Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2020
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 10 september 2020, ontvangt u hierbij een reactie van het kabinet op het verslag van de Europese Commissie over de uitvoering van het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel.
Het verslag van de Europese Commissie (COM(2020)270 final) beschrijft de stand van zaken omtrent de implementatie van het kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel, als gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ (hierna het kaderbesluit EAB) in de lidstaten. De Europese Commissie concludeert in algemene zin dat de uitvoering van het kaderbesluit in een aantal lidstaten vrij goed is, maar dat in sommige lidstaten sprake is van bepaalde nalevingskwesties. De Europese Commissie geeft aan alle passende maatregelen te nemen om te zorgen dat het kaderbesluit in de hele EU wordt nageleefd, waaronder, indien nodig, het inleiden van inbreukprocedures. In het verslag wordt vervolgens ingegaan op een aantal specifieke bepalingen die de kern van het kaderbesluit vormen en die van cruciaal belang zijn voor de goede werking van het EAB.
Het kabinet is van oordeel dat het kaderbesluit EAB indertijd naar beste vermogen geïmplementeerd is in de Overleveringswet. Het is echter zo dat sinds het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) de algemene bevoegdheid heeft gekregen uitleg te geven aan kaderbesluiten er een grote stroom aan jurisprudentie is gekomen die in bepaalde gevallen aanleiding geeft de Overleveringswet opnieuw te bezien in het licht van deze jurisprudentie. Het kabinet is met de Commissie van mening dat in Nederland de implementatie van het kaderbesluit EAB verbeterd dient te worden. Op 20 juli jongstleden heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, uw Kamer het voorstel van wet herimplementatie kaderbesluit EAB doen toekomen (Kamerstuk 35 535). Met dit voorstel tot wijziging van de Overleveringswet en enkele andere wetten beoogt de regering de correctie van de oorspronkelijke implementatie van het kaderbesluit EAB. Uit de jurisprudentie van het HvJEU is namelijk gebleken dat onderdelen van de Overleveringswet niet verenigbaar zijn met de door het HvJEU gegeven uitleg aan bepalingen van het kaderbesluit EAB. Het gaat bijvoorbeeld om het wijzigen van een verplichte naar een facultatieve weigeringsgrond bij verstekprocedures en om de voorwaarde van dubbele strafbaarheid zonder aanvullende eisen – elementen waar ook de Europese Commissie op in gaat in haar verslag. Zoals reeds aangekondigd aan uw Kamer op 20 juli 2020 (Kamerstuk 35 535, nr. 5) wordt dit voorstel van wet uitgebreid met een nota van wijziging om ook de arresten van het HvJEU in de zaken C-123/08 (Wolzenburg), C-579/15 (Poplawski I) en C-573/17 (Poplawski II) te implementeren in de Overleveringswet. Het gaat daarbij, kort gezegd, om de gelijkstelling van lang verblijvende vreemdelingen met eigen onderdanen zonder nadere administratieve eisen en om een facultatieve in plaats van verplichte weigeringsgrond voor de overlevering van onderdanen en daarmee gelijk te stellen vreemdelingen in geval van een EAB strekkende tot tenuitvoerlegging van een opgelegde straf waarbij een garantie in plaats van bereidheid gegeven moet worden dat de straf in Nederland ten uitvoer gelegd kan worden. In het verslag gaat de Europese Commissie ook in op dit onderwerp.
Ik heb de Europese Commissie op de hoogte gebracht van dit voorstel van wet en de bijbehorende nota van wijziging. Het is uiteraard aan de Europese Commissie om te beoordelen of Nederland met de wetswijzigingen het kaderbesluit EAB correct implementeert. Daarnaast blijf ik de aanhoudende jurisprudentie van het HvJEU over het kaderbesluit EAB nauwgezet volgen. Zo zal er nog een arrest volgen in de zaak C-510/19 Openbaar Ministerie (Faux en écritures). In die zaak staat de vraag centraal welke partij bevoegd is voor het geven van aanvullende toestemming, dat wil zeggen het uitbreiden van een EAB dat reeds is uitgevoerd met nieuwe strafbare feiten. Deze zaak zal mogelijk opnieuw moeten leiden tot een aanpassing van de Overleveringswet. Zodra het HvJEU in deze zaak uitspraak heeft gedaan zal ik uw Kamer nader informeren en indien nodig de noodzakelijke voorzieningen treffen om de wetgeving in lijn te brengen met de uitspraak.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus