Kamerstuk 35570-B-13

Stand van zaken en vervolg herijking gemeentefonds en financiële verhoudingen met provincies

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2021

Gepubliceerd: 7 december 2020
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66)
Onderwerpen: begroting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35570-B-13.html
ID: 35570-B-13

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2020

Met deze brief informeer ik u – mede namens de Staatssecretaris van Financiën als medefondsbeheerder – over het vervolgproces van de herijking van de verdeling van het gemeentefonds. Zo geef ik invulling aan de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om u voor het eind van het jaar hierover te informeren.

Tevens informeer ik u over de trajecten die ik samen met de provincies heb ingezet inzake de financiële verhoudingen, namelijk de herijking van het provinciefonds en de herziening van het provinciaal belastinggebied. Tot slot sta ik in deze brief stil bij de voorbereidingen die Rijk en medeoverheden samen treffen in aanloop naar een volgend kabinet.

Stand van zaken herijking gemeentefonds

De fondsbeheerders hebben besloten de besluitvorming over de invoering van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds aan het volgend kabinet te laten. Dit betekent dat de invoering van de nieuwe verdeling opschuift naar 1 januari 2023. Reden hiervoor is de huidige financiële positie van gemeenten en de nog lopende gesprekken met gemeenten over onder andere de toereikendheid van de financiering van de jeugdzorg. Het is van belang dat er helderheid is over de financiële afspraken met, en positie van gemeenten alvorens tot de invoering van het nieuwe verdeelmodel over te gaan. Dit, opdat hiermee bij de wijze van invoering rekening kan worden gehouden.

Het uitstel heeft geen gevolgen voor de invoering van het woonplaatsbeginsel Jeugd. Deze beleidswijziging wordt per 1 januari 2022 doorgevoerd in de huidige verdeling. Het budget voor Voogdij en 18+ blijft tot de herijking op basis van historisch gebruik verdeeld worden, op basis van het gewijzigde woonplaatsbeginsel.

Hoewel dit kabinet geen besluit meer zal nemen over de invoering van het herijkte verdeelmodel, achten wij het als fondsbeheerders wel van belang het onderzoek af te ronden. Dit om gemeenten en de VNG de mogelijkheid te geven zich voor te bereiden op de inbreng bij de formatie. De fondsbeheerders zijn van mening dat de nieuwe verdeelmodellen een verbetering zijn ten opzichte van de huidige verdeling: ze zijn eenvoudig, beter uitlegbaar en sluiten goed aan bij de kosten die gemeenten maken.

Het integrale verdeelvoorstel is meer dan alleen een optelsom van de uitgevoerde onderzoeken in het sociale en klassieke domein. Om tot een definitieve verdeling te komen moet nog een aantal afwegingen worden gemaakt. Met de VNG is afgesproken voorafgaand aan de consultatie van gemeenten, de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) om advies te vragen. Deze adviesaanvraag zal ik in januari indienen en ter informatie aan uw Kamer sturen. De voorlopige uitkomsten van de verdeling zal ik tegelijk met de adviesaanvraag aan ROB publiceren. De adviesaanvraag heeft betrekking op enkele keuzes bij de totstandkoming van de verdeling, niet op individuele uitkomsten van gemeenten. Na ontvangst van het advies van de ROB – naar verwachting eind februari, begin maart – start de consultatie van gemeenten.

Ik doe u bij deze brief een aantal onderzoeksrapporten toekomen1. Het eerste rapport betreft het onderzoeksrapport van het klassiek domein. Het tweede rapport is het rapport van het in het voorjaar aangekondigde vervolgonderzoek in het sociaal domein naar de uitschieters. Verder stuur ik u ook het rapport over het onderzoek naar de vormgeving van de centrumfunctie in de nieuwe verdeling2 en het evaluatierapport van de decentralisatie-uitkering voor regio’s met bevolkingsdaling3. Bij de besluitvorming over de voortzetting van de decentralisatie-uitkering bevolkingsdaling wordt ook de evaluatie van het Actieplan Bevolkingsdaling betrokken. Deze evaluatie is naar verwachting in het voorjaar van 2021 afgerond, waarna ik uw Kamer – conform mijn toezegging bij de begrotingsbehandeling van dit najaar – zal informeren.

Onderzoekstrajecten financiële verhoudingen met provincies

Met deze brief informeer ik u ook dat ik samen met mijn medefondsbeheerder de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en het IPO heb afgesproken te streven naar een herijkt verdeelmodel van het provinciefonds per 1 januari 2023. De insteek en totstandkoming van deze herijking is conform de eerdere toezeggingen hierover aan de Eerste Kamer door mijn ambtsvoorganger.45 Ook wordt hiermee inhoudelijk invulling gegeven aan de eerder aangenomen moties vanuit uw Kamer.67

Daarnaast werken wij samen met de provincies, ter voorbereiding op een volgende kabinetsperiode, aan een verkenning naar verbetering van en alternatieven voor een provinciaal belastinggebied. De voorstellen en aanbevelingen uit beide rapporten zijn gericht op de volgende kabinetsperiode. Besluitvorming hierover is dan ook aan een nieuw kabinet.

Tot slot

Ter voorbereiding op de volgende kabinetsperiode wordt door het Rijk en de medeoverheden gewerkt aan een aantal bouwstenen in de financiële verhoudingen, waaronder de hiervoor beschreven trajecten. Eerder heb ik u al het rapport gestuurd over de «Herziening gemeentelijk belastinggebied» als bijlage bij het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»8, de «Evaluatie van de normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds 2015–2020»9 en het advies van de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen. Naar de toekomst toe acht ik het van belang steeds in breed perspectief naar de interbestuurlijke en financiële verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden te kijken. Het gaat om een goede balans tussen ambities op maatschappelijke opgaven en het daartoe ter beschikking staande instrumentarium en middelen voor medeoverheden. In lijn met de motie van het lid Özütok10 werkt dit kabinet in goede samenwerking met de medeoverheden op verschillende onderdelen aan aanbevelingen voor de toekomstige financiële verhoudingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren