Kamerstuk 35570-B-23

Lijst van vragen en antwoorden over Financiële positie gemeenten

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2021

Gepubliceerd: 25 juni 2021
Indiener(s): Martin Bosma (PVV)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35570-B-23.html
ID: 35570-B-23

Nr. 23 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 28 juni 2021

De baste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 15 april 2021 inzake Financiële positie gemeenten (Kamerstuk 35 570 B, nr. 19).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bosma

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Waarom is in de begroting voor 2016 het Financieel Overzicht Gemeenten afgeschaft? Waarom was er sprake van een «beperkte gebruikswaarde»? Had met dit instrument eerder inzicht kunnen worden verkregen in de financiële positie van gemeenten?

Antwoord:

De gegevens die in het Financieel Overzicht Gemeenten (FOG) werden weergegeven hadden op dat moment beperkte gebruikswaarde. Het blijven volgen van de financiële positie van gemeenten is echter onverminderd voortgezet. Veel van de informatie die in het FOG werd weergegeven, is nog steeds beschikbaar in de begroting en circulaires van het gemeentefonds. Daarnaast voeren Rijk en gemeenten het gesprek om nog beter inzicht te krijgen in de financiële positie van gemeenten, aan de hand van financiële kengetallen. Deze worden vanaf dit najaar bij de begroting van het gemeentefonds met de Kamer gedeeld.

2

Hoe komen de fondsbeheerders tot een gezamenlijk standpunt indien dit wordt geconstateerd?

Antwoord:

Ik volg de financiële positie nauwlettend en ben hierover met medeoverheden in gesprek. Ik trek hierin samen op met mijn mede fondsbeheerder de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst. Indien er tijdens of voorafgaand aan een kabinetsperiode problemen worden geconstateerd, wordt geïnventariseerd hoe hiermee om te gaan en wordt dit in het Kabinet besproken en een gezamenlijk standpunt geformuleerd.

3

Heeft de Minister van BZK naast de verantwoordelijkheid als fondsbeheerder ook een eigen, aparte verantwoordelijkheid voor de (financiële) positie van decentrale overheden?

Antwoord:

Als Minister van BZK zie ik het als mijn taak om zorg te dragen voor een goede balans tussen taken en middelen bij gemeenten, voor het creëren van de mogelijkheid tot het voeren van een solide financieel beleid en een goede financiële positie.

4

Welk correctiemechanisme is er indien gedurende een kabinetsperiode wordt geconstateerd dat gemeenten te weinig middelen hebben?

Antwoord:

Zoals bij vraag 2 aangegeven volg ik de financiële positie nauwlettend en ben ik hierover met medeoverheden in gesprek. Indien er tijdens of voorafgaand aan een kabinetsperiode problemen worden geconstateerd, wordt geïnventariseerd hoe hiermee om te gaan en wordt dit in het Kabinet besproken en een gezamenlijk standpunt geformuleerd. Hierbij zijn ook veelvuldig vakministers betrokken. In sommige gevallen leidt dit tot het beschikbaar stellen van extra financiële middelen, in andere gevallen betekent dit aanpassing van wetgeving of het geven van extra instrumenten aan gemeenten om kosten te kunnen besparen. Daarnaast blijft het kabinet met gemeenten en provincies in gesprek over de financiële positie van gemeenten en de balans tussen taken en middelen, onder andere tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv).

5

Hoe worden medeoverheden betrokken bij de integrale afweging over het structureel benodigde budget voor Jeugdzorg en andere, vergelijkbare dossiers?

Antwoord:

Op het moment dat er voor medeoverheden door beleidsvoornemens van het Rijk een taakwijziging plaatsvindt voor medeoverheden, geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en moet aangegeven worden wat de financiële consequenties zijn en hoe de bekostiging kan plaatsvinden.

De Jeugdwet kent een lange voorgeschiedenis, die start in 2010 met het advies van de brede parlementaire werkgroep om de jeugdzorg te decentraliseren. In 2012 is vervolgens de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) als onafhankelijke commissie ingesteld door de rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te begeleiden. Ten tijde van de decentralisaties waren Rijk en VNG het erover eens dat de budgetten toereikend zouden zijn, om de kosten te kunnen dekken.

De afgelopen jaren zijn de onderzoeken naar de benodigde budgetten veelal mede in opdracht van, of in samenwerking met de medeoverheden vormgegeven. Dit geldt in ieder geval voor het onderzoek naar de omvang van de tekorten uitgevoerd door AEF en de stuurgroep onder leiding van Marjanne Sint die maatregelen in beeld heeft gebracht, die een bijdrage moeten leveren aan de vergroting van de beheersbaarheid van de kosten voor de Jeugdwet gekregen kan worden. De uitkomsten van deze trajecten zijn vervolgens bestuurlijk besproken tussen Rijk en VNG.

6

Kunt u aangeven wat de gemiddelde stijging van de gemeentelijke lasten is, anders dan de OZB, zoals de afvalstofheffing, over de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

Gemeenten hebben de mogelijkheid verschillende heffingen in te stellen. De lokale woonlasten: onroerendezaakbelasting (ozb), afvalstoffenheffing en rioolheffing zijn de meest voorkomende heffingen en hebben de grootste opbrengst. De ozb wordt bij woningen alleen geheven van de eigenaren. Voor de afvalstoffenheffing en de rioolheffing kan door gemeenten onderscheid worden gemaakt tussen één- en meerpersoonshuishoudens. Daarnaast kunnen de gemeenten ook nog andere heffingen instellen, zoals de parkeer-, toeristen-, forensen-, precario- en hondenbelasting.

De ontwikkeling van de lokale lasten worden jaarlijks gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van de Lagere Overheden (COELO). Voor de ozb, afvalstoffenheffing, rioolheffing, toeristen- en hondenbelasting is de ontwikkeling van de gemiddelde tarieven in de periode 2011–2021, op basis van de COELO-cijfers hieronder weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen één- en meerpersoonshuishoudens met een koop- of huurwoning. Voor de ontwikkeling van de gemiddelde tarieven voor de parkeer-, precario- en forensenbelasting zijn geen vergelijkbare gegevens over de periode 2011–2021 beschikbaar.

Voor de afvalstoffenheffing en rioolheffing geldt dat zij maximaal kostendekkend mogen zijn en bij de meeste gemeenten zijn deze heffingen dat ook volledig. De ontwikkeling van de tarieven van deze heffingen houdt verband met stijgende kosten. Vooral voor de afvalstoffenheffing is vanaf 2019 een hogere jaarlijkse stijging te constateren, omdat het tarief voor de landelijke afvalstoffenbelasting is verhoogd en de kosten van verwerking per eenheid zijn toegenomen.

Lokale woonlasten (ozb, afvalstoffen- en rioolheffing)

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een meerpersoonshuishouden met een koopwoning in de periode 2011–2021 zich als volgt ontwikkeld.

Bedragen

in Euro’s

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

672

682

692

696

708

712

713

714

738

771

811

OZB

234

241

249

256

263

267

270

272

280

291

305

Afvalstoffen- / reinigings-

heffing

265

263

260

255

256

254

250

249

262

282

305

Rioolheffing

173

178

183

186

189

192

192

193

196

199

201

X Noot
1

ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een meerpersoonshuishouden met een huurwoning in de periode 2011–2021 zich als volgt ontwikkeld.

Bedragen

in Euro’s

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

359

360

358

355

359

358

355

353

366

388

411

OZB

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Afvalstoffen- / reinigings-

heffing

265

263

260

255

256

254

250

249

262

282

305

Rioolheffing

94

97

98

100

103

105

105

104

105

106

106

X Noot
1

afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een eenpersoonshuishouden met een koopwoning in de periode 2011–2021 zich als volgt ontwikkeld.

Bedragen

in Euro’s

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

611

621

632

636

646

650

648

650

671

700

738

OZB

234

241

249

256

263

267

270

272

280

291

305

Afvalstoffen- / reinigings-

heffing

220

218

217

212

212

209

204

203

214

229

249

Rioolheffing

157

178

166

168

171

175

174

175

178

181

184

X Noot
1

ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een eenpersoonshuishouden met een huurwoning in de periode 2011–2021 zich als volgt ontwikkeld.

Bedragen

in Euro’s

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

287

287

287

284

286

283

280

279

290

306

326

OZB

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Afvalstoffen- / reinigings-

heffing

220

218

217

212

212

209

204

203

214

229

249

Rioolheffing

67

69

70

72

74

75

76

76

77

78

78

X Noot
1

afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting

Toeristen- en hondenbelasting

In de periode 2011–2021 is het aantal gemeenten waarin de hondenbelasting wordt geheven afgenomen van 70% (296 gemeenten) naar 51% (183 gemeenten).

In de gemeenten waarin de toeristenbelasting en de hondenbelasting worden geheven, hebben de tarieven zich als volgt ontwikkeld:

bedragen

in Euro's

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Toeristen-

belasting1

1,81

1,86

1,99

1,99

2,07

2,15

2,17

2,33

2,65

2,98

3,10

Honden-

belasting2

72,07

74,63

76,39

78,38

79,63

77,18

76,61

75,02

76,07

77,13

79,03

X Noot
1

tarief per overnachting

X Noot
2

tarief voor de eerste hond

Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling

De gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de bovenstaande heffingen over de periode 2011–2021 is als volgt. Hierbij moet opgemerkt worden dat de gemiddelde stijging van de inflatie in deze periode 1,6% is.

 

Ontwikkeling

Ontwikkeling

Ontwikkeling

Ontwikkeling

Ontwikkeling

 

Meerpersoons

koopwoning

Meerpersoons

huurwoning

Eenpersoons

koopwoning

Eenpersoons

huurwoning

Heffende gemeenten

Woonlasten1

+1,9%

+1,4%

+1,9%

+1,3%

OZB

+2,7%

n.v.t.

+2,7%.

n.v.t.

Afvalstoffen- /

reinigingsheffing

+1,4%

+1,5%

+1,3%

1,3%

Rioolheffing

+1,5%

+1,2%

+1,7%

1,5%

Toeristenbelasting

+5,5%

Hondenbelasting

+0,9%

X Noot
1

ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting, voor huishoudens met een huurwomningen exclusief ozb.

7

In hoeverre is het noodzakelijk dat reeds bij de begroting voor het jaar 2022 extra geld voor gemeenten wordt uitgetrokken?

Antwoord:

Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat en in het bijzonder van de problematiek in de jeugdzorg. Het kabinet heeft daarom recent € 1,314 miljard aan extra middelen beschikbaar gesteld voor de jeugdzorg in 2022. Aanvullende besluitvorming over extra middelen voor gemeenten in 2023 en verder is aan een volgend kabinet.

8

Klopt het dat de opschalingskorting voor 2022 en verder blijft staan? Om welk bedrag gaat dit in 2022 en hoe verhoudt zich dit tot de extra incidentele middelen voor Jeugdzorg?

Antwoord:

Ja dit klopt. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 is geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona. De gemeenten hebben compensatie ontvangen voor de extra uitgaven en de inkomstenderving als gevolg van corona en ontvangen daar ook nu nog compensatie voor. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2022 en verder.

Zonder nadere afspraken in de kabinetsformatie blijft de opschalingskorting vanaf 2022 volgens de oorspronkelijke reeks van toepassing.

 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Oorspronkelijke reeks cumulatief

300

370

460

570

700

835

975

Actuele reeks cumulatief

300

300

300

570

700

835

975

Er is geen relatie tussen de opschalingskorting en de extra incidentele middelen voor de Jeugdzorg.

9

Waarom wordt vanwege de tekorten in de jeugdzorg de oploop van de opschalingskorting ook niet voor 2022 en verder geschrapt?

Antwoord:

Zoals bij vraag 8 uitgelegd, is er geen relatie tussen de opschalingskorting en de extra incidentele middelen voor de Jeugdzorg.

Het kabinet is zich bewust van de problematiek in de Jeugdzorg, daarom heeft het kabinet hier de afgelopen jaren extra middelen voor ter beschikking gesteld. In 2019 zijn voor de jeugdzorg aanvullend middelen beschikbaar gesteld: € 420 miljoen voor 2019, € 300 miljoen voor 2020 en € 300 miljoen voor 2021. Voor 2022 is bij Miljoenennota 2021 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2) nog eens € 300 miljoen incidenteel beschikbaar gesteld.

Daarnaast zijn dit jaar voor de jaren 2021 en 2022 aanvullend respectievelijk € 613 miljoen en € 1,314 miljard beschikbaar gesteld.

Besluitvorming over de middelen voor de jaren 2023 en verder is aan een volgend kabinet.

10

Wat is de totale omvang van uitgestelde investeringen?

Antwoord:

Het is onduidelijk wat de omvang van de uitgestelde investeringen bij gemeenten is. Cebeon heeft in haar onderzoek naar de financiële positie de stille lasten van uitgestelde investeringen geraamd op € 700 miljoen. Deze stille lasten zijn ontstaan door het recent vooruitschuiven van investeringen.

11

Welke (financiële) risico’s brengen de «stille lasten» met zich mee?

Antwoord:

De stille lasten bestaan uit uitgestelde investeringen (zie vraag 10), investeringen uit een verder verleden, die gemeenten niet hoefden te activeren en het verlengen van afschrijvingstermijnen. Stille lasten worden manifest op het moment dat gemeenten moeten investeren om bestaande voorzieningen te vervangen en/of uitgestelde investeringen alsnog moeten doen. Op dit moment zal binnen de exploitatie dekking moeten worden gevonden voor de kapitaallasten van deze investeringen. Het moment waarop dit zal plaatsvinden is onder andere afhankelijk van de resterende levensduur van de betreffende kapitaalgoederen en vormt daarmee een risico.

12

Hoe wordt voorkomen dat gemeenten te weinig investeren in beheer en onderhoud?

Antwoord:

Gemeenten zijn autonoom en zelf verantwoordelijk voor het opstellen van hun begroting en bepalen zelf waar zij hun uitgaven aan doen. Hieronder vallen ook de investeringen aan beheer en onderhoud. Het onderzoek van Cebeon laat zien dat in tijden van financiële druk gemeenten vaak als eerst uitgaven vooruitschuiven en interen op vermogen.

Voor verbeteringen van de infrastructuur of betere benutting van de infrastructuur zijn er diverse gezamenlijke programma’s en kunnen decentrale overheden een beroep doen op specifieke regelingen van I&W, bijvoorbeeld ten aanzien van fietsinfrastructuur, digitalisering of terrein van verkeersveiligheid.

13

Is er een gezamenlijke investeringsagenda van Rijk en decentrale overheden waarin gezamenlijke investeringen zijn weergegeven?

Antwoord:

Rijk en gemeenten trekken op tal van beleidsterreinen gezamenlijk op om investeringen te realiseren. Bijvoorbeeld bij het Deltafonds, het MIRT, de woningbouwopgave en regio-deals. Een integrale gezamenlijke investeringsagenda is er niet. Wel publiceert het CBS de gezamenlijke investeringen van Rijk en decentrale overheden8.

14

Welke afspraken zijn er tussen Rijk en medeoverheden op terreinen waar gezamenlijk in geïnvesteerd moet worden, zoals bijvoorbeeld klimaat en wonen?

Antwoord:

De rijksoverheid werkt op een veelheid aan terreinen samen met de medeoverheden aan belangrijke opgaven in verschillende rolverdelingen. De studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen heeft eind vorig jaar aanbevelingen gedaan over hoe overheden als één overheid slagvaardig en toekomstgericht aan deze opgaven kan werken. Deze samenwerking kan op meerdere manieren vorm krijgen. Op het gebied van wonen hebben overheden zich de afgelopen jaren gezamenlijk ingespannen om jaarlijks 75.000 woningen toe te voegen aan de voorraad. Om dit te bereiken zijn ook financiële instrumenten ingezet, waarbij in een aantal gevallen gekozen is voor een gezamenlijke investering. Het gaat hierbij om de volgende regelingen:

  • Woningbouwimpuls

  • Volkshuisvestingsfonds

  • Flexpools

Op het gebied van de energietransitie wordt samengewerkt in de RES regio’s en het NP RES. De specifieke afspraken verschillen per beleidsterrein. In lijn met de motie van het lid Özütok trekken Rijk en medeoverheden zoveel als mogelijk samen op in de voorbereiding van de kabinetsformatie zodat afspraken over gezamenlijke investeringen ook samen tot stand komen.

15

Kan de zin «Ik werk dan ook met gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk aan de voorbereidingen voor (...) een beter en integraal besluit [genomen] over de interbestuurlijke en financiële verhoudingen» worden geconcretiseerd? Waaruit bestaan die voorbereidingen?

Antwoord:

De volgende kabinetsperiode vraagt voor een aantal grote maatschappelijke opgaven om een oplossing, zoals het herstel na corona, de woningbouwopgave, de klimaatdoelen en betere zorg en ondersteuning van mensen die op de hulp van de overheid zijn aangewezen. Het Rijk en de medeoverheden staan hiervoor samen aan de lat en moeten hiervoor ook goed toegerust zijn.

In het kader van de opvolging van de motie van het lid Özütok (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 12) van uw Kamer voer ik samen met de decentrale overheden en andere departementen verkenningen uit om deze grote opgaven samen goed aan te kunnen. De adviezen van de Raad van State en de Studiegroep Interbestuurlijke Verhoudingen worden hierbij eveneens betrokken.

De recente voorlichting van de Raad van State (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 97) en het adviesrapport «Rust, reinheid en regelmaat» van de Raad voor het Openbaar bestuur constateren spanningen in het openbaar bestuur en doen waardevolle aanbevelingen om de bestuurlijke financiële verhoudingen te verbeteren. Het is volgens voornoemde adviezen nodig het binnenlands bestuur te versterken om de opgaven voor de komende kabinetsperiode aan te kunnen. Zij hebben het hierbij over het op orde brengen van de financiële basis van gemeenten, maar ook over het zorgen voor meer stabiliteit in de financiële verhoudingen zoals een stabiele normeringssystematiek. Plannen en taakuitvoering door de medeoverheden moeten uitvoerbaar zijn. Bij de voorbereiding van nieuw beleid dat de decentrale overheden raakt, moet dit de volle aandacht hebben. Ik denk ook aan het vereenvoudigen van regionale samenwerking en het versterken van het lokaal bestuur en de lokale democratie.

16

Hoe komt het dat de verschillen in voorzieningsniveau zo zijn toegenomen in 5 jaar, zoals te zien is in de diagrammen op pagina 13?

Antwoord:

De diagrammen op pagina 13 geven de relatieve verhouding weer van de uitgaven van gemeenten ten opzichte van hun inkomsten uit het gemeentefonds. Een toename van dit getal betekent dat een gemeente relatief meer is gaan uitgeven ten opzichte van de inkomsten uit het gemeentefonds. Er is geen eenduidige verklaring voor de toename van de verschillen tussen gemeenten. Wel is duidelijk dat bij een steeds grotere groep gemeenten de financiële druk is toegenomen en dat een steeds grotere groep steeds minder eigen inkomsten en reserves hebben ten opzichte van het totaal aan risico’s. Hierdoor bezuinigen deze gemeenten om zo inkomsten en uitgaven meer in balans te brengen. Gemeenten die nog veel eigen inkomsten en reserves hebben kunnen wel relatief meer blijven uitgeven.

17

Hoe verhoudt de duur van de kabinetsformatie zich tot het opstellen van een meerjarig sluitende begroting?

Antwoord:

Gemeenten moeten voor 15 november hun begroting opstellen, vaststellen en aanleveren bij de provincie. Uitgangspunt daarbij is dat zij tenminste de financiële gegevens uit de meicirculaire van dat jaar gebruiken voor het opstellen van de begroting. Het Rijk geeft voor 1 juli 2021 helderheid over de verdeling van de extra middelen jeugdzorg á € 1,314 miljard voor 2022 zodat dit bij gemeenten mee kan lopen in hun begrotingscyclus en inkoop 2022.

In de formatie zullen mogelijk keuzes worden gemaakt die de meerjarige financiële situatie van gemeenten raken. Gedurende de formatie blijf ik met gemeenten en provinciaal toezichthouders in gesprek over de onzekerheden richting de begroting 2023 en verder.

18

Hebben de fondsbeheerders de mogelijkheid om het gemeentefonds te verhogen als blijkt dat er structureel te weinig middelen voor gemeenten zijn?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij vraag 4 is het afhankelijk van de situatie of bij een structureel tekort besloten wordt tot ophoging van de financiële middelen en/of andere beheersmaatregelen.

19

Als objectief wordt vastgesteld dat gemeenten te weinig middelen hebben, maar het Rijk om wat voor reden ook geen aanleiding ziet het gemeentefonds te verhogen, wat staat gemeenten dan te doen?

Antwoord:

Middelen die via het gemeentefonds worden verstrekt zijn voor gemeenten vrij besteedbaar om hun taken uit te voeren. Daarnaast hebben gemeenten eigen inkomstenbronnen om uitgaven te kunnen dekken en zullen zij keuzes moeten maken, waar zij hun geld aan besteden. Dat er soms discussie is over de toereikendheid van middelen uit het gemeentefonds, is onvermijdelijk verbonden met het feit dat het zich richt op het verdelen van schaarse belastingmiddelen voor het verwezenlijken van maatschappelijke doelen in relatie tot de vrijheid van gemeenten om zelf te bepalen waar zij de middelen uit het gemeentefonds aan besteden. Daarbij opereren Rijk en medeoverheden vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid. Wel is de financiële positie van gemeenten onderwerp van gesprek tussen het Rijk en medeoverheden. Het Kabinet heeft gemeenten extra financiële middelen en stabiliteit geboden, zoals bijvoorbeeld bij het bevriezen van het accres en het tijdelijk schrappen van de oploop van de opschalingskorting voor 2020 en 2021.

Op een aantal specifieke dossiers zoals Jeugdzorg zijn aanvullende afspraken gemaakt en onderzoeken gedaan om de inkomsten- en kostenontwikkeling bij gemeenten nader te duiden. Specifiek voor de jeugdzorg heeft het kabinet meerdere malen extra middelen beschikbaar gesteld (zie beantwoording vraag 9).

20

Als de omvang van het gemeentefonds te laag is, is het dan niet logisch dat gemeenten vooral klagen over te weinig geld?

Antwoord:

Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Zoals aangegeven bij vraag 4 blijft het kabinet met gemeenten en provincies in gesprek over de financiële positie van gemeenten en de balans tussen taken en middelen, onder andere tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv).

21

In hoeverre hebben fondsbeheerders de mogelijkheid om los van elkaar te constateren dat gemeenten structureel te weinig middelen hebben?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij vraag 4 trekt het kabinet hierin gezamenlijk op.

22

Welke taken zijn sinds 2010 toegevoegd aan het gemeentelijk takenpakket? Welke middelen zijn hiervoor toegevoegd aan het gemeentefonds?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de taken opgenomen die sinds 2010 structureel zijn toegevoegd aan het gemeentelijk takenpakket, inclusief de middelen die daarmee gepaard gingen. Daarbij is een ondergrens gehanteerd van € 10 miljoen.

Onderwerp – toegevoegde taken

Afkomstig van departement

Jaartal toevoeging

Budget overgeheveld naar GF (* mln. euro)

Toezicht en handhaving kinderopvang

SZW

2012

13

Bijzondere bijstand chronisch zieken en ouderen

SZW

2012

90

Bijzondere bijstand kosten kinderopvang

SZW

2012

10

Centra voor Jeugd en Gezin

VWS en J&G

2012

383

Armoedebeleid

SZW

2014

90

Vergunningverlening, toezicht en handhaving

Provincies

2014

47

Individuele studietoeslag

OCW

2015

35

Decentralisaties Sociaal Domein

VWS, SZW en V&J

2015

9.609

Voorschoolse voorziening peuters

SZW

2016

30

Kansen voor alle kinderen

SZW

2017

85

Verlengde pleegzorg standaard tot 21 jaar

VWS

2018

14

Rijksvaccinatieprogramma

VWS

2019

36

Verhoging leeftijdsgrens gezinshuizen

VWS

2019

11

Invoeren Wet verplichte ggz

VWS

2020

20

Ambulantisering in de ggz

VWS

2020

95

Uitvoeringskosten inburgering

SZW

2020

66

Veilig thuis

VWS

2020

39

Wet Open Overheid

BZK en FIN

2022

42

23

Hoeveel bibliotheken en zwembaden zijn er de afgelopen vijf jaar gesloten wegens financiële tekorten bij gemeenten?

Zie antwoord vraag 24.

24

Hoe vaak komt het voor dat gemeenten de minimaregelingen hebben versoberd het afgelopen jaar wegens tekort aan financiële middelen?

Antwoord:

Het aantal bibliotheken en zwembaden dat is gesloten wegens financiële tekorten is niet bekend, net als het aantal gemeenten dat minimaregelingen heeft versoberd. Wel laat het onderzoek van Cebeon zien dat er druk ontstaat op het voorzieningenniveau maar dat gemeenten er alles aan doen om sluiting van voorzieningen te voorkomen. Het op grote schaal sluiten van voorzieningen komt op dit moment nog niet voor.

25

Wat is de uitgangspositie van gemeenten in de formatie? Worden objectief vastgestelde tekorten of financiële consequenties van Rijksbeleid vanzelf opgenomen in het financieel kader?

Antwoord:

Het nieuwe kabinet zal besluiten over de financiële kaders voor het gemeentefonds. Op het moment dat er voor medeoverheden als gevolg van de formatie door beleidsvoornemens van het Rijk een taakwijziging plaatsvindt voor medeoverheden, geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en moet aangegeven worden wat de financiële consequenties zijn en hoe de bekostiging kan plaatsvinden.

26

Hoe zorgen de fondsbeheerders ervoor dat de financiële gevolgen voor decentrale overheden van een regeerakkoord conform wettelijke bepalingen (Gemeente- en Provinciewet, Financiële verhoudingswet) worden vastgesteld en gecompenseerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 25, bij nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.

27

Als de uitkomst van een formatie onvoldoende is om de financiële positie van gemeenten op orde te brengen, of voor nieuwe financiële knelpunten zorgt, hoe wordt dit dan opgelost?

Zie het antwoord op vraag 25, bij nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Het Cebeon- onderzoek «Gemeenten in de knel» laat zien dat gemeenten vooral te maken hebben met oplopende kosten in het sociaal domein en hierdoor tekorten ontstaan in hun exploitatie. Zoals aangegeven bij vraag 9 heeft het kabinet reeds besloten om voor 2022 in totaal € 1,314 miljard extra ter beschikking te stellen voor de jeugdzorg,

Zoals toegelicht bij vraag 2 volg ik de financiële positie nauwlettend en ben hierover met medeoverheden in gesprek en zal ik het indien nodig bespreken in het kabinet.

28

Welke financiële middelen zijn nodig om weer op het onderhoudsniveau van 2010 te komen, gelet op het feit dat gemeenten investeringen in het fysieke domein uitstellen, wat leidt tot achterstallig onderhoud?

Antwoord:

Cijfers over de ontwikkeling en omvang van het onderhoudsniveau zijn niet beschikbaar. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 heeft Cebeon in het onderzoek naar de financiële positie de omvang van de stille lasten in de begroting van gemeenten bepaald. Deze bedragen naar schatting € 700 miljoen.

29

Hoeveel extra financiële middelen zijn nodig om de gemeenten voldoende te faciliteren als het gaat om de bijdrage aan de landelijke opgave voor klimaatadaptatie, energietransitie en woningbouw?

Antwoord:

Klimaatadaptatie

De opgave bij de gemeenten voor klimaatadaptatie wordt op dit moment in beeld gebracht op basis van de stresstesten en risicodialogen van Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Het zal gaan om aanpassingen, deels ook via het spoor van ruimtelijke inrichtingsmaatregelen en het benutten van meekoppelkansen, die stapsgewijs in de komende decennia moeten worden uitgevoerd.

Afspraken Klimaatakkoord/energietransitie:

Op 22 januari 2021 heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) het advies «Van Parijs naar praktijk: bekostiging en besturing van de decentrale uitvoering van het Klimaatakkoord» aan mij aangeboden. Het advies geeft inzicht in de hoogte van de uitvoeringskosten van het Klimaatakkoord voor de decentrale overheden. Voor gemeenten gaat het blijkens dit advies van de ROB voor de jaren 2022 tot en met 2024 om een totaalbedrag gaan van € 1,6 miljard. Dit is exclusief investeringskosten. De gesprekken met VNG, IPO en UvW over de opgaven van het Klimaatakkoord in de volgende fase zijn gestart. De besluitvorming over de volgende fase van de uitvoering van het Klimaatakkoord en mogelijke opvolging van de adviezen van de ROB is echter aan een nieuw Kabinet.

Woningbouw

Het beleidsterrein wonen/woningbouw is een decentrale verantwoordelijkheid. De middelen worden verstrekt via het gemeentefonds. Voor een aantal specifieke taken zijn er extra middelen beschikbaar gesteld (zie beantwoording vraag 14).

30

Hoeveel extra kosten verwachten gemeenten als gevolg van de invoering van de Omgevingswet?

Antwoord:

Op 12 maart 2021 heb ik in mijn brief9 over het Integraal Financieel Beeld (IFB) voor de stelselherziening Omgevingswet uw Kamer geïnformeerd over de directe financiële effecten van de Omgevingswet voor onder meer gemeenten. Het IFB is het resultaat van een interbestuurlijke werkgroep.

Het onderzoeksrapport over de eenmalige transitiekosten van KPMG stuurde ik uw kamer op 5 februari toe10. De transitiekostenzijn voor gemeenten ingeschat op een bedrag tussen de € 1,1 en € 1,7 miljard. Deze kosten worden gemaakt in de periode 2016 tot en met 2029 en variëren sterk van gemeente tot gemeente. De piek van de kosten wordt voorzien in de jaren 2020 en 2021.

Daarbij is het wel belangrijk om te noemen dat deze kosten moeten worden afgezet tegen de mogelijke structurele baten die zijn gepresenteerd in het onderzoek naar het IFB van de Omgevingswet.

De koepels hebben hun achterban geconsulteerd en er is een gezamenlijke bestuurlijke waardering van het IFB opgesteld door het Rijk en de koepels. Hierover bent u op 23 april geïnformeerd (33 118, nr. 188).

31

Hoelang verwacht het kabinet dat het duurt dat de afname van de investeringen wel in het straatbeeld zichtbaar is?

Zie antwoord vraag 32.

32

Wat is het gevolg van het verlengen van de afschrijvingsduur van kapitaalgoederen voor het voorzieningenniveau en de kwaliteit van leven van burgers?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 10 en 11 ontstaat door het uitstellen van investeringen dan wel verlengen van de afschrijvingsduur het risico dat er zich plotseling onvoorziene kosten kunnen voordoen. Gemeenten zullen op dat moment dekking moeten vinden voor deze kosten in de begroting door te bezuinigingen, het inzetten van reserves of door het verhogen van de lasten voor burgers. Wordt er geen dekking gevonden, dan zal dit een directe invloed hebben op het voorzieningenniveau. Het is onduidelijk wanneer en in welke mate dit zal voorkomen.

33

Wat is er door het kabinet gedaan om het verlagen van het solvabiliteitsniveau van gemeenten af te remmen?

Antwoord:

Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Voor het kabinet is solvabiliteit niet het enige richtsnoer, maar gaat het erom of gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te kunnen voeren. Daarom ook heeft het kabinet Cebeon-onderzoek laten doen naar de financiële positie van gemeenten en het voorzieningenniveau. Het Cebeon- onderzoek «Gemeenten in de knel» laat zien dat gemeenten te maken hebben met oplopende kosten in het sociaal domein en hierdoor tekorten ontstaan in hun exploitatie. Ze zijn hierdoor minder gaan investeren, hebben het OZB-tarief verhoogd en hebben ingeteerd op hun reserves. Dit laatste heeft gevolgen voor de solvabiliteit van gemeenten. Tegelijkertijd geeft het onderzoek aan dat op dit moment niet kwantitatief met indicatoren vastgesteld kan worden, dat het voorzieningenniveau is aangetast. Het daadwerkelijk sluiten van voorzieningen komt nu ook nog niet op grote schaal voor.

34

In hoeveel gemeenten zijn de lokale lasten gestegen?

Antwoord:

Zoals eerder in de beantwoording aangegeven hebben gemeenten de mogelijkheid om verschillende heffingen in te stellen. De lokale woonlasten: onroerendezaakbelasting (ozb), afvalstoffenheffing en rioolheffing zijn de meest voorkomende heffingen. Daarnaast kunnen de gemeenten ook nog andere heffingen instellen, zoals de parkeer-, toeristen-, forensen-, precario en hondenbelasting.

De ontwikkeling van de lokale lasten worden jaarlijs gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van de Lagere Overheden (COELO). Volgens de COELO-cijfers zijn in 2021 in 325 gemeenten van de 352 gemeenten de lokale woonlasten (ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing) gestegen. In 27 gemeenten zijn de lokale woonlasten gedaald. De COELO-cijfers geven voor de overige afzonderlijke belastingen niet het aantal gemeenten aan waarin deze zijn gestegen.

35

In 2020 hadden 62 van de 355 gemeenten een OZB-tarief hadden dat hoog genoeg is om in aanmerking te komen voor artikel 12. Waarom hebben niet veel meer van deze gemeenten artikel 12 aangevraagd?

Antwoord:

Het is aan de gemeente zelf om een aanvraag voor een aanvullende uitkering op grond van artikel 12 in te dienen. Naast het OZB-tarief (minimaal 120% van het landelijk gemiddelde bedragen, en afhankelijk van de verwijtbaarheid van de gemeente kan dit oplopen tot 140% van het landelijk gemiddelde of in uitzonderingsgevallen zelfs hoger) moet er ook sprake zijn van een aanmerkelijk tekort over alle vier de jaren van de meerjarenbegroting en moet de gemeente zelf bezuinigingsmaatregelen doorvoeren. Alleen gemeenten die onder preventief toezicht van de provincie staan en hun financiële problemen niet meer zelf kunnen oplossen, kunnen een beroep doen op artikel 12. In 2020 zijn 8 gemeenten onder preventief toezicht geplaatst vanwege hun financiële positie. Alleen de gemeente Vlissingen had hierbij de artikel-12 status.

36

Wat was de reden dat de opbrengsten uit de ozb stabiel zijn gebleven, terwijl zowel de huizenprijzen stegen, als het ozb-tarief steeg?

Antwoord:

In het rapport van Cebeon «Gemeenten in de knel» (figuur «ontwikkeling ozb-opbrengsten» op pagina 30) is aangegeven dat de ontwikkeling van de huizenprijzen door gemeenten grotendeels wordt gecompenseerd door een neerwaartse bijstelling van het ozb-tarief (en vice versa). Hierdoor blijven de totale ozb-opbrengsten relatief stabiel.

Uit cijfers van het COELO over de periode 2007–2021, weergegeven in onderstaande grafiek, blijkt in aanvulling hierop dat een stijging van de huizenprijzen (woz-waarde woning) door gemeenten (rode lijn in onderstaande grafiek) grotendeels wordt gecompenseerd door een neerwaartse bijstelling van het ozb-tarief, en vice versa (blauwe lijn in onderstaande grafiek), waardoor de ontwikkeling van het door de WOZ-waarde gecorrigeerde ozb-tarief relatief stabiel is over de tijd, namelijk +2,7% (groene lijn in onderstaande grafiek). Dit is de nominale stijging van het ozb-tarief, de gemiddelde inflatie over de periode 2007–2021 bedroeg 1,6%.

Bron: Atlas van de lokale lasten 2021, COELO

37

Wat is de gemiddelde eigen vermogenspositie van gemeenten in Nederland?

Antwoord:

Het gemiddelde eigen vermogen per gemeente was in 2019 in totaal € 84 miljoen. Dit is berekend op basis van de geaggregeerde balanscijfers van het CBS. De gemiddelde solvabiliteit bedroeg 33,8 procent. Dit is berekend op basis van door gemeenten zelf aangeleverde kengetallen11, dit is iets lager dan in 2017 en 2018.

38

Hoeveel middelen komen gemeenten tekort voor de uitvoer van de WMO?

Antwoord:

Uit het onderzoek van Cebeon blijkt dat gemeenten in hun begrotingen druk ervaren door de oplopende kosten in de WMO. Vanuit het Rijk is er geen overzicht hoeveel gemeenten op de WMO tekort hebben. Dit heeft ermee te maken dat de gemeenten autonoom zijn zowel aan de inkomstenkant als aan de uitgavenkant. De middelen die gemeenten via het gemeentefonds ontvangen zijn vrij besteedbaar en het is aan de gemeenteraden om keuzes te maken over overige eigen inkomsten, zoals de OZB-heffing en de besteding van hun middelen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.

39

Kan een beeld gegeven worden van de gemiddelde realisatie in de jaarstukken t.o.v. de begroting van gemeenten over de jaren 2015–2020?

Antwoord:

In onderstaande tabel staat het gezamenlijk resultaat vóór bestemming van reserves van gemeenten, zowel begroot als gerealiseerd. Zoals valt af te lezen, geven begrote cijfers in de regel niet zo’n goede indicatie voor de uiteindelijke realisatie. De realisatie over 2020 is nog niet bekend. Deze moeten gemeenten uiterlijk 15 juli aanleveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.12

Gezamenlijk resultaat van gemeenten, begroot en gerealiseerd
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Begroot (miljoen euro)

– 1.521

– 1.186

– 1.344

– 1.516

– 1.163

– 1.011

Gerealiseerd (miljoen euro)

498

492

263

– 197

– 739

 

40

Kan een beeld gegeven worden van de financiële positie van gemeenten per provincie? En kan hierbij ook worden aangegeven of het beleid van de betreffende provincie invloed heeft op de financiële positie van de gemeenten (bijvoorbeeld: provincie X doet aan extra cultuurbeleid en daardoor geven de gemeenten in die provincie minder geld uit aan cultuur en daardoor is er meer geld voor andere beleidsterreinen)?

Antwoord:

In de tabel hieronder staat de gemiddelde financiële positie van gemeenten per provincie, zoals door Cebeon berekend. De score is bepaald op basis van de solvabiliteit en OZB-tarief en de gemiddelden per provincie zijn ongewogen. Ik heb geen beeld of beleid van provincies leidt tot andere uitkomsten voor de financiële positie van gemeenten in de provincie.

Score financiële positie op basis van solvabiliteit en OZB-tarief
 

2010

2015

2019

Groningen

– 0,30

– 0,46

– 0,55

Friesland

– 0,26

– 0,40

– 0,41

Drenthe

– 0,15

– 0,27

– 0,36

Overijssel

– 0,14

– 0,38

– 0,34

Flevoland

– 0,13

– 0,21

– 0,15

Gelderland

– 0,11

– 0,27

– 0,27

Utrecht

– 0,01

– 0,24

– 0,25

Noord-Holland

– 0,07

– 0,17

– 0,10

Zuid-Holland

– 0,19

– 0,29

– 0,24

Zeeland

– 0,33

– 0,31

– 0,31

Noord-Brabant

0,07

– 0,16

– 0,19

Limburg

– 0,10

– 0,25

– 0,31

Score van de financiële positie, ongewogen per provincie. Een score van -1 betekent een lage financiële positie door een hoog OZB-tarief en een lage solvabiliteit. Het referentiepunt (0) is de gemiddelde financiële positie van gemeenten in 2010

41

Wat is het totale beeld van uitgesteld onderhoud aan infrastructuur, openbaar groen, schoolgebouwen etc.?

Antwoord:

Er is geen zicht op de omvang van uitgesteld onderhoud of het verlengen van de afschrijvingstermijn aan specifieke beleidsterreinen zoals infrastructuur, openbaar groen en schoolgebouwen van wegen of scholen, of de effecten hiervan op de kwaliteit van wegen of onderwijs. Zoals aangegeven bij vraag 10 schat CEBEON dat de omvang van stille lasten in de begrotingen voor alle beleidsterreinen circa € 700 miljoen is.

42

In hoeveel gemeenten is de afschrijvingsduur van wegen verhoogd en wat is het verwachtte effect op de kwaliteit van wegen?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij vraag 41 is hier geen zicht op.

43

In hoeveel gemeenten is de afschrijvingsduur van scholen verhoogd en wat is het verwachtte effect op de kwaliteit van het onderwijs?

Antwoord:

Zoals aangegeven bij vraag 41 is hier geen zicht op.

44

Wat wordt er gedaan om het solvabiliteitsniveau van de gemeenten waar het solvabiliteitsniveau onder de 20% ligt te verhogen?

Antwoord;

Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 33, is solvabiliteit niet het enige richtsnoer voor het kabinet, maar gaat het erom of gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken te kunnen uitvoeren. Er wordt dan ook niet specifiek op het solvabiliteitsniveau gestuurd.

Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 volg ik de financiële positie van gemeenten onder druk staat en ben ik hierover met gemeenten en provincies in gesprek.

45

In hoeverre wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het Cebeon-onderzoek bij het formuleren van cofinancieringseisen aan medeoverheden?

Antwoord:

Cofinancieringseisen zijn in sommige gevallen onderdeel van de voorwaarden bij regelingen of het toekennen van uitkeringen aan medeoverheden vanuit fondsen. Het inschrijven op dergelijke fondsen en uitkeringen is een autonome keuze van een gemeente, provincie of regio waarin zij zelf een afweging maken over het beschikbaar stellen van budget. In de toekenning speelt de financiële positie van medeoverheden geen rol.

46

Hoeveel gemeenten geven geen geld uit aan klimaatbeleid wegens tekort aan middelen?

Antwoord:

Hier is geen kwantitatief landelijk dekkend beeld van. Wel bleek uit het onderzoek van Cebeon dat veel geïnterviewde gemeenten slechts in beperkte mate (structurele) eigen middelen beschikbaar hebben voor landelijke opgaven zoals klimaatbeleid. Gemeenten nemen een afwachtende houding aan en vooral bij financiële druk maakt men vaak weinig eigen middelen vrij voor substantiële bijdragen aan deze opgaven. Zoals bij vraag 29 aangegeven is besluitvorming over de volgende fase van de uitvoering van het Klimaatakkoord aan een nieuw Kabinet.

47

Wat is de actuele stand van zaken bij de gemeente Vijfheerenlanden m.b.t. de gevolgen van de gerechtelijke uitspraak inzake een grondkwestie? En op welke wijze helpen de provincie als toezichthouder en de rijksoverheid deze gemeente?

Antwoord:

Op dit moment wordt – in opdracht van de gemeente Vijfheerenlanden- door Bureau Berenschot in kaart gebracht wat de impact is van de schadeclaim en wat de mogelijkheden zijn voor Vijfheerenlanden om ondanks deze claim toch haar doelen en ambities te kunnen realiseren. De resultaten van dit onderzoek worden binnenkort aan de raad aangeboden. De provincie Utrecht en het Ministerie van BZK betalen mee aan dit onderzoek en leveren expertise, met name om koppelingen te maken tussen het gemeentelijke, provinciale en Rijksbeleid.

Donderdag 8 april 2021 heeft de provincie Utrecht het dekkingsplan (dat door de gemeente Vijfheerenlanden is opgesteld ter dekking van de schade Niemans) goedgekeurd. Het preventieve toezicht is hierdoor beëindigd. De gemeente Vijfheerenlanden valt hierdoor weer onder het normale repressieve toezicht.

Inmiddels staat vast dat beide partijen geen beroep in cassatie hebben ingesteld. De uitspraak van het Gerechtshof is daarmee onherroepelijk.

48

Wat zijn de gevolgen van de kostenbesparende maatregelen die gemeenten hebben ingezet in het sociaal domein voor burgers?

Antwoord:

Binnen wettelijke kaders zijn gemeenten vrij om het sociaal domein naar eigen inzicht in te richten. Er is dan ook geen zicht op de kostenbesparende maatregelen die gemeenten hebben getroffen.

49

Wat is het verschil tussen het bedrag dat opgenomen is in de gemeentelijke begrotingen voor de landelijke opgaven en wat er daadwerkelijk nodig is om de landelijke opgaven uit te voeren?

Antwoord:

Zowel in de gemeentelijke begrotingen als in de uitgaven is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen lasten die specifiek samenhangen met landelijke opgaven en gemeentelijke taken. Er is dan ook inzicht in wat is opgenomen in de gemeentelijke begrotingen dan wel daadwerkelijk is uitgegeven door gemeenten.

50

Zorgt de digitaliseringsopgave voor nog grotere overheadkosten in de toekomst?

Antwoord:

Voor het effect van de digitaliseringsopgave op de overheadkosten zijn er op dit moment geen ramingen of cijfers bekend. In algemene zin volgt uit artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet dat bij beleidsvoornemens van het Rijk, bijvoorbeeld op het gebied van digitalisering, die leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken door provincies of gemeenten, in beeld wordt gebracht wat de financiële gevolgen hiervan zijn, en via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.

51

In het rapport van Cebeon «gemeenten in de knel», blz. 45, wordt verwezen naar een houdbaarheidstest die de VNG heeft ontwikkeld. Is er een verband tussen de score op die houdbaarheidstest en het al dan niet onder preventief toezicht staan?

Antwoord:

De houdbaarheidstest van de VNG geeft gemeenten een cijfer voor «financiële conditie» op basis van een aantal bedrijfseconomische indicatoren, zoals netto investeringsquote en solvabiliteitsratio. Provincies zetten een gemeente onder preventief toezicht als jaarlijks terugkerende lasten in de begroting niet worden gedekt door jaarlijks terugkerende baten (geen structureel sluitende begroting), of als de ramingen in de begroting niet realistisch zijn. In algemene zin kan worden opgemerkt dat gemeenten met ongunstige scores op bedrijfseconomische indicatoren, meer moeite zullen hebben met het opstellen van een structureel sluitende en realistische begroting, maar dit hangt bovenal af van keuzes van de gemeente.

52

Is de financiële positie van gemeenten inderdaad met drie kengetallen te beschrijven, zoals in het rapport van Cebeon wordt beweerd? Zo nee, lukt dat dan wel met meer kengetallen? Welke kengetallen zijn dat dan?

Antwoord:

Welke kengetallen je selecteert om de financiële situatie van gemeenten te omschrijven, hangt af van het detailniveau en aandachtsgebied van de analyse. Het onderzoek van Cebeon laat zien dat het monitoren van de financiële positie aan de hand van de solvabiliteit en het OZB-tarief een goed beeld geeft van de financiële positie en de ontwikkeling daarvan. Echter, er zijn ook andere financiële kengetallen zoals de schuldpositie en het exploitatiesaldo welke inzicht kunnen geven in de financiële positie en financiële risico’s die gemeenten lopen. Artikel 11 van het besluit begroting en verantwoording schrijft gemeenten en provincies voor de volgende kengetallen op te nemen in hun begrotingen en jaarstukken: netto schuldquote, netto schuldquote gecorrigeerd voor doorgeleende gelden, solvabiliteitsratio, grondexploitatie, structurele exploitatieruimte en belastingcapaciteit (gemeentelijke/provinciale belastingen voor een gezin over het gemiddelde voor Nederland). In het gesprek over de financiële positie blijf ik met medeoverheden in gesprek over kengetallen en indicatoren om de financiële positie duiden.

53

Wat is de gemiddelde schuldenpositie van gemeenten in Nederland?

Antwoord:

De gemiddelde gemeente heeft, berekend op basis van geaggregeerde data van het CBS, voor € 168 miljoen aan schuld in 2019.13. De schuldpositie vertoont al een aantal jaar een licht stijgende lijn.

54

Er zijn nu 2 artikel 12-gemeenten, ondanks de slechte financiële situatie van de gemeenten. Wanneer komt een gemeente in aanmerking voor art. 12? Welke drempels zijn er voor gemeenten om een beroep te doen op art. 12? Is er inzicht in de afwegingen van gemeenten om wel of geen beroep te doen op art. 12?

Antwoord:

Uitgangspunt is dat de gemeente zelf zorg draagt voor een structureel en reëel begrotingsevenwicht. Wanneer de gemeente dit niet (op korte termijn) kan en het de gemeente niet lukt de baten en de lasten in de begroting structureel in evenwicht te krijgen, kunnen gedeputeerde staten preventief toezicht instellen. In dat geval moeten begrotingswijzigingen worden goedgekeurd door de provincie. Doel van preventief toezicht is te zorgen dat de gemeente de begroting weer structureel in evenwicht krijgt. Voor gemeenten die financiële problemen ondanks het preventief toezicht alsnog niet zelf kunnen oplossen bestaat er een vangnet. Dit vangnet is beschreven in artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de handleiding hierbij. Een artikel 12-gemeente krijgt tijdelijk extra middelen bovenop de gewone uitkering uit het gemeentefonds. Dit is de aanvullende uitkering. Alle gemeenten betalen, via het gemeentefonds, aan deze aanvullende uitkering mee. Op dit moment ontvangt alleen de gemeente Vlissingen deze aanvullende uitkering.14

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 35 kunnen alleen gemeenten die al onder preventief toezicht van de provincie staan en hun financiële problemen niet meer zelf kunnen oplossen een beroep doen op artikel 12 en moeten gemeenten dan aan een aantal voorwaarden voldoen.

55

Er zijn signalen dat gemeenten (zoals b.v. Delft) aansturen op preventief toezicht om zo de urgentie van de problemen aan te duiden. Klopt dit en speelt dit bij meer gemeenten?

Antwoord:

Er zijn inderdaad gemeenten (zoals Delft) die een begroting hebben vastgesteld zonder structureel en reëel begrotingsevenwicht en daarbij (in de media) urgentie van hun financiële problemen hebben geduid.

Ook de gemeente Stadskanaal heeft besloten om «niet nog meer te bezuinigen» met eenzelfde motivatie. Vorig jaar waren dat de gemeenten Zwijndrecht en Borsele.

De gemeente is een autonome bestuurslaag. Een gemeente is daarom in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar financiële positie en de (financiële)consequenties van haar handelen.

Wanneer het de gemeente niet lukt naar het oordeel van gedeputeerde staten de baten en de lasten in de begroting en meerjarenraming structureel in evenwicht te krijgen, moet preventief toezicht worden ingesteld. Gedeputeerde staten zullen in dat geval de begroting niet goed keuren. De gemeente zal vervolgens – door middel van bezuinigingen- het evenwicht moeten herstellen. Tot die tijd zullen de begrotingswijzigingen ter goedkeuring aan de provincie moeten worden voorgelegd.

De gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland hebben het herstelplan «Delft in balans» van de gemeente Delft goedgekeurd, en het preventief toezicht opgeheven.

56

De gemeente Haaksbergen heeft een meerjarig sluitende begroting, maar staat op eigen verzoek onder preventief toezicht. En is dit wettelijk toegestaan? En zijn er meer gemeenten waarbij dit het geval is?

Antwoord:

De gemeente Haaksbergen staat onder preventief toezicht. Haaksbergen viel ook in 2020 onder het preventief toezicht. Het in 2020 vastgestelde herstelplan van Haaksbergen heeft het structurele en reële begrotingsevenwicht hersteld. Hierbij is tevens het negatieve eigen vermogen hersteld. De gemeenteraad van Haaksbergen heeft, vanwege de huidige onzekere tijd, de risico’s en het bouwen aan herstel, de toezichthouder verzocht om het preventieve toezicht voor het jaar 2021 te continueren. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft met het verzoek ingestemd.

De gemeente Haaksbergen zou volgens de letter van de wet onder het «repressief» toezicht vallen, omdat de formele cijfers een sluitende begroting laten zien. Echter in deze onzekere tijd en de specifieke financiële situatie van de gemeente Haaksbergen, kan ik me goed voorstellen dat gedeputeerde staten van Overijssel het verzoek van de gemeente heeft ingewilligd en het preventief toezicht heeft gecontinueerd, zodat de realiteit van de ramingen en de soliditeit zich kan bewijzen.

Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij een gemeente op eigen verzoek onder preventief toezicht staat.

57

Hoe verklaart u de grote verschillen tussen wat het Rijk van mening is dat gemeenten aan extra middelen nodig hebben, hoe gemeenten hun financiële positie zelf zien, en wat twee onafhankelijke onderzoeken ten aanzien van dit onderwerp laten zien?

Antwoord:

Zoals ik in mijn brief van 15 april jl. heb aangegeven, neemt het kabinet de zorgen van gemeenten serieus en heeft het, zoals eerder al aangegeven, een aantal keer extra financiële middelen beschikbaar gesteld om gemeenten tegemoet te komen, onder andere voor de jeugdzorg en voor de gederfde inkomsten en extra kosten door coronamaatregelen.

Over de financiële positie van gemeenten ben ik met gemeenten en de provinciaal toezichthouders in gesprek.