Ontvangen 20 januari 2021
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, PvdA, ChristenUnie, PvdD, 50PLUS en de SGP over het bovengenoemde wetsvoorstel in het verslag. Graag ga ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op deze vragen in.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan om te onderstrepen dat het van het allergrootste belang is dat het nieuwe coronavirus onder controle blijft om te voorkomen dat er opnieuw meer mensen besmet raken en komen te overlijden. Ook moet voorkomen worden dat de recent aangekondigde versoepelingen opnieuw teruggedraaid zouden moeten worden, omdat de controle over het nieuwe coronavirus verloren raakt. Deze leden delen de opvatting dat het gebruik van geanonimiseerde telecomgegevens een bijdrage kan leveren aan het verkrijgen van inzicht in de (mogelijke) verspreiding van het nieuwe coronavirus. Met gebruik van dergelijke gegevens kan het mogelijk worden om het virus één stap voor te blijven in plaats van achter de feiten aan te lopen. Desondanks wijzen de leden van de VVD-fractie ook op het feit dat het wetsvoorstel, zoals het nu voorligt, een potentieel verregaande impact heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers. Hoewel anonimiteit het uitgangspunt is, is de wettelijke stap in de richting van het bewaren van locatiegegevens en telecomdata een significante. Om die reden hebben deze leden allereerst enkele kritische vragen over de belangenafweging en de beoordeling van de regering over de noodzaak van het wetsvoorstel.
1a. De leden van de VVD-fractie vragen de regering andermaal toe te lichten waar de noodzaak van het wetsvoorstel uit bestaat, waarbij ook ingegaan wordt op de wettelijke belemmeringen die op dit moment bestaan bij het gebruik van gegevens zoals beoogd wordt door de regering.
Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. De strategie van maximaal controleren houdt in dat we het virus indammen op het moment dat het de kop opsteekt. Alleen zo kunnen we mensen met een kwetsbare gezondheid blijven beschermen en zorgen dat de zorg het aankan. Om in control te blijven, is het van groot belang dat we goed zicht hebben op hoe (snel) het virus zich ontwikkelt. We hebben daarbij veel informatie tot onze beschikking van het RIVM, de GGD’en en de ziekenhuizen. Deze cijfers zijn enorm waardevol. Alleen: ze lopen wel achter op de werkelijke verspreiding van het virus en geven slechts een deel van de werkelijkheid weer.
Het dashboard coronavirus moet hierbij helpen. Naast indicatoren die een getalsmatig of indicatief beeld van de epidemie zelf geven, heeft het dashboard ook cijfers nodig met minder vertragingstijd die de potentiële risico’s voor verspreiding van het virus weergeven. De verplaatsingsgegevens zijn hier een voorbeeld van. Waar de epidemiologische indicatoren, zoals testuitslagen en aantal ziekenhuisopnames, sterk worden beïnvloed door de incubatietijd van het virus (gemiddeld 5 tot 6 dagen met een maximum van 12 dagen), kunnen uit de verplaatsingsgegevens mogelijk waarschuwingssignalen opgepikt worden.
Een snelle respons op nieuwe oplevingen is cruciaal. Als we te laat reageren en geen maatregelen inzetten, kan het virus weer makkelijk oplieren. Continue waakzaamheid, het vroeg signaleren van infecties, en het snel optreden is dus uiterst belangrijk om het aantal besmettingen met het coronavirus beperkt te houden. Verplaatsingsgegevens zijn – als onderdeel van het bredere dashboard – essentieel om snel en gericht op het virus te kunnen reageren. Ook in gebieden waar het aantal infecties momenteel laag is. Dit wetsvoorstel maakt het voor het RIVM mogelijk om snel risicoanalyses te maken voor coronavirusbesmettingen op gemeentelijk niveau.
Dat wil zeggen: deze gegevens worden door het RIVM geanalyseerd en geduid. Indien zich bepaalde signalen voordoen, wordt aan het betreffende lokale bestuur – en bij grotere signalen ook aan de Minister van VWS – een signaal afgegeven. Afhankelijk van de sterkte van het signaal en de context van het signaal kan besloten worden om direct preventieve maatregelen te nemen.
De verplaatsingsgegevens (de tellingen per uur van totaalaantallen mobiele eindapparaten (mobiele telefoons) per gemeente, uitgesplitst naar de afgeleide herkomst (deze dus definiëren) van de houder van de telefoon) geven het meest direct inzicht in hoeveel bewegingen er plaatsvinden tussen gemeenten. Deze geaggregeerde data zeggen niets over de verspreiding van het virus zelf, maar wel over het potentiële risico van virusoverdracht tussen personen.
Daarnaast kan via de aantallen een beeld worden verkregen van de naleving en effectiviteit van maatregelen. Denk bijvoorbeeld aan een maatregel die alleen in de spits geldt. Aan het aantal verplaatsingen kan het RIVM zien of er op die tijdstippen minder of juist meer verplaatsingen zijn. De vraag is dan of een advies naar verwachting opgevolgd wordt door de bevolking. Nadrukkelijk gaat het dan niet om handhaving, maar om de effectiviteit te meten en eventueel na advisering door het RIVM of de GGD de noodzakelijke maatregelen bij te stellen.
Om deze redenen heeft het RIVM aangegeven behoefte te hebben aan de verplaatsingsgegevens te ontvangen, om zo zijn wettelijke taken op signalering, respons en preventie van het coronavirus te kunnen intensiveren. De op dit moment geldende grondslag voor het verwerken van verkeers- en locatiegegevens is te vinden in de artikelen 11.5 en 11.5a van de Telecommunicatiewet die daarbij uitvoering geven aan richtlijn 2002/58/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie). Deze artikelen bieden op dit moment geen grondslag voor de verwerking die de aanbieders moeten uitvoeren om de afgeleide herkomst vast te stellen, ten behoeve van het verstrekken van de tellingen aan het CBS ten behoeve van het RIVM. Het is voor de bestrijding van het coronavirus van groot belang dat het RIVM de beschikking krijgt over tellingen op gemeenteniveau, uitgesplitst naar de afgeleide herkomst van de telefoons. Omdat de telecomaanbieders hiervoor een aparte verwerkingsgrondslag nodig hebben, is het opnemen van deze wettelijke basis noodzakelijk.
1b. Zijn er minder ingrijpende alternatieven overwogen waarmee een potentieel vergelijkbaar inzicht verzameld zou kunnen worden? Om welke redenen zijn deze initiatieven ongeschikt gebleken?
Alternatieven zijn onder andere directe observatie door overheidsmedewerkers: dit gebeurt standaard op sommige plekken, maar is natuurlijk beperkt inzetbaar, werkt alleen als het vooraf bekend is dat het druk kan worden, en geeft geen informatie over de herkomst van mensen zodat het teruggegeven kan worden aan de relevante GGD of veiligheidsregio. Een tweede mogelijkheid is een schatting van het aantal mensen te maken op basis van CBS-cijfers over inwoners, werknemers en toeristen per gemeente. Deze aantallen zijn gebaseerd op informatie uit voorgaande jaren en niet bruikbaar in 2020. Een derde mogelijkheid is Google.
De informatie die te vinden is in de Google Community mobility reports1 zijn informatief, maar het is voor het RIVM niet bekend hoe deze indicatoren berekend worden en hoe ze geïnterpreteerd dienen te worden, en hoe onzeker ze zijn. Daarbij wordt Google niet door iedereen gebruikt en heeft een zeer laag aantal van de gebruikers toestemming gegeven. Deze informatiebron is niet toereikend genoeg, en correctie voor onvolkomenheden is bijna onmogelijk. De vierde mogelijkheid, Apple mobility trends reports2 kent hetzelfde probleem: ook hier is het niet bekend hoe dit berekend is en hoe onzeker deze indicatoren zijn, en ook hiervoor is slechts door een klein deel van de bevolking toestemming gegeven waardoor de informatiebron niet toereikend is en correctie voor onvolkomenheden bijna onmogelijk. De vijfde mogelijkheid, Facebook movements trends3, heeft onduidelijke berekeningen en ook hier is duidelijk dat het aantal gebruikers dat toestemming heeft gegeven zeer laag is. Bovendien zijn de gegevens van Google, Apple en Facebook privacygevoeliger dan hetgeen op basis van het wetsvoorstel aan het RIVM wordt verstrekt: hierin worden namelijk geen personen gevolgd en worden uitsluitend anonieme gegevens in kaart gebracht. Verkeerslussen geven informatie over mobiliteit met de auto. Informatie over drukte, of over bewegingen te voet of met de fiets zijn hieruit niet af te leiden. Kortom: er zijn geen werkende alternatieven voor handen.
2. Deze vraag is nog urgenter nu de leden van de VVD-fractie uit mediaberichten hebben vernomen dat een vergelijkbare verzameling en vergelijking van telecomgegevens al enige tijd plaatsvond in projecten waar onder andere ook het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aan deel heeft genomen. Kan de regering toelichten of deze praktijk wat haar betreft binnen de geldende privacyregels viel?
Het verwerken van telecomgegevens, dat wil zeggen verkeers- en locatiegegevens, is op grond van de Telecommunicatiewet toegestaan als de gegevens zijn geanonimiseerd. Van het CBS heeft de regering begrepen dat bij de eerdere verwerkingen door het CBS deze verwerkingsgrondslag is toegepast. De telecomaanbieder en het CBS hebben zich volgens het CBS contractueel verplicht tot leveringen die aan deze conditie voldeden. Het CBS heeft aangegeven daarbij met de beschikbare kennis en ervaring op het gebied van databeveiliging vast te hebben gesteld dat het bij deze leveringen inderdaad ging om geanonimiseerde data. Inmiddels heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan het CBS nadere vragen gesteld over de eerdere verwerkingen door het CBS. Het CBS heeft de gevraagde informatie bij de AP aangeleverd. De AP beoordeelt of is voldaan aan de juiste voorwaarden.
3. Zo ja, kan de regering dan toelichten waaruit de noodzaak bestaat om een wetswijziging op dit punt door te voeren als vergelijkbaar gebruik van telecomdata al binnen de kaders van de privacyregelgeving viel?
Een (tijdelijke) wijziging van de Telecommunicatiewet is nodig om drie redenen. Allereerst omdat het de telecommunicatie-aanbieders onder de huidige regels niet is toegestaan de verkeers- en locatiegegevens waarover zij beschikken zo te verwerken dat de afgeleide herkomst4 van een telefoon kan worden vastgesteld. Het wetsvoorstel regelt dat zij dat wel mogen. Een tweede reden voor een wettelijke regeling is om de telecommunicatie-aanbieders te verplichten aan de gegevensverwerking deel te nemen. Onder het huidige regime van de Telecommunicatiewet bestaat een dergelijke verplichting niet en kunnen de telecommunicatie-aanbieders als zij dat opportuun vinden de gegevensverstrekking weigeren. Tot slot biedt een zelfstandige wettelijke regeling de mogelijkheid om ook waarborgen op te nemen ten aanzien van de bewaartermijn en doelbinding bij het gebruik van de tellingen die aan het CBS en RIVM worden verstrekt. Dit zijn immers gegevens die op zichzelf niet te herleiden zijn tot individuen (en dus geen persoonsgegevens zijn), waardoor zij niet onder de AVG vallen. In het wetsvoorstel worden uit voorzorg de nodige waarborgen voorgeschreven om uit te sluiten dat de tellingen alsnog kunnen worden herleid tot individuen, door ze te combineren met andere datasets. Zo mogen de tellingen door het RIVM uitsluitend voor de bestrijding van het coronavirus worden gebruikt, door het CBS niet met anderen dan RIVM worden gedeeld en ook niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan de verstrekking aan het RIVM, en moeten alle tellingen worden vernietigd zodra ze niet langer nodig zijn voor de taak van het RIVM.
4. Wanneer de voorgenomen verzameling en vergelijking van gegevens afwijkt van de wijze waarop dit eerder in de genoemde projecten waaraan het CBS heeft deelgenomen, kan de regering dan toelichten of voor het ontwerpen van systemen om de verzamelde gegevens te aggregeren en hier conclusies uit te trekken gebruik zal worden gemaakt van reeds bestaande kennis en kunde op dit gebied?
Het wetsvoorstel is gebaseerd op de door CBS in het proefproject ontwikkelde methode. In het proefproject is onderzoek gedaan naar diverse mogelijke methoden en producten op basis van geaggregeerde data. In het voorliggende voorstel zullen alleen die gegevens worden verwerkt die strikt noodzakelijk zijn voor de door het RIVM gestelde behoefte. In de systemen die hiervoor moeten worden ontworpen, aangepast of in bedrijf gesteld zal het uitgangspunt telkens zijn dat er zo min mogelijk gegevens verzameld, verwerkt en verstrekt worden. Waar mogelijk zal gebruik gemaakt worden van bestaande kennis en kunde van CBS en de telecomaanbieders.
5. De leden van de VVD-fractie lezen dat de medewerking van de telecomaanbieders cruciaal is bij het uitvoeren van het wetsvoorstel.
In dit verband vragen zij of de regering kan toelichten of voor deze medewerking verregaande aanpassingen in de systemen van de telecomaanbieders noodzakelijk zijn, of dat het voor hen betrekkelijk eenvoudig is om aan de verplichtingen in de wet te voldoen.
De systemen van de telecomaanbieders verschillen onderling van elkaar, waardoor er ook verschillen zijn in welke gegevens binnen de aanbieder beschikbaar zijn. Daardoor zal het ook per aanbieder verschillen hoeveel aanpassingen in systemen noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de verplichting in dit wetsvoorstel. Het is de intentie van de regering om de lasten voor de aanbieders zoveel mogelijk te beperken. Dit zal meegenomen worden in de technische uitwerking in de aanwijzingen op grond van het zesde lid.
6a. Daarnaast vragen deze leden hoe de wisselwerking tussen het voorliggende wetsvoorstel en andere wet- en regelgeving, zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De verwerkingsgrondslagen voor verkeers- en locatiegegevens zijn opgenomen in de artikelen 11.5 en 11.5a van de Telecommunicatiewet. Deze artikelen zijn een omzetting in het Nederlandse recht van artikel 6 en artikel 9 van richtlijn 2002/58/EG, de e-privacyrichtlijn. De e-privacyrichtlijn vormt een lex specialis ten opzichte van de AVG. Dit betekent, onder andere, dat de regels van de e-privacyrichtlijn, en daarmee die van de Telecommunicatiewet voor zover die de e-privacyrichtlijn implementeren, in de plaats komen van de regels van de AVG. De artikelen 11.5 en 11.5a van de Telecommunicatiewet (en de artikelen in de e-privacyrichtlijn) staan verwerking van verkeers- en locatiegegevens alleen toe voor de in die artikelen omschreven doelen. Artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG staat toe om deze bepalingen buiten toepassing te laten ter waarborging van de openbare veiligheid, daaronder begrepen de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte, en andere doelstellingen genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming, waaronder belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van volksgezondheid. Van deze mogelijkheid wordt met dit wetsvoorstel gebruik gemaakt ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus. Artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet wordt daarmee een zelfstandige wettelijke grondslag, die is toegestaan binnen het kader van de AVG, voor de telecomaanbieders aan wie de verplichting bedoeld in het eerste lid is opgelegd, om locatie- en verkeersgegevens te verwerken ten behoeve van het verstrekken van de in het tweede lid genoemde totaalaantallen aan het CBS.
In het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie wordt uitgebreid toegelicht dat het wetsvoorstel niet leidt tot een toename van betekenisvolle gegevens voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten opzichte van de gegevens waar de diensten op grond van en onder de voorwaarden van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 reeds toegang toe kunnen verkrijgen. Voor de extra gegevens, en in nog sterkere mate voor de door het CBS en het RIVM te verwerken anonieme gegevens, geldt dat zij om deze reden van geen betekenis zijn voor de taakuitvoering van de diensten. Het doel van de diensten is immers gericht op het onderzoeken van (ongekende) dreigingen, waarbij juist mede het doel is om zicht te krijgen op de identiteit van (mogelijke) targets. Noch de door de aanbieders extra te verwerken gegevens, noch de aan het CBS en RIVM te verstrekken geaggregeerde niet tot personen herleidbare informatie kan een bijdrage leveren aan de taakuitvoering van de diensten, zeker niet ten opzichte van de gegevens die de aanbieders in het kader van hun dienstverlening al verwerken. Daarmee ontbreekt de noodzaak voor de diensten om deze gegevens te verwerven. Als bij de diensten de noodzaak ontbreekt om gegevens te verwerven dan is verwerving op grond van de Wiv 2017 niet mogelijk. Hier ziet de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) op toe.
6b. Is het mogelijk om als telecomaanbieder aan de verplichtingen van het wetsvoorstel te voldoen, zonder andere wet- of regelgeving te schenden?
Ja, het wetsvoorstel geeft een expliciete bevoegdheid om in het geval van een door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan hen opgelegde verplichting, de verkeers- en locatiegegevens te verwerken overeenkomstig artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet.
7a. Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over de Europese dimensie bij dit wetsvoorstel. Deze leden zijn bekend met diverse vergelijkbare initiatieven in andere landen. Daarnaast zijn zij bekend met een voornemen van de Europese Commissie om een vergelijkbare «tool» als instrument bij de bestrijding van het nieuwe coronavirus te ontwikkelen. Kan de regering toelichten op welke wijze het wetsvoorstel zich verhoudt tot dit Europese initiatief? Kan het wetsvoorstel worden opgevat als een afwijzing van dit Europese initiatief?
Het wetsvoorstel staat los van het Europese initiatief waarbij gebruik wordt gemaakt van de anonieme telecomgegevens van één aanbieder per lidstaat. De regering begrijpt dat het verzoek om anonieme telecomgegevens aan dit initiatief te leveren direct aan een Nederlandse telecomaanbieder is gericht, en dat deze telecomaanbieder afwijzend heeft gereageerd, met een verwijzing naar het standpunt van de AP5. De AP heeft op 1 april 2020 een nieuwsbericht uitgebracht waarin zij stelt dat locatiegegevens niet volledig geanonimiseerd kunnen worden, en daarom het verstrekken ervan alleen is toegestaan als daar een wettelijke basis, zoals een spoedwet, voor wordt gecreëerd. Mocht Nederland vanuit de Europese Commissie formeel gevraagd worden telecomgegevens te leveren, dan zal dit verzoek als een nieuw verzoek bekeken worden. Daarbij is onder meer van belang of het verzoek uitsluitend betrekking heeft op anonieme gegevens en er afdoende gewaarborgd wordt dat de gegevens anoniem blijven, of dat hiervoor een aparte wettelijke grondslag moet worden gecreëerd.
7b. Kan de regering toelichten welke ervaringen er in andere (lid)staten tot dusver zijn opgedaan met een vergelijkbare verzameling en analyse van telecomgegevens? Blijkt hieruit dat de door de regering gekozen benadering effectief is?
In alle omringende landen worden telecomdata ingezet om de aantallen mensen, en verplaatsingspatronen in kaart te brengen tijdens de COVID-19-pandemie. Als een van de eerste Europese landen gebruikte Italië telecomdata. In het Verenigd Koninkrijk worden telecomdata gebruikt door epidemiologen van het Imperial College, in Duitsland door het Robert Koch Institut, in Frankrijk door de experts van INSERM, in Noorwegen door de onderzoekers van het Folkehelseinstituttet (Norwegian Institute of Public Health), en in België door de infectieziektenbestrijders van Sciensanto. De telecomdata wordt geaggregeerd en geanonimiseerd beschikbaar gesteld door de telecommunicatie-aanbieders. Er wordt duidelijk uitgelegd dat bij deze manier van werken geen persoonsgegevens onthuld worden. Het aggregatieniveau waarop gegevens beschikbaar worden gemaakt is in vrijwel alle gevallen equivalent aan die van gemeenten. Er zijn recente wetenschappelijke artikelen die de stand van zaken rondom het gebruik van telecomdata weergeven («Aggregated mobility data could help fight COVID-19» Science 20206 en «Mobile phone data for informing public health actions across the COVID-19 pandemic life cycle», Science Advances 20207). De eerste wetenschappelijk artikelen8 laten zien dat telecomgegevens de mobiliteit in de bevolking en de veranderingen in mobiliteit ten gevolge van de COVID-19-maatregelen goed in kaart kunnen brengen. Studies naar de toegevoegde waarde van het gebruik van gegevens over mobiliteit en verplaatsingspatronen bij het maken van prognoses van de ontwikkeling van de COVID-19-pandemie laten duidelijk zien dat de prognoses duidelijk verbeteren, doordat veranderingen in verplaatsingsgedrag al in prognoses kunnen worden meegenomen voordat deze tot uiting komen in aantal waargenomen positieve testen, ziekenhuisopnames of sterftegevallen (Imperial College Report 26).9
8. De leden van de VVD-fractie vragen waar is de drempelwaarde van vijftien personen op is gebaseerd. Op basis waarvan wordt aangenomen dat de kans dat data herleidbaar is tot een natuurlijk persoon kleiner is indien de drempelwaarde vijftien is in plaats van tien?
9. Is de AP dit met de regering eens?
De drempelwaarde van 15 als middel om herleidbaarheid van tellingen tot natuurlijke personen te voorkomen, is door de AP opgebracht in verkennende overleggen ten aanzien van plannen voor een vergelijkbaar systeem, dat uiteindelijk niet tot stand is gebracht, waarbij tellingen zouden worden gebruikt om toenemende drukte inzichtelijk te maken voor de veiligheidsregio’s. Het betreft bovendien een gangbaar getal in de statistiek. De grens van 15 is gebaseerd op een ervaringscijfer van het CBS. De afgelopen 30 jaar heeft het CBS een drempelwaarde van tenminste 10 eenheden per cel of datapunt gehanteerd als beveiliging om te voorkomen dat gegevens van een individu onthuld worden (zie richtlijnen voor on site remote access output CBS). Dat heeft al die tijd niet geleid tot onthullingen van gegevens over een individu. Omdat het hier gaat om verkeersgegevens die tevens locatiegegevens zijn, die naar hun aard sneller herleidbaar zijn tot individuen, wordt een extra zorgvuldige drempelwaarde van 15 gehanteerd. Hiermee wordt voorkomen dat de gegevens inzicht geven in de bewegingen van (een kleine groep) individuen, zonder de bruikbaarheid te verliezen.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
10. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het doel, maar hebben nog verschillende vragen over vooral de uitvoering. Deze leden vragen of de regering de dilemma’s rondom dit wetsvoorstel kan schetsen, te weten inzicht in hoe het coronavirus zich verspreidt en welke maatregelen op welke plek nodig zijn enerzijds versus de inzet van privacygevoelige telecomdata, waarbij deelname niet vrijwillig is, anderzijds? Kan de regering deze leden meenemen in haar afweging?
De COVID-19-pandemie heeft Nederland hard getroffen. Er is een golf van infecties geweest waarbij de zorgcapaciteit net stand hield en waar het aantal benodigde ziekenhuisbedden en aantal benodigde IC-bedden zeer groot was. Er zijn patiënten uit Nederland in Duitsland opgenomen geweest. De noodzakelijke maatregelen om de verspreiding van het coronavirus in Nederland in te dammen hebben grote impact gehad op het dagelijks leven van alle Nederlanders. Het CPB constateert een uitzonderlijke terugval in economische activiteiten van zo’n 10 à 15%.
In de huidige fase is het mogelijk dat er een nieuwe golf van infecties komt. Als we te laat reageren en geen maatregelen inzetten, kan het virus weer makkelijk oplieren. Het is dus uiterst belangrijk om maatregelen tegen verdere verspreiding tijdigheid te nemen. Daarvoor is het belangrijk om zo snel mogelijk te weten waar er mogelijke risico’s zijn op verdere verspreiding in de bevolking en waar de mensen wonen die mogelijk besmet zijn geraakt (lokaal of over het land).
De afweging is dat het verkrijgen van inzicht in aantallen mensen naar herkomstgemeente op basis van telecomdata op geaggregeerd niveau niet privacygevoelig is, terwijl dit het RIVM wel in staat stelt om sneller risico’s in kaart te brengen zodat GGD’en sneller en gerichter infectieziektebestrijding kunnen uitvoeren.
11. Hoezeer is de regering ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel dusdanig effectief is dat een nieuwe coronagolf eerder kan worden gesignaleerd en bestreden, en een tweede (intelligente) lockdown mogelijk vermeden?
Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk risicosituaties sneller te signaleren, waarmee infectieziektebestrijding sneller en gerichter geïnitieerd kan worden. Door verhoogde alertheid van GGD’en en veiligheidsregio’s kan sneller worden ingegrepen als een (mogelijk) infectieziektecluster wordt gevonden en kan sneller in kaart worden gebracht hoe omvangrijk een cluster is.
12. De leden van de CDA-fractie merken op dat het in het wetsvoorstel gaat om een telling per uur, per gemeente, van het totaalaantal mobiele telefoons dat daar aanwezig is, verdeeld naar afgeleide herkomst. Deze leden vragen hoeveel procent van de bevolking hiermee kan worden bereikt, of andersom, hoeveel procent niet wordt bereikt, bijvoorbeeld omdat iemand geen mobiele telefoon bezit dan wel niet bij een van de drie telecomaanbieders een abonnement heeft.
De verplichting om data te verzamelen, verwerken en verstrekken wordt op basis van dit wetsvoorstel opgelegd aan de drie mobiele operators die een eigen mobiel netwerk beheren. Deze partijen verwerken alle data uit de technische systemen die dienen tot beheer van de mobiele netwerken, waaronder ook de data van klanten van MVNO’s (mobile virtual network operators) die gebruik maken van het netwerk van één van de drie netwerkaanbieders. Het CBS zal in haar methode corrigeren voor het bezit van mobiele telefoons, zodat een representatief beeld voor de Nederlandse bevolking ontstaat. Het CBS rekent de tellingen van het aantal mobiele telefoons (smartphones, tablets en auto’s) dat aanwezig is in een gemeente daarbij om naar een schatting van het aantal mensen dat aanwezig is in die gemeente. Daarbij wordt rekening gehouden met leeftijdsopbouw en het bezit van een mobiel telefoonnummer. Er wordt dus rekening gehouden met het feit dat niet iedereen een mobiele telefoon heeft en dat sommige mensen meerdere mobiele telefoons bezitten. De matrix met aantallen die van het CBS naar RIVM wordt verstuurd betreft daarmee gecorrigeerde tellingen en dus de geschatte aantallen mensen.
13. De leden van de CDA-fractie constateren dat de herkomst van telefoons uit het buitenland wordt ingedeeld in negen categorieën voor de meest voorkomende landen en werelddelen, te weten Duitsland, België; het Verenigd Koninkrijk, overige landen binnen Europa, landen in Noord-Amerika, landen in Zuid-Amerika, landen in Azië, landen in Afrika en landen in Oceanië. Hoe is deze categorisering tot stand gekomen? Waarom is gekozen voor dit beperkte aantal categorieën op basis van een onderscheid naar buurland/werelddeel, en zijn «brandhaarden» als Italië, Spanje en Frankrijk niet als aparte categorie opgenomen? Klopt het dat met de gekozen categorisering niet is vast te stellen of er veel mensen uit bijvoorbeeld Spanje, Italië en Frankrijk de grens overgaan? In hoeverre brengt dit risico’s met zich mee?
De indeling van buitenlandse telefoonnummers in negen categorieën is zo gekozen dat er genoeg bruikbare informatie verzameld wordt over de aantallen in een gemeente. De aantallen van herkomst zijn dan gelijkwaardig aan de aantallen van een herkomst gemeente. Er is gekozen voor het apart nemen van buurlanden zodat grensverkeer bij gemeenten in de grensstreek en het verkeer rond havens en luchthavens, in kaart kan worden gebracht. Er is gekozen voor werelddelen omdat de fase van de pandemie behoorlijk verschilt tussen de werelddelen. Dat wil niet zeggen dat er wordt uitgegaan dat er binnen de categorieën geen verschillen zijn. De overweging is dat bij uitbreiding van het land van herkomst (zoals Italië, Spanje, Frankrijk) er een grotere kans is dat het getelde aantal per gemeente onder de 15 blijft en daardoor niet wordt meegenomen, waardoor deze buiten beeld blijven of de totale aantallen niet meer kloppen.
14. Kan de regering duidelijk maken welke gegevens op basis van dit wetsvoorstel mogen worden verzameld, verwerkt en bewaard, en daadwerkelijk gaan worden verzameld, verwerkt en bewaard?
15. Vallen hier bijvoorbeeld ook data horende bij sociale contacten onder?
De gegevens die op basis van dit wetsvoorstel door de aanbieders van mobiele communicatienetwerken moeten worden verstrekt aan het CBS, ten behoeve van het RIVM, zijn limitatief opgesomd in het tweede lid, aanhef en onderdeel a. Het gaat om de totaalaantallen per Nederlandse gemeente en per uur van de mobiele eindapparaten (zoals telefoons en tablets) die op enig moment in dat uur in die gemeente verbonden waren met het openbare mobiele telecommunicatienetwerk van de betreffende aanbieder, uitgesplitst naar afgeleide herkomst van de houder van het mobiele eindapparaat.
Hierbij wordt uitsluitend gebruik gemaakt van verkeersgegevens die de aanbieders reeds bewaren ten behoeve van hun dienstverlening (het overbrengen van de communicatie en de facturering). Het bewaren van verkeersgegevens is op grond van artikel 11.5 van de Telecommunicatiewet toegestaan zo lang dit nodig is voor het opstellen van de factuur en het eventueel moeten dienen van de verkeersgegevens als bewijs in het geval de factuur door de klant wordt betwist. In de praktijk wordt hiervoor een maximale bewaartermijn van zes maanden gehanteerd; daarna worden deze gegevens vernietigd of geanonimiseerd.
Voor het vaststellen van de afgeleide herkomst van een Nederlands nummer en het maken van de tellingen zal een aanbieder gebruik moeten maken van de verkeersgegevens die hij (ook nu al) genereert voor de gebruikers van zijn netwerk om verbindingen (telefonie en internet) tot stand te brengen. Deze verkeersgegevens worden gegenereerd zodra een toestel actief verbinding maakt met het netwerk. Alleen bij activiteiten (events) als bellen, sms-en of dataverkeer worden deze gegenereerd en opgeslagen bij de aanbieder. Het verkeersgegeven zoals hier bedoeld bestaat uit het door de aanbieder gebruikte identificatienummer (de zogenaamde cell-id) van de antenne waarmee het eindapparaat verbinding met het netwerk maakte10.
Uit deze in het kader van de dienstverlening reeds beschikbare verkeersgegevens selecteert de aanbieder aan de hand van een methode die door het CBS ter beschikking wordt gesteld, één keer per uur de meest relevante gemeente waar binnen dat uur verbinding mee is gemaakt. Het proces om verkeersgegevens door de aanbieder te laten verwerken tot statistische informatie bestaat uit een aantal stappen aan de hand van een methode die door het CBS ter beschikking is gesteld en wordt geoptimaliseerd voor elke aanbieder. In elk van die stappen wordt de dataset kleiner: de gegevens worden ontdaan van zaken die niet voor de verwerking nodig zijn zodat van elke telefoon alleen de landscode, het begintijdstip van het communicatiemoment en de antenne-ID worden bewaard. In deze eerste stap worden de verkeersgegevens bovendien versleuteld en voorzien van een identificatienummer (pseudoniem).
De gemeente waar die betreffende antenne staat (of aan wordt toegekend wanneer het om een antenne gaat die op de grens van twee gemeenten staat) wordt voor die uurtelling gekoppeld aan het pseudoniem voor het betreffende toestel. Na deze gemeentebepaling worden alle gegevens over cell-id’s weer uit deze specifieke database verwijderd.
Alleen de gemeente waar het toestel ten behoeve van de tellingen voor dat uur aan is gekoppeld, wordt bewaard, onder een pseudoniem voor het betreffende toestel. Dit is het enige persoonsgegeven dat door de telecomaanbieders extra wordt verwerkt ten behoeve van de verplichting op grond van artikel 14.7, en gedurende 30 dagen in die hoedanigheid wordt bewaard teneinde de afgeleide herkomst van het gepseudonimiseerde toestel te kunnen vaststellen. Deze locatiebepaling op gemeenteniveau is bovendien minder gedetailleerd dan de reeds bestaande brondata (de verkeersgegevens van elke keer dat verbinding werd gemaakt op antenneniveau) die ten behoeve van de bedrijfsvoering ook al enige tijd worden bewaard. Wat dit wetsvoorstel tijdelijk introduceert is dat de gemeentetellingen per uur gedurende dertig dagen gepseudonimiseerd moeten worden bewaard door de aanbieders ten behoeve van de tellingen verdeeld naar afgeleide herkomst. De meeste van deze gegevens worden in meer gedetailleerdere vorm ten behoeve van de facturering in de praktijk ook al bewaard en voor langere periode dan de 30 dagen waar dit wetsvoorstel toe verplicht.
Na deze dertig dagen, zodra de telecomaanbieder de afgeleide herkomst op gemeenteniveau heeft vastgesteld en deze heeft gebruikt om de totaalaantallen van die dag, uitgesplitst naar afgeleide herkomst, door te geven aan het CBS, moet de aanbieder dat deel van de gegevens uit deze specifieke database vernietigen, dat hij niet nodig heeft om de dag daarna de totaalaantallen van die dag, uitgesplitst naar afgeleide herkomst door te kunnen geven. Wel blijven de oorspronkelijke verkeersgegevens (zoals dat onder het huidige wettelijk kader ook het geval is) bewaard ten behoeve van de bedrijfsvoering (netwerkbeheer en facturering en de eventuele betwisting daarvan).
Voorbeeld: telefoonnummer 0612345678 wordt opgeslagen onder een pseudoniem x
Van pseudoniem x wordt per dag opgeslagen in welke gemeente de telefoon per dag het grootste deel van de tijd verbinding heeft gemaakt. Dit wordt bewaard gedurende de meest recente 30 dagen.
Op dag 31 wordt de (locatie)data van dag 1 dus vernietigd, en op dag 32 wordt de data van dag 2 vernietigd, etc. Die data zijn immers niet meer nodig om het gemiddelde over de laatste 30 dagen te berekenen en zo de afgeleide herkomst op gemeenteniveau vast te stellen ten behoeve van de totaalaantallen voor die dag.
In het hierboven beschreven proces van verwerking van verkeersgegevens op grond van artikel 14.7 zijn de aanbieders op grond van de AVG gehouden aan het beginsel van dataminimalisatie. Dit houdt in dat de telecomaanbieder in een zo vroeg mogelijk stadium de direct herleidbare gegevens (telefoonnummer en IMSI-nummer) vervangt door een pseudoniem.
Om de «afgeleide herkomst» van de houder van de mobiele telefoon te kunnen vaststellen wordt bij buitenlandse nummers gebruik gemaakt van de drie eerste cijfers (de mobiele landencode) van het IMSI-nummer van de telefoon. Gegevens over buitenlandse nummers hoeven daardoor niet langer dan een dag bewaard te blijven: langer is niet nodig om de tellingen van die dag door te geven aan het CBS.
Alleen de anonieme totaalaantallen worden verstrekt aan het RIVM. De tijdelijke beperkte extra
verwerking door de aanbieders wordt proportioneel geacht ten opzichte van het nagestreefde doel. Het betreft alleen een verwerking ten behoeve van de taak van het RIVM ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus en bovendien is het tijdelijk. Ook wordt de inzet van deze bevoegdheid regelmatig geëvalueerd, waarbij de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de doeltreffendheid van de informatieverstrekking.
Er worden, zoals uit bovenstaande blijkt, geen gegevens over sociale contacten verwerkt als gevolg van het wetsvoorstel.
16. Had het doel van de wet ook met minder verstrekkende instrumenten kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld door te kiezen voor een systeem dat anonieme data in plaats van niet-anonieme data genereert, en daarmee «privacy proof» is waarvoor geen wetswijziging noodzakelijk is?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel is mede naar aanleiding van het advies van de AP gekozen voor de minst privacy-invasieve manier van het verkrijgen van de (anonieme) tellingen die het RIVM nodig heeft bij haar wettelijke taak ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus. Zo worden de locatie- en verkeersgegevens uitsluitend verwerkt door de telecomaanbieders, die dat al doen in verband met hun dienstverlening en vanuit die praktijk al bekend zijn met de strenge beveiligingseisen die gelden voor dit type gegevens (artikel 11.3 van de Telecommunicatiewet).
Van het specificeren van de totaalaantallen aan de hand van de «afgeleide herkomst», de enige nieuwe verwerking van (niet-anonieme) persoonsgegevens waar dit wetsvoorstel toe leidt, kon niet worden afgezien omdat daarmee het nut van de tellingen voor de wettelijke taak van het RIVM aanzienlijk afneemt: in dat geval zouden de tellingen bijvoorbeeld bij een nieuwe besmettingshaard in gemeente A geen indicatie meer kunnen geven in welke andere gemeenten ook meer besmettingen kunnen worden verwacht. De nieuwe persoonsgegevens die de aanbieders genereren om tellingen aan de hand van afgeleide herkomst te kunnen verstrekken, moeten door de aanbieders worden vernietigd zodra zij deze persoonsgegevens niet meer nodig hebben voor het kunnen verstrekken van de tellingen.
Er worden alleen anonieme gegevens gedeeld met het CBS of het RIVM: het gaat uitsluitend om de totaalaantallen mobiele telefoons, per uur, per gemeente, uitgesplitst naar de afgeleide herkomst van die telefoons.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel diverse waarborgen om te voorkomen dat deze totaalaantallen alsnog door het CBS, RIVM of een derde kunnen worden herleid tot (groepen) individuen, als dat technisch al mogelijk zou zijn. Zo wordt het CBS verplicht de door de aanbieders los van elkaar verstrekte totaalaantallen te vernietigen zodra deze van de drie aanbieders bij elkaar zijn opgeteld, en worden zowel CBS als RIVM verplicht de totaalaantallen te vernietigen zodra deze niet langer nodig zijn voor de taak van het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus. Ook wordt het deze instanties verboden om de informatie als zodanig openbaar te maken of te delen met derden en om de informatie te gebruiken voor andere doeleinden, waarmee ook het trachten de gegevens terug te herleiden tot individuen (voor zover dat technisch al mogelijk zou zijn) wordt verboden. Tot slot wordt de informatie per gemeente en per uur verstrekt, omdat fijnmazigere informatie niet nodig is voor de taak van het RIVM en het risico op herleidbaarheid zou vergroten, en worden vanuit «privacy-by-design» geen gegevens over totaalaantallen lager dan 15 verstrekt en worden de gegevens slechts één keer per 24 uur verstrekt, zodat uitgesloten is dat het om «real time»-informatie gaat.
17. Bestaan dergelijke systemen, gebaseerd «schone data» die het pand van een telecomaanbieder in principe niet hoeven te verlaten?
18. Zo ja, hoe en waar worden die toegepast?
De data die het pand van de telecomaanbieder verlaat, bestaat uitsluitend uit anonieme tellingen («schone data»), en wordt alleen aan het CBS en het RIVM ter beschikking gesteld ten behoeve van de taak van het RIVM. Het betreft een telling per uur en per gemeente van het aantal mobiele eindapparaten dat verbonden is met het netwerk van de aanbieder, uitgesplitst naar afgeleide herkomst van het eindapparaat. De dataverwerking bij het CBS en RIVM is dus uitsluitend gebaseerd op «schone» (anonieme) data. Verwezen wordt tot slot naar de alternatieven die in het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie zijn beschreven.
19. In welke andere landen wordt ter bestrijding van COVID-19 (of andere infectieziektes) het door de regering voorgestelde systeem gebruikt? Kan de regering ervaringen uit die landen delen?
Een aantal landen in de EU, waaronder Frankrijk, België, Oostenrijk, Zweden en Griekenland, heeft een systeem in gebruik of is bezig in gebruik te nemen dat grotendeels vergelijkbaar is met het voorgestelde Nederlandse systeem. Verwezen wordt ook naar het antwoord op vraag 7b van de VVD-fractie.
20. De leden van de CDA-fractie merken op dat aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat het «voor het RIVM noodzakelijk is om drukte en verplaatsingen op bevolkingsniveau te kunnen monitoren.» Wordt daartoe met dit wetsvoorstel, naar de mening van de regering, gekozen voor de (kwalitatief) beste oplossing die bewezen toepasbaar is en ons de essentiële informatie levert, of eerder voor de snelst inzetbare oplossing?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie.
21. Denkt de regering dat dit met de wetsvoorstel ons informatiebeeld compleet is, dat wil zeggen compleet genoeg om te doen wat dit wetsvoorstel beoogd, te weten drukte en verplaatsingen monitoren, of zou hiervoor aanvullende informatie nodig zijn, bijvoorbeeld over het gebruik van een trein of ander vervoermiddel, binnen de spits of juist daarbuiten? Waarom worden dergelijke gegevens buiten beschouwing gelaten?
Met het wetsvoorstel wordt een belangrijk gat in het informatiebeeld gedicht. Het is voor te stellen dat in sommige situaties aanvullende gegevens behulpzaam kunnen zijn, bijvoorbeeld gegevens over het gebruik van openbaar vervoer naar studentensteden in de spits. Dergelijke informatiebronnen kunnen helpen aanvullende informatie te geven, ze kunnen het gat in het informatiebeeld niet dichten, doordat ze geen zicht geven over de gehele bevolking maar per definitie alleen een facet van de beweging van een deel van de bevolking (niet iedereen gebruikt openbaar vervoer; niet iedereen komt in de buurt van een studentenstad).
22. De leden van de CDA-fractie constateren dat het CBS het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dagelijks een matrix gaat verstrekken, die gebruikt kan worden om een schatting te maken in welke gemeenten besmettingen zouden plaatsvinden. Kan de regering schetsen wat het RIVM precies met de ontvangen data doet, nadat het deze van het CBS heeft ontvangen?
In de huidige fase is het mogelijk dat er lokaal een uitbraak van het coronavirus ontstaat. Als te laat gereageerd wordt en er geen maatregelen worden ingezet, kan het virus weer makkelijk oplieren. Het is dus uiterst belangrijk om maatregelen tegen verdere verspreiding tijdig te nemen. Daarvoor is het belangrijk om zo snel mogelijk te weten waar er mogelijke risico’s zijn op verdere verspreiding in de bevolking en waar de mensen die mogelijk besmet zijn geraakt wonen. Dit kan het snelste worden bereikt met de tellingen op gemeenteniveau. Zoals ook in het antwoord op vraag 168 van de 50PLUS-fractie wordt uitgelegd hebben andere indicatoren een vertraging van 1–3 weken.
Als het RIVM sneller risico’s in kaart kan brengen, kunnen de GGD’en mogelijk sneller en gerichter infectieziektebestrijding uitvoeren en daarmee de aantallen infecties met het coronavirus op een lager niveau houden.
Het RIVM berekent onder meer de trend in mobiliteit tussen gemeenten en de trend in mobiliteit van niet-Nederlanders binnen Nederland. Het RIVM signaleert opvallende afwijkingen in het normale patroon in de gegevens. Hier is de opzet om voor de gemeenten met de meeste mensuren aan bezoekers per dag een overzicht te maken van de meest voorkomende gemeenten (of categorie buitenland) van herkomst. Bij grote verschuivingen in dit patroon wordt een alert gestuurd naar de GGD. Op basis van de gecorrigeerde tellingen wordt ook een rangvolgorde van gemeenten bepaald die het meest bijdragen aan verdere verspreiding. Dit zijn gemeenten waar veel contacten met veel andere gemeenten zijn, zoals de gemeente Amsterdam.
Het RIVM gebruikt de gegevens ook om een prognose te berekenen van de kans op infectie per gemeente. De te nemen lokale en regionale acties voor preventie van COVID-19 en de bestrijding van het coronavirus worden bepaald door het lokale bestuur. Voorbeelden van mogelijke acties zijn het gericht ontmoedigen van bezoek aan een specifieke locatie (bijvoorbeeld een strand) of gemeente zodat ongewenste risicosituaties (drukte) niet worden herhaald en het prioriteren van uitbraakonderzoek naar gemeente.
23. Hoe kan verder maximale transparantie in de processen bij het CBS en RIVM worden verzekerd, zoals over wat met data gebeurd nadat deze beschikbaar zijn gesteld?
De algoritmes die het CBS en RIVM gebruiken worden gepubliceerd; de aan het CBS en RIVM beschikbaar gestelde tellingen zelf worden niet onthuld. Voordeel ten opzichte van alternatieven (zoals de indicatoren die door grote technologiebedrijven worden uitgerekend) is dat het transparant is welke gegevens worden gebruikt en hoe deze worden gebruikt. Dit is relevant als een signaal tot maatregelen leidt. Dan moet in een eventuele evaluatie kunnen worden nagegaan welke informatie hoe en waar is gebruikt en hoe het signaal tot stand kwam.
24. De leden van de CDA-fractie merken op dat aan de telecomaanbieders van openbare mobiele telecommunicatienetwerken op basis van dit wetsvoorstel de verplichting wordt opgelegd om dagelijks de genoemde tellingen te leveren aan het CBS. Op welke wijze(n) is geborgd dat dergelijke data en kennis door het CBS of door andere partijen, niet voor andere doeleinden worden gebruikt, zoals voor een eigen product, alternatief onderzoek of handhaving (bijvoorbeeld door overheden)?
In artikel 14.7, eerste lid, tweede volzin, van het wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk bepaald dat het CBS de data niet kan gebruiken voor andere doeleinden dan de verstrekking van informatie aan het RIVM: «Het CBS gebruikt en bewerkt de door de aanbieders verstrekte informatie uitsluitend ten behoeve van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, (...)» In het tweede deel van diezelfde volzin wordt ook de doelbinding voor het RIVM nadrukkelijk verwoord: «het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het RIVM, dat deze informatie uitsluitend gebruikt in verband met diens taak op grond van artikel 6c van de Wet publieke gezondheid bij de bestrijding van het coronavirus (2019-nCoV).»
In het vierde lid van het voorgestelde artikel 14.7 wordt het CBS verboden de door de aanbieders verstrekte informatie, dan wel de ten behoeve van het RIVM gecombineerde en bewerkte informatie, openbaar te maken of te delen met anderen dan het RIVM. In het vijfde lid wordt het CBS bovendien verplicht de per aanbieder verstrekte gegevens te vernietigen zodra het CBS deze heeft gecombineerd met de gegevens van de andere aanbieders. Het CBS en het RIVM worden in het vijfde lid bovendien verplicht de gecombineerde en bewerkte gegevens te vernietigen zodra deze niet meer nodig zijn voor de taak van het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus, en in ieder geval uiterlijk een jaar nadat de informatie is verstrekt.
De informatie die uit de matrixen en andere rapportages ten behoeve van het RIVM wordt gedestilleerd, kan voor het RIVM bij de uitoefening van hun wettelijke taak bij de bestrijding van het coronavirus aanleiding geven om bijvoorbeeld signalen af te geven aan GGD’en, veiligheidsregio’s of de Minister van VWS. Deze signalen kunnen leiden tot versoepeling dan wel aanscherping van maatregelen, maar vanwege de vertraging van minstens een dag (op grond van het tweede lid, onderdeel c) zullen deze signalen niet bruikbaar zijn voor de handhaving.
25. De leden van de CDA-fractie stellen dat er in het verleden veel discussie is geweest over de rol van het CBS ten opzichte van marktpartijen en een ongelijk speelveld. Hoe wordt dit voorkomen?
26. Bieden de nieuwe beleidsregels voor het CBS hiertoe voldoende waarborgen?
De beleidsregel (Staatscourant 2020, 23676) bevat procesuitgangspunten die het CBS moet volgen bij de beoordeling of ze een bepaald verzoek van een overheid wel of niet moet oppakken binnen hun breed omschreven wettelijke taak opgenomen in artikel 3 tot en met 5 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Deze processtappen moeten er zowel voor het CBS als voor overheden die gebruik maken van het CBS voor zorgen dat zij zich bewust worden van de commerciële partijen die zich op de markt voor statistische dienstverlening bevinden en bepaalde dienstverlening zouden kunnen aanbieden. En dat wordt overwogen waar mogelijk gebruik te maken van die partijen.
In dit geval legt het wetsvoorstel echter een specifieke taak neerlegt bij het CBS vanwege het zwaarwegende publieke belang dat hieraan verbonden is (naast de algemene taak uit artikel 3–5 CBS-wet). Het CBS staat hiervoor expliciet aan de lat en in dit kader verkregen informatie mag door het CBS niet gebruikt voor andere doeleinden. Daarmee biedt het voorstel zelf al de nodige waarborgen dat het CBS slechts deze taak uitvoert en met deze gegevens geen ongelijk speelveld ontstaat.
27. Hoezeer zijn bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel ook andere partijen betrokken geweest?
Het wetsvoorstel is gericht op de behoefte die het RIVM heeft gesteld t.a.v. zijn taken op het gebied van signalering en infectiebestrijding. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is gebruik gemaakt van expertise van het CBS en is uitgegaan van een (inmiddels gestopt) proefproject dat tussen CBS en een van de drie mobiele netwerkaanbieders is ontwikkeld. Hieruit blijkt dat het CBS aan de behoeftestelling van het RIVM kan voldoen.
28. Is of wordt met de wetenschap en met andere (markt)partijen, met ervaring en expertise over dit onderwerp, samengewerkt?
Het RIVM is deelnemer in een wetenschappelijk project, gefinancierd door ZonMW, waarbij andere onderzoekspartners ervaring hebben in het gebruik van mobiliteitsgegevens. Er worden voor zover ons bekend momenteel geen actuele Nederlandse telecomdata gedeeld met commerciële partijen waar het RIVM gebruik van zou kunnen maken.
29. Aangaande dit wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie nog zorgen over de veiligheid en cybersecurity, onder andere door incidenten als de datalekken in het donorregister en het RIVM coronasite en het feit dat de Algemene Rekenkamer de ICT bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als «onvolkomenheid» heeft aangemerkt. Hoe zijn de veiligheid en cybersecurity rondom dit wetsvoorstel geborgd?
Hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet bevat strikte regels betreffende de veiligheid en cybersecurity voor de aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten. Telecomaanbieders hebben ruime ervaring in het veilig verwerken van gegevens ten behoeve van hun bedrijfsvoering en de wettelijke verplichtingen waaraan telecomaanbieders dienen te voldoen. Agentschap Telecom (AT) houdt samen met de AP toezicht op de naleving van deze regels. Hierbij is met name artikel 11.3 van de Telecommunicatiewet van belang, waarin de verplichting is opgenomen om persoonsgegevens die door de aanbieders worden verwerkt, met passende technische en organisatorische maatregelen te beveiligen. Deze regels gelden ook ten aanzien van de gegevens (de gemeente waarin een telefoon in een bepaald uur verbinding heeft gemaakt) die op grond van dit wetsvoorstel door de aanbieders worden gegeneerd en gedurende dertig dagen gepseudonimiseerd worden bewaard om hier de afgeleide herkomst uit af te kunnen leiden. AT ziet er ook op toe dat de gegevens tijdig door de aanbieders worden verwijderd. Uiteraard mogen bij de gegevensverwerking geen risico’s voor de continuïteit of veiligheid van de netwerken ontstaan, en zal van partijen worden verlangd dat zij hiertoe alle noodzakelijke waarborgen treffen.
Dan met betrekking tot het CBS. Het CBS ontvangt van de operators uitsluitend de tellingen, die niet herleidbaar zijn en dus geen persoonsgegevens betreffen. In artikel 38 van de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek is de verplichting opgenomen om te zorgen voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van aan het CBS verstrekte gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens. Naast interne audits, assessments en onderzoeken ter verbetering van de kwaliteit van de beveiliging, is het CBS ISO gecertificeerd, te weten: ISO 27001 (standaard voor informatiebeveiliging) en ISO 9000 (kwaliteitsstandaarden). Ook valt het CBS evenals het RIVM onder de zogenaamde Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), die grotendeels is gebaseerd op de ISO 27001 standaard. De departementale accountantsdiensten en de Algemene Rekenkamer controleren de uitvoering en de kwaliteit van de beveiligingsmaatregelen die vallen onder de BIO. Deze beveiligingsvoorschriften gelden ook ten aanzien van gegevens die geen persoonsgegeven zijn, zoals die op grond van artikel 14.7 aan het CBS en RIVM worden verstrekt. Als extra waarborg is in artikel 14.7, vijfde lid, bepaald dat het CBS de per aanbieder aangeleverde gegevens moet vernietigen zodra het CBS de gegevens heeft samengevoegd met die van de andere aanbieders, en dat het CBS die gecombineerde (en voor het RIVM bewerkte) gegevens moet vernietigen zodra ze niet meer nodig zijn voor de taak van het RIVM. Op deze tijdige vernietiging ziet AT toe.
De matrix die het CBS aan het RIVM stuurt betreft schattingen van aantallen mensen op basis van de aangeleverde tellingen. Dit is statistische informatie en er is op basis van deze matrix al geen privacygevoelige informatie meer te herleiden. Deze matrix wordt niet gepubliceerd. Het RIVM zorgt dat met de gepubliceerde indicatoren de gehele matrix niet te herleiden is. Het uitwisselen van gegevens gebeurt op een beveiligde manier, hierbij hebben zich geen eerdere incidenten voorgedaan. Er is bovendien geen relatie met de ICT bij VWS, en ook geen relatie met een website-applicatie voor het verzamelen van vragenlijsten. Bovendien moet ook het RIVM de gegevens vernietigen zodra ze niet meer nodig zijn voor de werkzaamheden bij de bestrijding van de epidemie van het coronavirus. Ook op deze tijdige vernietiging houdt de AT toezicht.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
30. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende. Zij onderschrijven de noodzaak om het Covid-19 virus te bestrijden, maar zetten vraagtekens bij de noodzaak en proportionaliteit van deze wet. Deze leden hebben voorts nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de noodzaak van het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat het gaat om tellingen van het aantal personen dat in een gemeente aanwezig is en van het aantal bezoekers, en hun afgeleide herkomst, in deze gemeente. Bovendien is deze telling per uur, per gemeente. Deze informatie zou het RIVM bij een opleving van het aantal besmettingen sneller handelen, dat wil zeggen GGD’en waarschuwen en adviseren over handelingsperspectief voor landelijk en lokaal bestuur. Kan de regering nader toelichten in hoeverre en op welke manier het op deze wijze waarschuwen van GGD’en een bijdrage levert een het bestrijden van het virus?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 22 van de CDA-fractie.
31. Welke alternatieven zijn er overwogen die dezelfde functie kunnen vervullen en waarom gaat de voorkeur uit naar deze methode?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de leden van de VVD-fractie.
32. Ook wordt de informatie gebruikt voor het adviseren over handelingsperspectief voor landelijk en lokaal bestuur. Welke concrete acties of stappen verwacht de regering van GGD’en en/of lokaal en landelijk bestuur naar aanleiding van dergelijke waarschuwingen? Wat voor «winst» verwacht de regering van dergelijke waarschuwingen?
De te nemen lokale en regionale acties voor preventie en bestrijding van het coronavirus worden bepaald door het lokale bestuur. Voorbeelden van dergelijke acties kunnen zijn: het gericht ontmoedigen van bezoek zodat ongewenste drukte niet wordt herhaald
33. Moeten GGD’en en lokaal/landelijk bestuur niet sowieso goed voorbereid zijn en voldoende capaciteit hebben om goed om te kunnen gaan met een opleving van het virus in een bepaalde gemeente?
Uiteraard moeten de GGD’en hun instrumenten en capaciteit op orde hebben om goed om te kunnen gaan met een opleving van het virus. Deze maatregelen zijn dan ook aanvullend om nog beter en nog sneller nieuwe oplevingen op te pikken en zo het virus beter onder controle te houden om schade aan gezondheid, economie en samenleving maximaal te voorkomen. Het RIVM analyseert en duidt de verplaatsingsgegevens en indien zich bepaalde signalen voordoen, wordt aan het betreffende lokale bestuur – en bij grotere signalen ook aan de Minister van VWS – een signaal afgegeven op basis waarvan besloten kan worden tot maatregelen. In dit verband wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 1a van de VVD-fractie. Daarvoor zijn de verplaatsingsgegevens noodzakelijk.
De epidemie heeft enorme gevolgen gehad voor samenleving, zorg en de economie. Het heeft tot veel leed, gezondheidsschade, maatschappelijke schade en economische schade geleid. We willen dus maximaal controle houden over het virus om de schade beperkt te houden totdat we beschikking hebben over een goede behandeling of vaccin. Signalen die opgepikt worden uit epidemiologische surveillance zijn zeer waardevol, maar hebben als groot nadeel dat we er te veel mee terug in de tijd kijken. Daarom wil de regering het RIVM in staat stellen om met aanvullende informatie minder ver terug in de tijd te kijken.
De verplaatsingsgegevens geven het meest direct inzicht in hoeveel bewegingen er plaatsvinden binnen en tussen gemeenten. Deze geaggregeerde data zeggen niets over de verspreiding van het virus zelf, maar wel over het potentiële risico van virusoverdracht tussen personen. Daarmee kunnen ze een eerste signaal geven dat er sprake kan zijn van een risico op het opleven van het virus, bijvoorbeeld bij grote drukte in de parken, op de stranden of in winkelcentra. Op basis van deze op gemeentelijk niveau geaggregeerde data kunnen GGD’en, veiligheidsregio’s en zorgaanbieders in alertheid gebracht worden als dat nodig is.
34. In hoeverre geeft informatie over het aantal personen dat in een gemeente aanwezig is en van het aantal bezoekers, en hun afgeleide herkomst, in deze gemeente überhaupt een indicatie van mogelijke besmettingen? Wat zegt die data precies en in welke gevallen moet het leiden tot concrete acties?
De data over het aantal personen en hun afgeleide herkomst geeft geen directie indicatie van het aantal besmettingen. Het geeft wel informatie over hoe een infectie, als die eenmaal aanwezig is, zich zal verspreiden van gemeente naar gemeente. De informatie betreft het contactpatroon in de samenleving, en deze contactpatronen vormen het hart van vele berekeningen aan infectieziektenverspreiding.
De gegevens zelf geven direct informatie over het mobiliteitsgedrag in Nederland, zoals dat beïnvloed wordt door de afgekondigde en nu ook versoepeling van de maatregelen tegen het coronavirus. Het is dus ook direct te gebruiken om het effect van deze maatregelen te meten op mobiliteit. De berekeningen die het RIVM met de data uitvoert betreffen het samenvatten van een trend in mobiliteit van de Nederlandse bevolking (het percentage mensen dat in de herkomstgemeente aanwezig is).
Een andere berekening die het RIVM met de data uitvoert, betreft de trend in mobiliteit tussen gemeenten en de trend in mobiliteit van niet-Nederlanders binnen Nederland
Het RIVM signaleert opvallende afwijkingen in het normale patroon in de gegevens. Hier is de opzet om voor de gemeenten met de meeste mensuren aan bezoekers per dag een overzicht te maken van de meest voorkomende gemeenten (of categorie buitenland) van herkomst. Bij grote verschuivingen in dit patroon wordt een alert gestuurd naar de GGD.
Op basis van de gecorrigeerde tellingen wordt ook een rangvolgorde van gemeenten bepaald die het meest bijdragen aan verdere verspreiding. Dit zijn gemeenten waar veel contacten met veel andere gemeenten zijn, zoals de gemeente Amsterdam.
Het RIVM gebruikt het aantal mensuren met bezoekers uit andere gemeenten ook om per gemeente te berekenen wat het risico is dat er in de komende dagen een infectie met het coronavirus plaats zal vinden. Hier gebruikt RIVM de matrix met tellingen zoals ontvangen van het CBS samen met de gegevens van gemeld aantal positieve testen per gemeente, zoals ontvangen van de GGD’en.
35. Voorts vragen de D66-leden of de regering kan uitsluiten dat de gegevens die het CBS en het RIVM ontvangen terug te leiden zijn tot individuen.
Zoals ook in de memorie van toelichting uiteen is gezet, is het wegens het hoge aggregatieniveau van de tellingen die aan het CBS en RIVM worden verstrekt, dat is toegelicht in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie, en de drempelwaarde van 15 per groep per gemeente per uur, die is besproken in het antwoord op vraag 8 van de VVD-fractie, onmogelijk dat de tellingen kunnen worden herleid tot identificeerbare natuurlijke personen. Daarbij heeft de regering extra waarborgen in het wetsvoorstel opgenomen, waardoor het naar de overtuiging van de regering inderdaad onmogelijk is om de tellingen te herleiden tot individuen. Daarbij is het van belang dat het de aanbieders op grond van de Telecommunicatiewet verboden is om de brongegevens aan derden ter beschikking te stellen. Ook gelden er voor de aanbieders op grond van de Telecommunicatiewet strenge eisen voor de beveiliging van de brongegevens waardoor ook het risico op onbevoegde toegang tot deze gegevens tot een minimum wordt beperkt. Bovendien zijn de brongegevens over drie aanbieders verdeeld, worden uitsluitend de totaalaantallen bedoeld in het tweede lid aan het CBS verstrekt, en wordt door het CBS de verstrekte informatie per aanbieder vernietigd zodra het de optelsom van de drie aanbieders heeft gemaakt. Tot slot zijn zowel het RIVM als het CBS bij de verwerking van de door de aanbieders verstrekte informatie gebonden aan het doel in artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet. Dit betekent dat het voor deze instanties verboden is om de gegevens herleidbaar te maken, als dat technisch al mogelijk zou zijn. Het gaat hier naar het oordeel van kabinet dan ook om statistische gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuen.
36. De leden lezen voorts in de memorie van toelichting «dat de gegevens zo vroeg mogelijk in het proces worden ontdaan van alle direct herleidbare informatie (telefoonnummer, IMSI etc.) door ze te versleutelen en te voorzien van een nieuw identificatienummer (pseudonimisering).» Kan de regering nader ingaan op dit proces? Worden de gegevens ontdaan van direct herleidbare informatie, of wordt die informatie versleuteld en alsnog mee verzonden?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie. De ruwe gegevens van de aanbieder worden door de aanbieder ontdaan van alle niet-noodzakelijke informatie. De noodzakelijke informatie wordt zo ver als mogelijk geaggregeerd en gepseudonimiseerd om de afgeleide herkomst vast te kunnen stellen ten behoeve van het kunnen berekenen van de totaalaantallen per afgeleide herkomst. Alléén de telling (het totaalaantal per uur, per gemeente, per afgeleide herkomst) wordt verzonden aan het CBS. Dat betreft dus geen versleutelde informatie, maar alleen het totaalaantal zelf.
37. Op welke manier wordt de informatie versleuteld? Hoe ziet het «key-management» van dit proces eruit? Wie heeft toegang de sleutels van de versleutelde informatie?
Hierover zullen in de nadere uitwerking van de bindende aanwijzing aan de aanbieders nadere eisen worden gesteld. Daarbij staat voorop dat deze gegevens door de telecomaanbieders worden beveiligd overeenkomst de strenge eisen die artikel 11.3 van de Telecommunicatiewet aan de beveiliging van telecomgegevens stelt.
38. Is het mogelijk voor kwaadwillende derden om deze versleutelde informatie terug te leiden naar individuele personen?
De herleidbare gegevens die de telecomaanbieders verwerken moeten zoals gezegd op passende wijze overeenkomstig artikel 11.3 van de Telecommunicatiewet worden beveiligd tegen toegang door onbevoegden. Hiermee wordt voorkomen dat kwaadwillende derden toegang krijgen tot informatie die te herleiden zou zijn naar individuele personen. De tellingen die met het CBS en RIVM worden gedeeld bevatten geen herleidbare informatie.
39. De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de vraag of dit wetsvoorstel voldoet aan de in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereiste balans tussen enerzijds de maatschappelijke voordelen op het gebied van gezondheid van het gebruik van deze data tegenover anderzijds de inmenging die het gebruik van deze data op het recht op respect voor het privéleven maakt.
Zoals ook aan bod kwam in het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie en het antwoord op vraag 16 van de CDA-fractie, is de inmenging die het gebruik van deze data maakt op het recht op respect voor het privéleven zo beperkt mogelijk gehouden, door alleen de aanbieders (die in het kader van hun dienstverlening al de verkeersgegevens (zijnde persoonsgegevens) van hun gebruikers verwerken en daarbij gehouden zijn aan strikte beveiligingseisen) persoonsgegevens te laten verwerken. Er wordt zo min mogelijk data voor dit doel bewaard en de gegevens worden zo vroeg mogelijk in het proces versleuteld en gepseudonimiseerd. De tellingen die de aanbieders daaruit afleiden zijn niet herleidbaar tot individuen. Alleen die tellingen worden gedeeld met het CBS en het RIVM: de overheid krijgt geen inzage in persoonsgegevens die door de aanbieders worden verwerkt. Hiermee is gekozen voor de meest privacyvriendelijke aanpak die nog wel leidt tot relevante informatie voor het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus.
Het maatschappelijk belang bij de verwerking van deze gegevens ten behoeve van het verstrekken van de informatie die het RIVM nodig heeft bij de bestrijding van het coronavirus zijn besproken in het antwoord op vraag 10. Door sneller en gerichter te kunnen reageren op nieuwe uitbraken kunnen de maatregelen om een uitbraak in te dammen zo worden vormgegeven dat de impact op de samenleving, de economie en de vrijheid van burgers zo beperkt mogelijk is.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
40. De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij erkennen dat we nog altijd in exceptionele omstandigheden verkeren vanwege het coronavirus en dat de exit-strategie uit de intelligente lockdown vergezeld dient te gaan van een strategie om eventuele nieuwe besmettingsclusters vroegtijdig te identificeren en daarop te acteren om verdere verspreiding te vermijden. Tegelijkertijd stellen deze leden dat uiterst zorgvuldig dient om te worden gegaan met het toekennen van extra bevoegdheden op het gebied van het verwerken van persoonsgegevens of gegevens die mogelijk zijn te herleiden tot persoonsgegevens. Deze leden hebben dan ook nog een aantal vragen en opmerkingen betreffende het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat extra bevoegdheden aangaande informatiestrekking in verhouding moeten staan tot het uiteindelijke doel, de bestrijding van het novel coronavirus (2019-nCoV). Juist op dit punt zijn deze leden nog niet overtuigd. Kan de regering helder uiteenzetten welk probleem dit wetsvoorstel exact poogt op te lossen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1a van de VVD-fractie.
41. Deze leden hebben met belangstelling kennisgenomen van de punten van bezwaar van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) met betrekking tot het oorspronkelijke voorstel, waaronder de vaststelling dat nut en noodzaak nog onvoldoende waren onderbouwd, en de reactie daarop van de regering. Graag horen zij of en wanneer de AP ook advies zal uitbrengen over de huidige versie van het wetsvoorstel.
De regering ziet geen aanleiding om de huidige versie van het wetsvoorstel nogmaals aan de AP voor te leggen, aangezien hierin alle kritiekpunten uit het advies van de AP op het eerdere concept zijn verwerkt. Uit een persbericht van de AP d.d. 29 mei 2020 maakt de regering wel op dat de AP de waarborgen in het ingediende wetsvoorstel bestudeert en voornemens is te beoordelen of de privacy naar haar oordeel goed is gewaarborgd. Dit staat de AP uiteraard vrij.
42. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een nadere uiteenzetting van het doel van het wetsvoorstel. Het RIVM zegt behoefte te hebben aan de informatie, maar deze leden vragen om een nadere invulling van die behoefte.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 22 van de CDA-fractie.
43. In de memorie van toelichting lezen zij dat de additionele informatieverstrekking eigenlijk twee doelen lijkt te hebben, en zij vragen de regering om voor beide doelen in detail aan te geven op welke wijze de extra informatieverstrekking zou helpen. Aan de ene kant lezen deze leden dat het RIVM de informatie nodig zou hebben om de effectiviteit van de maatregelen te toetsen. Om welke maatregelen gaat het dan? Gaat het dan vooral om het vermijden van drukte, wat het in acht nemen van de anderhalve meter bemoeilijkt? Zo ja, dan zijn deze leden benieuwd hoe data op gemeenteniveau, waar dit wetsvoorstel over gaat, daarbij kan helpen.
Veel van de maatregelen en adviezen, zoals thuiswerken als het mogelijk is, zijn erop gericht het aantal onnodige contacten beperkt te houden en de gemaakte contacten zoveel mogelijk lokaal te houden. Dit is ook de logica achter de versoepeling van de maatregelen. De gegevens helpen om te berekenen welk deel van de mensen in hun gemeente blijft, als een maat om na te gaan in welke mate het doel van deze maatregelen gerealiseerd wordt.
De gegevens helpen ook om drukte te signaleren, maar alleen op het niveau van aantallen mensen per gemeente. Dus situaties waar anderhalve meter afstand moeilijk gehandhaafd kan worden kunnen niet worden opgespoord. De gegevens helpen vooral om na te gaan waar de mensen wonen een hoger risico hebben gelopen.
De gegevens op gemeenteniveau helpen vooral bij het in kaart brengen hoe de ziekte zich kan verspreiden van gemeente naar gemeente. De te nemen acties voor preventie van COVID-19 en de bestrijding van het coronavirus worden bepaald door het lokale bestuur. Voorbeelden van dergelijke acties kunnen zijn: het gericht ontmoedigen van bezoek zodat ongewenste drukte niet wordt herhaald.
Het wetsvoorstel is niet bedoeld om tijdelijke drukte binnen een gemeente in real-time op te sporen. Dat wordt al gedaan op andere manieren (bijvoorbeeld door directe observatie door overheidsmedewerkers). Het kan wel worden gebruikt om achteraf de drukte te bepalen, en de herkomstgemeenten van de mensen vast te stellen. Dit kan worden gebruikt ter voorkoming van herhaling, of bij het traceren van de besmettingsbron.
44. Is het bij verdere versoepelingen juist niet het idee dat we weer meer bewegingsvrijheid hebben, ook om andere gemeenten te bezoeken, zolang men zich aan de anderhalve meter houdt?
Er is geen maatregel geweest die uitdrukkelijk bezoek van andere gemeenten ontraadde. Het advies is steeds om niet te reizen als het niet nodig is. Ook bij het versoepelen van de maatregelen.
45. Zijn bovendien gevallen waar die anderhalve meter bij grote drukte niet wordt gerespecteerd, zoals bepaalde parken en stranden op zonnige dagen, niet veel makkelijker waar te nemen via directe observatie door overheidspersoneel dan door een complex informatiesysteem op basis van telecomgegevens? Waarbij het voordeel van directe observatie bovendien is dat die in real time plaatsvindt, terwijl de informatie waar dit wetsvoorstel op doelt slechts eenmaal per 24 uur wordt verstrekt aan het RIVM?
Directe observatie door overheidsmedewerkers gebeurt standaard op sommige plekken, maar het kan alleen op plaatsen waar vooraf bekend is dat het druk kan worden, het kan beperkt worden ingezet, en de herkomst van mensen die naar een drukke plek gaan is niet bekend. Dat laatste is juist cruciaal. Er is gekozen om de gegevens per uur te verstrekken zodat het RIVM inzicht krijgt in het aantal bezoekuren aan een gemeente. Het aantal mensen in een gemeente op een moment geeft geen beeld of mensen daar de hele dag zijn (omdat ze er werken) of omdat ze er even zijn (op doorreis, of om te winkelen). Dit maakt wel een enorm verschil in de kans op overdracht van besmetting met het coronavirus.
46. Aan de andere kant stelt de memorie van toelichting dat de informatie belangrijk zou zijn voor het RIVM om bij een opleving van het aantal besmettingen sneller te kunnen handelen. Daarbij wordt een voorbeeld geschetst van een zaterdagmiddag waarop meer mensen dan normaal vanuit Bergen op Zoom een bezoek hebben gebracht aan Roosendaal. Wanneer er kort daarna nieuwe besmettingen zouden worden vastgesteld in Roosendaal, dan is er mogelijk een verhoogd risico op besmettingen in Bergen op Zoom. Er kan dan regionaal maatwerk worden geleverd, zo lezen deze leden. Kan de regering heel precies uiteenzetten hoe dat maatwerk er dan uitziet? Wat zouden de autoriteiten in Bergen op Zoom concreet gaan ondernemen op basis van deze informatie? Komt er dan een lokale lockdown, of gaat de GGD dan actief op zoek naar inwoners van Bergen op Zoom die recent in Roosendaal zijn geweest? Om tot een goede afweging over dit wetsvoorstel te komen achten deze leden het van belang om scherp te krijgen waar de informatie precies voor zal worden gebruikt.
In een situatie zoals beschreven in deze vraag wordt het signaal doorgegeven aan de betreffende GGD. Deze GGD kan dan bij bron- en contactonderzoek in Bergen op Zoom gericht vragen naar bezoek aan Roosendaal als mogelijke oorzaak van besmetting. Dit helpt om de bron te vinden, en mogelijke andere mensen met wie contact is geweest gedurende dit bezoek aan Roosendaal aan te merken als contacten. Eventueel kan een oproep worden gedaan aan mensen in Bergen op Zoom die recent in Roosendaal zijn geweest en besmet kunnen zijn geraakt zich te laten testen. De precieze acties worden bepaald door het lokale bestuur.
47. De leden van de GroenLinks-fractie hechten ook groot belang aan meer inzicht in de meerwaarde van dit wetsvoorstel ten opzichte van reeds beschikbare informatie of andere alternatieven. In de memorie van toelichting lezen zij dat alternatieven, zoals meetlussen op snelwegen en OV-informatie, niet werkbaar zouden zijn. Deze leden erkennen dat niet overal in elke gemeente snelwegen met meetlussen voorhanden zijn. Maar zijn ook andere mogelijke bronnen van wegverkeer data onderzocht?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie. Naast de daar besproken alternatieven is het mogelijk om op basis van gegevens van navigatiesoftware (TomTom) vervoersstromen met auto’s in kaart te brengen. Dit geeft wel inzicht in verplaatsingen, maar niet in het aantal aanwezigen in een gemeente.
48. De memorie van toelichting stelt voorts dat wegverkeer- en OV-data niet voldoen zijn omdat voetgangers en fietsers dan buiten beeld blijven. Dit roept ook nog enkele vragen op. Deze leden kunnen zich namelijk goed voorstellen dat bij een opleving in een bepaalde gemeente, het regionale maatwerk sowieso zou worden geleverd in de buurgemeenten, omdat mag worden aangenomen dat er regelmatig meer dan vijftien personen tussen twee buurgemeenten bewegen.
Klopt deze gedachte?
De analyse van de gegevens richt zich op het kwantificeren van aantallen mensen naar afgeleide herkomst. Verwacht wordt dat voor de meeste gemeenten de meeste bezoekers afkomstig zijn uit buurgemeenten. Dat het er meer zijn dan 15 mensen zal geen verrassing zijn. Een doel van de analyse is identificeren hoeveel precies, en of het opmerkelijk meer of minder zijn dan eerder.
49. In dat geval is de meerwaarde van de extra informatieverstrekking niet direct duidelijk met betrekking tot buurgemeenten en is het voorbeeld van Roosendaal en Bergen op Zoom dus wellicht niet het optimale voorbeeld. We moeten dan misschien eerder denken aan een groep uit Bergen op Zoom die een middagje naar Breda gaat. Dan mag echter worden aangenomen dat zij zich niet per fiets of te voet verplaatsen en kunnen andere bronnen van wegverkeer- en OV-data wel degelijk hetzelfde doel dienen, zo denken deze leden. Hoe kijkt de regering hiernaar?
Het doel is in kaart te brengen hoeveel mensuren vanuit een herkomstgemeente (Bergen op Zoom) in een bestemmingsgemeente (Roosendaal, of Breda) worden doorgebracht, ongeacht of mensen te voet, te fiets, per trein of met de auto komen. Op basis van andere bronnen van wegverkeer en OV-data is geen schatting te maken van het aantal mensuren vanuit herkomstgemeente in een bestemmingsgemeente. Deze gegevens geven ook geen informatie over hoeveel mensen uit een gemeente in die gemeente blijven.
50. Ook vernemen de leden van de GroenLinks-fractie graag in hoeverre alternatieve instrumenten op Europees niveau zijn onderzocht. In hoeverre hebben de regeringen in andere EU-lidstaten de bevoegdheid om telecomaanbieders te verplichten om verplaatsingsdata te verstrekken? Wat zijn de ervaringen daarmee? Kan de regering voorbeelden geven waar dergelijke bevoegdheden daadwerkelijk hebben geholpen bij de bestrijding van het coronavirus?
Vrijwel alle andere lidstaten, waaronder Duitsland, Frankrijk en Italië, maken gebruik van tellingen aan de hand van telecomdata. In een aantal lidstaten zijn telecomaanbieders verplicht om dergelijke data te verstrekken, in andere landen gebeurt het op vrijwillige basis. Voor een beschrijving van de ervaring in andere lidstaten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7b van de VVD-fractie.
51. Kan de regering ook ingaan op het concept van «privacy by design» en hoe dat zich verhoudt tot dit wetsvoorstel? In hoeverre is getracht om uit te gaan van «privacy by design» en in hoeverre zijn alternatieve oplossingen op die basis onderzocht?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 16 van de CDA-fractie.
52. De leden van de GroenLinks-fractie zien het opnemen van waarborgen in de wettekst in de vorm van minimale aggregatie en maximale frequentie op advies van de AP als een waardevolle verandering. Wel hebben zij vragen over de vastgestelde niveaus, te beginnen met de minimale aggregatie van vijftien, een grens die zou zijn gebaseerd op een ervaringscijfer van het CBS. Is dit echter niet de eerste keer dat het CBS dit type verplaatsingsinformatie verzamelt?
53. Deze leden vragen of de gebruikelijke drempelwaarden voor anonimisering van datapunten ook voldoen voor verplaatsingsinformatie. We hebben hier in feite al te maken met twee datapunten per verplaatsing. Daarnaast bewegen mensen zich vaak in groepen en zijn de afzonderlijke punten dus niet als onafhankelijk te beschouwen.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 4 en 8 van de VVD-fractie.
54. Kan de regering ingaan op het risico dat de verplaatsing van een groep van vijftien individuen van één gemeente naar een andere kan worden herleid? Ook vragen deze leden hoe de drempel van vijftien zich verhoudt tot het beoogde doel en tot het uitgangspunt van dataminimalisatie.
Vooropgesteld wordt dat uit de matrix niet valt af te leiden of het totaalaantal van een bepaalde afgeleide herkomst van samenstelling is veranderd: er is geen «singling out» mogelijk. Alleen onder zeer specifieke omstandigheden zou een groep van 15 personen die van de ene gemeente naar de andere reist te herkennen kunnen zijn in de informatie die de aanbieders verstrekken aan het CBS en die door het CBS wordt gecombineerd in de matrix ten behoeve van het RIVM. Dat is alleen mogelijk indien de groep van 15 personen dezelfde afgeleide herkomst heeft, allen gebruik maken van dezelfde telecomnetwerkaanbieder (de drempelwaarde van 15 geldt immers per aanbieder die de tellingen door moet geven), én als groep van 15 herkenbaar is in de matrix. Die herkenbaarheid zou zich alleen voor kunnen doen indien aannemelijk is dat er geen andere personen met dezelfde afgeleide herkomst in die gemeenten aanwezig zijn (anders gaat de groep van 15 op in het grotere totaalaantal voor die afgeleide herkomst en zijn zij niet als groep binnen dat totaal herkenbaar). Het is wel belangrijk om daarbij te bedenken dat in het wetsvoorstel, naast de drempel van 15, ook gewaarborgd is dat er nooit sprake zal zijn van herleidbaarheid van de gegevens door te verzekeren dat het CBS en het RIVM de enige partijen zijn die inzage hebben in de matrix (de tellingen aangeleverd door de aanbieders) én dat het deze partijen, vanwege hun wettelijke taak en de binding daaraan in het eerste lid, verboden is informatie uit de matrix terug te (proberen) herleiden tot individuen. Om die reden is er dus nooit sprake van herleidbaarheid van de gegevens. Bij statistisch onderzoek doet een drempelwaarde van 15 niet af aan de bruikbaarheid van de gegevens.
55. Zij kunnen zich voorstellen dat er veel combinaties zijn van gemeenten waarbij er dagelijks veel meer dan vijftien verplaatsingen zijn tussen beide. Wanneer nieuwe besmettingen worden vastgesteld in bijvoorbeeld Rotterdam, wordt de GGD in Utrecht dan elke maal ingelicht omdat er ook die dag weer meer dan vijftien relevante verplaatsingen waren?
Nee, de signalen naar gemeenten, GGD’en en veiligheidregio’s worden alleen gegeven bij afwijkende signalen zoals vastgesteld door het RIVM. De meerwaarde van de gegevensverzameling zit in het opsporen van afwijkingen in de trend.
56. Waarom is gekozen voor een maximale frequentie van één uur? Is ook overwogen om de maximale frequentie in te stellen op zes uur? Zou het vanuit het oogpunt van dataminimalisatie niet logischer zijn om de maximale frequentie te verlagen, zo vragen deze leden. In hoeverre denkt de regering dat de effectiviteit zou inboeten als gevolg van een dergelijke aanpassing?
Er is gekozen om de gegevens per uur op te vragen om een indruk te krijgen van het aantal bezoekuren aan een gemeente. Het aantal mensen in een gemeente op minder momenten per dag maakt niet duidelijk of mensen daar de hele dag zijn (omdat ze er werken) of omdat ze er even zijn (op doorreis, of om te winkelen). Dit maakt wel een enorm verschil in de kans op overdracht van besmetting met het coronavirus. Daarom wordt gewerkt met het aantal mensuren of bezoekuren. Een lagere frequentie zou de gegevens onbruikbaar maken voor het RIVM.
57. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het CBS de informatie die wordt verstrekt door de verschillende telecomaanbieders combineert en correcties aanbrengt. Kan de regering uitsluiten dat het CBS de data zal kunnen combineren met andere datasets in het bezit van het CBS?
Het CBS combineert de door de aanbieders verstrekte tellingen uitsluitend met datasets of conclusies op basis van ander statistisch onderzoek, om de tellingen te corrigeren voor het RIVM. Bijvoorbeeld naar het percentage inwoners van een bepaalde gemeente dat, gebaseerd op de leeftijd, naar alle waarschijnlijkheid geen telefoon of juist meerdere telefoons per persoon, bij zich draagt. Het is daarbij in het eerste lid uitdrukkelijk gebonden aan de taak van het RIVM: het CBS kan de tellingen die de telecomaanbieders verstrekken niet voor andere doeleinden of eigen onderzoek gebruiken.
58. Ook lezen deze leden dat het CBS de informatie uitsluitend bewerkt ten behoeve van het RIVM. Kan de regering bevestigen dat het in alle gevallen uitgesloten is dat andere instanties dan het CBS of het RIVM toegang krijgen tot de gegevens?
Ja, dit kan de regering inderdaad bevestigen. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 24 van de CDA-fractie.
59. Kan de regering voorts verduidelijken dat op geen enkele wijze, ook niet via informanten, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten toegang krijgen tot de gegevens, inclusief de nieuwe persoonsgegevens die de telecomaanbieders moeten creëren om de herkomst van telefoons af te kunnen leiden?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 6a van de leden van de VVD-fractie. Daarnaast regelt de Wiv 2017 de bevoegdheid voor de diensten om eenieder die informatie heeft die van belang kan zijn voor een goede taakuitvoering van een dienst kan vragen om die gegevens aan die dienst te verstrekken; het betreft hier de bevoegdheid tot raadpleging van informanten (artikel 39 Wiv 2017). De inzet daarvan is onderworpen aan interne besluitvormingsregels en dient te voldoen aan de algemene eisen van doelbinding, noodzakelijkheid, subsidiariteit, gerichtheid en proportionaliteit (artikelen 18 en 26 Wiv 2017 en de motie Recourt – die overigens wettelijk verankerd wordt in een wetsvoorstel dat recent door de Tweede Kamer is aanvaard en nu ter behandeling ligt bij de Eerste Kamer). De bevoegdheid kan jegens eenieder worden ingezet. Daarnaast kunnen de diensten op grond van artikel 55 – een bijzondere bevoegdheid die uitsluitend gericht door de diensten kan worden ingezet, namelijk gerelateerd aan een gebruiker van een communicatiedienst – gegevens opvragen. Deze kan dus niet zien op geaggregreerde niet tot personen herleidbare informatie. Zoals in het antwoord op vraag 6a van de leden van de VVD-fractie is uitgelegd is daarnaast echter niet te zien op welke wijze deze geaggregeerde niet tot personen herleidbare informatie een bijdrage kan leveren aan de taakuitvoering van de diensten. Noch de door de aanbieders extra te verwerken gegevens, noch de aan het CBS en RIVM te verstrekken geaggregeerde niet tot personen herleidbare informatie kan een bijdrage leveren aan de taakuitvoering van de diensten, zeker niet ten opzichte van de gegevens die de aanbieders in het kader van hun dienstverlening al verwerken. Daarmee ontbreekt de noodzaak voor de diensten om deze gegevens te verwerven. Als bij de diensten de noodzaak ontbreekt om gegevens te verwerven dan is verwerving op grond van de Wiv 2017 niet mogelijk.
60. Kan de regering verhelderen of er een mogelijkheid is dat de genoemde data een rol kunnen gaan spelen in de samenwerkingsverbanden waarvoor de wetgeving nu voorligt bij de Kamer?
Van het doorsturen door het RIVM van de ontvangen informatie aan een samenwerkingsverband kan geen sprake zijn. Weliswaar regelt de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) ook verdere verwerking voor onverenigbare doelen (artikel 1.5), maar alleen voor zover sectorale wetten dat toelaten, en als een sectorale wet dat niet toelaat, soms door een uitzondering te creëren in de betreffende sectorale wet. Door het dubbele gebruik van het woord «uitsluitend» in het voorgestelde artikel 14.7 Tw wordt verdere verwerking duidelijk uitgesloten. Bovendien worden noch CBS noch RIVM als deelnemer van een samenwerkingsverband aangewezen in de WGS (en vooralsnog ook niet in een amvb onder de WGS). Deze gegevens vallen waarschijnlijk ook niet onder de aangewezen categorieën te verstrekken gegevens.
61. Is de regering bereid om een expliciet en absoluut verbod op te nemen op alle gebruik van de telecomdata voor andere doeleinden dan het direct bestrijden van het coronavirus?
Met de expliciete bepaling in het eerste lid wordt reeds verboden dat het CBS of het RIVM de data voor andere doeleinden zouden gebruiken, daarnaast is in het vierde lid expliciet bepaald dat het CBS de informatie niet openbaar mag maken en met niemand anders dan het RIVM mag delen. Tot slot wordt nog verwezen naar het antwoord op vraag 6a van de VVD-fractie en vraag 59 van de GroenLinks fractie. Er is dus al geborgd dat de gegevens niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
62. Hoe kijkt de regering naar de instelling van een Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) om toe te zien op de juiste verwerking en vernietiging van de data?
AT en de AP zien toe op een juiste verwerking en vernietiging van persoonsgegevens op grond van artikel 14.7 door de telecomaanbieders. De tellingen die de telecomaanbieders verstrekken aan het CBS ten behoeve van het RIVM bevatten zoals gezegd geen persoonsgegevens. De regering is dan ook van mening dat een Toetsingscommissie een te zwaar instrument is om toe te zien op de juiste verwerking en vernietiging van deze gegevens door het CBS en RIVM. De ministers van EZK en VWS zullen het te realiseren systeem extern laten toetsen op afdoende beveiliging van de door CBS en RIVM te verwerken gegevens en zullen erop toezien dat de gegevens uitsluitend worden gebruikt voor de in de wet omschreven taak van het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus, alsmede op de tijdige vernietiging van de gegevens overeenkomstig het vijfde lid van artikel 14.7.
63. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel niet alleen voorziet in het beschikbaar maken van reeds bestaande gegevens aan het RIVM, maar ook in het creëren van extreem gevoelige nieuwe persoonsgegevens en databases die nog helemaal niet bestaan om de afgeleide herkomst van telefoons vast te kunnen stellen. Bovendien moeten telecomaanbieders dan 30 dagen lang alle locatiegegevens bijhouden, wat ze momenteel nog niet doen, om het gemiddelde te kunnen berekenen. Hoe verhoudt deze massale toename van het aantal gevoelige data dat moet worden verzameld, verwerkt en bewaard zich tot het uitgangspunt van dataminimalisatie?
64. Hoe is die toename proportioneel voor het beoogde doel?
De telecomaanbieders wordt inderdaad gevraagd een extra verwerking uit te voeren om de tellingen per uur, per afgeleide herkomst, te kunnen genereren. Zoals uitgebreid is beschreven in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie wordt hierbij uitsluitend gebruik gemaakt van verkeersgegevens die de aanbieders reeds verwerken ten behoeve van hun dienstverlening (het overbrengen van de communicatie en de facturering). Het verwerken van verkeersgegevens is op grond van artikel 11.5 van de Telecommunicatiewet toegestaan zo lang dit nodig is voor de overbrenging van communicatie, het opstellen van de factuur en het eventueel moeten dienen van de verkeersgegevens als bewijs in het geval de factuur door de klant wordt betwist. In de praktijk wordt hiervoor een maximale bewaartermijn van zes maanden gehanteerd, daarna worden deze gegevens vernietigd of geanonimiseerd. Voor het beheer van de diensten worden verkeersgegevens enkele dagen verwerkt.
Alleen de anonieme totaalaantallen worden verstrekt aan het RIVM. De tijdelijke beperkte extra
verwerking door de aanbieders wordt proportioneel geacht ten opzichte van het nagestreefde doel. Het betreft alleen een verwerking ten behoeve van de taak van het RIVM ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus en bovendien is het tijdelijk. Ook wordt de inzet van deze bevoegdheid regelmatig geëvalueerd, waarbij de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de doeltreffendheid van de informatieverstrekking. Tot slot wordt met betrekking tot de vraag naar de proportionaliteit verwezen naar het antwoord op vraag 39 van de D66-fractie.
65. Wat is de reactie van de regering op de stelling dat het voor het beoogde doel niet nodig is om de locatiedata van alle Nederlanders met een mobiele telefoon te verzamelen en dat er minder ingrijpende manieren zijn om via sampling tot vergelijkbare inzichten te komen met veel minder data?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie over de mogelijke alternatieven. Er zijn verschillende alternatieven bekeken, waarbij de methode zoals neergelegd in het wetsvoorstel de beste en meest accurate methode is gebleken om het doel van snelle risicoschattingen maken ten behoeve van een effectievere en snellere bestrijding van het coronavirus te behalen. Het klopt dat via sampling of een steekproef minder data worden verzameld. Echter, het biedt niet de juiste informatie die het RIVM nodig heeft. Er is immers een compleet beeld (representatieve gegevens over de Nederlandse bevolking) van de verplaatsingsgegevens nodig om het voornoemde doel te behalen. Bovendien wordt de gehanteerde drempelwaarde van 15 een veiligere maatregel geacht om zeker te zijn dat de mogelijkheid tot onthulling is uitgesloten.
66. Hoe verhoudt het verzamelen van data van alle telefoons zich tot het streven tot dataminimalisatie?
Het beginsel van dataminimalisatie houdt in dat de gegevensverwerking beperkt moet blijven tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Het is belangrijk te vermelden dat juist doordat met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat het RIVM enkel tellingen ontvangt er wordt voldaan aan het beginsel van dataminimalisatie. De tellingen per uur van totaalaantallen mobiele eindapparaten (mobiele telefoons) per gemeente, uitgesplitst naar de afgeleide herkomst van de houder van de telefoon) zijn noodzakelijk, omdat zij het meest direct inzicht in hoeveel bewegingen er plaatsvinden tussen gemeenten. Omdat het RIVM snelle risicoschattingen wil kunnen maken ten behoeve van een effectievere en snellere bestrijding van het coronavirus, is het noodzakelijk om hiervan een compleet beeld te hebben en dus ook alle telefoons mee te tellen. Het moeten representatieve gegevens zijn over de Nederlandse bevolking. Bij het CBS vindt daarom ook nog een correctie plaats om van de verkregen informatie representatieve gegevens te maken. Niet iedereen bezit immers een telefoon (bijvoorbeeld jonge kinderen) en sommige mensen bezitten meerdere telefoons. Om een representatief beeld van de verplaatsingen te krijgen wordt deze bias eruit gedestilleerd.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
67. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover ernstige zorgen en verschillende vragen.
De leden van de SP-fractie zien dat de regering voorstelt een vrij zwaar middel in te zetten, het grootschalig verzamelen en analyseren van data zonder hierbij een heldere doelstelling te hebben benoemd. Ook de AP heeft dit in haar eerdere advies benoemd. De leden vragen de regering deze nog een keer helder en bondig te formuleren.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1a van de VVD-fractie.
68. Zij lezen in de memorie van toelichting minimaal twee doelen geformuleerd. Het eerste doel lijkt te zijn om aan bevolkingsbewegingen te kunnen toetsen of Nederlanders en buitenlanders zich wel afdoende houden aan alle beperkingen die vanwege COVID-19 zijn opgelegd, en om te beoordelen of deze beperkingen kunnen worden verminderd dan wel verzwaard. Het tweede geformuleerde doel lijkt te zijn om in het geval van een nieuwe uitbraak ergens in Nederland aan de hand van bewegingsdata te kunnen beoordelen of het nodig is ook in andere gemeenten te testen of anderszins te handelen. De leden vragen of de voorgelegde maatregelen niet disproportioneel zijn ten opzichte van de te bereiken doelen. Zij vinden dat in ieder geval met betrekking tot het eerste doel. Deze leden vragen de regering de proportionaliteit van het voorstel nog aan toe te voegen.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 39 van de D66-fractie.
69. De leden van de SP-fractie vragen of alternatieve methodes afdoende zijn overwogen. Zo kunnen bevolkingsbewegingen in hoge mate worden waargenomen door gegevens over vervoer via de weg en openbaar vervoer.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 1b VVD-fractie en 47 van de GroenLinks-fractie.
70. De leden vragen wat het voorliggende wetsvoorstel toevoegt aan deze informatie in combinatie met de aanwezige kennis bij gemeentelijke en provinciale bestuurders.
De meerwaarde van de gegevensverzameling zit in het waarnemen van een trend en het signaleren van afwijkingen van deze trend. Het is moeilijk in te zien hoe met gegevens over vervoer via de weg en openbaar vervoer, aangevuld met de aanwezige kennis bij gemeentelijke en provinciale bestuurders, eenzelfde inzicht ontstaat in het aantal mensuren dat bezoekers uit een bepaalde herkomstgemeente doorbrengen, en of dit aantal mensuren afwijkt van dat op een eerdere dag.
71. Wanneer het gaat om reageren bij een uitbraak vragen de leden wat de meerwaarde is van de vergaarde data boven het directe bron- en contactonderzoek dat de GGD uitvoert. De gegevens die hieruit voortkomen zullen immers veel specifieker zijn dan generieke telefoondata.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 33 van de D66-fractie. Het gaat dus vooral om het nog veel sneller en gerichter oppikken van nieuwe signalen. Bij testuitslagen is sprake van een vertragingstijd door incubatietijd, aanvragen test, afnemen test en testuitslag). Bij verplaatsingsgegevens gaat het slechts om gemiddeld 1 tot 2 dagen.
72. Deze leden vragen of zorgen over gebrek aan capaciteit bij de GGD hebben meegespeeld in het opstellen van dit wetsvoorstel en, indien het geval is, of investeren in meer capaciteit niet meer voor de hand ligt dan grootschalig opvragen van telecomgegevens.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om bij een opleving van het aantal besmettingen sneller te kunnen handelen richting de GGD’en en om het effect van bepaalde maatregelen te meten. Verwezen wordt ook naar de antwoorden op vraag 33 van de D66-fractie en vraag 71. De capaciteit bij de GGD heeft geen rol gespeeld bij dit wetsvoorstel.
73. De leden van de SP-fractie vragen of de regering voorbeelden kent van andere landen waar een vergelijkbare maatregel succesvol heeft bijgedragen aan de bestrijding van COVID-19.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 7b van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
74. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden begrijpen uiteraard het belang van het bestrijden van het COVID-19 virus maar zien ook het belang van de bescherming van de privacy. Zij hebben in het licht van de afweging tussen beide belangen de volgende vragen. Zo lezen de leden van de PvdA-fractie dat het wetsvoorstel het nadrukkelijk niet mogelijk moet maken om personen te volgen. Toch zijn zij er niet van overtuigd dat het volgen van personen ten gevolge van het voorstel om verplicht gegevens te delen niet toch, ook al is dit niet zo bedoeld, mogelijk kunnen worden. In hoeverre wordt het technisch niet toch mogelijk om verkeers- en locatiegegevens aan een persoon te linken? Is het bijvoorbeeld denkbaar dat de gegevens van iemand die van zijn woonplaats naar een andere plaats gaat, waar hij zijn vaste werkplek heeft, aan hem te linken. Als al op een andere manier bekend is waar iemand woont en werkt, zou toch uit locatie- en verkeersgegevens kunnen worden afgeleid om welke persoon het gaat? In hoeverre kan de drempelwaarde van vijftien voor een telling dit voorkomen, en op welke wijze wordt gegarandeerd dat individuele gegevens niet toch tot een concreet persoon herleidbaar zijn?
Verwezen wordt naar de uitgebreide beschrijving in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie van de gegevens die worden verwerkt. Zoals daar wordt uitgelegd zijn de locatie- en verkeersgegevens die de aanbieders verwerken herleidbaar tot personen, ook als deze gepseudonimiseerd worden betreffen dit dus persoonsgegevens. De aanbieders verwerken deze gegevens al in het kader van hun dienstverlening, bijvoorbeeld om verkeer af te handelen of om de facturatie mogelijk te maken.
De gegevens die de telecomaanbieder aan het CBS verstrekt bevatten echter in het geheel geen herleidbare informatie; het gaat daarbij alleen om de tellingen per gemeente per uur. Er is voor het CBS en het RIVM straks alleen zichtbaar dat er zich in een bepaald uur op een bepaalde datum x personen met afgeleide herkomstgemeente A in gemeente B bevonden, indien x lager is dan 15 wordt er nul doorgegeven. Uit de tellingen is niet af te leiden wie dat zijn geweest, en bovendien is het voor het CBS en het RIVM (de enige partijen die hier inzicht in krijgen) verboden om te proberen de gegevens terug te herleiden tot personen.
Er worden geen individuele gegevens aan het CBS en RIVM verstrekt, alleen de totaalaantallen met een minimum van 15. Dit minimumaantal is opgenomen om het risico op herleidbaarheid nog verder te verkleinen. Er is geen singling out mogelijk, met andere woorden: het is aan de tellingen niet te zien of de tellingen betrekking hebben op dezelfde personen als het uur ervoor en waar deze personen eerder op de dag zijn geweest of daarna naartoe zijn gegaan. Daarom is dus ook niemand aan de hand van zijn vaste woon- en werkplaats te herkennen. De technische en juridische waarborgen waarin is voorzien maken het herleiden van individuen onmogelijk. Zo is het voor het CBS en RIVM verboden de gegevens te verwerken anders dan voor de wettelijke taak van het RIVM, mogen de gegevens niet met derden worden gedeeld, en voorziet het wetsvoorstel in het vernietigen van de gegevens om het risico tot het combineren van datasets te voorkomen.
75. In dit verband gaat de regering in de memorie van toelichting in op de theoretische mogelijkheid dat ook geaggregeerde locatiedata te herleiden tot identificeerbare natuurlijke personen kunnen zijn. De regering stelt daarbij dat een dergelijke identificatie «onwaarschijnlijk» is en wel omdat te veel tijd en kosten met zich mee zou brengen. Dit brengt de regering tot de conclusie dat het slechts om statistische gegevens zou gaan waarop de AVG niet van toepassing is. Deelt de AP deze conclusie en zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt de AP die conclusie niet?
De AP heeft in het in het antwoord op vraag 7a genoemde persbericht op haar website naar aanleiding van het indienen van het wetsvoorstel gezegd dat volgens AP de kans op herleidbaarheid van de gegevens tot (groepen van) individuele personen aanwezig is. Daarom vindt de AP dat de gegevens niet als anonieme gegevens kunnen worden beschouwd. Zoals in de memorie van toelichting (onder het kopje «Te verstrekken informatie») uitgebreid is toegelicht komt de regering echter tot de conclusie dat de gegevens niet herleidbaar zijn, en dus als anonieme gegevens moeten worden beschouwd. De locatie- en verkeersgegevens die de telecomaanbieders verwerken in het kader van hun dienstverlening worden ten behoeve van de informatie die zij op grond van artikel 14.7 zullen moeten verstrekken aan het CBS bewerkt. Hierbij wordt uit het oogpunt van dataminimalisatie in een zo vroeg mogelijk stadium de direct herleidbare kenmerken verwijderd en vervangen door een pseudoniem. Vervolgens wordt aan de hand van dit pseudoniem de afgeleide herkomst berekend van deze telefoon, dat wil zeggen de gemeente waarin de telefoon de afgelopen 30 dagen gemiddeld het grootste deel van de tijd verbinding maakte met het netwerk. De betreffende telefoon wordt vervolgens onder de noemer van die afgeleide herkomst opgenomen in de telling van het aantal telefoons per uur, per gemeente, per afgeleide herkomst. Alleen de totaalaantallen per uur, per gemeente, per afgeleide herkomst, worden door de aanbieders aan het CBS verstrekt. In die totaalaantallen is geen individuele telefoon meer terug te vinden, ook niet gepseudonimiseerd of versleuteld.
Hoewel er studies zijn die de – theoretische – mogelijkheid aantonen om in bepaalde gevallen ook geaggregeerde locatiedata te herleiden tot identificeerbare natuurlijke personen, valt niet redelijkerwijs te verwachten dat de verwerkingsverantwoordelijke of een andere persoon deze middelen gebruikt. De kosten van en de tijd benodigd voor identificatie zonder daarbij gebruik te kunnen maken van de brongegevens (de locatie- en verkeersgegevens die de aanbieders beheren) maken een dergelijke identificatie onwaarschijnlijk. Belangrijk hierbij is dat het de aanbieders op grond van de Telecommunicatiewet verboden is om de brongegevens aan derden ter beschikking te stellen. Ook gelden er voor de aanbieders op grond van de Telecommunicatiewet strenge eisen voor de beveiliging van de brongegevens waardoor ook het risico op onbevoegde toegang tot deze gegevens tot een minimum wordt beperkt. Bovendien zijn de brongegevens over drie aanbieders verdeeld, worden uitsluitend de totaalaantallen bedoeld in het tweede lid aan het CBS verstrekt, en wordt door het CBS de verstrekte informatie per aanbieder vernietigd zodra het RIVM de optelsom van de drie aanbieders heeft gemaakt. Ook is in artikel 14.7, vierde lid, bepaald dat de gegevens niet worden openbaargemaakt of worden gedeeld met anderen dan het RIVM. Tot slot zijn zowel het RIVM als het CBS bij de verwerking van de door de aanbieders verstrekte informatie gebonden aan het doel in artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet. Dit betekent dat het voor deze instanties verboden is om de gegevens herleidbaar te maken, als dat technisch al mogelijk zou zijn.
Hiermee komt de regering tot de conclusie dat de gegevens niet herleidbaar zijn. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft deze conclusie nadrukkelijk onderschreven in haar advies over het wetsvoorstel.
76a. De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door het delen van de genoemde gegevens het mengen van groepen personen tussen gemeenten kan worden vastgesteld. Daarmee zou het RIVM bij een opleving van het aantal besmettingen sneller handelen door GGD’en te waarschuwen en te adviseren. Hoe krijgt het RIVM de signalen over lokale besmettingen?
76b. Is dit van de GGD’en zelf?
De GGD’en rapporteren dat in het registratiesysteem Osiris dat door het RIVM beheerd wordt. De GGD’en zijn eigenaar van de data. Het is ook het systeem waarin GGD’en kunnen zien hoeveel meldingen er waren in gemeenten van aangrenzende GGD’en.
76c. Weten die GGD’en dan niet eerder zelf dat er sprake is van een toename van het aantal besmettingen, en komt men dan ook niet door snel en toegespitst bron- en contactonderzoek tot nauwkeuriger informatie over de herkomst van die besmettingen?
Het is correct dat binnen de gemeente de GGD de informatie over het aantal besmettingen heeft.
De verplaatsingsgegevens leveren ook geen informatie op over opleving van het aantal of de herkomst van besmettingen. De verplaatsingsgegevens geven inzicht in het risico dat het virus zich extra verspreidt. Denk hierbij aan de demonstratie op de Dam in Amsterdam. Het risico op een uitbraak was daar behoorlijk groot vanwege het groot aantal mensen dat daarop af kwam. Door gericht waarschuwingen te krijgen als ergens extra risico’s optreden, kan aan de hand van de data veel sneller geopereerd worden.
76d. Wat voegen de gegevens waarover het RIVM wil gaan beschikken daaraan toe?
De data over aantal personen en hun afgeleide herkomst geeft geen directie indicatie van het aantal besmettingen. Het geeft wel informatie over hoe een infectie, als die eenmaal aanwezig is, zich zal verspreiden van gemeente naar gemeente. De informatie betreft het contactpatroon in de samenleving en deze contactpatronen vormen het hart van vele berekeningen aan infectieziektenverspreiding.
De gegevens zelf geven direct informatie over het mobiliteitsgedrag in Nederland, zoals dat beïnvloed wordt door de afgekondigde maatregelen tegen COVID-19. Het is dus ook direct te gebruiken om het effect van deze maatregelen te meten op mobiliteit. De berekeningen die het RIVM met de data uitvoert betreffen het samenvatten van een trend in mobiliteit van de Nederlandse bevolking (het aandeel van mensen dat in herkomst gemeente aanwezig is).
Een andere berekening die het RIVM met de data uitvoert betreft de trend in mobiliteit tussen gemeenten en de trend in mobiliteit van niet-Nederlanders binnen Nederland Het RIVM signaleert opvallende afwijkingen in het normale patroon in de gegevens. Hier is de opzet om voor de gemeenten met de meeste mensuren aan bezoekers per dag een overzicht te maken van de meest voorkomende gemeenten (of categorie buitenland) van herkomst. Bij grote verschuivingen in dit patroon wordt een alert gestuurd naar de GGD.
Op basis van de gecorrigeerde tellingen wordt ook een rangvolgorde bepaald van gemeenten bepaald die het meest bijdragen aan verdere verspreiding. Dit zijn gemeenten waar veel contacten met veel andere gemeenten zijn, zoals bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam.
Het RIVM gebruikt de aantal mensuren met bezoekers uit andere gemeenten ook om per gemeente te berekenen wat het risico is dat er in de komende dagen een infectie met het coronavirus plaats zal vinden. Hier gebruikt RIVM de matrix met tellingen zoals ontvangen van het CBS samen met de gegevens van gemeld aantal positieve testen per gemeente, zoals ontvangen van de GGD’en.
77. De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat indicatoren die het verloop van een virus weergeven, zoals het aantal geteste personen en ziekenhuis- en IC-opnamen, een vertraging van een tot drie weken kennen. Hoe kan het RIVM eerder weten van het voorkomen van besmettingen of toenames daarin? Daarin spelen de gevraagde telecomgegevens toch geen rol in? De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet dat alleen deze verplaatsingsgegevens een eerste signaal kunnen zijn over virusoverdrachten. Kan de regering hier nader op ingaan?
Het RIVM maakt prognoses over het aantal coronavirusinfecties, het aantal COVID-19 ziekenhuisopnames en het aantal COVID-19 IC opnames. Uitgangspunt bij deze prognoses is dat infecties van mens op mens worden overgedragen tijdens risicocontacten. De meeste methoden voor het analyseren en voorspellen maken gebruik van waargenomen contactpatronen in de bevolking. Ook bij het analyseren en voorspellen van de verspreiding van COVID19 tussen leeftijdsgroepen in Nederland wordt gebruik gemaakt van contactpatronen tussen leeftijdsgroepen, de resulterende prognoses voor IC-bezetting zijn herhaaldelijk getoond. Hetzelfde principe speelt ook in een ruimtelijke context. Hiervoor zijn contactpatronen tussen mensen in verschillende gemeenten (en het buitenland) nodig. Deze contactpatronen worden afgeleid uit de telecomgegevens. De telecomgegevens spelen dus wel degelijk een rol, en het RIVM kan deze benutten om prognoses te maken van het aantal coronavirusbesmettingen en het aantal COVID-19 ziekenhuisopnamen. Juist omdat de waarnemingen een tijdsvertraging hebben, geven deze prognoses de infectieziektenbestrijding een voorsprong, die zich mogelijk kan uitbetalen in minder grote uitbraken en minder ziektegevallen, ziekenhuisopnames en IC opnames.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het aanhangige wetvoorstel. Zij hebben twijfels en zorgen bij nut en noodzaak van de wet, de gestelde termijnen en de reikwijdte van de bevoegdheden en hebben derhalve behoefte aan het stellen van meerdere vragen.
78. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat dit wetsvoorstel, ook al is dat niet de intentie, een precedent schept voor de vordering van data van telecomaanbieders. Zij brengen daarbij de woorden van verschillende deskundigen bij het rondetafelgesprek over de corona-app in herinnering, te weten dat technologie teruggedraaid kan worden, maar de effecten daarvan op de samenleving niet. Zo ook niet wanneer technologie op een dergelijke wijze door de overheid wordt ingezet en telecomproviders worden verplicht gegevens af te staan. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering zich hiervan bewust is en welke plek dit heeft gehad binnen de belangenafweging om tot dit wetsvoorstel te komen.
De regering heeft inderdaad niet de intentie om met dit tijdelijke spoedwetsvoorstel, dat qua reikwijdte nadrukkelijk is beperkt tot de informatiebehoefte die het RIVM heeft gesteld bij het bestrijden van de epidemie van het coronavirus, een precedent te scheppen. De tijdelijkheid van de wet, en de nadrukkelijke doelbinding en waarborgen in de vorm van een maximale bewaartermijn en verplichtingen de gegevens de vernietigen en niet met derden te delen, zijn naar het oordeel van de regering echter juist positieve eigenschappen van dit wetsvoorstel. Er worden uitsluitend tellingen verzameld die het RIVM in staat moeten stellen om signalen en adviezen te geven aan GGD’en en veiligheidsregio’s die het coronavirus helpen te bestrijden met maatregelen die zo min mogelijk belastend zijn voor de maatschappij en de economie. De impact voor de samenleving van die voordelen weegt naar het oordeel van de regering wel op tegen de beperkte nadelen die de maatschappij naar haar verwachting zal ondervinden van het inzichtelijk maken van de anonieme tellingen voor het RIVM.
79. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat wordt gesteld dat het kunnen volgen van bewegingen en verplaatsingen van de bevolking de meest accurate methode is om de effecten van versoepeling te meten en de keten van besmettingen te kunnen doorbreken. Genoemde leden gaan er vanuit dat dit niet het enige belang is dat is meegenomen, maar dat ook grondrechtelijke, economische, ethische, privacy en sociaalmaatschappelijke belangen zijn meegenomen. Kan de regering aangeven hoe deze belangen plek hebben gehad bij de afweging die is gemaakt.
De grondrechtelijke belangen ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens en de privacy in het algemeen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, en heeft zijn weerslag gevonden in de vele waarborgen waar het wetsvoorstel in voorziet om de impact op de privacy zo beperkt mogelijk te houden. Daar staan de economische, ethische en sociaalmaatschappelijke voordelen van een betere informatiepositie van het RIVM bij haar advisering over het aanscherpen of versoepelen van maatregelen en het effectief waarschuwen van GGD’en in de strijd tegen het coronavirus tegenover. Het RIVM heeft met een betere informatiepositie over de bewegingen tussen gemeenten op bevolkingsniveau (en dus niet op individueel niveau) ook betere mogelijkheden om regionaal maatwerk te leveren, en daarmee zwaardere maatregelen – die een grotere impact hebben op de samenleving en de economie – voorkomen.
80. Voorts vragen zij de regering aan te geven welke andere, minder ingrijpende, alternatieven zijn overwogen, waaronder steekproefsgewijze verzameling van data.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren daarnaast dat er ook initiatieven zijn vanuit de markt, waarop ook de regering is geattendeerd. Bij deze alternatieven lijkt minder data nodig te zijn en lijkt ook geen nieuwe wettelijke grondslag nodig te zijn.
Verwezen wordt naar de alternatieven die worden besproken in het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie. Als is gekozen voor telecomgegevens, is steekproefsgewijze dataverzameling een optie. Het is een alternatief voor de drempelwaarde van 15, maar levert een hoger risico op onthulling van persoonsgegevens. Het combineren van een steekproef met de drempelwaarde van 15 leidt tot een groot informatieverlies zodat het gestelde doel (verzamelen van informatie om snelle risicoschattingen te maken zodat de het coronavirusbestrijding sneller kan) niet wordt gehaald.
81. Kan de regering ingaan op voorstellen die vanuit de markt zijn gedaan en hoe zij deze duidt. Kan de regering voorts aangeven of er überhaupt met marktpartijen is gekeken naar andere minder verregaande oplossingen voor deze wet zelf werd opgesteld?
Er is ook gekeken naar commerciële bedrijven die telecomdata van providers kunnen omzetten in gegevens. Deze bedrijven maken voor zover ons bekend geen gebruik van actuele Nederlandse telecomdata. Belangrijk is dat het wetsvoorstel is gericht op de specifieke behoefte die het RIVM heeft gesteld. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is gebruik gemaakt van expertise van het CBS, en is uitgegaan van een (inmiddels gestopt) proefproject dat tussen CBS en een van de drie mobiele aanbieders is ontwikkeld. Hieruit blijkt dat het CBS aan de behoeftestelling van het RIVM kan voldoen. Tevens wordt erop gewezen dat het CBS beschikt over een wettelijke taak om in het algemeen belang deze handelingen te kunnen doen.
82. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ook in tijden van zeer beperkte besmetting met COVID-19 inwerkingtreding van deze wet noodzakelijk is of dat ook overwogen is deze wet enkel van kracht te laten zijn bij een bepaald percentage besmettingen, landelijk dan wel regionaal.
De voorbeelden uit de memorie van toelichting, bijvoorbeeld over terrasbezoek vanuit België, overtuigen deze leden nog niet van de noodzaak van de wet.
Het wetsvoorstel heeft een gering toegevoegde waarde bij een hoog percentage coronavirusbesmettingen, zoals in maart en april in Nederland. In dat geval zijn landelijke, ingrijpende maatregelen belangrijk en is bron- en contactopsporing vanwege het hoge aantal gevallen zo goed als onmogelijk. De hoogste toegevoegde waarde van het wetsvoorstel is in de huidige situatie waarbij de aantallen relatief laag zijn, er veel landelijke maatregelen zijn versoepeld, en een belangrijk gedeelte van de bestrijding neerkomt op bron- en contactopsporing en uitbraakonderzoek bij de GGD. De meerwaarde van inzicht in aantallen mensen naar herkomstgemeente is voornamelijk gelegen in het opsporen van afwijkingen van de trend. Het vaststellen van een trend is ook belangrijk in een tijd dat de aantallen COVID-19 patiënten laag zijn, zodat een eventuele opleving snel kan worden getraceerd.
83. Zij vragen de regering aan de hand van een bestaande, en dus niet fictieve, casus van de recente maanden aan te geven in welke situatie voorliggend voorstel een noodzakelijke aanvulling had kunnen zijn op het bestaande instrumentarium.
Het punt is dat, juist omdat de verzamelde informatie nu niet beschikbaar is, het ook niet goed mogelijk is om aan te geven hoe deze informatie een noodzakelijke aanvulling had kunnen zijn in een bestaande situatie.
In het weekend van 14 en 15 maart kwamen veel mensen uit België de grens over om naar een cafés in bijvoorbeeld de Zeeuwse gemeenten Sluis en Hulst. Voor de gemeente Sluis was dat een reden om parkeerplaatsen te sluiten en winkels en horeca te sluiten. Voor de gemeente Hulst niet. Dit kan het gevolg zijn geweest van een veel groter aantal mensen uit België dat naar Sluis kwam in vergelijking met Hulst. Met het inzicht in het aantal mensen uit België in een gemeente op basis van telecomdata is het mogelijk om na te gaan hoeveel meer mensen dan normaal deze gemeenten bezochten. Dan kan elke gemeente een afweging maken welke maatregelen nodig zijn. Ook kan worden berekend welk infectierisico er is gelopen in de gemeenten.
84. Ten aanzien van de internationale voorbeelden merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat er een zeer stringent beleid wordt gevoerd ten aanzien van bezoekers uit landen waar een verhoogd risico op een COVID-19-besmetting heerst, ook waar het nabije landen als het Verenigd Koninkrijk of Zweden betreft. Zij vragen derhalve in hoeverre internationaal verkeer de noodzaak van deze wet rechtvaardigt.
Voor vluchten uit hoogrisicolanden geldt momenteel dat een gezondheidsverklaring door passagiers moet worden ingevuld en ook het dringende advies van 14 dagen thuisquarantaine van toepassing is. Het blijft mogelijk om via een ander transportmiddel Nederland binnen te komen. Daarom is het ook voor het internationaal verkeer van belang om de informatie beschikbaar te hebben.
85. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de memorie van toelichting niet kunnen lezen of en op welke wijze andere landen succesvol gebruik maken van vergelijkbare methoden. Kunnen zij hieruit opmaken dat geen enkel ander land een dergelijke regeling heeft die succesvol heeft bijgedragen aan de bestrijding van het coronavirus?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 7b van de VVD-fractie.
86. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre gemeenten niet zelf over het algemeen een goed beeld hebben van herkomst van bezoekende burgers in hun gemeenten en of het niet mogelijk is om op andere wijze hierop afwijkende interactie van groepen personen tussen gemeenten vast te stellen.
Voor een deel zal op basis van bestaande bekende bewegingen tussen gemeente een beeld kunnen worden gevormd. Deze gegevens worden ontsloten vanuit de Nalevingsmonitor11. Echter het doel van de verplaatsingsdata is juist dat het RIVM conform één vastgestelde methode alle gemeenten op dezelfde manier analyseert en dat dit vooral heel snel kan gebeuren, zonder dat daar allerlei rapportages tussen zitten. Bovendien wordt naast het voortijdig signaleren van een verhoogd risico van de opleving van het virus, de informatie ook gebruikt om het effect van maatregelen te meten. Dit geeft de mogelijkheid om maatregelen aan te passen.
87. Deze leden vragen op dit punt ook op basis waarvan is besloten de gemeente als aggregatieniveau te hanteren. Zeker gezien de grote verschillen in omvang tussen gemeenten vragen zij wat de statistische argumentatie hiervoor is.
De gemeente is gekozen als aggregatieniveau. Acties en beslissingen voor de publieke gezondheid zijn in de Wet publieke gezondheid verankerd en belegd bij de burgemeester, GGD en veiligheidsregio. GGD’en en veiligheidsregio’s zijn gevormd op basis van de gemeentelijke indeling. Het is de intentie om de telecomdata op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau te houden, zodat elke suggestie van privacyschending vermeden wordt. Een aggregatie op wijkniveau is daarom onwenselijk.
88. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom tussenkomst van het CBS noodzakelijk is. Zij constateren dat er verschillende informatiestromen zullen komen, waarbij telecomproviders, het CBS, het RIVM en GGD’en zijn betrokken. Erkent de regering het dat elke tussenlaag een kwetsbaarheid met zich meebrengt en op welke wijze wordt dit ondervangen?
De regering erkent dat elke tussenlaag een kwetsbaarheid met zich meebrengt, maar acht de tussenkomst van een betrouwbare en deskundige partij die de tellingen van de telecomaanbieders kan combineren en corrigeren om deze representatiever – en dus bruikbaarder – te maken voor de taak van het RIVM noodzakelijk. Het RIVM heeft de daarvoor benodigde kennis niet zelf in huis. Deze kwetsbaarheid is echter niet bezwaarlijk omdat het CBS uitsluitend de anonieme tellingen van de aanbieders zal verwerken, en dus geen toegang krijgt tot de ruwe data (de herleidbare verkeers- en locatiegegevens). Daarnaast rust op het CBS ook de beveiligingsplicht van artikel 38 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. De GGD’en krijgen overigens geen inzage in de matrix (de gecombineerde tellingen die de aanbieders aan het CBS verstrekken), maar zullen door het RIVM in de gebruikelijke structuur van de Wet publieke gezondheid worden geadviseerd over signalen die het RIVM uit de matrix afleidt.
89. De leden zien dat de regering alternatieven van meting van de hand doet omdat deze geen volledigheid kunnen schetsen. Zij vragen de regering nader te onderbouwen welk gedeelte van de bevolking (vrijwel) altijd enkel één telefoon bij zich draagt die de betreffende data uitzendt.
Omdat het RIVM snelle risicoschattingen wil kunnen maken ten behoeve van een effectievere en snellere bestrijding van het coronavirus, is het noodzakelijk om een compleet beeld van de tellingen te hebben en dus ook alle telefoons mee te tellen. Het moeten uiteraard ook representatieve gegevens zijn over de Nederlandse bevolking. Bij het CBS vindt daarom ook nog een correctie plaats om van de verkregen informatie representatieve gegevens te maken. Niet iedereen bezit immers een telefoon (bijvoorbeeld jonge kinderen) en sommige mensen bezitten meerdere telefoons. Om een representatief beeld van de verplaatsingen te krijgen wordt deze bias eruit gedestilleerd.
90. Voorts vragen zij of gedragseffecten worden verwacht waarbij mensen ervoor kiezen bewust hun telefoon uit te zetten of thuis te laten omdat zij tracking willen voorkomen.
De tellingen zijn niet herleidbaar tot individuen en stellen dan ook niemand in staat om de bewegingen van een persoon te volgen. De regering verwacht dan ook niet dat dergelijke gedragseffecten zich zullen voordoen in een mate die noemenswaardige gevolgen zal hebben voor de betrouwbaarheid van de gegevens voor het RIVM.
91. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering heeft overwogen mensen de mogelijkheid te bieden bij hun provider te kennen geven dat zij niet willen dat hun data wordt gebundeld en met het CBS en het RIVM wordt gedeeld, bijvoorbeeld omdat zij zich zorgen maken over mogelijke beveiligingslekken.
Aangezien de tellingen die met het CBS en het RIVM worden gedeeld niet herleidbaar zijn tot individuen en deze informatie dus ook geen persoonsgegevens bevat, acht de regering het niet nodig, en bovendien administratief onredelijk belastend voor de telecomaanbieders, om mensen deze mogelijkheid te bieden.
92. Ten aanzien van de beveiligingslekken vragen de leden van de ChristenUnie-fractie uiteen te zetten op welke wijze wordt voorkomen dat persoonsgegevens op straat komen te liggen.
Het is van belang dat de enige persoonsgegevens die in het kader van dit wetsvoorstel worden verwerkt, zich bevinden bij de aanbieders van mobiele telecommunicatienetwerken. Deze partijen verwerken in het kader van hun dienstverlening al persoonsgegevens en zijn daarbij gehouden aan strenge beveiligingsverplichtingen op grond van artikel 11.3 en hoofdstuk 11a van de Telecommunicatiewet. Op grond van artikel 11.3a en artikel 11a.2 gelden daarbij meldplichten bij inbreuken op deze beveiliging. De gegevens die door het CBS en RIVM worden verwerkt zijn niet herleidbaar tot individuen: zij verwerken in het kader van dit wetsvoorstel dan ook geen persoonsgegevens. Desalniettemin gelden er ook voor het CBS en het RIVM beveiligingsverplichtingen om ongeoorloofde toegang of verlies van deze gegevens te voorkomen. De regering zal een externe audit toepassen op de systemen die het CBS en RIVM hierbij zullen gebruiken.
93. Begrijpt de regering daarbij dat er vanuit de samenleving zorgen zijn op dit gebied, gezien de eerdere en recente datalekken bij digitale oplossingen die zijn gebruikt bij de bestrijding van het coronavirus?
Het is begrijpelijk dat er vragen zijn over de beveiliging van de in te zetten digitale middelen. Er is ook in dit traject zeer veel aandacht voor beveiliging. Er wordt voor de inrichting van deze verwerkingen gezorgd voor de strengst denkbare methoden en maatregelen, AT ziet hier op toe. Bij de uitwerking van de aanwijzing zullen hier goede afspraken over worden vastgelegd.
94. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering het CBS vraagt rekening te houden met onvolkomenheden in de data, bijvoorbeeld vanwege het bezit van geen of juist meerdere telefoons. Zij vragen de regering nader te onderbouwen waarom bij andere, minder ingrijpende, meetmethoden niet een soortgelijke correctie kan worden toegepast.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie en vraag 12 van de CDA-fractie.
95. Ten aanzien van die onvolkomenheden brengen de leden van de ChristenUnie-fractie ook de Kamervragen van het lid Van der Graaf in herinnering (2019Z16010) over fouten in data-gebruik als bewijslast bij rechtszaken in Denemarken. Welke risico’s zijn er dat vergelijkbare onnauwkeurigheden zitten in de datasets die bij het CBS worden aangeleverd?
De methode is expliciet niet bedoeld om te kunnen dienen als bewijs in rechtszaken, en daarvoor niet geschikt. De methode is bedoeld om ten behoeve van het RIVM een statistisch beeld van mobiliteit op het niveau van de populatie te verkrijgen t.b.v. infectiebestrijding. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat de data volledig foutloos is. De data zal dan ook inherent de nodige onnauwkeurigheden bevatten, bijvoorbeeld omdat het dekkingsgebied van antennes niet exact overeenkomst met de gemeentegrens en het daarmee aan de randen van gemeenten niet altijd mogelijk is om nauwkeurig vast te stellen in welke gemeente een telefoon zich bevindt. Ook hebben niet alle Nederlanders een mobiele telefoon, of juist meer dan één telefoon. Statistische methoden kunnen corrigeren voor eventuele onnauwkeurigheden en daarmee een representatief beeld van de Nederlandse bevolking verkrijgen. De voorgestelde methode is ten opzichte van andere methoden relatief accuraat en daarmee goed bruikbaar voor statistische modellering.
96a. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat bij de provider de verantwoordelijkheid voor verwerking en bundeling van de individuele gegevens komt, alsmede de analyse van de locatiegegevens van de afgelopen 30 dagen. Is dit iets wat alle providers in Nederland momenteel al doen?
Nee, telecomaanbieders stellen momenteel geen afgeleide herkomst aan de hand van de verkeersgegevens (in dit geval bestaande uit locatiegegevens) over de meest recente dertig dagen vast van hun gebruikers. Dat is ook nog niet toegestaan, omdat momenteel de rechtsgrondslag voor een dergelijke verwerking van persoonsgegevens ontbreekt.
96b. Zo nee, zou de regering het wenselijk vinden wanneer telecomproviders als gevolg van deze wet dit wel gaan doen? Wat vindt de regering er voorts van dat telecomproviders verplicht worden intensiever gebruik te maken van de data van gebruikers.
De regering acht deze intensievere verwerking van data over gebruikers, gelet op de waarborgen voor de privacy waar het wetsvoorstel in voorziet, wenselijk en proportioneel ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus.
96c. Hoe vindt het toezicht plaats dat hierbij daadwerkelijk sprake is van dataminimalisatie conform de AVG?
AT en de AP zien toe op de juiste verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet, respectievelijk de AVG.
97. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering bereid is de Privacy Impact Assessment van het voorstel openbaar te maken.
De Privacy Impact Assessment wordt met deze nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer meegezonden.
98. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waar in het wetsvoorstel zij een verbod voor het CBS en het RIVM kunnen vinden om de gegevens voor doelstellingen anders dan bestrijding van het coronavirus te gebruiken. Indien dit inderdaad niet in het wetsvoorstel is opgenomen, vragen zij de regering nader toe te lichten waarom hier niet toe is overgegaan.
Deze uitdrukkelijke doelbinding is te vinden in de tweede volzin van het eerste lid van artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet: «Het CBS gebruikt en bewerkt de door de aanbieders verstrekte informatie uitsluitend ten behoeve van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het RIVM, dat deze informatie uitsluitend gebruikt in verband met diens taak op grond van artikel 6c van de Wet publieke gezondheid bij de bestrijding van het novel coronavirus (2019-nCoV).
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
99. De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat nog onvoldoende onderbouwd is waarom deze wet nodig is, welke data precies gebruikt gaan worden, hoe deze data gaat helpen in de strijd tegen COVID-, en welke andere opties de regering overwogen heeft. Deze leden vragen dan ook om deze vier punten nader te verduidelijken.
Voor de beantwoording van de vraag naar de onderbouwing van de noodzaak van deze wet, en hoe de data gaat helpen in de strijd tegen het coronavirus wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1 van de leden van de VVD-fractie. Voor de beantwoording van de vraag welke data precies gebruikt gaan worden wordt verwezen naar het antwoord op vraag 14 van de leden van de CDA-fractie. De alternatieven die zijn onderzocht zijn besproken in het antwoord op vraag 1b.
100. De leden van de PvdD-fractie willen echter ook hun ongenoegen kenbaar maken over een zorgwekkende trend die zij waarnemen waar dit wetsvoorstel in past. Naar het schijnt wordt binnen de regering steevast gedacht dat door het inzetten van technologische middelen (die klassieke grondrechten zoals het recht op privacy raken) er meer vrijheid verkregen kan worden. Deze leden zijn echter van mening dat juist het tegenovergestelde waar is. Door pal te staan voor de grondrechten behouden we juist onze vrijheid. Zij vragen de regering op dit punt haar omgang met data en het recht op privacy in den brede te herzien.
De regering heeft in hoge mate aandacht voor het belang van grondrechten bij de inzet van technologische middelen. In de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (Kamerstuk 26 643, nr. 541) is benadrukt dat het voor het kabinet vanzelfsprekend is dat ook in het digitale tijdperk publieke waarden en grondrechten als veiligheid, privacybescherming, zelfbeschikking, solidariteit en eerlijke concurrentie voorop staan en gerespecteerd worden. Deze aspecten vormen dan ook steeds een belangrijke pijler in de verdere uitwerking van en het vervolg op deze Nederlandse Digitaliseringsstrategie. Verwezen wordt daarbij bijvoorbeeld op de Nederlandse visie op datadeling tussen bedrijven (Kamerstuk 26 643, nr. 594), de Data Agenda Overheid 2020–2021 (Kamerstuk 26 643, nr. 675) en de drie kabinetsbrieven over AI (Strategisch Actieplan voor Artificiële intelligentie, Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid, en AI, publieke waarden en mensenrechten, Kamerstukken 26 643 en 32 761, nrs. 640, 641 en 642). Recent is ook uit een onderzoek van Stanford University naar voren komen dat het Nederlandse Strategisch Actieplan voor Artificiële Intelligentie bovengemiddeld rekening houdt met mensenrechten, in vergelijking met nationale ai-strategieën elders in de wereld.
101. De leden van de PvdD-fractie hebben na het lezen van de memorie van toelichting nog een groot aantal vragen. Om te beginnen vragen zij de regering nader te specificeren welk doel deze wet dient. Moet het wetsvoorstel bijdragen aan het verder onder controle krijgen en houden van het coronavirus of wordt deze ingezet voor het (maximaal) heropenen van de economie? Wordt deze informatie gebruikt om het virus zo snel mogelijk zo ver mogelijk terug te dringen en herintroductie te voorkomen of wordt deze wet ook gebruikt om sneller verruimingen toe te gaan staan?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1a van de VVD-fractie.
102. De leden van de PvdD-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Bij het versoepelen van geldende maatregelen en het inzetten van andere maatregelen hoort ook dat er andere middelen moeten kunnen worden ingezet om het effect daarvan te meten. De meest accurate methode daarvoor in deze fase is het kunnen volgen van de bewegingen en verplaatsingen van de bevolking.» Kan de regering bevestigen dat de verwijzing naar «het effect» dat gemeten moet worden betrekking heeft op het effect op het aantal besmettingen en niet het effect op het aantal bewegingen of contacten?
De effectiviteit wordt voornamelijk verwacht door het monitoren van maatregelen die het gedrag van mensen beïnvloeden, zoals het vermijden van risicosituaties. Dit is het lastige van de preventieparadox: je ziet het effect niet.
Het is belangrijk om een waarschuwingssysteem te hebben zodat gemeenten, GGD en veiligheidsregio’s weet hebben dat er risico bestaat op het optreden van coronavirusbesmettingen. Hierdoor is het mogelijk een waarde aan alertheid te geven. Daarbij wordt het mogelijk voor laatstgenoemde partijen om snel in te grijpen bij mogelijke vorming van een COVID-19-cluster, en in kaart te brengen hoe omvangrijk patronen zijn. Mocht er opgetreden moet worden bij een besmetting, dan is het belangrijk om de juiste informatie over het aantal aanwezige mensen te hebben.
103. Zijn er alternatieven methodes onderzocht om zicht te krijgen op de verspreiding van het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren die methodes en waarom zijn die afgevallen? Maakt het voor de te kiezen methode uit in welke mate het virus zich nog onder de bevolking bevindt?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie en vraag 10 van de CDA-fractie, waarom wordt toegelicht dat ook in de huidige fase het mogelijk is dat er een nieuwe golf van infecties komt. In dat geval biedt deze methode om inzicht te krijgen in de verplaatsingen op bevolkingsniveau de beste manier om hier snel en effectief op te reageren.
104. Kan de regering haar stelling, dat het volgen van verplaatsingen de meest accurate methode is om zicht te krijgen op besmettingen, nader onderbouwen? Is de met dit wetsvoorstel te verkrijgen informatie (per telefoon, elk uur, welke gemeente) nauwkeurig genoeg om iets te zeggen over de mate van besmettingsrisico? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Met de strategie voor de bestrijding van het coronavirus in Nederland wordt ingezet op indammen, zodat het aantal besmettingen met het coronavirus in Nederland laag blijft. Door de versoepeling van maatregelen in de algemene bevolking wordt hierbij meer dan voorheen vertrouwd op snelle en effectieve bron- en contactopsporing uitgevoerd door de GGD. Ook bij het bestrijden van lokale uitbraken, zoals COVID-19 onder arbeidsmigranten in de vleesverwerkende industrie, ligt het zwaartepunt bij de GGD. Vooral tijdigheid in respons is cruciaal. Als we te laat reageren en geen maatregelen inzetten, kan het virus weer makkelijk oplieren. Alertheid, het vroeg signaleren van infecties, en het snel optreden is dus uiterst belangrijk om het aantal besmettingen met het coronavirus beperkt te houden. Tegelijkertijd is door het lage aantal besmettingen in Nederland een situatie ontstaan waarbij veel gemeenten helemaal geen coronavirusbesmettingen meer hebben. Het is belangrijk om een waarschuwingssysteem te hebben zodat gemeenten, GGD en veiligheidsregio’s weet hebben dat er risico bestaat op het optreden van een coronavirusbesmetting, hierdoor is het mogelijk een waarde aan alertheid te geven. Daarbij wordt het mogelijk voor laatstgenoemde partijen om snel in te grijpen bij clustervorming en in kaart te brengen van omvangrijke patronen, en veranderingen in bepaalde patronen. Mocht er opgetreden moet worden bij een besmetting, dan is het belangrijk om de juiste informatie over het aantal aanwezige mensen te hebben.
105. De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat met het recente beleid juist alles op alles is gezet om het risico op besmetting bij bewegingen en contacten te beperken? Klopt het dat bewegingen en besmettingen daarom vooral in het begin van de pandemie met elkaar correleerden en dat, door de genomen voorzorgsmaatregelen, nu in steeds mindere mate doen? Heeft dit gegeven, dat de kans op besmetting door mondkapjes of plexiglas verkleind is, invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn bij het opstellen van de voorliggende wetsvoorstel?
Het recente beleid is gericht op het maximaal controleren van het virus en dus het risico op besmettingen te verkleinen. De genomen maatregelen hebben tot nu toe de gewenste effecten bewerkstelligd. Tegelijkertijd zijn we ook richting meer verspoeling van maatregelen gegaan. Hierdoor is het van belang dat ook snel en lokaal kan worden ingegrepen om een verdere verspreiding van het virus te voorkomen.
Op dit moment is het virus goed onder controle en circuleert het dus ook veel minder onder de bevolking. Echter, het virus is er nog wel. Als het virus straks mogelijk weer meer circuleert, neemt de kans op besmettingen door bewegingen toe.
106. De leden van de PvdD-fractie hebben nog verdere vragen over de zeggingskracht van de informatie. Klopt het dat jonge kinderen eigenlijk niet besmettelijk zijn en toch vaak in het bezit van een smartphone zijn?
Het CBS rekent de tellingen van het aantal mobiele telefoons (smartphones, tablets en auto’s) om naar een schatting van aantal mensen. Daarbij wordt rekening gehouden met leeftijdsopbouw, en bezit van mobiel telefoonnummer. Dat niet iedereen een mobiele telefoon heeft, en dat sommigen meerdere bezitten, wordt hier dus meegenomen. Het is belangrijk om te realiseren dat de matrix met aantallen die van CBS naar RIVM wordt verstuurd de geschatte aantallen mensen betreft, niet het getelde aantal telefoons. De informatie geeft inzicht over het aantal mensen in een bepaald gemeente, zodat eventuele clusters of veranderingen in patronen snel gedetecteerd kunnen worden. Besmettelijkheid van bepaalde groepen en wel/niet aanwezigheid van een smartphone speelt geen rol.
107. Klopt het dat er geen bewegingen binnen gemeenten gemeten worden?
Het klopt dat er geen bewegingen binnen gemeenten gemeten worden. De tellingen zijn uitsluitend op gemeenteniveau: hoeveel personen met dezelfde gemeente als afgeleide herkomst waren er in een bepaald uur aanwezig in gemeente x en hoeveel met een andere gemeente als afgeleide herkomst.
108. Wat is de invloed van bovenstaande voor de waarde van de te verzamelen data?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 106 van de PvdD-fractie. Voor GGD’en, veiligheidsregio’s en gemeentes is uiterst belangrijk om waarschuwingssysteem te hebben. Daarbij is het belangrijk om de juiste informatie over het aantal aanwezige mensen te hebben, mocht er opgetreden moet worden bij een besmetting.
De waarde van de te verzamelen data zal niet enorm toenemen indien bewegingen binnen een gemeente gemeten zouden worden.
109. Verwacht de regering überhaupt dat er onderscheid gemaakt moet worden naar leeftijd, aangezien de mobiliteit, activiteit en bijbehorende besmettingsrisico’s per leeftijdscategorieën zouden kunnen verschillen?
Het CBS rekent de tellingen van het aantal mobiele telefoons (smartphones, tablets en auto’s) om naar een schatting van aantal mensen. Daarbij wordt rekening gehouden met leeftijdsopbouw, en bezit van mobiel telefoonnummer. Dat niet iedereen een mobiele telefoon heeft, en dat sommigen meerdere bezitten, wordt hier dus meegenomen. Het is belangrijk om te realiseren dat de matrix met aantallen die van CBS naar RIVM wordt verstuurd de geschatte aantallen mensen betreft, niet het getelde aantal telefoons.
110. De leden van de PvdD-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting blijkt dat ook de regering zelf nog niet duidelijk heeft hoe de data precies verwerkt gaat worden. Kan de regering op de kortst mogelijke termijn de Kamer de technische werkwijze van het CBS doen toekomen waar naar verwezen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is al wel bekend hoe de tellingen door het CBS verwerkt zullen worden. Het CBS combineert de door de aanbieders los van elkaar verstrekte informatie. Bij het CBS vindt vervolgens een correctie plaats om van de verkregen informatie representatieve gegevens te maken over de Nederlandse bevolking. Niet iedereen bezit een telefoon (bijvoorbeeld jonge kinderen) en sommige mensen bezitten meerdere telefoons. Om een representatief beeld van de verplaatsingen te krijgen wordt deze bias eruit gedestilleerd. Het CBS levert op basis van deze gegevens in beginsel dagelijks (mogelijk wordt dit op aangeven van het RIVM in de loop van de tijd minder frequent) een matrix en/of een rapportage op voor het RIVM. Hierbij wordt gestreefd naar zo veel mogelijk transparantie met betrekking tot de door het CBS gehanteerde methodiek en aard van de daarbij verwerkte data. Het CBS maakt een technische beschrijving van de werkwijze openbaar, waarin ook algoritmes beschreven zijn.
111. De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering conform de motie-Van Esch Kamerstuk 35 300 XII, nr. 105 uitvoerig kan aangeven welke data sinds het uitbreken van de corona uitbraak gebruikt zijn voor het in kaart brengen van de mobiliteit. Kan de regering daarbij ook aangeven uit welke bronnen deze data afkomstig was/is? Van welke data wordt op dit moment gebruik gemaakt? Kan de regering aangeven of het klopt dat gebruik gemaakt is van Facebook gegevens aangezien de heer van Dissel in zijn presentatie in de Kamer op 8 april 2020 een slide liet zien waarop stond «verkrijging Facebook gegevens loopt». De leden vragen de regering de bovenstaande vragen concreet te beantwoorden en niet te verwijzen naar het feit dat het RIVM onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport valt.
Het RIVM heeft tot nu toe geen gegevens verzameld of verwerkt voor het in kaart brengen van de mobiliteit tussen gebieden in Nederland. Het RIVM heeft wel alternatieven verkend om de mobiliteit binnen Nederland in kaart te brengen. Er is gebruik gemaakt van de Google Community Mobility Reports (https://www.google.com/covid19/mobility/) voor een overzicht van mobiliteit in Nederland als geheel, en deze afbeelding uit dat Google report zijn door het RIVM getoond in de Technische briefing door de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM, de heer Van Dissel. Anders dan dat is er geen gebruik gemaakt van Google gegevens. De opmerking «verkrijging Facebook gegevens loopt» slaat op de aanmelding van het RIVM bij het COVID-19 mobility project (https://www.covid19mobility.org/) gecoördineerd door de Harvard Chan School of Public Health. Het RIVM heeft geen overeenkomst met Facebook aangevraagd. Er is dus geen gebruik gemaakt van Facebookgegevens.
112. De leden van de PvdD-fractie vragen de regering verder om haar reactie op het bericht «Lang voor de coronaspoedwet volgde het CBS al telefoons van burgers» in het NRC van 10 juni 2020. Is het CBS in overtreding geweest voor wat betreft de omgang met locatiegegevens?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2 van de VVD-fractie.
113. Klopt het dat het CBS met zeer grote datasets van T-Mobile heeft gewerkt? Waren dat datasets met locatiegegevens? Volgens het CBS ging het om «pilotprojecten».
114. Kan de regering aangeven onder welke regelgeving deze pilots, die van de wet lijken af te wijken, zijn toegestaan?
Het is correct dat de brongegevens zeer groot zijn. Deze data zijn voor de (inmiddels gestopte) pilot bij T-Mobile onder strikte voorwaarden en kaders geautomatiseerd verwerkt tot geanonimiseerde geaggregeerde gegevens. Het CBS heeft aangegeven bij deze pilots uitsluitend anonieme datasets te hebben gebruikt, hetgeen is toegestaan op grond van de Telecommunicatiewet.
115. Acht de regering dit soort pilots wenselijk?
De regering heeft geen bezwaar tegen pilots zolang deze voldoen aan de relevante wettelijke voorschriften. De regering ziet de mogelijke maatschappelijke waarde van deze data en merkt op dat vergelijkbare data elders in Europa als voldoende anoniem wordt beoordeeld om binnen de wettelijke kaders van de ePrivacyrichtlijn en de AVG verwerkt en toegepast te worden. In het verleden is dergelijke data in Nederland wel toegepast, bijvoorbeeld om verkeersstromen in kaart te brengen of drukte in steden of bij evenementen inzichtelijk te maken. Dat is momenteel niet meer het geval, omdat AP van oordeel is dat deze data niet in voldoende mate is te anonimiseren. Hierin neemt de AP een wat stelligere positie in dan de toezichthouders in andere lidstaten en de European Data Protection Board.
116. Kan de regering bevestigen dat CBS-medewerkers op kantoor bij T-Mobile werkzaam waren? Welk doel diende dat?
Betrouwbare statistiek maken stelt hoge eisen aan de kwaliteit van data en een zekere mate van kennis over de data, zeker in het geval van data die nog niet voor statistiek bedoeld is. Daarom waren CBS-medewerkers tijdelijk werkzaam op kantoor bij de telecomaanbieder gelet op de technische vorm van het werk. In een pilot is het niet ongebruikelijk dat CBS-medewerkers meekijken met dataverwerking en samen met de bronhouder (die veel technische kennis heeft) overlegt hoe de data op een verantwoorde manier verwerkt kunnen worden. Het doel van een pilot is immers ook om van de uitvoering te leren. Hierbij is relevant dat in de pilot alleen de anonieme uitkomsten (de tellingen) aan het CBS zijn geleverd, die deze verder representatief maakt.
117a. De leden van de PvdD-fractie hebben verder een aantal vragen over de wetstechnische keuzes die gemaakt zijn. Kan de regering aangeven waarom ervoor gekozen is de verdere uitwerking via een aanwijzing te doen? Waarom is deze informatie niet reeds in de wetgeving opgenomen?
De regering heeft ervoor gekozen de technische voorschriften voor het aanleveren van de informatie die limitatief is opgesomd in het tweede lid, in aanwijzingen verder uit te werken, omdat de technische systemen per aanbieder kunnen verschillen. Het ontwerp voor het systeem van informatieverstrekking aan het CBS wordt momenteel uitgewerkt. Daarnaast kunnen in de aanwijzing afhankelijk van de tijd die een aanbieder nodig heeft om zijn specifieke systeem klaar te maken voor aanlevering van de tellingen aan het CBS per aanbieder verschillende startdata worden opgelegd. Ook kunnen in de aanwijzing verduidelijkingen worden gegeven over de manier waarop de afgeleide herkomst moet worden vastgesteld (bijvoorbeeld: hoe het gemiddelde over de afgelopen 30 dagen moet worden berekend, welke gemeentegrenzen worden aangehouden in geval van een tussentijdse wijziging, hoe moet worden omgegaan met antennedata van een antenne die op de rand van een gemeentegrens staat, etc). De aanwijzingen worden opgesteld in overleg met het CBS, het RIVM en de aanbieders zelf, zodat tot praktische en werkbare oplossingen wordt gekomen. Daarbij zijn dataminimalisatie (vanuit het oogpunt van bescherming van de privacy) en het zo veel mogelijk beperken van de nalevingskosten voor de aanbieders belangrijke uitgangspunten.
117b. Is de regering bereid om geen aanwijzingen te geven over het verwerken van informatie voordat de Kamer zich heeft kunnen uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard van de voorschriften die in de aanwijzingen zullen worden uitgewerkt is het niet opportuun om deze pas na tussenkomst van de Tweede Kamer te geven. Het gaat om technische en praktische afspraken die geen gevolgen hebben voor het type informatie dat op grond van de wet moet worden gedeeld met het CBS. Dat is immers al limitatief opgesomd in het tweede lid van artikel 14.7 van de wet. Het is bovendien niet uitgesloten dat uit de aanwijzingen bedrijfsgevoelige informatie over de systemen van de verschillende aanbieders kan worden afgeleid.
118. Waarom heeft de regering in de wet (artikel 1, zesde lid) opgenomen dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de aanwijzingen nog kan wijzigen?
Dit is in de wet opgenomen omdat uit de praktijk kan blijken dat bepaalde technische voorschriften moeten worden bijgesteld, of bijvoorbeeld om in voorkomend geval te verduidelijken hoe met een wijziging in de gemeentegrenzen moet worden omgegaan. Een wijziging kan niet leiden tot een verplichting om meer of andere informatie aan te leveren dan die is opgesomd in het tweede lid.
119. Op welke manier is de positie van het parlement bij zo’n wijziging gewaarborgd?
Indien een wijziging van de aanwijzing relevant is voor de doeltreffendheid van de informatieverstrekking zal hierover verslag worden gedaan aan de Tweede Kamer bij de evaluatie» bedoeld in het achtste lid van de wet.
120. Op welke wijze wordt de impact op de privacy gewogen bij de deze aanwijzingen (zie ook de kritiek van de AP op dit punt)?
De kritiek van de AP op dit punt had betrekking op het wetsvoorstel zoals dit in concept aan haar is voorgelegd. In dat concept zou de aard van de te verstrekken informatie nog bij aanwijzing worden bepaald. Dit is naar aanleiding van de kritiek van de AP nu juist limitatief in de wet zelf opgesomd. De aanwijzing heeft inmiddels dus een heel ander karakter gekregen dan in het wetsvoorstel waarop de kritiek van de AP betrekking had. Overigens zal ook bij de aanwijzing op grond van het zesde lid zoals dat nu in de Kamer voorligt dataminimalisatie als uitgangspunt gelden.
121. De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat dit wetsvoorstel alleen het CBS verplicht de gegevens uitsluitend voor de bestrijding van het COVID-19 virus te gebruiken? Klopt het dat deze wettelijke verplichting in de huidige vorm niet van toepassing is voor het RIVM? Waarom is daarvoor gekozen? Is regering bereid deze omissie te repareren?
Deze stelling is niet juist. In artikel 14.7, eerste lid, wordt in het tweede deel van de tweede volzin uitdrukkelijk bepaald dat het RIVM «deze informatie uitsluitend gebruikt in verband met diens taak op grond van artikel 6c van de Wet publieke gezondheid bij de bestrijding van het coronavirus (2019-nCoV)». Deze wettelijke verplichting geldt dus nadrukkelijk ook voor het RIVM.
122a. De leden van de PvdD-fractie hebben nog enige vragen over de data die deze wet beschikbaar gaat maken. Allereerst hebben zij vragen over de status van deze gegevens. Zijn de gegevens persoonsgegevens of niet? De leden lezen namelijk in de memorie van toelichting en de verschillende adviezen hierover verschillende opvattingen.
De gegevens die de aanbieders gedurende dertig dagen in gepseudonimiseerde vorm moeten bewaren, zodat zij de afgeleide herkomst van een telefoon kunnen vaststellen zijn persoonsgegevens. De tellingen die de aanbieders aan het CBS verstrekken zijn geen persoonsgegevens. Hierop is uitgebreider ingegaan in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie.
122b. Klopt het dat de uiteindelijke definitie afhangt van wat gezien wordt als «redelijke inspanning» om de gegevens weer herleidbaar te maken?
De redelijkheidstoets speelt inderdaad een rol in de Europeesrechtelijke definitie van wat een persoonsgegeven is. In de jurisprudentie over dit begrip is daarnaast belangrijk dat informatie niet herleidbaar is in de zin van de AVG en de ePrivacyrichtlijn wanneer het de enige partijen die de beschikking hebben over deze informatie wettelijk verboden is de informatie terug te herleiden tot individuen, zoals hier het geval is.
123. Deze leden zijn van mening dat wanneer niet uitgesloten is dat gegevens herleidbaar zijn de keuzevrijheid om wel of niet deel te nemen een absolute noodzaak is. Is de regering met de leden van de PvdD-fractie van mening dat wanneer elke Nederlander verplicht wordt deel te nemen deze «redelijkheidstoets» niet langer van toepassing zou moeten zijn? Deelt de regering dat wanneer deelname verplicht is en wanneer gegevens tot de persoon te herleiden zijn dit automatisch persoonsgegevens zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om een Europeesrechtelijke definitie, waarin de redelijkheidstoets een plek heeft, aan te passen. Daarnaast kent het Europese kader voor de bescherming van persoonsgegevens, bestaande uit de AVG en de ePrivacyrichtlijn, meerdere rechtsgrondslagen voor verwerking van persoonsgegevens, waar toestemming er een van is. In het privacyrecht is voor het verwerken van persoonsgegevens (die dus wel herleidbaar zijn) toestemming geen vereiste wanneer een beroep kan worden gedaan op een van de andere verwerkingsgrondslagen. In het wetsvoorstel dat hier aan de orde is wordt voorzien in de verwerking van persoonsgegevens door de aanbieders op grond van de specifieke verwerkingsgrondslag die het voorgestelde artikel 14.7 daarvoor biedt ten behoeve van de informatieverstrekking aan het RIVM voor de bestrijding van het coronavirus. Dit is een doelstelling die wordt toegestaan door het Europese kader, aangezien deze verwerking dient ter waarborging van de openbare veiligheid, daaronder begrepen de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte, en andere doelstellingen genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming, waaronder belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van volksgezondheid. De gegevens die aan het CBS en RIVM worden verstrekt zijn niet herleidbaar en de enige partijen die de gegevens kunnen inzien is het bovendien wettelijk verboden om dat te proberen, als het al technisch mogelijk zou zijn.
124. Kan de regering aangeven waarom gekozen is voor de drempelwaarde van vijftien individuen per datapunt in plaats van 10 bij de verwerking van deze gegevens? Waaruit blijkt dat bij een drempelwaarde van vijftien individuen dit voldoende bescherming biedt?
De gekozen drempelwaarde is een ervaringscijfer vanuit CBS. Bij bevolkingsstatistieken wordt de drempelwaarde van 10 gehanteerd. Voor de veiligheid is hier gekozen voor een waarde 15, zodat we zeker weten dat onthulling van het individu is uitgesloten. Doordat risico is uitgesloten, zal het verhogen van de drempelwaarde geen winst opleveren in meer bescherming en zal het enige resultaat van verhoging van de drempelwaarde, verlies aan informatie zijn.
125. De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze het gebruik van mobiele telefoons risicogroepen gaat beschermen. Is de regering ervan op de hoogte dat het gevaar dat een besmetting met COVID-19 vormt (per leeftijdscohort) tegengesteld is ten opzichte van het smartphonebezit, dus dat jonge mensen relatief weinig te vrezen hebben van COVID-19 en massaal in het bezit van een (of meerdere) smartphones zijn, terwijl ouderen veel meer gevaar lopen en veel minder gebruik maken van smartphones. Wat betekent dit voor de waarde van de te verzamelen data? Hoe gaat de regering dit gat in de waarnemingen van ouderen zonder smartphone opvangen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 106 van de PvdD-fractie. De data bevat alleen het totaal aantal personen in een gemeente, gemeld per uur, en met welke herkomst. Vergelijking van data met verschillende tijden, maar binnen dezelfde gemeente en met dezelfde herkomst, geeft informatie omtrent verandering in het aantal aanwezige personen.
126. Hoe gaat de regering om met het gegeven dat sommige individuen twee telefoons hebben en andere één of geen? Op welke wijze gaat voor deze verschillen gecorrigeerd worden?
Omdat het RIVM snelle risicoschattingen wil kunnen maken ten behoeve van een effectievere en snellere bestrijding van het coronavirus, is het noodzakelijk om een compleet beeld van de tellingen te hebben. Het moeten uiteraard ook representatieve gegevens zijn over de Nederlandse bevolking. Bij het CBS vindt daarom ook nog een correctie plaats om van de verkregen informatie representatieve gegevens te maken. Niet iedereen bezit immers een telefoon (bijvoorbeeld jonge kinderen) en sommige mensen bezitten meerdere telefoons. Om een representatief beeld van de verplaatsingen te krijgen wordt deze bias eruit gedestilleerd. Hierbij wordt gestreefd naar zo veel mogelijk transparantie met betrekking tot de door het CBS gehanteerde methodiek en aard van de daarbij verwerkte data. Het CBS maakt een technische beschrijving van de werkwijze openbaar, waarin ook algoritmes beschreven zijn.
127. Kan de regering aangeven op welke wijze elk uur de meting verricht wordt? Wordt het aantal mensen in een gemeente bepaald aan de hand van één meting op één bepaald moment? Is dit dan een vast moment of wordt gekozen voor de gemeente waarin de desbetreffende telefoon gedurende dat uur het meest aanwezig is geweest?
Het wetsvoorstel voorziet in een verplichting om bestaande verkeersgegevens afkomstig uit het mobiele netwerk, die ontstaan wanneer een telefoon verbinding maakt met het netwerk, in een separaat systeem te registreren, zodanig dat voor elke telefoon die in verbinding staat met het netwerk maximaal éénmaal per uur wordt geregistreerd en bewaard in welke gemeente deze verbinding maakt. Van de antenne waarmee verbinding is gemaakt is bekend in welke gemeente deze zich bevindt. Op basis hiervan wordt de telefoon meegerekend bij het totaalaantal in een gemeente. Het is daarbij belangrijk om te beseffen dat dit een benadering is. Zo is op de gemeentegrenzen niet exact vast te stellen in welke gemeente een telefoon zich bevindt.
Er is per telefoon één meting per uur. Dit is niet een vast tijdstip: uit de verkeersgegevens die ontstaan uit het maken van verbinding met het netwerk wordt via een rekenmethode de meest relevante registratie van verkeersgegevens geselecteerd. Alleen de gemeente die uit de locatie van de antenne in die registratie kan worden afgeleid, wordt geregistreerd en bewaard, de rest van de verkeersgegevens wordt voor dit doel niet bewaard. Wanneer een telefoon in een bepaald uur geen verbinding heeft gemaakt met het netwerk wordt er voor dat uur geen locatie geregistreerd en dus ook niets bewaard.
De exacte methode waarop deze data wordt gegenereerd, is afhankelijk van de specifieke technische kernmerken van de mobiele netwerken en kan daarom per aanbieder verschillen. Daarbij zal in overleg met de aanbieder worden bepaald op welke wijze aan de wettelijke verplichting kan worden voldaan, met als uitgangspunt data-minimalisatie en het beperken van de implementatiekosten en -termijn.
128. Kan de regering aangeven op welke wijze de afgeleide herkomst bepaald wordt? Wordt dit gedestilleerd uit de meest voorkomende gemeente in de meting per uur of uit metingen gedurende de gehele dag?
De afgeleide herkomst wordt bepaald door uit de ten behoeve van de uurtelling per pseudoniem geregistreerde gemeenten van de afgelopen 30 dagen (x 24 uur) de meest voorkomende gemeente te kiezen. Dat is op dat moment de afgeleide herkomst van dat pseudoniem. Onder die afgeleide herkomst wordt die telefoon dus (anoniem) meegeteld in de totaalaantallen.
129. Waarom is er geen wettelijke beperking voor de frequentie van metingen opgenomen in de wet?
Bij nota van wijziging wordt deze beperking voor de frequentie van metingen opgenomen. Per telefoon wordt ten behoeve van de tellingen maximaal één keer per uur de gemeente waar deze verbinding maakt met het netwerk geregistreerd en uitsluitend deze geregistreerde gemeente wordt gedurende maximaal dertig dagen bewaard ten behoeve van het vaststellen van de afgeleide herkomst van de houder van de telefoon.
130. Klopt het dat voor het bepalen van de afgeleide herkomst er voor elk pseudoniem een archief met minimaal de locatiegegevens van de laatste 30 dagen wordt bijgehouden?
Voor het bepalen van de afgeleide herkomst wordt voor elk pseudoniem gedurende dertig dagen bijgehouden in welke gemeente de telefoon op het moment van de uurmeting verbinding maakte met het netwerk. Hier wordt telkens uit berekend waar de telefoon de afgelopen dertig dagen gemiddeld de meeste tijd aanwezig was, en dit wordt als afgeleide herkomst gebruikt in het uitsplitsen van de uurtellingen van die dag. Verwezen wordt naar het voorbeeld in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie. Het is dus niet zo dat alle locatiegegevens van de laatste 30 dagen hiervoor worden bijgehouden. Dit is bij nota van wijziging ook wettelijk verduidelijkt.
131. De leden van de PvdD-fractie vragen op welke wijze wordt voorkomen dat er vertekende beelden gaan ontstaan. Klopt het dat wanneer een trein op een bepaald moment door een gemeente rijdt alle passagiers aan die gemeente toegerekend worden? Klopt het dat wanneer er files zijn in de ochtend en de namiddag een aantal gemeentes langs de desbetreffende wegen grotere hoeveelheden «bezoekers» zullen laten zien dan gedurende de rest van de dag? Deelt de regering de stelling dat dit niets zegt over het besmettingsrisico in de desbetreffende gemeente? Op welke wijze geeft de werkwijze van de regering rekenschap van bovengenoemde problemen?
De exacte technische implementatie is nog onderwerp van overleg tussen het RIVM, CBS, EZK, VWS en de sector. Voorzien wordt in een methode die tenminste éénmaal per uur van elke aan het netwerk verbonden telefoon registreert waar deze zich bevindt. Het ligt voor de hand dat dit niet een vast moment per uur is. Daarbij kan het voorkomen dat een gebruiker onderweg is, bijvoorbeeld op de snelweg of in de trein, en daarbij tijdelijk wordt toegekend aan de gemeente waarin hij of zij zich bevindt. De regering deelt met de PvdD dat hieruit geen besmettingsrisico voor de betreffende gemeente kan worden afgeleid. De methodiek voor het selecteren van de meest relevante registratie voor de uurmeting filtert dergelijke gegevens (van passerende treinen) er daarom uit.
132. De leden van de PvdD-fractie hebben vragen over het pseudonimiseren van de gegevens. Krijgt elke telefoon elke dag een nieuw pseudoniem of worden telefoons direct (en voor de gehele werkingsduur van de wet) aan hetzelfde pseudoniem gekoppeld? Erkent de regering dat wanneer elke dag opnieuw gepseudonimiseerd wordt de zeggingskracht van de informatie aan waarde verliest? Erkent de regering dat wanneer elke dag hetzelfde pseudoniem gebruikt wordt dit het herleiden tot een persoon vele malen makkelijker maakt? Welke keuze maakt zij in het hierboven geschetste dilemma?
Voor het bepalen van de afgeleide herkomst is het noodzakelijk dat het pseudoniem dat wordt toegekend aan een telefoon voor 30 dagen gelijk blijft. Data ouder dan 30 dagen wordt uit het desbetreffende systeem bij de aanbieder verwijderd. De regering deelt de zorg over het herleiden van de gepseudonimiseerde gegevens tot een persoon niet: de aanbieders, die al over de brondata beschikken, zijn de enige die over deze gepseudonimiseerde gegevens beschikken. Geen enkele andere partij krijgt hier toegang toe. Bovendien gelden hier strenge beveiligingseisen.
133. Waarom is besloten de gegevens van alle telecomproviders te verzamelen? Hoe is dat te rijmen met het principe van dataminimalisatie? Welke informatie kan wel verkregen worden door de data van alle telecomproviders te gebruiken die niet verkregen had kunnen worden door de data van slechts een of twee telecomproviders te gebruiken, of is ervoor gekozen alle telecomproviders te gebruiken omdat er anders een verstoring van de markt zou optreden?
Informatie van enkele providers is geen reële mogelijkheid. Vergeleken met informatie van alle providers zal de kans op onthulling groter zijn en de waarde van informatie lager, terwijl dezelfde hoeveelheid werk verricht moet worden.
134. Zijn er andere manieren van dataminimalisatie onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Voor de bespreking van alternatieven voor het wetsvoorstel wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1a van de VVD-fractie. Daaruit is gebleken dat alleen het verstrekken van tellingen op basis van telecommunicatiegegevens voldoende effectief zal zijn voor de taak van het RIVM bij het bestrijden van het coronavirus. Vervolgens is bij de inrichting van het wetsvoorstel, mede op advies van de AP, bij elke keuze die gemaakt kon worden gekozen voor de optie waarbij zo min mogelijk persoonsgegevens worden verwerkt op een zo privacyvriendelijk mogelijke manier, zonder af te doen aan de effectiviteit van de informatieverstrekking aan het RIVM. Er is daarom voor gekozen om uitsluitend gebruik te maken van verkeersgegevens die reeds door de telecommunicatieaanbieders worden verwerkt, om deze gegevens uitsluitend door de aanbieders zelf te laten verwerken, en om geen herleidbare gegevens te delen met het CBS en RIVM. In plaats daarvan worden uitsluitend anonieme tellingen aan de hand van die gegevens door de aanbieders aan het CBS en RIVM verstrekt.
135. De leden van de PvdD-fractie vragen of is overwogen een kleine lokale proef uit te voeren om te ontdekken wat de zeggingskracht is van de ingewonnen data alvorens heel Nederland aan dit ingrijpende experiment te onderwerpen. Zo nee, waarom niet? Deze leden zijn namelijk van mening dat het niet te verantwoorden is om een systeem te kiezen, waarbij iedereen die in Nederland is en een telefoon in zijn bezit heeft automatische deelneemt. Zij achten dit disproportioneel.
Een lokale proef is niet overwogen: dat zou kostbare tijd kosten en ook geen toegevoegde waarde geven gelet op de ervaring die al bekend is uit andere landen. Een lokale proef kan ook niet representatief worden opgezet. Bezoekers van buiten het gebied dat aan een lokale proef zou deelnemen zouden dan niet kunnen worden ingedeeld naar afgeleide herkomst: deze bezoekers zouden immers niet uit een gemeente komen die deelneemt aan die proef. Daarmee kan een lokale proef geen representatief beeld geven van de zeggingskracht van de ingewonnen informatie. Uit de ervaringen in andere landen, die beschreven zijn in het antwoord op vraag 7b van de VVD-fractie, heeft RIVM bovendien al geconcludeerd dat deze informatie effectief bijdraagt aan de bestrijding van het virus.
136. Op welke manier kunnen mensen aangeven dat zij niet wensen deel te nemen aan het verzamelen van de telecomdata?
137. Heeft de regering opties overwogen waarbij niet iedereen verplicht mee hoeft te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren die opties en waarom zijn ze afgevallen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie, waarin de alternatieven voor dit wetsvoorstel zijn besproken.
138. Zijn er andere methoden om niet mee te doen dan het uit de telefoon nemen van de simkaart?
Een telefoon wordt niet meegeteld in de tellingen als de telefoon uit of in vliegtuigmodus staat of als de SIM niet ontgrendeld is: dan maakt de telefoon geen verbinding met het mobiele communicatienetwerk. Wanneer de simkaart uit de telefoon is genomen, maakt de telefoon enkel verbinding met het netwerk wanneer een noodoproep wordt gedaan.
139. Weet de regering hoeveel mensen bewust een «ouderwetse» telefoon hebben om te voorkomen dat «slimmere» varianten informatie over hen verzamelen? Welke optie laat u deze mensen?
Zoals gezegd worden alleen anonieme tellingen verwerkt door het CBS en het RIVM. Het is voor deze tellingen niet relevant of het om een ouderwetse mobiele telefoon of een smartphone gaat.
140. De leden van de PvdD-fractie vragen de regering of er rekening is gehouden met de impact die deze wet heeft op andere grondrechten dan het grondrecht op privacy. Is er rekening gehouden met de ongewenste effecten op bijvoorbeeld het recht op demonstratie en het recht op beweging?
Het wetsvoorstel heeft geen negatieve gevolgen voor het recht op demonstratie en het recht op beweging en kunnen daar ook niet voor worden gebruik omdat RIVM pas achteraf tellingen op gemeentelijk niveau ontvangt. Andersom kan het wetsvoorstel juist bijdragen aan het beperken van de noodzaak om deze rechten in te moeten perken. Met een betere informatiepositie (nogmaals: op grond van anonieme data) kan het RIVM meer maatwerk adviseren wanneer aanscherping van de maatregelen nodig blijkt en deze gevolgen kunnen hebben voor de vrijheid om te demonstreren en bewegen.
141. Deelt de regering de mening van de leden dat het onwenselijk zou zijn als door een overheidsinstantie bijgehouden wordt welke mensen afreizen naar een demonstratie? Zo ja, waarom laat dit wetsvoorstel dat dan toch toe? Zo nee, hoe voorkomt de regering dat dit toch in de data besloten blijft liggen?
Het is inderdaad onwenselijk als de overheid bij zou houden welke mensen afreizen naar een demonstratie. Het wetsvoorstel staat dit echter nadrukkelijk niet toe en maakt dit ook praktisch niet mogelijk. De gegevens die met het CBS en het RIVM worden gedeeld bestaan uitsluitend uit anonieme tellingen waarbinnen geen individuen kunnen worden gevolgd of geïdentificeerd.
142. Acht de regering het aannemelijk dat sommige inwoners van Nederland zich nog verder bespied zullen voelen? Acht de regering dat wenselijk?
De regering acht het recht op privacy en vrijheid uitermate belangrijk en begrijpt het als mensen zich zorgen maken als dat in hun ogen in het geding is. De regering hecht er dan ook aan om ook middels deze nota naar aanleiding van het verslag eventuele zorgen weg te kunnen nemen en te verduidelijken aan de Kamer en aan alle ingezetenen van Nederland dat het CBS en het RIVM uitsluitend de beschikking zullen krijgen over anonieme tellingen van het aantal mobiele telefoons dat in een bepaald uur in een bepaalde gemeente aanwezig is, ingedeeld per afgeleide herkomst van de mobiele telefoon. Hierin zijn geen individuen te volgen of te identificeren.
143. De leden van de PvdD-fractie vragen op welke wijze wordt voorkomen dat een inlichtingendienst zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) de locatiegegevens in te zien krijgt?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 6a van de leden van de VVD-fractie.
144. Klopt het dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 toestaat dat er zonder toestemming van de Minister te vragen informanten ingezet kunnen worden die deze gegevens doorsluizen naar de inlichtingendiensten? Klopt het dat de diensten deze informatie kunnen delen met buitenlandse diensten zonder dat daarvoor vooraf toestemming gevraagd dient te worden? Zo nee, hoe zit het dan wel?
145, Klopt het dat de AIVD of MIVD ook informanten in kunnen zetten bij het CBS of bij de telecomproviders? Zo nee, in hoeverre kunnen de diensten volgens de regering grip krijgen op de informatie die deze wet beschikbaar maakt?
146. Op welke wijze gaat de regering voorkomen dat dit kan gebeuren?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 59 van de GroenLinks-fractie. Gegevens die niet door de diensten worden verworven, kunnen ook niet met buitenlandse diensten worden gedeeld.
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
147. De leden van 50PLUS-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hier nog wel enkele vragen over. Deze leden van 50PLUS-fractie vragen op basis van welke overwegingen er gekozen is voor dit zware middel, een tijdelijke aanvulling op de Telecomwet? Zijn er andere, lichtere middelen overwogen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1b van de VVD-fractie, waar de alternatieven voor dit wetsvoorstel zijn besproken.
148. Deze leden vinden het belangrijk dat bij een dergelijk zwaar middel, het vastleggen van verplaatsingsgegevens van de bevolking, heel concreet is welke resultaten er kunnen worden behaald. Daarvan zijn deze leden nog niet overtuigd. Zegt bijvoorbeeld de aanwezigheid van meer mensen van een andere «afgeleide herkomst» in een bepaalde gemeente voldoende over de risico» als niet bekend is waar en hoe zij zich ophouden ten opzichte van elkaar, wat hun kenmerken zijn of dat zij al dan niet voldoen aan de regel van anderhalve meter?
Het is belangrijk om een waarschuwingssysteem te hebben zodat gemeenten, GGD en veiligheidsregio’s weet hebben dat er risico bestaat op het optreden van coronavirusbesmetting, hierdoor is het mogelijk een waarde aan alertheid te geven. Daarbij wordt het mogelijk voor laatstgenoemde partijen om snel in te grijpen bij mogelijke clustervorming van het coronavirus, en in kaart te brengen hoe omvangrijk patronen zijn. Mocht er opgetreden moet worden bij een besmetting, dan is het belangrijk om de juiste informatie over het aantal aanwezige mensen te hebben.
Aanwezigheid van mensen van een andere afgeleide herkomst betekent dat er beweging naar andere regio’s is, hierdoor kan er een waarde gegeven worden aan mate van alertheid voor andere veiligheidsregio’s, GGD’en en gemeentes van een andere herkomst.
Het is de intentie om de telecomdata op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau te houden, zodat elke mogelijkheid van privacyschending vermeden wordt. De te verzamelen informatie bevat geen informatie omtrent de afstand tussen personen, of kenmerken van personen, of hoe personen zich ophouden ten opzichte van elkaar. De data bevat alleen het totaal aantal mobiele apparaten in een gemeente, gemeld per uur en met welke afgeleide herkomst.
149. De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke wijze telecombedrijven, zowel praktisch als financieel, worden ondersteund bij het uitvoeren van deze wet. Hoe zullen de overgedragen gegevens beveiligd worden? Welke absolute garantie bestaat er dat gegevens niet in verkeerde handen terechtkomen? De overheid heeft immers bepaald geen vlekkeloze track record waar het ICT en beveiliging betreft.
De aanwijzingen waarin de technische randvoorwaarden worden bepaald, worden opgesteld in overleg met de telecomaanbieders en het CBS, zodat de aanlevering technisch soepel kan verlopen zodanig dat de privacy en continuïteit van dienstverlening zijn geborgd en op een manier die zo min mogelijk kosten voor de telecomaanbieders met zich meebrengt. Het is de intentie van de regering om de gekozen systematiek zo veel mogelijk te doen aansluiten bij de bestaande systemen van de aanbieder. Zo kan waar mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande systemen, processen en expertise en worden de implementatiekosten en -termijn zoveel mogelijk beperkt. Waar nieuwe systemen moeten worden ingericht zullen deze moeten voldoen aan dezelfde strenge eisen als de bestaande systemen van de aanbieder. De telecomaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van de gegevens die zij in hun beheer hebben. Over de beveiliging van de gegevensoverdracht zullen afspraken worden gemaakt die ook hun weerslag kunnen krijgen in de aanwijzingen. Het CBS voldoet aan strenge beveiligingsnormen en heeft juist een vlekkeloze track-record. De systemen worden bovendien extern geaudit op effectiviteit, doelmatigheid en veiligheid.
150. Deze leden vragen of dit wetsvoorstel niet meer effect zou hebben in combinatie met een zogenaamde corona-app, waarmee besmettingen en contacten beter in beeld worden gebracht.
De notificatieapp en dit wetsvoorstel hebben een ander doel. De tellingen die het RIVM op basis van het wetsvoorstel verkrijgt worden door het RIVM zelf gebruikt om signalen af te geven aan bijvoorbeeld GGD’en en om de effecten van maatregelen te kunnen monitoren. De app wordt ontwikkeld om het bestaande bron- en contactonderzoek van de GGD’en aan te vullen. Door de app als aanvullend middel in te zetten kunnen meer individuele burgers sneller, op eenvoudige wijze en met een hoge mate van anonimiteit geïnformeerd worden over een verhoogde besmettingskans doordat zij in de buurt geweest zijn van iemand die besmet is.
151. Volgens de memorie van toelichting kan er met deze wet beter lokaal maatwerk worden geleverd, en dat is inderdaad voorstelbaar. Op gemeenteniveau kan één en ander worden uitgelezen. Nu is het streven om zo maatregelen op zo’n manier te nemen dat ze zo min mogelijk ingrijpend zijn, maar de leden van 50PLUS-fractie kunnen zich ook voorstellen dat het nemen van maatregelen op gemeenteniveau, wat deels al gebeurt, ook kan leiden tot onduidelijkheid, tot een lappendeken van verschillen. Hoe zal worden voorkomen dat er te grote verschillen tussen gemeenten ontstaan?
Acties en beslissingen voor de publieke gezondheid zijn in de Wet publieke gezondheid belegd bij burgemeester, GGD en veiligheidsregio. Het is de intentie om de telecomdata op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau te houden, zodat elke mogelijkheid van privacyschending vermeden wordt. Een aggregatie op wijkniveau is daarom onwenselijk.
152. Kan de regering een reactie geven op het bericht dat het CBS in het verleden al vergelijkbare gegevens verzamelde?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2 van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
153. De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen over de proportionaliteit en noodzakelijkheid van het voorliggende voorstel. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat op de markt een data-analysesysteem beschikbaar is waarbij geanonimiseerd gebruik wordt gemaakt van de data van één telecomoperator. Heeft de regering benutting van dergelijke systemen serieus bekeken en overwogen? Deze leden horen graag waarom benutting van bestaande systemen niet voldoende zou zijn. Zij willen erop wijzen dat bestaande systemen al in werking zijn, en derhalve geen kinderziektes meer met zich meebrengen en er sneller geschakeld kan worden.
Het is de regering bekend dat diverse commerciële partijen hun diensten aan de regering ter beschikking hebben gesteld. Het gaat veelal om partijen die voorheen op commerciële basis toegang hadden tot data uit de telecomsector en op basis daarvan diensten ontwikkelden voor zowel commerciële als publieke opdrachtgevers, denk aan het inzichtelijk maken van mobiliteit, het meten van drukte in steden of bij evenementen. De afgelopen jaren is in Nederland om diverse redenen het verstrekken van telecomgegevens ten behoeve van dergelijke producten gestaakt.
In dit geval legt het wetsvoorstel een specifieke taak neer bij het CBS vanwege het zwaarwegende publieke belang dat hieraan verbonden is. Door de gekozen opzet worden de gegevens zoveel mogelijk binnen de aanbieders verwerkt en worden alleen anonieme tellingen overgedragen aan het CBS.
154. De leden van de SGP-fractie horen graag of en op welke wijze lopende de inzameling van data door het CBS en het RIVM door deze instituten inzicht gegeven moet worden in de wijze waarop ze omgaan met de beschikbaar gestelde data.
Dit wordt meegenomen in de evaluatie op grond van het achtste lid, waarin de Kamer zes maanden na de start van deze gegevensverwerking wordt geïnformeerd over de doelmatigheid. De regering zal in de evaluatie in ieder geval ingaan op de wijze waarop het CBS de gegevens heeft bewerkt en in welke vorm zij deze aan het RIVM heeft verstrekt (type rapportages) en op de wijze waarop het RIVM de gegevens heeft toegepast (bijvoorbeeld in het geven van signalen aan de GGD of in het adviseren van het kabinet bij het versoepelen dan wel aanscherpen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus).
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
155. De leden van de VVD-fractie merken op dat de AP verschillende bezwaren heeft geuit tegen het concept van het wetsvoorstel dat aan hen is voorgelegd. Kan de regering deze bezwaren uitputtend opsommen en daarbij aangeven op welke wijze al dan niet is tegemoetgekomen aan deze bezwaren?
De regering heeft een eerder concept van het wetsvoorstel op 13 mei 2020 aan de AP voorgelegd voor advies. Dat concept was nog heel anders vormgegeven, en wijkt dus op belangrijke punten af van het wetsvoorstel zoals dat uiteindelijk, na verwerking van alle kritiekpunten van de AP, is ingediend bij de Tweede Kamer. Voor de helderheid worden zowel het advies van de AP als het concept waar dit advies betrekking op had, hierbij meegezonden aan de Kamer12. Hieronder wordt per opmerking van de AP in haar advies van 14 mei 2020 beschreven tot welke wijzigingen dit heeft geleid.
«De AP acht de noodzaak voor deze ingrijpende maatregelen nog onvoldoende onderbouwd, de gekozen systematiek nog niet evenwichtig – ook in Europees perspectief – (...) en is van oordeel dat belangrijke waarborgen in de wetstekst nog ontbreken:
• het doel is nog onvoldoende duidelijk in de toelichting uiteengezet waardoor de noodzaak niet goed vastgesteld kan worden»
Naar aanleiding van dit kritiekpunt is in de toelichting de noodzaak voor en het doel van deze informatieverstrekking bij de uitvoering van de taak van het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus beter onderbouwd. De aangevulde tekst in de toelichting, ten opzichte van de toelichting die aan AP is voorgelegd, bestaat uit de tekst onder het kopje «Aanleiding en doel» en de eerste twee alinea’s en de laatste helft van de laatste alinea onder het kopje «Nut en noodzaak».
Ook is de gekozen systematiek naar aanleiding van het advies van de AP gewijzigd. Het wetsvoorstel voorzag op het moment dat de AP haar advies uitbracht nog in de introductie van een permanent artikel in de Telecommunicatiewet dat in en buiten werking zou worden gesteld al naar gelang de Minister van VWS gebruik maakt van de bevoegdheid tot het geven van opdrachten bij de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorende tot groep A. Omdat voorzien werd in herhaaldelijke toepassing van het artikel bij een eventuele terugkeer van het coronavirus of een nieuwe epidemie, was de informatie die de aanbieders zouden moeten verstrekken niet geconcretiseerd in het wetsartikel: dat zou pas in de aanwijzing gebeuren. Dit leidde ertoe dat, hoewel dat geenszins het voornemen was van het kabinet, het artikel zo gelezen kon worden dat de aanbieders zouden kunnen worden verplicht om veel gedetailleerdere gegevens te verstrekken aan het RIVM dan volgens de toelichting werd voorgenomen. Dit is naar aanleiding van het advies van de AP aangepast: de bepaling is tijdelijk en de gegevens worden uitsluitend verstrekt in het kader van de huidige bestrijding van het coronavirus. Ook zijn de te verstrekken gegevens op wetsniveau geconcretiseerd, zodat hier niet onbedoeld een te ruime vorderingsbevoegdheid mee wordt gecreëerd.
• «de belangrijkste afwegingen worden overgelaten aan enkel de Minister(s) in de vorm van een aanwijzing. Daarbij is er geen procedurele waarborg voor de bescherming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens door parlementaire, rechterlijke of onafhankelijke bestuurlijke betrokkenheid»
Doordat de te verstrekken informatie nu in de wetsbepaling zelf is vastgelegd en het om een tot de het coronavirusbestrijding beperkte toepassing gaat, is parlementaire betrokkenheid inmiddels gewaarborgd. De aanwijzing heeft uitsluitend nog betrekking op het opleggen van de verplichting zelf en de nadere praktische invulling van de vertrekking (de startdatum van eerste informatieverstrekking, de vertraging waarmee de informatie wordt verstrekt en de technische wijze waarop de gegevens moeten worden verstrekt).
• «de wetstekst bevat geen waarborg in de vorm van minimale aggregatie en maximale frequentie van de te leveren gegevens» en
• «de wetstekst is onvoldoende specifiek over de aard van de informatie»
Met het in de wettekst zelf opnemen van de te verstrekken informatie (tweede lid, aanhef en onderdeel a en b) en de maximale frequentie (tweede lid, onderdeel c) is het advies van de AP verwerkt om in de wettekst waarborgen op te nemen in de vorm van de minimale aggregatie en maximale frequentie van de te leveren gegevens en om specifieker te zijn over de aard van de informatie.
• «de wetstekst bevat niet een eenduidige maximale bewaartermijn»
De bewaartermijn is naar aanleiding van dit advies in het vijfde lid gemaximeerd op een jaar na verstrekking. Er is bovendien een duidelijke verplichting opgenomen voor zowel het CBS als RIVM om de verstrekte gegevens te vernietigen zodra deze niet langer nodig zijn voor de taak van het RIVM, en in ieder geval een jaar na verstrekking door de aanbieders.
• «als het CBS gegevens gaat verrijken is verwerkingsverantwoordelijkheid en een specifieke wettelijke taak aangewezen.»
In het definitieve wetsvoorstel is de taak van het CBS expliciet geregeld in het eerste lid, waarbij ook een heldere doelbinding is voorgeschreven: het CBS mag de verstrekte gegevens uitsluitend gebruiken en bewerken ten behoeve van het RIVM, die deze informatie op haar beurt uitsluitend mag gebruiken in verband met haar taak bij het bestrijden van het coronavirus. Zoals hiervoor al werd uitgelegd bood de aan de AP voorgelegde wettekst onbedoeld de mogelijkheid om ook persoonsgegevens te laten verstrekken aan het CBS. In dat geval zou het CBS als verwerker op moeten treden. De te verstrekken informatie is in het definitieve wetsvoorstel limitatief opgesomd in het tweede lid, en bestaat naar het oordeel van de regering, gesteund door de Raad van State, niet uit persoonsgegevens. Hiermee is dus ook geen sprake meer van een verwerking in de zin van de AVG, waar dit deel van het advies van de AP betrekking op had.
156a. Is er een oordeel bekend van de AP over het definitieve wetsvoorstel? Zo ja, kan dit oordeel gedeeld worden?
De AP heeft geen oordeel geveld over het definitieve wetsvoorstel. De regering ziet daar ook geen aanleiding toe, nu zij alle punten van kritiek in het eerdere advies van de AP heeft overgenomen in het definitieve wetsvoorstel.
156b. Heeft de AP zich ook uitgesproken over de legaliteit van het opvolgen door de telecomaanbieders van de aanwijzingen van de Minister voortvloeiend uit het wetsvoorstel? Zo ja, is hiermee het risico op mogelijke aansprakelijkheid van de telecomaanbieders gevrijwaard?
Het ligt niet in de rede dat de AP zich zal uitspreken over de legaliteit van het opvolgen door de telecomaanbieders van een verplichting op grond van artikel 14.7, en de daarbij te verstrekken dwingende aanwijzingen met betrekking tot de (technische) wijze van aanlevering van de informatie in het tweede lid aan het CBS. De telecomaanbieders hoeven niet te vrezen voor aansprakelijkheid: het wetsvoorstel biedt een eigenstandige rechtsgrond voor de verwerking van persoonsgegevens door de aanbieders, om de informatie te kunnen verstrekken aan het CBS ten behoeve van de wettelijke taak van het RIVM, die past in en wordt toegestaan binnen het systeem van de ePrivacyrichtlijn en de AVG. Artikel 15 van de ePrivacyrichtlijn (richtlijn 2002/58/EG) biedt hiervoor de ruimte ter waarborging van de openbare veiligheid, daaronder begrepen de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte, en andere doelstellingen genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming, waaronder de belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van volksgezondheid. Van deze mogelijkheid wordt met dit wetsvoorstel gebruik gemaakt ten behoeve van de bestrijding van het coronavirus. Hiermee is de rechtmatigheid van het wetsvoorstel geborgd. Medewerking aan het verstrekken van de informatie is bovendien niet vrijwillig, maar wordt op grond van artikel 14.7 verplicht zodra de Minister van de daarin opgenomen bevoegdheid gebruik maakt. Deze wettelijke verplichting vrijwaart de telecomaanbieders ook van het risico op aansprakelijkheid.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
157. De leden van de CDA-fractie lezen dat naar aanleiding van de bezwaren van de AP het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast. Kan de regering helder maken welke partij verantwoordelijk/aansprakelijk is wanneer op enig moment de privacywetgeving zou worden geschonden? Zijn dat de uitvoerders van de wet, zoals de telecomtelecomaanbieders, het CBS, het RIVM, of de regering? Hoe kan hierover vooraf aan alle betrokken partijen helderheid en zekerheid worden geboden?
Zoals hiervoor werd toegelicht creëert het voorgestelde artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet een eigenstandige rechtsgrondslag waarbinnen taken en bevoegdheden voor de aanbieders, CBS, RIVM en de ministers worden vastgelegd. Daarnaast gelden de beveiligingsverplichtingen voor de bescherming van de gegevens tegen verlies of onbevoegde toegang in hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet. Wanneer de betrokken partijen handelen binnen deze regels wordt geen privacywetgeving geschonden en is van aansprakelijkheid dan ook geen sprake. Wanneer een van deze partijen zich daar niet aan houdt dan is deze partij verantwoordelijk voor zijn eigen handelen of nalaten in strijd met de wet.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
158. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de aanpassingen die de regering heeft gemaakt met betrekking tot het uitgebreider toelichten van doel, nut en noodzaak van het wetsvoorstel in reactie op het advies van de AP. Kan de regering hier inzicht in verschaffen?
De aangevulde tekst in de toelichting, ten opzichte van de toelichting die aan AP is voorgelegd, bestaat uit de tekst onder het kopje «Aanleiding en doel» en de eerste twee alinea’s en de laatste helft van de laatste alinea onder het kopje «Nut en noodzaak».
159. Voorts vragen deze leden de regering of de Privacy Impact Assessment ook openbaar zal worden gemaakt.
De Privacy Impact Assessment wordt als bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd13.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
160. De leden van de SP-fractie constateren dat een oordeel van de AP op het moment van schrijven nog niet beschikbaar is. Zij constateren wel dat onderdelen van een eerder advies van de AP nog onverminderd relevant zijn. Het betreft hier bijvoorbeeld het ontbreken van een heldere doelstelling.
De doelstelling is naar aanleiding van het advies van de AP in de wet geconcretiseerd en vastgelegd. Het RIVM heeft bij de huidige bestrijding van het coronavirus behoefte aan de tellingen, per uur, per gemeente, van het totaal aantal mobiele telefoons dat daar aanwezig is, verdeeld naar afgeleide herkomst. Deze gegevens mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van haar taak ter bestrijding van het coronavirus. Dat is expliciet vastgelegd in het wetsvoorstel. Zoals ook is toegelicht bij het wetsvoorstel gaat het om het verkrijgen van een beeld van risicocontacten op populatieniveau (niet op individueel niveau) om GGD’en te waarschuwen en te adviseren over handelingsperspectief voor landelijk en lokaal bestuur. Doel is dus om 1) regionale signalen af te kunnen geven en 2) de effecten van maatregelen te kunnen monitoren. Dit betreft bijvoorbeeld de vraag of een advies/maatregel alleen in de spits wordt opgevolgd door de bevolking.
161. Maar ook onduidelijkheid of data alleen voor bewegingen tussen gemeenten/regio’s gebruikt gaan worden of ook voor het bijhouden van bewegingen binnen een gemeente. Ook ontbreekt een uitleg waarom data op uur basis nodig is.
In het tweede lid is een limitatieve opsomming gegeven van de informatie die de aanbieders aan het CBS, ten behoeve van het RIVM, moeten verstrekken. Hieruit blijkt duidelijk dat alleen de totaalaantallen mobiele telefoons in een hele gemeente worden verstrekt: dit betekent dat geen inzicht wordt verkregen in bewegingen binnen een gemeente. Door in het gemeentelijke totaalaantal onderscheid te maken op basis van de vermoedelijke herkomst van de mobiele telefoon (de gemeente waar de telefoon over de afgelopen 30 dagen gemiddeld het grootste deel van de tijd verbinding heeft gemaakt met het netwerk) wordt wél inzicht verkregen in de bewegingen van onherleidbare aantallen personen (met een minimum van 15 per afgeleide herkomstgemeente) tussen gemeenten.
De informatie op uurbasis is nodig om de dynamiek van stromen groepen goed te kunnen zien. Een uur is voldoende fijnmazig om drukte als gevolg van bijvoorbeeld het reizen in de spits of een markt die een bepaalde tijd heeft plaatsgevonden te kunnen herkennen. Fijnmazigere informatie is niet nodig voor dit doel, andersom maken grotere tijdvlakken de informatie minder goed bruikbaar.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
162. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering heeft overwogen voorliggend voorstel, na de ingrijpende wijzigingen, voor een tweede maal voor te leggen bij de AP. Zij verwijzen hierbij ook naar de zorg van telecompartijen dat een uitspraak van de AP noodzakelijk is voor zij tot uitvoering van deze wet kunnen overgaan.
De regering heeft geen aanleiding gezien het wetsvoorstel een tweede maal voor te leggen bij de AP, aangezien zij alle opmerkingen in het advies van de AP heeft verwerkt. Bovendien is het niet gebruikelijk, om meerdere malen advies te vragen op eenzelfde wetsvoorstel, zeker niet wanneer het een spoedwetsvoorstel betreft dat moet bijdragen aan de bestrijding van het coronavirus. Voor de telecomaanbieders zal op grond van het wetsvoorstel een wettelijke verplichting tot verstrekking van de gegevens gelden. Zoals eerder genoemd past de wettelijke verplichting binnen het stelsel van de ePrivacyrichtlijn en de AVG, en zal deze als zelfstandige verwerkingsgrondslag gelden. Hiervoor hebben de telecompartijen dan ook geen aparte instemming van of goedkeuring door de AP nodig. Indien de Tweede en Eerste Kamer instemmen met dit wetsvoorstel zullen zowel de telecompartijen als de AP aan deze wettelijke bepaling gehouden zijn.
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
163. De leden van de PvdD-fractie scharen zich achter de stevige kritiek die de AP op dit wetsvoorstel heeft. Zij vragen de regering allereerst waarom deze kritiek niet is meegestuurd met de wet zoals gebruikelijk is.
Alle punten in het advies van de AP, die overigens betrekking hadden op een eerdere versie en die allen zijn verwerkt in de ingediende versie van het wetsvoorstel, zijn besproken in paragraaf 2 van de memorie van toelichting. Het advies van de AP is abusievelijk niet meegezonden bij indiening van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar is wel gelijktijdig met de indiening van het wetsvoorstel door de AP openbaargemaakt op de website www.autoriteitpersoonsgegevens.nl. Voor de volledigheid wordt het advies alsnog met de nota naar aanleiding van het verslag meegezonden aan de Tweede Kamer.
164. Zij vragen de regering te reageren op de kritiek van de AP die stelt dat de voorliggende wet: «de noodzaak voor deze ingrijpende maatregelen nog onvoldoende onderbouwd, de gekozen systematiek nog niet evenwichtig is – ook in Europees perspectief- en (...) belangrijke waarborgen in de wetstekst (...) ontbreken.»
Op deze kritiek is reeds gereageerd in hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting, waarin op elk van de kritiekpunten op het oorspronkelijke concept zoals dat aan de AP is voorgelegd, is gereageerd. Verwezen wordt verder naar het antwoord op vraag 155, van de leden van de VVD-fractie.
165. Kan de regering aangeven waarom op dit moment de procedure wordt voortgezet terwijl de AP adviseert de procedure niet voort te zetten tot de door haar benoemde bezwaren zijn weggenomen? Is de regering bereid dit alsnog te doen?
De AP heeft haar advies op 14 mei uitgebracht, en had betrekking op het concept van het wetsvoorstel zoals dat er op dat moment uitzag. Nadien is het wetsvoorstel aangepast om aan alle door de AP in haar advies benoemde bezwaren tegemoet te komen.
166. Kan de regering de Kamer een uitgebreide reactie doen toekomen op ieder van de kritiekpunten die door de AP zijn aangedragen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 155 van de VVD-fractieleden.
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
167. De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat de AP een kritische reactie heeft gestuurd. Herleidbaarheid is niet uit te sluiten, stelt de AP. Op basis waarvan is besloten dat een minimum van vijftien eenheden per meting werkelijk genoeg zijn om herleidbaarheid uit te sluiten, terwijl in het wetsvoorstel met nadruk wordt gesteld dat gegevens niet herleidbaar zullen zijn.
Het minimum van vijftien eenheden per meting is op suggestie van de AP opgenomen om het risico op herleidbaarheid van de gegevens in dunbevolkte gebieden te voorkomen.
168. Ook vragen deze leden op welke wijze de gegevens geanonimiseerd worden, en of dat daadwerkelijk sluitend is?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie en vraag 35 van de D66-leden.
169. Ook stelt de AP het volgende: «De effectiviteit van de inzet van telecomdata moet in verhouding staan tot de inbreuk op de privacy. Het moet duidelijk zijn waarom alternatieven die minder ingrijpend zijn dan het delen van telecomdata, niet volstaan om het virus te bestrijden.» De leden van 50PLUS-fractie vragen om een reactie van de regering over de stellingname van de AP.
Er is gekeken naar alternatieven. Indicatoren die het verloop van de epidemie weergeven, zoals het aantal geteste personen en het aantal ziekenhuis- en IC-opnamen, geven het meest concrete beeld van het verloop. Echter, deze hebben een vertraging van 1 tot 3 weken. Daardoor is het risico erg groot dat de sturing te traag is en nieuwe, grootschalige maatregelen ingevoerd moeten worden om te voorkomen dat de zorg overbelast raakt en het virus zich nog sneller kan verspreiden. De verplaatsingsgegevens (de tellingen per uur van totaalaantallen mobiele eindapparaten (mobiele telefoons) per gemeente, uitgesplitst naar de afgeleide herkomst van de houder van de telefoon) geven het meest direct inzicht in hoeveel bewegingen er plaatsvinden tussen gemeenten. Verwezen wordt ook nog naar het antwoord op vraag 1b waar de technische alternatieven voor het telecomdata zijn beschreven.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
170. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is het Privacy Impact Assessment bij het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen.
De Privacy Impact Assessment wordt als bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer meegezonden.
171. Deze leden horen graag wanneer er een definitief oordeel van de AP komt over het voorliggende wetsvoorstel. Voorkomen moet worden dat telecomproviders door de wet verplicht worden data te leveren, terwijl ze op grond van de privacy verordening geen toestemming van de AP krijgen.
Aan alle kritiekpunten van de AP in haar eerdere advies is tegemoetgekomen, waardoor de regering geen aanleiding ziet een tweede advies op het wetsvoorstel aan te vragen bij de AP. Dat is ook niet gebruikelijk om te doen, en zeker niet bij een spoedwetsvoorstel dat moet bijdragen aan de bestrijding van het coronavirus. De regering hecht eraan te benadrukken dat de telecomproviders geen toestemming van de AP nodig hebben om de wettelijke verplichting op grond van dit wetsvoorstel na te leven. Ook de AP is na aanvaarding van het wetsvoorstel hieraan gebonden. Het wetsvoorstel creëert een eigenstandige grondslag om de bij de telecomproviders aanwezige persoonsgegevens (locatie- en verkeersgegevens) te bewerken om de afgeleide herkomst van telefoons vast te stellen, zodat deze onder die noemer kunnen worden meegeteld in de tellingen die de providers moeten verstrekken aan het CBS, ten behoeve van het RIVM.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
172a. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering waarop de voorgenomen geldingstermijn van één jaar is gebaseerd, waarom is gekozen voor een mogelijke verlenging zonder instemming of beoordeling van de Kamer en waarom het jaarlijkse besluit om het wetsvoorstel al dan niet te verlengen niet samenvalt met de halfjaarlijkse evaluatie die ook in het wetsvoorstel zit.
De inschatting is dat er gedurende een jaar een noodzaak zal zijn voor het voorgestelde artikel 14.7, omdat het monitoren van drukte en verplaatsingen op bevolkingsniveau tot nu toe de meest accurate manier is om de effecten van de (versoepeling van de) maatregelen te meten. Het meten van de effecten is weer essentieel, omdat zo de verspreiding van het virus in de gaten kan worden gehouden en indien nodig snel gereageerd kan worden. Zo kan verdere verspreiding zo veel mogelijk worden tegengegaan.
Naar verwachting zal over een jaar de noodzaak voor het meten van effecten aan de hand van monitoring van drukte en verplaatsing op bevolkingsniveau er niet meer zijn, omdat er dan waarschijnlijk een vaccin beschikbaar is. Het kabinet heeft in haar aanpak een aantal fasen onderscheiden (uitbraak-, overgangs-, controle- en vaccinatiefase). Op dit moment zitten we in de overgangsfase op weg naar de controlefase. Deze tellingen zijn bedoeld voor de controlefase. Als de vaccinatiefase is bereikt, zal er geen noodzaak meer voor het voorgestelde artikel 14.7 zijn. Tot die tijd zal die noodzaak er echter wel zijn.
172b. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat het logischer zou zijn om een besluit over het al dan niet verlengen van het wetsvoorstel met iedere halfjaarlijkse evaluatie te laten samenvallen?
De voorgestelde werkingsperiode van een jaar is niet in beton gegoten. In het wetsvoorstel is er rekening mee gehouden dat de ontwikkelingen niet met zekerheid te voorspellen zijn. Een vaccin kan bijvoorbeeld eerder beschikbaar komen, of een andere methode kan accurater blijken om de effecten te meten. Of er sprake is van noodzaak voor de voorgestelde bepaling, zal continue in de gaten worden gehouden. Als de noodzaak van de in dit wetsvoorstel geboden tijdelijke spoedeisende maatregel eerder ophoudt te bestaan, zal het voorgestelde artikel 14.7 zo spoedig mogelijk zal komen te vervallen. In artikel II, vierde lid, van het wetsvoorstel is het daarvoor zekerheidshalve mogelijk gemaakt om het voorgestelde artikel 14.7 op een eerder moment te laten vervallen dan de algemene vervaldatum.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
173. De leden van de CDA-fractie merken op dat ten behoeve van de tijdelijkheid van het wetsvoorstel artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet na een jaar vervalt, maar is verlenging met telkens maximaal twee maanden mogelijk. Is de regering het met deze leden eens dat verlenging altijd gepaard dient te gaan met een voorhangprocedure in het parlement?
Met de leden van de CDA-fractie is de regering het eens dat dit het uitgangspunt is. Daarom is in artikel II, derde lid, van het wetsvoorstel geregeld dat de voordracht voor een koninklijk besluit dat een verlenging regelt niet eerder wordt gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
174. De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan over de tijdsduur van deze wet. Waarom is er meteen gekozen voor een tijdsduur van een jaar en niet voor een kortere periode? Onder welke voorwaarden kan de tijdsduur van deze wet verlengd worden?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie. Of het wetsvoorstel verlenging behoeft, is afhankelijk van de vraag of de noodzaak voor het voorgestelde artikel 14.7 nog bestaat. Wanneer het volgen van de bewegingen en verplaatsingen van de bevolking niet meer de meest accurate methode is om het effect van maatregelen te meten, of het meten van de effecten niet meer nodig is, zal er geen behoefte meer zijn aan verlenging. Aangezien het wetsvoorstel voorziet in een voorhangprocedure voor het ontwerp van de voordracht voor een koninklijk besluit dat een verlenging regelt, heeft het parlement de mogelijkheid om zich uit te spreken over de noodzaak om de werking van artikel 14.7 te verlengen.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
175. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom er is gekozen voor de tijdsduur van een jaar.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
176. De leden van de SP-fractie vinden de vervaltermijn van de wet van een jaar buitengewoon lang en niet goed onderbouwd. Zij vragen de regering nog eens duidelijk te maken waarom zij een veel kortere termijn niet wenselijk achten.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie.
177. De leden merken op dat de regering de mogelijkheid wil behouden om na een jaar de wet nog te verlengen, met tweemaandelijkse termijnen na parlementaire tussenkomst. De leden vragen waarom, indien de regering dit een werkbare vorm acht, niet vanaf het begin wordt gekozen voor een tweemaandelijkse termijn die na parlementaire tussenkomst kan worden verlengd.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
178. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn niet akkoord met de door de regering gestelde termijnen. Zij vragen waarom niet is gekozen voor een termijn van drie maanden met verlengingsmogelijkheid van drie maanden, en vragen de regering derhalve in te gaan op het amendement-Bruins dat hierop toeziet.
Het opstarten van de informatieverstrekking aan het CBS ten behoeve van het RIVM kan pas aanvangen als het wetsvoorstel in werking is getreden. De technische implementatie zal vanaf dat moment naar schatting enkele weken in beslag nemen. Pas daarna kan begonnen worden met het doorgeven van de tellingen. Vanaf die datum duurt het nog dertig dagen voordat het systeem naar behoren kan werken, omdat pas dan een afgeleide herkomst overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld. Daarom ontraadt de regering het amendement van het lid Bruins (CU) op dit onderdeel.
Een evaluatie van de doelmatigheid en effectiviteit van de informatieverstrekking zal pas zin hebben als de verplichting op grond van het wetsvoorstel ten minste een half jaar van kracht is. Daar is de evaluatiebepaling in het achtste lid op gebaseerd. Het wordt niet efficiënt geacht om het wetsvoorstel een kortere initiële werking te geven dan de verwachte duur van de noodzaak van de voorgestelde bepaling, namelijk tot er een vaccin is.
179. Zij vragen voorts waarom is gekozen voor verlenging bij koninklijk besluit, en niet bij parlementaire goedkeuring. Ook hierbij verwijzen zij naar het reeds ingediende amendement-Bruins. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ook bij andere COVID-19-gerelateerde wetgeving de door genoemde lede voorgestelde termijnen te hanteren.
Een ontwerp voor een voordracht voor een koninklijk besluit dat een verlenging regelt gaat altijd gepaard met een voorhangprocedure (zie artikel II, derde lid, van het wetsvoorstel). Voor de termijnen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
180a. De leden van de PvdD-fractie vinden de tijdelijkheidsclausule in deze wet ontoereikend beargumenteerd. Ook zijn van mening dat deze, zowel richting de toekomst als het verleden, te ruim genomen is.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat we ons in de overgangsfase bevinden en plaatst deze wet ook in die context. Klopt het dat de regering deze bevoegdheid nodig acht voor de gehele overgangsperiode? Voor deze leden is het niet aanvaardbaar deze bevoegdheid te bezien als vast onderdeel van de gehele overgangsfase. Daarmee wordt de inbreuk op de privacy een legitimiteit verschaft die in stand blijft tot het virus uitgebannen of volkomen bestreden is terwijl onduidelijk is hoelang dat zal zijn.
Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. Elke fase in deze pandemie vraagt om een op maat gemaakte aanpak die bijdraagt aan de strategie van maximaal controleren. Het kabinet heeft in de aanpak een aantal fasen onderscheiden (uitbraak-, overgangs-, controle- en vaccinatiefase). Op dit moment zitten we in de overgangsfase op weg naar de controlefase. Deze tellingen zijn bedoeld voor de controlefase, die waarschijnlijk rond 1 september zal aanvangen. We gebruiken de overgangsfase om ons goed voor te bereiden op de controlefase. Hoewel er reeds versoepelingen hebben plaatsgevonden, kan dit ook het risico op opleving van het virus weer vergroten en dan is het belangrijk snel een verhoogd risico van de opleving van het virus te kunnen signaleren en tevens het effect van maatregelen te kunnen meten. Deze tellingen zijn daarvoor noodzakelijk.
180b. Deze leden zijn van mening dat de overgangsfase slechts van (zeer) beperkte duur kan zijn. Mocht de overgangsfase langer dan enkele maanden duren dan is er naar de mening van de leden sprake van het nieuwe (tijdelijk) normaal, en een nieuw (tijdelijk) normaal zou naar hun mening een nieuwe afweging van belangen vereisen in het parlement. Daarmee is gerechtvaardigd dat deze wet op korte termijn komt te vervallen.
De werkingsduur voor het voorgestelde artikel 14.7 is gekoppeld aan de periode dat het bestaan van het artikel noodzakelijk wordt geacht, en dus niet specifiek aan de overgangsfase. De verwachting is dat de voorgestelde bepaling na een jaar niet meer noodzakelijk zal zijn, omdat er dan waarschijnlijk een vaccin beschikbaar is. Tot die tijd is het meten van de effecten van de (versoepeling van de) maatregelen echter van belang om verspreiding van het virus tegen te gaan. Ontwikkelingen zijn echter niet met zekerheid te voorspellen. Een vaccin kan eerder ter beschikking komen, maar ook kan blijken dat een andere methode accurater wordt om de effecten te meten. Dan houdt de noodzaak voor de voorgesteld bepaling op te bestaan. In dat geval zal het voorgestelde artikel 14.7 zo spoedig mogelijk zal komen te vervallen. Artikel II, vierde lid, van het wetsvoorstel maakt dit mogelijk.
181. De leden van de PvdD-fractie hebben gezien hoe de maatregel rondom de Corona opt-in, een ernstige inbreuk op de privacy, werd aangekondigd als een tijdelijke maatregel in absolute crisistijd. Deze leden hebben ook gezien hoe deze maatregel nog altijd actief is, terwijl zij daarvoor onvoldoende onderbouwing zien. Dit geeft deze leden weinig vertrouwen in de tijdelijkheidsbepaling, zoals de regering die voorstelt. Als deze wet nodig is in de overgangsfase, kan de regering dan aangeven waarom deze wet ook van toepassing verklaard wordt voor de periode vóór de corona uitbraak? Kan de regering aangeven hoe die termijnbepaling te rijmen is met het legaliteitsbeginsel? Op welk wijze kunnen mensen die hieraan niet wensen deel te nemen voorkomen dat hun telecomgegevens van januari 2020 toch gebruikt worden? Is de regering bereid dit te heroverwegen?
Het voorgestelde artikel 14.7, zevende lid, bepaalt dat de te verstrekken informatie niet verder terug mag gaan dan tot 1 januari 2020. Bij nota van wijziging wordt dit veranderd in «zes maanden voor inwerkingtreding van de verplichting op grond van het eerste lid». De reden daarvoor is dat aanbieders op grond van artikel 11.5 van de wet verkeersgegevens in ieder geval niet langer mogen bewaren dan zes maanden, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 14 van de CDA-fractie. Inmiddels is het duidelijk dat de verplichting op grond van het eerste lid niet meer per 1 juli 2020 in werking zal kunnen treden. Gelet op de maximale bewaartermijn en de datum waarop de verplichting op z’n vroegst kan worden opgelegd, zal er op dat moment geen data bij de aanbieders aanwezig zijn over de maand januari. Wel is het nuttig en ook nodig om de gegevens van de zes maanden voor inwerkingtreding van de verplichting ter beschikking te stellen om inzicht te verkrijgen in de tellingen in de verschillende periodes qua intensiteit van de maatregelen. Door met deze tellingen te vergelijken kan de actuele informatie beter worden gebruikt voor signalering en om alarmeringen op te baseren. Naast absolute aantallen kunnen relatieve aantallen, bijvoorbeeld relatief t.o.v. aantal inwoners per gemeente (bron Statline CBS), in kaart worden gebracht. Zonder data uit het verleden kan er geen vergelijking, in welke zin dan ook, plaatsvinden en heeft de dataverzameling nauwelijks toegevoegde waarde.
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
182. De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke gronden er besloten is tot een geldigheidsduur van een jaar. Is er een mogelijkheid om eerder te stoppen. Op welke gronden zal per koninklijk besluit de regeling verlengd kunnen worden? Om welke reden moet dat per koninklijk besluit en gaat dat niet meer langs het parlement?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 172 van de VVD-fractie.
183. De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de inschatting van de regeldruk en de kosten voor de telecomaanbieders tot stand is gekomen.
Het betreft een eerste schatting van de zijde van de regering, gebaseerd op de ervaring uit een eerder -niet doorgezet- project dat is ontwikkeld ten behoeve van de veiligheidsregio’s, ervaringen uit het proefproject van het CBS uit 2018, en de verwachting dat aanbieders veelal gebruik kunnen maken van bestaande infrastructuur en systemen.
De exacte kosten per aanbieder zullen verschillen omdat de bestaande infrastructuur van de aanbieders onderling verschilt en voor een groot deel zullen worden bepaald door de nadere uitwerking van de methode in technisch overleg tussen EZK, CBS en de sector.
184. De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens de memorie van toelichting het wetsvoorstel geen administratieve lasten tot gevolg heeft en dat nalevingskosten zullen ontstaan op het moment dat de verplichting wordt opgelegd en de aanwijzingen omtrent de informatieverstrekking worden gegeven. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft voorgerekend dat de verplichting voor elk van de mobiele operators zal leiden tot naar schatting € 30.240 per telecomaanbieder, en dat partijen eenmalige kosten moeten maken voor aanschaf en configuratie van nieuwe of gewijzigde netwerksystemen à € 100.000–€ 300.000 per telecomaanbieder. Daarbovenop komen incidentele kosten ten behoeve van technisch onderhoud, beveiliging en monitoring. Deze leden vragen of de telecomtelecomaanbieders de kosten van de benodigde investeringen voor uitvoering van de wet en beschikbaarstelling van de data moeten dragen, en of zij hiervoor worden gecompenseerd.
Er is niet voorzien in een vergoeding voor de kosten die de aanbieders op grond van dit wetsvoorstel zullen moeten maken. De nalevingskosten voor publiekrechtelijke verplichtingen worden in beginsel niet door de overheid vergoed.
185. Van waar de grote marge € 100.000–€ 300.000, zo vragen deze leden.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 183.
186. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze telecomproviders zijn betrokken bij de totstandkoming van de wet en
187. hoe financiële compensatie is geborgd voor de meerkosten ten gevolge van de uitvoering van deze wet.
Verwezen wordt naar het antwoord op vragen 183 en 184.
Tweede lid
188. De leden van de VVD-fractie vragen of onder de verplichting tot het aanleveren van gegevens alleen de telecomdata van telefoons valt of ook andere apparaten daartoe worden gerekend die verbinding maken met mobiele netwerken.
Het wetsvoorstel ziet op de gegevens van alle eindapparaten die verbinding maken met de mobiele netwerken. Met het mobiele netwerk zijn uiteraard, naast mobiele telefoons ook allerhande andersoortige apparaten verbonden, bijvoorbeeld slimme sensoren in de industrie. Daarom kan binnen dit kader in de aanwijzing worden gespecificeerd welke gegevens de aanbieder moet weglaten. Waar mogelijk zal met de aanbieders worden bezien of niet-relevante apparaten geautomatiseerd kunnen worden geïdentificeerd, zodat deze gegevens niet hoeven te worden verwerkt en/of automatisch kunnen worden verwijderd zodat deze niet aan de overheid verstrekt worden. Dit komt zowel de dataveiligheid als de regeldruk ten goede.
189. De leden SP-fractie vragen wat het praktisch nut is van een categorisering als «landen in Azië», wanneer men bedenkt dat dit een continent betreft met meer dan 4,4 miljard inwoners wonende op meer dan 44,5 miljoen vierkante kilometer, ook gezien het feit de mate waarin «landen in Azië» zijn getroffen door COVID-19 per land radicaal verschilt. Deze leden vragen de regering de zin hiervan nog eens toe te lichten.
De indeling van buitenlandse telefoonnummers in 9 categorieën is gekozen zodat we garanderen dat er genoeg bruikbare informatie verzameld wordt over de aantallen in een gemeente. De aantallen van herkomst zijn gelijkwaardig aan de aantallen van herkomst gemeente. We kiezen voor het apart nemen van buurlanden omdat dit bij sommige gemeenten in de grensstreek en rond havens en luchthavens aanzienlijke aantallen zijn. We kiezen voor werelddelen omdat de fase van de pandemie behoorlijk verschilt tussen de werelddelen. Natuurlijk verschilt het ook binnen een werelddeel, maar bij het kiezen van meer, kleinere categorieën (zoals landen in Azië) is er een kans dat het getelde aantal onder de 15 blijft en om die reden niet wordt doorgegeven. We gaan ervan uit dat als een bepaald land van herkomst belangrijk is voor de bestrijding, dit per situatie door de gemeente, GGD of veiligheidsregio’s kan worden vastgesteld.
190. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een minimumaantal van vijftien wordt gehanteerd. Zij vragen de regering aan te geven wat er mis zou gaan wanneer voor een hoger aantal als 25, 50 of 100 zou worden gekozen.
De gekozen drempelwaarde is een ervaringscijfer vanuit CBS. Bij bevolkingsstatistieken wordt de drempelwaarde van 10 gehanteerd. Voor de veiligheid is hier gekozen voor een waarde 15, zodat we zeker weten dat onthulling is uitgesloten. Doordat dit risico al is uitgesloten, zal het verhogen van de drempelwaarde geen winst opleveren in de vorm van meer bescherming en zal het enige resultaat van verhoging van de drempelwaarde, verlies aan informatie zijn.
Derde lid
191. De leden van de VVD-fractie vragen of het CBS bezig is met het ontwikkelen van de benodigde systemen om de verwerking van de verzamelde gegevens mogelijk te maken. Zo ja, ligt deze ontwikkeling op schema? Is de verwachting dat het CBS hier bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel over kan beschikken? Heeft het CBS hierbij gebruik gemaakt of samengewerkt met reeds bestaande vergelijkbare initiatieven? Zo ja, welke?
Ja, de benodigde systemen worden ontwikkeld en zullen gereed kunnen zijn bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Er is immer ook al kennis op gedaan in de pilots. Hiervoor wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 112 van de PvdD-fractie.
Vierde lid
192a. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak van het uitsluiten van het delen van de verzamelde gegevens met andere organisaties naast het RIVM. Deze leden vragen hierbij op welke wijze de gedefinieerde doelstelling bij het gebruik van de gegevens, «de bestrijding van het novel coronavirus», precies moet worden opgevat. Kan de regering dat nader specificeren?
Het RIVM heeft bij de huidige bestrijding van het coronavirus behoefte aan de tellingen, per uur, per gemeente, van het totaalaantal mobiele telefoons dat daar aanwezig is, verdeeld naar afgeleide herkomst. Deze gegevens mogen door het RIVM alleen worden gebruikt ten behoeve van haar taak ter bestrijding van het coronavirus. Zoals ook is toegelicht bij het wetsvoorstel gaat het om het verkrijgen van een beeld van risicocontacten op populatieniveau (niet op individueel niveau) om GGD’en te waarschuwen en te adviseren over handelingsperspectief voor landelijk en lokaal bestuur. Doel is dus om 1) signalen af te kunnen geven en 2) de effecten van maatregelen te kunnen monitoren. Dit betreft bijvoorbeeld de vraag of een advies/maatregel alleen in de spits wordt opgevolgd door de bevolking.
192b. Welke gevolgen zijn mogelijk naar aanleiding van de conclusies die het RIVM op basis van deze gegevens trekt? Bestaat er een mogelijkheid dat beleidsmaatregelen of besluiten genomen door andere organisaties, zoals de politie of gemeenten, een gevolg zijn van de door het RIVM verzamelde gegevens? Zo ja, kan de regering toelichten om welke maatregelen dit zou kunnen gaan?
De meerwaarde van de gegevensverzameling zit in het opsporen van afwijkingen ten opzichte van de trend, de zogenoemde bijzonderheden. Het opsporen van afwijkingen is niet mogelijk met een wet waarbij gegevens af en toe verzameld worden.
Bij een eventuele vraag van gemeente, GGD en/of veiligheidsregio zal het RIVM informatie geven voor de betreffende gemeente. Bij detectie van bijzonderheden zal het RIVM actief contact opnemen met de desbetreffende gemeente, GGD, veiligheidsregio.
De te nemen acties voor preventie van COVID-19 en de bestrijding van het coronavirus worden bepaald door de gemeente, GGD, en veiligheidsregio. Een actie zou kunnen bestaan uit het gericht ontmoedigen van bezoek zodat ongewenste drukte niet wordt herhaald.
Vijfde lid
193. De leden van de VVD-fractie wijzen op de noodzaak om de verzamelde gegevens niet langer te bewaren dan voor het gestelde doel, het verkrijgen van inzicht in de verspreiding van het nieuwe coronavirus, noodzakelijk is. Op welke wijze wordt toezicht gehouden op het veilig vernietigen van de verzamelde gegevens door de aanbieders of door het CBS?
AT zal ingevolge artikel 15.1 van de Telecommunicatiewet toezicht houden op de naleving van het voorgestelde artikel 14.7, waaronder ook valt de vernietiging van de gegevens door de aanbieders, het CBS en RIVM overeenkomstig het derde en vijfde lid.
194. Geldt de verplichting voor het vernietigen van locatiegegevens eveneens voor het CBS?
Het CBS ontvangt geen verkeers- en locatiegegevens, maar uitsluitend de tellingen per uur, per gemeente, uitgesplitst naar afgeleide herkomst. Deze gegevens worden per aanbieder aangeleverd en moet het CBS op grond van het vijfde lid vernietigen zodra zij de gegevens per aanbieder heeft samengevoegd tot 1 dataset. Zodra deze gecombineerde set van gegevens niet langer nodig is voor de taak van het RIVM moet het CBS deze gegevens vernietigen, en in ieder geval een jaar nadat de aanbieders de gegevens hebben verstrekt.
195. Welke toetsing is voorzien op het correct gebruik van de gegevens? Wie controleert of de gegevens die het CBS samenvoegt niet herleidbaar zijn tot een persoon?
De gegevens waar het CBS de beschikking over krijgt zijn niet herleidbaar tot personen. Het CBS mag vanwege de duidelijke doelbinding in het eerste lid de gegevens bovendien alleen samenvoegen en bewerken ten behoeve van de wettelijke taak van het RIVM bij de bestrijding van het coronavirus. Het AT houdt toezicht op de correcte naleving van artikel 14.7.
196. De regering geeft aan dat, hoewel er studies bestaan die de theoretische mogelijkheid aantonen om in bepaalde gevallen geaggregeerde locatiedata te herleiden tot identificeerbare natuurlijke personen, het redelijkerwijs niet te verwachten valt dat de verwerkingsverantwoordelijke of andere persoon deze middelen gebruikt. Kan de regering meer zekerheid bieden dat dit niet gebeurt?
De gegevens worden uitsluitend gedeeld met het CBS en het RIVM, en deze partijen wordt bovendien in artikel 14.7, eerste lid, verboden de gegevens voor andere doeleinden te gebruiken dan het leveren van informatie die het RIVM nodig heeft bij de bestrijding van het coronavirus. Hier vloeit direct uit voort dat het deze partijen dus ook verboden is te proberen de anonieme tellingen terug te herleiden tot identificeerbare natuurlijke personen, als dat technisch al mogelijk zou zijn. Verwezen wordt ook naar het antwoord op vraag 16 van de CDA-fractie.
197. Hoe wordt gedefinieerd of bepaald wanneer de «gecombineerde gegevens niet meer nodig zijn» voor de taak van het RIVM? Op welke wijze verhoudt deze definitie zich tot de op dit moment beschikbare informatie over de incubatie- en verspreidingsperiode van het nieuwe coronavirus, welke aanzienlijk korter is dan de in het wetsvoorstel voorgestelde maximale bewaringstermijn van één jaar?
Communiceren van bijzonderheden heeft een meerwaarde ten opzichte van het communiceren van standaard patronen, daarom is het noodzakelijk om te vergelijken met eerdere momenten (dat is de standaard), en de mogelijkheid te hebben hiertoe. Het is nodig om actuele tellingen te kunnen vergelijken met tellingen van vóór een versoepeling of aanscherping van maatregelen. Daarnaast kunnen trends en gemiddelden over een relevante periode alleen in kaart worden gebracht als het CBS en RIVM de anonieme tellingen over een langere periode kunnen bewaren.
Indien er aan de hand van de tellingen besloten wordt tot het versoepelen of juist aanscherpen van maatregelen, dient dit ook te verantwoorden te zijn bij een evaluatie. Ook voor deze evaluatie is het belangrijk om berekeningen opnieuw, stap voor stap, te kunnen controleren. De bewaartermijn van een jaar is een minimale ondergrens om zaken te kunnen terug rekenen.
198. De leden van de CDA-fractie merken op dat de bewaartermijn in ieder geval gemaximeerd op een jaar na verstrekking: «de aanwijzing kan nader specificeren wanneer de gegevens moeten worden vernietigd». Kan de regering toelichten waarom data uiterlijk een jaar bewaard moeten blijven, en waarom bijvoorbeeld een maand niet toereikend is?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 197.
199. Het is de leden van de SP-fractie onduidelijk welk belang er zou kunnen zijn in het volgen van uiterste bewaartermijn van een jaar voor de gegevens. Gezien de, toegegeven beperkt geformuleerde doelstellingen van de regering, zou data na bijvoorbeeld twee maanden niet meer praktisch bruikbaar moeten zijn, omdat deze dan voor virusbestrijding hopeloos verouderd is. Deze leden vragen waarom is gekozen vast te houden aan een jaar en waarom deze keuze niet beter is onderbouwd.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 197.
200. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een nadere onderbouwing van de maximumbewaartermijn van een jaar. Zij vragen of een termijn van een aantal weken niet veel meer in lijn is met de intentie van de wet.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 197.
201. De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven waarom naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van Raad van State niet is besloten de bewaartermijn aan te passen?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft niet geadviseerd de termijn aan te passen, maar om de keuze voor maximaal een jaar nader te motiveren. Hieraan is gevolg gegeven door de toelichting op het vijfde lid aan te vullen.
Zesde en zevende lid
202. De leden van de VVD-fractie lezen welke dwingende aanwijzingen de Minister in het wetsvoorstel aan de aanbieders kan opleggen. Daarbij kan ook worden aangewezen dat informatie wordt verstrekt uit de periode voorafgaand aan de (vermoedelijke) introductie van het nieuwe coronavirus in Nederland. Deze leden begrijpen dat dit wenselijk is om vergelijkingsmateriaal te verkrijgen. Zij vragen de regering of er andere mogelijkheden of andere databases bestaan om een dergelijke vergelijking te kunnen maken tussen bijvoorbeeld bewegingspatronen in een bepaalde maand dit jaar ten opzichte van dezelfde maand in het afgelopen jaar.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 181 van de PvdD-fractie.
203. De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een nadere toelichting op de mogelijkheid om informatie op te vragen vanaf 1 januari 2020. Hoe helpt dit bij het bereiken van de beoogde doelen van het wetsvoorstel?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 181 van de PvdD-fractie.
204. De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen de data beschikbaar te laten zijn vanaf 1 januari 2020, nog ver voor de eerste maatregelen rond COVID-19 van kracht waren in Nederland.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 181 van de PvdD-fractie.
205. Deze leden vragen of het niet logischer is de ingangsdatum van het wetsvoorstel te kiezen.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 181 van de PvdD-fractie. Gelet op de behoefte van het RIVM is dit niet wenselijk. Het is belangrijk om de nu gemeten verplaatsingen te kunnen afzetten tegen de tellingen uit andere fases met andere intensiteit aan maatregelen. Zo kunnen de effecten van maatregelen effectiever worden gemeten.
206. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering een nulmeting nodig acht.
207. Voorts vragen zij waarom niet een later moment dan 1 januari 2020 is gekozen als aanvangsdatum. Hoe verhoudt deze datum zich tot het legaliteitsbeginsel. Waarom wordt het überhaupt noodzakelijk geacht data die verder terug ligt te gebruiken? Betekent dit dat naast het doorbreken van de keten van besmettingen ook het onderzoeken van oude gegevens een doel is van deze wet? Zo ja, waar kunnen genoemde leden dit terugvinden in de memorie van toelichting? Zo nee, waarom wordt niet gekozen voor de invoerdatum van de wet dan wel twee weken voorafgaand aan de invoerdatum van de wet als aanvangsdatum van de verplichting.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 181 van de PvdD-fractie.
Achtste lid
208. De leden van de CDA-fractie merken op dat de Kamer elke zes maanden wordt geïnformeerd over de doeltreffendheid van de informatieverstrekking op grond van een opgelegde verplichting. Staat de regering in deze rapportage behalve bij doeltreffendheid ook stil bij eventuele andere bijeffecten van de wet?
De regering zegt hierbij toe om ook eventuele neveneffecten in de evaluatie te betrekken en de Kamer hierover te informeren.
209. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering kan rapporteren over de doelmatigheid van het wetsvoorstel, wanneer de doelen niet helder zijn vastgelegd.
De regering zal in de evaluatie in ieder geval ingaan op de wijze waarop het CBS de gegevens heeft bewerkt en in welke vorm zij deze aan het RIVM heeft verstrekt (type rapportages) en op de wijze waarop het RIVM de gegevens heeft toegepast (bijvoorbeeld in het geven van signalen aan de GGD of in het adviseren van het kabinet bij het versoepelen dan wel aanscherpen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus). Het doel is wat de regering betreft helder: het ondersteunen van het RIVM bij haar werkzaamheden bij de bestrijding van het coronavirus. De taak van het RIVM bij de bestrijding van een epidemie is bewust open geformuleerd in artikel 6c van de Wet publieke gezondheid, omdat op voorhand geen meetbare doelen zijn voor te schrijven bij een dergelijke taak. Wel zijn in de toelichting en de beantwoording van de vragen voorbeelden gegeven van toepassingen die het RIVM bij het stellen van deze informatiebehoefte voor ogen ziet.
210. Deze leden zijn verder verontrust door het feit dat de regering na de eerste informatiemoment na zes maanden stelt in voorkomend geval elke zes maanden daarna te rapporteren. Zij vragen hoe dit zich verenigt met de vervaldatum van het wetsvoorstel na een jaar, zoals vastgelegd in het artikel II, tweede lid 2.
De evaluatiebepaling schrijft in ieder geval voor dat de Kamer een half jaar na het opleggen van een verplichting wordt geïnformeerd over de doelmatigheid. Hoe vaak een evaluatie zal worden gehouden hangt af van de geldigheidsduur van de wet.
Uiteraard zal de doelmatigheid ook aan bod komen wanneer het kabinet na een jaar de vervaldatum van de wet wil verlengen, de noodzaak daartoe zal immers moeten worden onderbouwd. Die onderbouwing heeft echter als zwaartepunt de noodzaak van verlenging: waarom is voortzetting van de informatieverstrekking nodig voor de komende periode. Hierbij wordt dus vooruitgekeken. De evaluatiebepaling heeft duidelijk als zwaartepunt om terug te kijken naar het afgelopen halfjaar en daar lessen uit te trekken. Indien daaruit blijkt dat de informatieverstrekking niet nuttig is geweest zal dit echter uiteraard meespelen in het antwoord op de vraag of verlenging nodig is, of dat de vervaldatum juist naar voren moet worden gehaald.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer