Vastgesteld 6 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Is de opschalingskorting wettelijk verankerd?
Antwoord:
De opschalingskorting is onderdeel van de gemaakte afspraken in het regeerakkoord kabinet Rutte-III en is wettelijk verankerd via de begroting van het gemeentefonds.
2
Kunt u in een tabel de budgettaire reeks van de opschalingskorting over de gehele looptijd weergeven zoals deze in de begroting is opgenomen en daarnaast zoals deze is opgenomen in de middellangetermijnraming van het CPB?
Antwoord:
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Totale korting (kabinet) |
60 |
120 |
180 |
240 |
300 |
370 |
Totale korting (kabinet) incl. schrappen 2020/2021 |
60 |
120 |
180 |
240 |
300 |
300 |
Totale korting (CPB) MLT |
60 |
120 |
180 |
240 |
300 |
370 |
Totale korting (CPB) MLT incl. schrappen 2020/2021 |
60 |
120 |
180 |
240 |
300 |
300 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
2026 e.v. |
|
Totale korting (kabinet) |
460 |
570 |
700 |
835 |
975 |
975 |
Totale korting (kabinet) incl. schrappen 2020/2021 |
300 |
570 |
700 |
835 |
975 |
975 |
Totale korting (CPB) MLT |
460 |
481 |
527 |
602 |
707 |
707 |
Totale korting (CPB) MLT incl. schrappen 2020/2021 |
300 |
351 |
429 |
538 |
679 |
679 |
Het CPB corrigeert de meerjarencijfers van de opschalingskorting voor beleid zonder wettelijke basis. Deze systematiek is niet gewijzigd ten opzichte van de MLT’s die het CPB in maart dit jaar en november vorig jaar heeft gepubliceerd.
3
Hoe beoordeelt u de constatering dat geen enkele gemeentebegroting structureel sluitend is nu in de meicirulaire 2020 wordt uitgegaan van een groei van het accres in 2022 van 3,65 procent en volgens de Miljoenennota het voorlopig accres in 2022 negatief: 0,98 procent lager dan in 2021?
Antwoord:
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Tevens kan een nieuw kabinet besluiten tot mutaties in de (accres relevante) uitgaven. Dit tezamen maakt dat een inschatting van het accres in 2022 en verder nog onbekend is. De bewering dat het accres in 2022 -0,98% lager is dan in 2021 is dan ook onjuist.
Vermoedelijk zijn in de berekening van de -0,98% de correcties met betrekking tot het uitgavenplafond uit de Voorjaarsnota 2020 afgezet tegen de totaal netto uitgaven onder uit het uitgavenplafond van de Miljoenennota 2021 om tot dit percentage te komen. Echter ook het uitgavenplafond van de Miljoenennota 2021 bevat een aanvulling en een aanpassing van de uitgaven die onder het plafond vallen. Hier is bij de berekening geen rekening mee gehouden waardoor de -0,98% incorrect is.
4
Wat zou het budgettaire effect zijn indien de bevriezing van het accres voor de volledige tijdsperiode in de begroting zou worden doorgevoerd?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020 en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020.
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden gedaan over het accres in 2022.
De reeks zoals opgenomen is de bevriezing van het accres op de stand Voorjaarsnota 2020.
5
Hoeveel gemeenten hebben er voor het aankomende jaar en/of structureel een exploitatietekort (excl. begrotingsposten zoals «claim op het Rijk») en vindt u dat een goede indicator om de financiële situatie bij gemeenten te beoordelen?
Antwoord:
Gemeenten zijn op dit moment bezig met het opstellen en vaststellen van hun begroting voor 2021. Hierdoor zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar over het geraamde exploitatietekort van gemeenten in 2021.
De jaarrekeningscijfers bevatten het feitelijk gerealiseerde financiële beeld. In 2019 had 60% van de gemeenten een tekort en 25% van die gemeenten hadden drie jaar op een rij een tekort. Het exploitatieresultaat in de jaarrekening en de trend hierin vind ik een belangrijke indicator, in combinatie met andere financiële indicatoren als vermogenspositie en belastingniveau. Maar dit is niet het hele verhaal; deze indicatoren geven niet weer in hoeverre gemeenten nog in staat zijn om hun taken uit te voeren en waar mogelijkheden voor gemeenten zitten om maatregelen te nemen. Daarom heb ik uw Kamer toegezegd nader onderzoek te laten doen naar de financiële positie om betrouwbare actuelere informatie over de financiële positie te krijgen en zicht te krijgen op mogelijke doorwerking op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering.
6
Hoeveel gemeenten zouden op dit moment onder preventief toezicht komen te staan indien het toezicht onverkort doorgang zou vinden?
Antwoord:
Provinciaal toezichthouders zijn primair verantwoordelijk voor het financieel toezicht op gemeenten. De provinciaal toezichthouders stellen aan de hand van de later dit jaar in te dienen begrotingen voor het jaar 2021, het toezichtsregime vast.
7
Bestaat er een indicator voor de structurele financiële wendbaarheid of structurele financiële ruimte voor gemeenten? Zo ja, wat is de meest recente stand daarvan? Zo nee, kan deze ontwikkeld worden?
Antwoord:
Er bestaat geen eenduidige definitie en indicator voor financiële wendbaarheid of financiële ruimte voor gemeenten. Ik zie hier ook geen mogelijkheden toe, omdat dit mede afhangt van de lokale en landelijke politieke keuzes. Wel worden bepaalde elementen en kengetallen die inzicht geven in de financiële ruimte in kaart gebracht en gemonitord. Zo wordt gekeken naar de hoogte van de financiële reserves en de OZB-tarieven. Daarnaast heb ik uw Kamer toegezegd nader onderzoek te laten doen naar de financiële positie om te komen tot betrouwbare actuelere gegevens en zicht te krijgen op de doorwerking op het voorzieningenniveau van gemeenten en welke mogelijkheden gemeenten zelf hebben om de tekorten te beïnvloeden.
8
Kan per beleidsterrein een overzicht gegeven worden van de te verwachten tekorten de komende vijf jaar?
Antwoord:
Dit overzicht kan niet gegeven worden. Gemeenten zijn grotendeels autonoom in het verdelen van die inkomsten en het vaststellen van budgetten voor de verschillende beleidsterreinen. Er is voor de middelen uit het Gemeentefonds en de eigen inkomsten van gemeenten geen oormerking per beleidsterrein. Daarmee is er dus ook niet per beleidsterrein aan te geven wat het verschil is tussen baten en lasten.
9
Wat zou het budgettaire effect zijn indien ervoor gezorgd wordt dat alle nadeelgemeenten in de nieuwe herverdeling van het gemeentefonds voor wat betreft het sociaal domein, daarvoor volledig gecompenseerd worden?
Antwoord:
Het gaat om een integrale herijking van alle onderdelen van de verdeling binnen de huidige omvang van het gemeentefonds. De effecten voor de nadeelgemeenten zijn pas te bepalen als het definitieve model is vastgesteld.
10
Op welk percentage of op welk bedrag aan compensatie voor de invoering van een OZB-tarief voor gebruikers via de algemene heffingskorting bevindt zich het omslagpunt waar de koopkrachteffecten negatief worden voor de laagste inkomensgroep, de èèn na laagste inkomensgroep en voor alle huishoudens?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied» is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied dan zullen de koopkrachteffecten van de «schuif» tussen de Rijksbelastingen en gemeentelijke heffingen nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
11
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van het vervangen van de vermakelijkhedenretributie door een algemene dagverblijfsbelasting en bestaat voor deze maatregel interesse bij gemeenten?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied» is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied waarbij een algemene verblijfsheffing wordt voorgesteld dan zullen de effecten en mogelijkheden van de heffing nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
12
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van de invoering van een grondontwikkelingsheffing en bestaat voor deze maatregel interesse bij gemeenten? Kunt u daarbij ingaan op het eventuele risico op juridische procedures over de begrenzing van het gebied waar de heffing van toepassing is?
Antwoord:
In het rapport van de studiegroep alternatieve bekostiging wordt de gebiedsontwikkelingsheffing genoemd als één van de mogelijkheden om gebiedsontwikkeling mede te bekostigen uit belastingen en heffingen. Het rapport van de studiegroep is in mei van dit jaar zonder een standpuntbepaling van het kabinet aangeboden aan de Tweede Kamer. De G5 verkennen op dit moment wat alternatieve bekostiging zou kunnen betekenen voor de bouw van verschillende grote verstedelijkingslocaties. De resultaten van die verkenning kunnen voor een volgend kabinet aanleiding zijn een gebiedsontwikkelingsheffing te overwegen en nader uit te werken. Op dat moment zullen de effecten meer precies in beeld worden gebracht, inclusief de juridisch effecten.
13
Wat zijn de laatste cijfers over het macro-exploitatietekort bij gemeenten en hoe apprecieert u deze?
Antwoord:
Gemeenten hadden in 2019 een macro exploitatietekort van 765 miljoen euro. Het tekort was hiermee toegenomen ten opzichte van 2018 toen het tekort 198 miljoen euro bedroeg. Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten in het kader van corona heeft het kabinet in de augustusbesluitvorming besloten de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel te schrappen. Dit leidt tot een verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds van € 70 miljoen in 2020 en € 160 miljoen in 2021. Daarnaast is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 mln op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
14
Zijn gemeenten ook in 2020 en 2021 verplicht te komen met een sluitende begroting, ondanks de hoge uitgaven voor corona? Is dat wel haalbaar?
Antwoord:
Gemeenten zijn voor 2020 gecompenseerd voor extra kosten en misgelopen inkomsten als gevolg van de coronacrisis. Ook is de oploop in de opschalingskorting in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt en is besloten de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 mln. op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Daarnaast heb ik in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) gesproken met VNG en IPO over het financieel toezicht. Het is gebruikelijk dat de colleges van gedeputeerde staten en de gemeenten waar nodig in overleg met elkaar zijn over het toezicht. Ik heb alle vertrouwen dat ook onder de huidige bijzondere omstandigheden deze gesprekken tot een goede onderlinge uitkomst leiden. De basis van het financieel toezicht gaat, overeenkomstig de bestaande wettelijke en beleidsmatige kaders, uit van een structureel en reëel sluitende begroting, die tijdig wordt ingediend. Er kan echter bij individuele gemeenten maatwerk nodig zijn. Indien er gemeenten zijn die behoefte hebben aan maatwerkafspraken, kan een gemeente daarover in contact treden met de provincie.
15
Kan er een overzicht gegeven worden van de gerealiseerde en/of begrote investeringen door gemeenten van 2006 tot en met 2021?
Antwoord:
Hieronder staat een overzicht van de investeringen door gemeenten tot en met 2019. Recenter cijfers zijn niet voorhanden. Deze cijfers zijn afkomstig uit de nationale rekeningen.
Te zien is dat de gezamenlijke investeringen van gemeenten tot de kredietcrisis gestaag klommen. Daarna daalden de investeringen, de laatste jaren is sprake van stabilisatie. De netto investeringen – dus de bruto investeringen min de waardevermindering van bestaande activa – ligt op een lager niveau dan in het verleden. Het is vooralsnog onduidelijk waar de daling van de investeringen bij gemeenten door veroorzaakt wordt. Dit maakt onderdeel uit van het onderzoek naar de financiële positie en het voorzieningenniveau.
Bron: CBS. Het cijfer van 2019 is voorlopig
16
Welke concrete stappen worden er gezet om te komen tot een stabieler begrotingsbeleid voor gemeenten, zodat zij minder vaak binnen een Begrotingsjaar de uitgaven aan moeten passen?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk in deze bijzondere tijd de schommelingen voor gemeenten te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is besloten om de stand van het accres zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Daarnaast hebben gemeenten zelf de mogelijkheid om stappen te zetten om te komen tot een stabieler begrotingsbeleid door bijvoorbeeld een behoedzaamheidsreserve in de eigen begroting te treffen. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan, ook stabiliteit zal hierbij worden meegenomen.
17
Wat gebeurt er concreet om te zorgen voor indicatoren die plattelandsgemeenten en gemeenten in krimpregio's meer financiële armslag bieden?
Antwoord:
Het doel van de herijking is herverdeling van bestaande middelen, opdat alle gemeenten in een gelijkwaardige financiële uitgangspositie worden gebracht. Het doel is niet om te zorgen voor meer financiële armslag van plattelands- en krimpgemeenten. De plattelands- en krimpgemeenten hebben wel mijn bijzondere aandacht. Er loopt momenteel een evaluatie van de decentralisatie-uitkering bevolkingsdaling. De uitkomst van deze evaluatie zal ik betrekken bij mijn toekomstige beleid voor gebieden met bevolkingsdaling.
18
Wat gebeurt er om ervoor te zorgen dat plattelandsgemeenten en krimpgemeenten niet te maken krijgen met verdergaande bezuinigingen bij de herziening van het verdeelmodel?
Antwoord:
Of plattelands- en krimpgemeenten te maken krijgen met nadelige herverdeeleffecten is nu nog niet bekend. De effecten voor gemeenten zijn pas te bepalen als het definitieve model is vastgesteld.
19
Hoe wordt er concreet toegewerkt naar vergroting van het lokale belastinggebied onder gelijktijdige verlaging van de rijksbelastingen? Waarom worden er nog geen verdere concrete stappen gezet om het lokale belastinggebied te vergroten? Welke stappen worden er verder nog gezet om het volgende kabinet een goede basis te bieden voor een spoedige herziening van het lokale belastingstelsel?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied» is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Er worden op dit moment dan ook nog geen concrete stappen in die richting gezet.
20
Kan een overzicht worden gegeven van schuldenpositie per gemeente?
Antwoord:
Het gesprek over de schuldenpositie van individuele gemeenten is primair aan het College van B&W en de gemeenteraad en moet in samenhang bezien worden met de totale financiële positie van de gemeente. Daarom beperk ik mij tot een totaalbeeld. In de onderstaande tabel staat het overzicht van de netto schuldquote voor alle gemeenten. Dit financiële kengetal wordt berekend door de totale schuld van gemeenten te corrigeren voor doorgeleende gelden (bijvoorbeeld leningen aan wooncorporaties) en te delen door de totale baten van gemeenten.
Bron: CBS. 2019 is schatting op basis van Iv3-cijfers juli 2020 van 95% van de gemeenten.
21
Kan een overzicht worden gegeven van de reserves van gemeenten?
Antwoord:
Hieronder staat een overzicht van de ontwikkeling van het eigen vermogen van alle gemeenten samen. Deze bestaat uit de algemene reserve, bestemmingsreserves en saldo van rekening van gemeenten.
In de cijfers is te zien dat het gezamenlijk eigen vermogen in 2009 fors steeg – een gevolg van de verkoop van energiebedrijven Nuon en Essent. Na de kredietcrisis nam de vermogenspositie van gemeenten weer af, met 4,2 miljard euro. Het herstel in jaren erna bedroeg 1,4 miljard euro. In 2018 en 2019 daalde het eigen vermogen met in totaal 1 miljard euro.
De verkoop van Eneco, in 2019 overeengekomen, is op 25 maart 2020 geëffectueerd. Pas in realisatiecijfers over dat jaar zal hierdoor een stijging in eigen vermogen te zien zijn. In totaal 44 gemeenten waren aandeelhouder van Eneco.
Bron: CBS. 2019 is schatting op basis van Iv3-cijfers juli 2020 van 95% van de gemeenten.
22
Kan een overzicht worden gegeven van de weerstandsvermogens van gemeenten?
Antwoord:
Het gesprek over het benodigde en beschikbare weerstandsvermogen is primair een gesprek tussen college en raad. Elke gemeente bepaalt voor zichzelf de omvang van haar weerstandsvermogen, aan de hand van reserves en de ruimte om belastingen te verhogen aan de ene kant, en de financiële risico’s aan de andere kant. De reserves van gemeenten en de ruimte om de belastingen te verhogen zijn landelijk in beeld (zie antwoorden op vragen 21 en 40), maar de risico’s niet. Die zijn voor elke gemeente uniek. Het is van belang dat elk college zijn eigen risico’s in kaart brengt en benoemt, voor het gesprek met de raad over de financiële positie. Omdat het weerstandsvermogen voor elke gemeente andere elementen bevat, wordt informatie hierover niet centraal verzameld.
23
Is bekend hoeveel gemeenten achterstallig onderhoud aan wegen, kades, bruggen en andere werken hebben? En hoeveel euro er nodig is om dit achterstallige onderhoud in te halen?
Antwoord:
Het onderhoud aan wegen, kades, bruggen en werken waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn is primair een verantwoordelijkheid van college en raad. Hierover bestaat momenteel geen inzicht op landelijk niveau. Bij het onderzoek naar de financiële positie van gemeenten zal aandacht zijn voor de vraag of de financiële tekorten die gemeenten ervaren gevolgen heeft voor de onderhoudsniveaus.
24
Wat doen de fondsbeheerders met de aanbevelingen uit het rapport van de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen? Wat betekent dit voor het wetsvoorstel herziening uitkeringsstelsel?
Antwoord:
De studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen heeft een interessant rapport gepresenteerd met waardevolle inzichten om het interbestuurlijk werken naar een hoger plan te tillen. Veel grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de energietransitie en de woningbouwopgave vragen een inzet van alle overheden. Dit rapport helpt de overheden daarbij. Hoe en of deze aanbevelingen worden opgevolgd is aan een nieuw kabinet. In het licht van het wetsvoorstel herziening uitkeringsstelsel worden de uitkomsten van de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen meegewogen. Het is echter aan een nieuw kabinet om directe opvolging te geven aan de uitkomsten van de studiegroep.
25
Hoeveel rekening is er gehouden voor wat betreft de bijstandsuitkeringen en de andere regelingen in het kader van corona bij de raming van de uitkering aan gemeenten?
Antwoord:
Bij de vaststelling van de hoogte van het macrobudget voor 2020 en verder wordt door het Rijk rekening gehouden met de verslechterde conjunctuur en het daaraan gekoppelde hogere beroep op de bijstand. Verder is de mogelijkheid gecreëerd om de verdelingssystematiek van de bijstandsbudgetten in 2021 eenmalig te kunnen aanpassen, zodat er voldoende rekening gehouden kan worden met de effecten van de coronacrisis. Dit wordt als volgt vormgegeven: een deel van het macrobudget 2021 kan, indien nodig, verdeeld worden op basis van een verdeelsleutel waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in de mate waarin gemeenten door de coronacrisis zijn getroffen. Daartoe wordt eerst een bedrag van ca. € 325 miljoen vanuit het macrobudget ingehouden om later in 2021 uit te keren. Er vinden dus geen verrekeningen plaats. De exacte berekeningswijze van de verdeling van het deelbudget zal in samenspraak met VNG en onderzoekers van SEO en Atlas voor gemeenten nader worden uitgewerkt. Indien de verschillen in de COVID-19 effecten beperkt blijken te zijn, volgt deze verdeelsleutel alsnog geheel of gedeeltelijk de reguliere verdeelsleutel, zoals reeds gehanteerd bij het overgrote deel van het macrobudget.
Daarnaast investeert het kabinet op verschillende terreinen extra om de gevolgen van de coronacrisis te beperken. In de brief «Uitwerking aanvullend sociaal pakket» aan de Tweede Kamer van 23 september jl. wordt het aanvullend sociaal pakket nader toegelicht. Momenteel wordt bezien hoe de budgetten verdeeld worden onder gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zoals sociale partners en scholen. Zo is er een bedrag van € 146 miljoen aan extra middelen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden. Het geld gaat voor een belangrijk deel naar gemeenten ten behoeve van het gemeentelijk schuldenbeleid en de bijzondere bijstand. Het gaat om respectievelijk € 45 miljoen en € 15 miljoen in de periode 2020–2021. Voor meer informatie verwijs ik u naar de brief «Intensivering armoede- en schuldenaanpak» aan de Tweede Kamer van 28 september jl. waar nader wordt ingegaan op de beschikbaar gestelde middelen voor de versnelling en intensivering van de Brede Schuldenaanpak en de landelijke aanpak (kinder)armoede.
Brief 23 september: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/23/uitwerking-aanvullend-sociaal-pakket
Brief 28 september: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/28/intensivering-armoede--en-schuldenaanpak
26
Hoeveel rekening is er gehouden voor wat betreft de bijstandsuitkeringen en de andere regelingen in het kader van corona bij de raming van de uitkering aan gemeenten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 25.
27
Waarom is definitieve besluitvorming m.b.t. de uitkomsten onderzoek Jeugd aan het volgende kabinet? Als uit het onderzoek blijkt dat er structurele tekorten zijn, welke zekerheid kunnen gemeenten dan krijgen dat deze tekorten ook aangevuld.
Antwoord:
In mei 2019 heeft het kabinet extra financiële middelen voor de geconstateerde volumegroei Jeugd voor drie jaar aan gemeenten beschikbaar gesteld. Dit betreft de jaren 2019, 2020 en 2021. Destijds is geconstateerd dat het kabinet gemeenten niet structureel tegemoet kan komen. Het verdiepend onderzoek stelde immers dat daartoe de grondslag ontbreekt: de vraag of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in welke mate, een structureel karakter heeft, is nog niet te beantwoorden.
Om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen nodig hebben bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet, heeft het kabinet met VNG afgesproken dat er in het najaar van 2020 een onderzoek is afgerond. Dit onderzoek brengt ook in beeld welke maatregelen genomen kunnen worden om de kosten te verminderen.
Afgesproken is dat de resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichtte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk en gemeenten in de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en ander voorgelegd aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend oordeel geeft.
Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 mln op jaarbasis verlengd naar 2022.
28
Voor welke jaren is het accres gemeentefonds vastgezet? Is dit accres ook vastgezet voor de jaren 2022 en volgende?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020 en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. In afwachting van dit besluit over de te hanteren normeringssystematiek zijn ook de accresramingen vanaf 2022 gehandhaafd op de stand zoals opgenomen in de meicirculaire 2020.
29
Hoe verhouden de percentages als het gaat om het accres gemeentefonds, genoemd in de meicirculaire 2020, de Miljoenennota 2021 en de septembercirculaire 2020, zich tot elkaar? Hoe luiden die percentages? Klopt het dat de septembercirculaire 2020 op dit punt niet is geactualiseerd? Wat is daarvan de reden? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de gemeenten die hun begroting 2021 moeten opstellen met daarin het meerjarenperspectief tot en met 2024? Wat zijn de gevolgen voor latere jaren, vanaf 2022?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020 en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020.
Als gevolg hiervan is de accresontwikkeling voor gemeenten zoals opgenomen in de septembercirculaire gemeentefonds 2020 en Miljoenennota 2021 (Bijlagen bij de Miljoenennota 2021, tabel 11.1 Normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds) identiek met de accresontwikkeling opgenomen in de meicirculaire gemeentefonds 2020. Deze reeks is:
Jaar |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
---|---|---|---|---|---|---|
Percentage |
4,62 |
3,71 |
3,65 |
2,76 |
2,72 |
3,14 |
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden gedaan over het accres in 2022.
30
Klopt het dat de verwachte rijksuitgaven in 2022, 2023 en 2024 veel minder stijgen – in 2022 zelfs 0,98% dalen – dan in de begroting en de septembercirculaire staat (zoals gemeld door Binnenlands Bestuur)? Wat betekent dit voor het accres in 2022?
Antwoord:
Het klopt dat de rijksuitgaven een lichte daling (-0,57%) laten zien in 2022 ten opzichte van het jaar 2021. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden gedaan over het accres in 2022 en verder.
31
Welke afspraken zijn er gemaakt met VNG en IPO over de periode na het vastzetten van het accres?
Antwoord:
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden gedaan over het accres in 2022 en verder.
32
Welke accrespercentages zouden hebben gegolden als de accrespercentages niet vast zouden zijn gezet? Hoe zou zich dit vertalen naar de omvang van het gemeentefonds?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020 en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020. Aangezien het accres bevroren is, is niet bekend wat het accres anders zou zijn geweest.
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Tevens kan een nieuw kabinet besluiten tot mutaties in de (accres relevante) uitgaven. Dit tezamen maakt dat een inschatting van het accres in 2022 en verder nog onbekend is.
33
Waar is het bedrag van € 300 miljoen voor de jeugdzorg voor 2022 op gebaseerd?
Antwoord:
De € 300 miljoen is hetzelfde bedrag aan tijdelijke extra middelen Jeugd dat in 2020 en 2021 aan gemeenten is toegekend. Voor het jaar 2022 is deze reeks eenmalig doorgetrokken.
34
Wat wordt bedoeld met «financierende rol»? Indien hiermee de Minister van Financiën wordt bedoeld, geldt die rol dan niet voor alle begrotingen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 35.
35
Wordt de regisserende rol en financierende rol gezamenlijk uitgevoerd? Zo nee, hoe is de taakverdeling m.b.t. deze rollen?
Antwoord:
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – namens deze de Staatssecretaris van Financiën – zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten. Zij hebben daarbij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de financierende en de regisserende rol.
De financierende rol bestaat eruit dat de fondsbeheerders zorg dragen voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds. De financierende rol is van belang omdat het bestuurlijk stelsel niet kan functioneren als gemeenten en provincies niet adequaat bekostigd zijn.
De regisserende rol bestaat eruit dat de fondsbeheerders zorg dragen voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende gemeenten.
36
Wie bepaalt de omvang van het gemeentefonds? Welke rol hebben gemeenten hierin? Zijn de fondsbeheerders, in het bijzonder de Minister van Financiën, onafhankelijk genoeg om hier een oordeel over te geven?
Antwoord:
De omvang van het gemeentefonds wordt vastgesteld door het parlement, via instemming met het voorstel van wet (Begroting Gemeentefonds).
De omvang van het fonds wijzigt jaarlijks op basis van twee mechanismen.
Allereerst als gevolg van de normeringssystematiek. Deze systematiek houdt in dat de ontwikkeling van de omvang van de fondsen is gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven. De normeringssystematiek bewerkstelligt dat de algemene uitkering aan de fondsen zich parallel aan de rijksuitgaven ontwikkelt; «samen-trap-op, samen-trap-af». De jaarlijkse indexering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven wordt het accres genoemd.
Verder wijzigt de omvang van het fonds door veranderingen in het takenpakket van gemeenten. Conform artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet wordt bij nieuwe of gewijzigde taken bekeken of deze financiële consequenties hebben voor gemeenten. Vervolgens beslist het kabinet over passende compensatie.
Daarnaast hebben Rijk en medeoverheden regelmatig bestuurlijk overleg over de financiële verhoudingen en de financiële positie van gemeenten.
37
Zijn de fondsbeheerders van mening dat de gemeenten via het gemeentefonds zijn voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken? Zo ja, waarop wordt dat gebaseerd en hoe strookt dit met de aanhoudende signalen van VNG, gemeenten en provinciale toezichthouders?
Antwoord:
Gemeenten zijn autonome bestuursorganen die voor een groot deel autonoom zijn in de keuzes die ze maken. Daaraan verbonden zijn zij ook primair verantwoordelijk voor hun financiële huishouding. Tegelijkertijd ontvangen zij het leeuwendeel van de inkomsten van het Rijk en kan het Rijk ook taken opdragen.
De mate waarin de budgetten in het gemeentefonds toereikend zijn en of de financiële positie van gemeenten passend is, heeft de continue aandacht van het kabinet. Er vindt dan ook frequent bestuurlijk overleg plaats tussen Rijk en medeoverheden over de financiële verhoudingen en de financiële positie. De signalen van VNG, gemeenten en provinciale toezichthouders worden hierbij zeer serieus genomen.
Zo zijn er bijvoorbeeld bij Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Tevens zijn bij Miljoenennota extra middelen toegekend voor jeugdzorg, om mensen te begeleiden die hun baan verliezen en voor de schuldenaanpak. Tevens lopen er onderzoeken in het sociaal domein naar de kosten van de Jeugdzorg en de gevolgen van de invoering van het Wmo abonnementstarief.
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en minder inkomsten van in totaal ruim € 1,5 miljard. Ook heeft het kabinet gezien de financiële druk bij gemeenten besloten de oploop in de opschalingskorting in 2020 en 2021 incidenteel voor twee jaar te schrappen. Tevens is in overleg met de VNG en het IPO besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 2021.
Tot slot laat ik nader onderzoek doen naar de financiële positie van gemeenten om betrouwbare actuelere informatie te krijgen en zicht te krijgen op mogelijke doorwerking op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering.
38
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die de Minister in het debat over de Voorjaarsnota op 1 juli 2020 aankondigde over artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Antwoord:
Ik ben met de Minister van Financiën in gesprek over de brief over Artikel-2 van de Financiële verhoudingswet. De Kamer ontvangt deze voor de Najaarsnota.
39
Ligt de drempel voor artikel 12 niet te hoog? Is het aantal art. 2 gemeenten wel een goede indicator voor de financiële situatie van gemeenten?
Antwoord:
Onder artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet kunnen gemeenten een aanvullende uitkering krijgen uit het gemeentefonds, waarbij ze hun financiële zelfstandigheid voor een deel inleveren. Het is een laatste redmiddel voor gemeenten. De gemeente moet zelf bezuinigen en de belastingen moeten flink hoger liggen dan het landelijk gemiddelde (minimaal 120% van het landelijk gemiddelde tot maximaal 150% van het landelijk gemiddelde). Alleen voor het restant van de problematiek is een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds mogelijk. In veel gevallen komen gemeenten al in een eerder stadium zelfstandig of na tussenkomst van de provinciaal toezichthouder tot een oplossing. Artikel 12 is dan ook geen echt goede indicator voor de financiële situatie van gemeenten. Ik monitor de financiële positie van gemeenten met andere kengetallen, zoals het exploitatiesaldo en het belastingniveau, om zo zicht te houden op de financiële situatie van gemeenten.
40
Hoeveel gemeenten hebben in 2020 een ozb-tarief en riool- en afvalrecht dat voldoet aan de artikel 12-norm?
Antwoord:
In 2020 zijn er 62 gemeenten met een OZB tarief boven de artikel 12-norm van het redelijk peil. Zie onderstaande tabel. Daarmee is 2020 het eerste jaar waarin dit aantal stijgt sinds 2014. Het aantal gemeenten boven de norm daalde in stappen van 87 in 2014 naar 53 in 2019.
Dat een gemeente een redelijk peil aan inkomsten heeft, wil niet zeggen dat ze daarmee automatisch een artikel 12-uitkering kan aanvragen en ontvangen. Belangrijkste voorwaarde is het structurele en aanmerkelijke tekort. Het redelijk peil vormt daarbij een aanvullende voorwaarde. En als voorwaarde voor het verstrekken van een artikel 12-uitkering kan het belastingniveau nog hoger worden vastgesteld en kunnen bezuinigingen worden verlangd van de gemeente.
Bron: Berekeningen obv gegevens COELO, CBS, Iv3
41
Wordt bij de aanpassing van het verdeelmodel voor de algemene uitkering wel uitdrukkelijk gezocht naar criteria die niet in de eerste plaats de (grote) steden bevoordelen, maar ook evenwichtig aandacht hebben voor gemeenten met veel landelijk gebied?
Antwoord:
Uit de Financiële-verhoudingswet volgt een aantal criteria waar de verdeling van de algemene uitkering aan moet voldoen. In mijn brief van 18 juli 2018 informeerde ik de Tweede Kamer dat deze criteria nog steeds opgeld doen en dat het doel van de verdeling blijft om gemeenten in een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te brengen. Met andere woorden de verdeling van de middelen moet de kosten van gemeenten volgen.
Er is ook gekeken of er specifieke maatstaven zijn die samenhangen met het kostenpatroon van plattelandsgemeenten en of er sprake is van gemeenschappelijke kostenpatronen van gemeenten in regio’s die bevolkingsdaling kennen. Er is dan ook niet alleen gekeken naar maatstaven als inwonertal, maar bijvoorbeeld ook naar maatstaven als de oppervlakte van een gemeente, de adressendichtheid en het aantal kernen binnen de gemeentegrenzen.
42
Is in figuur 3 rekening gehouden met de demografische ontwikkeling voor de periode 2020 – 2025? Zo nee, kan de grafiek geactualiseerd worden op basis van CBS-prognoses?
Antwoord:
Ja, figuur 3 (blz. 17 van de begroting gemeentefonds 2021) is gebaseerd op actuele demografische prognoses van het CBS.
43
Waarom daalt het gemiddelde bedrag per inwoner? Wat zijn de argumenten op basis waarop het bedrag per inwoner omlaag gaat?
Antwoord:
Achter de daling van het bedrag per inwoner na 2020 gaat een veelheid aan budgetmutaties schuil. Het is van belang om op te merken dat het bedrag per inwoner in 2020 in vergelijking met andere jaren relatief hoog is vanwege de middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld om de financiële gevolgen van de coronacrisis te compenseren. In 2020 loopt een totaalbedrag van € 871,9 miljoen uit het compensatiepakket via het gemeentefonds. In het oog springende voorbeelden van budgetmutaties die de daling van het bedrag per inwoner na 2020 verklaren zijn:
– de verlaging van het budget voor beschermd wonen met € 495 miljoen vanaf 2021, vanwege de openstelling van de Wet langdurige zorg voor mensen met een psychische stoornis. Vanaf dat moment gaat de verantwoordelijkheid voor deze groep cliënten over van gemeenten naar het Rijk
– de jaarlijkse daling van het budget voor de Wet sociale werkvoorziening doordat geen sprake meer is van nieuwe instroom. Het verschil tussen het budget voor 2020 en 2025 bedraagt ruim € 448 miljoen.
Daarnaast is er voor de latere jaren van de prognose op dit moment nog geen volledig beeld van decentralisatie-uitkeringen die gemeenten zullen ontvangen. De ervaring leert dat decentralisatie-uitkeringen ook nog in een lopend jaar worden toegekend.
44
Kunnen de fondsbeheerders een overzicht opstellen van de daadwerkelijke verstrekte aantallen specifieke uitkeringen 2018 en 2019, en het voorlopig aantal daadwerkelijk verstrekte specifieke uitkeringen in 2020 ter toelichting op Tabel 6?
Antwoord:
Momenteel zijn de fondsbeheerders bezig met het inventariseren van de meest recente ontwikkelingen rond de aantallen specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Er lijkt sprake te zijn van een forse toename van het aantal specifieke uitkeringen, alsmede van het daarmee gemoeide budgettaire belang. De oorzaak is gelegen in de vraagtekens die de Algemene Rekenkamer (in de Verantwoordingsonderzoeken van de afgelopen twee jaren) gesteld heeft bij de rechtmatigheid van de verstrekking van sommige decentralisatie uitkeringen, die voorwaarden stellen aan de besteding van de middelen. Een van de alternatieve uitkeringsvormen is in dat geval de specifieke uitkering.
Het gevraagde overzicht van de daadwerkelijke verstrekte specifieke uitkeringen wordt opgesteld in samenspraak met de betrokken ministeries. De middelen voor een specifieke uitkering worden immers vanuit de departementale begrotingen verstrekt. Het Ministerie van BZK heeft voor 2018 en 2019 inzicht in het totaal van de verantwoorde regelingen, maar dat betreft deels regelingen waarbij geen nieuwe middelen meer vanuit de departementale begroting verstrekt worden, maar de verantwoording in de tijd nog wel doorloopt. Voor 2020 geldt dat het beeld nog sterk aan verandering onderhevig is.
Ik zal in het najaar van 2020 de Kamer informeren over de gevraagde ontwikkeling van de specifieke uitkeringen.
45
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van het vervangen van de toeristenbelasting door een algemene nachtverblijfsbelasting op overnachtingen door niet-inwoners, bestaat voor deze maatregel interesse bij gemeenten en bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen zoals het rapport Bouwstenen voor een Beter belastinggebied adviseert?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied» is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied (waarbij een algemene verblijfsheffing wordt voorgesteld), zullen de effecten en mogelijkheden van de heffing nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
46
Kunt u de stijging van de OZB uitsplitsen in de beleidsmatige en niet-beleidsmatige stijging?
Antwoord:
Ten behoeve van de aanpak van de lokale opgaven kunnen gemeenten de hoogte van de lokale lasten aanpassen, waaronder de onroerendzaakbelasting. De onroerendzaakbelasting is een algemene belasting waarvan de middelen vrij inzetbaar zijn. Een splitsing van de ontwikkeling van de onroerendzaakbelasting in een beleidsmatige en niet-beleidsmatige verandering is dan ook niet beschikbaar.
47
Hoeveel ouderen ontvangen momenteel de WMO-voorzieningen huishoudelijke hulp, dagbesteding en mantelzorgondersteuning?
Antwoord:
In de beschikbare data over het aantal cliënten wordt onderscheid gemaakt tussen de categorieën (1) huishoudelijke hulp, (2) hulpmiddelen en diensten en (3) ondersteuning thuis (waaronder o.a. dagbesteding). In onderstaande tabel is het aantal cliënten met een maatwerkvoorziening per leeftijdscategorie opgenomen op basis van voorlopige cijfers 2019.
Perioden |
2019* |
2019* |
2019* |
2019* |
---|---|---|---|---|
Type maatwerk arrangement |
Totaal (excl verblijf en opvang) |
Onder steuning thuis |
Hulp bij het huis houden |
Hulp middelen en diensten |
Leeftijd: jonger dan 30 jaar |
94.060 |
58.830 |
2.670 |
38.405 |
Leeftijd: 30 tot 45 jaar |
94.225 |
59.515 |
18.925 |
33.630 |
Leeftijd: 45 tot 60 jaar |
154.455 |
71.100 |
46.125 |
86.755 |
Leeftijd: 60 tot 75 jaar |
248.580 |
56.555 |
106.675 |
179.290 |
Leeftijd: 75 tot 85 jaar |
290.035 |
40.065 |
145.925 |
215.870 |
Leeftijd: 75 jaar of ouder |
541.170 |
70.915 |
266.075 |
417.410 |
Leeftijd: 85 jaar of ouder |
251.135 |
30.850 |
120.150 |
201.540 |
Totaal personen |
1.132.490 |
316.910 |
440.470 |
755.490 |
48
Kunt u cijfermatig laten zien of en in welke mate een aanzuigende werking van het abonnementstarief op deze categorieën heeft plaatsgevonden?
Antwoord:
De Minister van VWS heeft met de VNG afgesproken dat de (financiële) effecten van het abonnementstarief worden gevolgd door middel van een landelijk monitoronderzoek. In deze monitor wordt o.a. gekeken naar de ontwikkeling van het aantal cliënten en de uitgaven. Hierbij wordt gekeken naar de ontwikkeling in de categorieën (1) huishoudelijke hulp, (2) hulpmiddelen en diensten en (3) ondersteuning thuis. Op 4 december 2019 (TK, 2019–2020, 29 538, nr 309) is de eerste monitor verschenen waarin is gekeken naar de periode vóór de invoering van het abonnementstarief (een nulmeting over 2017/2018). Op basis van de eerste monitor zijn nog geen conclusies mogelijk over de mate waarin een aanzuigende werking optreedt als gevolg van de invoering van het abonnementstarief. Op korte termijn zullen de resultaten van de tweede monitor beschikbaar komen over het jaar 2019, het eerste jaar na invoering van het abonnementstarief. De Minister van VWS zal naar verwachting in oktober deze monitorrapportage inclusief beleidsreactie naar de Tweede Kamer zenden.
49
Op welk percentage of op welk bedrag aan compensatie voor de invoering van een ingezetenenheffing via de algemene heffingskorting bevindt zich het omslagpunt waar de koopkrachteffecten negatief worden voor de laagste inkomensgroep, de èèn na laagste inkomensgroep en voor alle huishoudens?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied» is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied, zullen de koopkrachteffecten van de «schuif» tussen de Rijksbelastingen en gemeentelijke heffingen nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
50
Op basis waarvan is het bedrag van € 23 mln voor de kinderopvang van ouders met een cruciaal beroep bepaald?
Antwoord:
Het bedrag van € 23 miljoen voor de periode maart tot 1 juli is gebaseerd op een kostenopgave van de KinderOpvang branche. Het gaat hierbij om de kosten per opvanglocatie en monitorgegevens over het aantal gemeenten met opvanglocaties en veronderstellingen over de ontwikkeling daarvan.