Ontvangen 25 maart 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In de in onderdeel B voorgestelde artikelen 4.14a, tweede lid, 4.14b, eerste en tweede lid, en 4.14c, eerste lid, wordt «€ 500.000» vervangen door «€ 700.000».
b. In onderdeel D wordt «Na artikel 10a.20 wordt een artikel ingevoegd» vervangen door «Aan hoofdstuk 10A wordt een artikel toegevoegd».
Om het bovenmatige deel van een schuld van een aanmerkelijkbelanghouder bij zijn of haar eigen vennootschap te bepalen, geldt op grond van het wetsvoorstel een kwantitatieve grens die is vormgegeven als het zogenoemde maximumbedrag. Het maximumbedrag geldt op grond van het wetsvoorstel voor de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner gezamenlijk. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het maximumgedrag wordt verhoogd van € 500.000 naar € 700.000. Dit wordt met deze nota van wijziging in het wetsvoorstel verwerkt. Wanneer het totaal aan schulden op de peildatum meer bedraagt dan het maximumbedrag (van € 700.000 of het bedrag dat resulteert na verhoging met een eerder in aanmerking genomen fictief regulier voordeel), dan wordt het meerdere als fictief regulier voordeel belast.
In de tweede nota van wijziging is het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde artikel 10a.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) vernummerd tot artikel 10a.23. Per abuis is de aanduiding in artikel I, onderdeel D, van de plaats waar genoemd artikel 10a.23 in de Wet IB 2001 wordt ingevoegd niet overeenkomstig vernummerd. Deze omissie wordt met deze nota van wijziging hersteld.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij