Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2020
Tijdens de behandeling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën en de begrotingsstaat van de Nationale Schuld heeft de Tweede Kamer op 6 oktober jl. de motie van het lid Sneller c.s. (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 14) aangenomen. In die motie wordt de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd in de advisering over wetsvoorstellen expliciet aandacht te besteden aan de wijze waarop invulling is gegeven aan de verplichtingen uit artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (Cw).
In de afgelopen jaren heeft de Afdeling advisering meerdere malen in haar adviezen gewezen op de naleving van de in artikel 3.1 Cw genoemde elementen. Deze toetsing vindt plaats in het kader van de beleidsanalytische toets. De Afdeling ziet de motie van het lid Sneller c.s. als een aansporing om hiermee verder te gaan bij de toetsing van de concrete wetsvoorstellen. Tevens zal de Afdeling periodiek bij de advisering over Miljoenennota, de rapportage in het kader van het onafhankelijk begrotingstoezicht of het jaarverslag aandacht besteden aan het algemene beeld met betrekking tot artikel 3.1 Cw.
Verder heb ik in een brief aan de afzonderlijke ministers van de verschillende departementen aandacht gevraagd voor het feit dat bij hen de primaire verantwoordelijkheid berust om bij de beleidsvoorbereiding artikel 3.1 Cw in acht te nemen. Tevens heb ik er de aandacht op gevestigd dat de Minister van Financiën daarbij een toetsende en ondersteunende rol heeft.
Het leek mij van belang u hiervan op de hoogte te stellen en u te informeren over de wijze waarop de Afdeling advisering invulling geeft aan de toetsing van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet. Een brief van gelijke strekking heb ik aan de voorzitter van de Eerste Kamer gezonden.
De vicepresident van de Raad van State, Th.C. de Graaf