door te voeren en na te leven. De kracht van het landenrapport ligt in het feit dat alle landen hetzelfde zien. Bijvoorbeeld het stallen van intellectueel eigendom in een land waar verder geen werknemers aanwezig zijn, is expliciet zichtbaar in een landenrapport. Daarnaast hebben veel landen, net als Nederland, een verplichting ingevoerd voor het opstellen van een groepsdossier en een lokaal dossier waardoor een multinational verplicht is om onder meer haar groepstransacties te administreren en tevens een onderbouwing in haar administratie op te nemen van de zakelijkheid van deze groepstransacties. De analyse van dit groepsdossier en lokaal dossier leidt ertoe dat er meer zicht ontstaat in de gehanteerde verrekenprijssystematiek.
Symposium
De leden van de fractie van het CDA merken op dat er tussen de toezegging over symposium economische modellen in 2018 en nu behoorlijk wat tijd verstreken is en vragen het kabinet of er al een tentatief programma klaarligt.
Het klopt dat er inderdaad enige tijd is verstreken. Vanwege de coronacrisis was het afgelopen tijd geen geschikt moment om een symposium te organiseren waarbij een groot aantal mensen fysiek samenkomt. Tegelijkertijd is het ook een mogelijkheid om dit online vorm te geven. Het kabinet gaat hier komende maanden mee aan de slag, en zal ook bezien hoe dit het beste kan aansluiten bij de Commissie Draagkracht.
Klimaatakkoord
De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitvoering van de motie Omtzigt/Lodders over het specifiek informeren van de Kamer over de kosten, CO2-reductie en positieve en negatieve neveneffecten per fiscale maatregel van het Klimaatakkoord. Zij zien in de vraag naar monitoring van het klimaatbeleid door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geen acceptabele uitvoering van de motie en vragen of het kabinet zelf bereid is de monitoring uit te voeren. De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet jaarlijks wordt voorzien in een rapportage van kosten, reductie en positieve en/of negatieve neveneffecten van de fiscale regelingen. Zij merken op dat het op die manier mogelijk is tussentijds bij te sturen en een vergelijking over de tijd te maken. Zij verzoeken het kabinet zo’n voortgangsrapportage samen te stellen.
Het kabinet deelt met uw Kamer het belang dat de effecten van het fiscale klimaatbeleid inzichtelijk worden gemaakt. Tegelijkertijd is het methodologisch gezien vaak lastig om per fiscale klimaatmaatregel de precieze effecten te berekenen, omdat deze maatregelen onderdeel zijn van een breder beleidspakket. Eerder heb ik toegezegd om in de evaluaties van de fiscale klimaatmaatregelen expliciet aandacht te besteden aan de kosten, CO2-reductie en eventuele andere positieve of negatieve neveneffecten. Waar mogelijk zullen de effecten kwantitatief worden gemaakt. In de Strategische Evaluatie Agenda van het Ministerie van Financiën is vastgelegd dat alle fiscale klimaatakkoordmaatregelen de komende 5 jaar minimaal een keer geëvalueerd zullen worden. Daarnaast heb ik toegezegd om voortaan bij nieuwe fiscale klimaatmaatregelen het PBL te vragen een partiële analyse van de effecten op te stellen.
Aanvullend en in reactie op de vragen van uw Kamer, zal ik in de jaarlijkse «Hand aan de kraan»-Kamerbrief over de stimulering van emissievrije personenauto’s, ook rapporteren over de CO2-reductie en kosteneffectiviteit van het stimuleringspakket.
Discoördinatieproblematiek
De leden van de fractie van het CDA vragen wat mijn inzet is om de in de bijlage van de Prinsjesdag fiscale moties en toezeggingenbrief uiteengezette voorbeeldsituaties van discoördinatie tegen te gaan. Deze leden noemen in dat kader het voorbeeld van, kort gezegd, thuiswerken. In het verlengde daarvan vragen deze leden naar de inzet van het kabinet om de discoördinatie in de diverse voorbeeldsituaties op te lossen.
De mogelijkheden om de (overgebleven) vormen van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing te voorkomen zijn beperkt. Een van de redenen daarvoor is dat Nederland deze problematiek niet eenzijdig kan oplossen. Uit de geschetste situaties van discoördinatie die zijn opgenomen in de bijlage bij de brief blijkt dat de uitgangspunten voor belastingheffing verschillen van die voor de heffing van sociale verzekeringspremies. Die uitgangspunten voor de heffing van premies zijn vastgelegd in de Europese verordeningen en socialezekerheidsverdragen. Bij onderhandelingen over belastingverdragen sluit Nederland zoveel mogelijk aan bij internationaal gebruikelijke regels zoals opgenomen in het OESO-modelverdrag. Nederland heeft bij het aanpassen van de socialezekerheidsregels en de bilaterale belastingverdragen dus te maken met bestaande principes en uitgangspunten en is voor afwijking daarvan ook afhankelijk van andere (EU-lid)staten. Daarnaast kunnen in algemene zin ook andere belangen een rol spelen bij de vormgeving van regelgeving, zodat het belang van (het bewerkstelligen van meer) coördinatie tussen belastingheffing en premieheffing dient te worden afgewogen tegen deze belangen. Dit maakt de problematiek complex. Daarom wil ik mij op dit moment richten op de aanpak van twee concrete knelpunten om meer coördinatie tussen belastingheffing en premieheffing te bewerkstelligen.
Allereerst ben ik aan het verkennen of een regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met Duitsland en België mogelijk is. Daarbij is de gedachte dat een beperkt aantal thuiswerkdagen geen gevolgen heeft voor de verdeling van de heffingsbevoegdheid. Ik zet niet in op een regeling waarbij de beloning die toerekenbaar is aan thuiswerkdagen altijd ter belastingheffing wordt toegewezen aan de werkstaat (niet zijnde het woonland waar het «thuiswerken» wordt verricht). Door voor de belastingheffing in alle situaties van «thuiswerkers» uit te gaan van een werkstaatheffing kan in voorkomende gevallen de discoördinatie toenemen, bijvoorbeeld omdat de premieheffing is toegewezen aan de woonstaat. Op grond van Verordening (EG) Nr. 883/2004 is een werknemer namelijk sociaal verzekerd in de woonstaat indien hij in twee (of meer) lidstaten werkzaamheden verricht en in zijn woonstaat een substantieel gedeelte van die werkzaamheden verricht. Ten tweede wil ik de discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing waarmee Belgische en Nederlandse (hoog)leraren te maken kunnen krijgen oplossen in een nieuw belastingverdrag.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA of mijn inzet is om te proberen Verordening (EG) nr. 883/2004 zo aangepast te krijgen dat de premieheffing niet afhangt van de vlag van een schip, maar van de vestigingsplaats van de exploitant van het schip.
De Verordening (EG) nr. 883/2004 valt onder het beleidsterrein van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er lopen op dit moment onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) Nr. 883/2004. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over het beperkte bereik van deze onderhandelingen. Er zijn geen wijzigingen voorzien op het vlak van de zeevarenden.22
De leden van de fractie van D66 vragen of Nederland zich tijdens de onderhandelingen van belastingverdragen (actief) kan inzetten om discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing zoveel mogelijk te voorkomen en deze onderhandelingsinzet ook op te nemen in het fiscale verdragsbeleid.
Discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing kan in het bijzonder spelen in relatie tot onze buurlanden. In paragraaf 5.1.3 van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 202023 wordt aangegeven dat Nederland zich in de onderhandelingen met België en Duitsland ervoor inzet om de discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing daar waar dat mogelijk is te voorkomen.
Tax Governance
De leden van de fractie van D66 vragen welke stappen het kabinet na de conferentie over de tax governance code wil zetten om te zorgen dat de essaybundel en conferentie zich vertalen tot een praktijk waarin blijvende aandacht is voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en belastingadviseurs. Daarnaast vragen deze leden welke rol transparantie speelt in deze tax governance code, bijvoorbeeld ten aanzien van het belastingbeleid van bedrijven en ten aanzien van de vraag in welke landen zij hoeveel belasting betalen.
Het ontwikkelen van een breed gedragen Tax Governance Code is primair de taak is van de adviespraktijk en het bedrijfsleven. Wel is het een dusdanig belangrijk onderwerp dat ik het gesprek hierover, en de ontwikkeling hiervan, waar mogelijk wil faciliteren. In dit licht wordt het onderwerp vanuit het Ministerie van Financiën onder de aandacht gebracht, onder meer door het publiceren van een essaybundel die onder leiding van professor Hans Gribnau is samengesteld Deze essaybundel wordt nog in dit jaar gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën. In het voorwoord van de essaybundel merk ik op dat transparantie naar mijn mening een belangrijk element behoort te zijn van een te vormen Tax Governance Code.
Daarnaast wordt deze winter een conferentie georganiseerd waarin aan de hand van deze bundel de dialoog met alle betrokken veldpartijen in de samenleving over tax governance en de invulling van dat begrip wordt voortgezet. Gezien de bereidwilligheid van de veldpartijen – de adviessector, het bedrijfsleven, de wetenschap en ngo’s – heb ik er alle vertrouwen in dat partijen de ontwikkeling hiervan voortvarend voortzetten. Het kabinet zal ook volgend jaar monitoren hoe de vorming van een Tax Governance Code zich verder ontwikkelt en op welke wijze het kabinet de totstandkoming daarvan kan bevorderen.
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel procent van de grootste Nederlandse bedrijven nu publiceert hoeveel belasting ze in welk land betalen en hoe deze praktijk zich ontwikkelt.
Het Ministerie van Financiën houdt niet bij hoeveel procent van de grootste Nederlandse bedrijven nu openbaar maakt hoeveel belasting ze in welk land betalen. Daartoe bestaan wel initiatieven die in brede zin rapporteren over hoe transparant bedrijven zijn over hun belastingaangelegenheden. Een voorbeeld daarvan is de zogenoemde Tax Transparancy Benchmark van VBDO. In deze benchmark worden 77 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven beoordeeld en gerangschikt op basis van een aantal criteria die ziet op fiscale transparantie: de benchmark is openbaar. Uit de resultaten van deze benchmark over het jaar 2019 blijkt duidelijk dat bedrijven fiscaal transparanter zijn geworden in het verstrekken van openbaar beschikbare informatie en ook beter dan voorgaande jaren inzichtelijk maken of de bedrijfsactiviteiten overeenkomen met de belastingafdracht in het desbetreffende land. Daarnaast rapporteren de ondernemingen over het algemeen beter over hun risico-management en de implementatie van hun belastingstrategie. De Tax Transparancy Benchmark van VBDO over het jaar 2020 moet nog worden gepubliceerd.
Een ander initiatief dat voor meer transparantie over belastingaangelegenheden van bedrijven zorgt is het «Public country-by-country reporting», van het B Team. Verschillende Nederlandse bedrijven publiceerden in het kader van de «B Team Responsible Tax Principles» een openbaar country-by-country-rapport.
ATAD2
De leden van de fractie van D66 vragen of de Europese Commissie ook bezig is met de evaluatie van de implementatie van de tweede Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn (ATAD2)24 in de Nederlandse wetgeving.
De Europese Commissie zal de uitvoering van ATAD2 in alle lidstaten evalueren en hier naar verwachting – conform de Richtlijntekst op dit punt25 – uiterlijk op 1 januari 2022 verslag van uitbrengen aan de Europese Raad. Overigens heeft Commissie in dit kader op 19 augustus 2020 een eerste verslag uitgebracht voor de beoordeling van de gevolgen van de eerste Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn (ATAD1).26 Het verslag biedt een overzicht van de uitvoering van enkele maatregelen uit ATAD1 (generieke renteaftrekbeperking, algemene antimisbruikbepaling en CFC-maatregel). In dit verslag is eveneens aangegeven dat als volgende stap een uitgebreid beoordelingsverslag van alle maatregelen uit ATAD1 en ATAD2 tezamen zal worden uitgebracht.