Vastgesteld 8 juli 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 22 juni 2020 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 1) (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 14);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 (Kamerstuk 35 470 XVII);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 juni 2020 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 5);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 20 mei 2020 inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 2);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 6);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 december 2019 inzake beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 53);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 mei 2020 inzake jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling 2019–2020 (Kamerstuk 33 625, nr. 295).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: Amhaouch
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Alkaya, Amhaouch, Bouali, Van den Hul, Kuik, Van den Nieuwenhuijzen, Ouwehand en Weverling,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 17.33 uur.
De voorzitter:
Welkom allemaal bij dit wetgevingsoverleg over het Jaarverslag en de slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019. We hebben dit overleg gepland van 17.30 uur tot 20.30 uur. Er zullen natuurlijk ook twee schorsingen zijn. Het is aan u of u straks gebruik wil maken van een tweede termijn of niet. De spreektijden zijn als volgt: voor de VVD in de eerste termijn zeven minuten en drie minuten in de tweede termijn, voor de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de PvdA zes minuten in de eerste termijn en twee minuten in de tweede termijn en voor de overige fracties vier en twee minuten. Welkom Minister, bij dit wetgevingsoverleg. Ik zou het woord graag willen geven aan de heer Bouali van D66.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag is een dag om terug te blikken en ook om samen vooruit te kijken. Vorige week bespraken we met deze Minister al uitvoerig haar respons op COVID-19. Daarbij ging ik uitgebreid in op ontwikkelingssamenwerking. Daarom zal ik vandaag beginnen met het kopje internationale handel en zal ik later verdergaan met ontwikkelingssamenwerking.
Voorzitter. Allereerst wil ik mijn complimenten overbrengen aan deze Minister, omdat zij zo snel heeft gehandeld tijdens COVID-19, bijvoorbeeld met het ekv-actieplan voor de Nederlandse handel. Kan de Minister ons inzicht geven in hoe de ons omringende landen invulling geven aan de ekv en duurzaamheid? Welk deel van de ekv zit in duurzame projecten? Ziet de Minister een mogelijkheid om de ekv verder te verduurzamen? Hoe ziet zij dit voor zich?
Voorzitter. De COVID-19-crisis legt ook bloot hoe fragiel de handelsketens zijn en hoe groot de interdependentie is in onze wereld. We hebben de Minister al vaak meegegeven dat we wat D66 betreft graag werken aan een duurzame wereld. Die wereld loopt van een boer in Colombia tot het kopje koffie in Utrecht Centraal; dat heb ik al eerder aangehaald. Daarom grote complimenten aan deze Minister, want imvo staat nu op de Europese agenda en we horen dat Eurocommissaris Reynders met een voorstel komt voor een EU-brede due-diligencewetgeving. Wat mij betreft is dit goed nieuws. Mijn vraag aan de Minister is hoe zij dit Europese voorstel ziet in het licht van de Nederlandse imvo-evaluatie en of zij wat meer licht kan werpen op het tijdpad van de imvo-evaluatie en de daaropvolgende kabinetsappreciatie.
Voorzitter. Vorige week vertelde ik over de praktische problemen waar het mkb nu tegen aanloopt in het buitenland. We zien door COVID-19 de handelsketens haperen en we zien dat de toegang en het transport vaak bemoeilijkt worden. Heel veel Nederlandse exporteurs komen daardoor in de knel. We weten ook allemaal hoe belangrijk de Nederlandse export is voor onze economie. Daarom overweeg ik samen met mijn collega van de VVD hierover een motie in te dienen om de initiatieven van NLinBusiness te steunen in de prioriteit 1-landen, zoals de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk, zodat we de Nederlandse export op gang kunnen houden en een extra duwtje in de rug kunnen geven.
Voorzitter. Dan wil ik naar ontwikkelingssamenwerking gaan. Ook in 2019 is de Minister zich blijven inzetten voor het overkoepelende doel van het huidige BHOS-beleid.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya van de Socialistische Partij, ik neem aan over het eerste blokje.
De heer Alkaya (SP):
Ja, voorzitter, inderdaad nog over het handelsdeel. Ik hoorde dat de D66-fractie het er ook over had dat handelsketens in problemen komen en dat wij tegelijkertijd heel afhankelijk zijn geworden van die handelsketens, ook voor hele belangrijke goederen, zoals beschermingsmiddelen, vaccins, medicijnen en dergelijke. Er is bijna Kamerbreed een motie aangenomen om dat soort belangrijke, essentiële zaken meer in Nederland of anders in de Europese Unie te produceren. Daar was één fractie tegen, de fractie van D66. Houdt u voet bij stuk en is D66 dan nog steeds van mening dat ondanks onze afhankelijkheid van dit soort essentiële goederen vrijhandel toch bovenaan staat en onze veiligheid pas daarna komt?
De heer Bouali (D66):
Mijn collega van de SP weet volgens mij heel goed waar wij en in ieder geval ik voor staan. Wij staan voor vrijhandel. Zoals u weet, moet die wat mij betreft ook duurzaam zijn. We hebben u ook heel vaak gesteund op het punt van het internationaal aanhaken van het imvo. Maar ik ben er niet per definitie een voorstander van om alles om te gooien. Ik wil in de toekomst wel kritisch kijken naar handelsketens en handelsstromen en waar ze vandaan komen. Wat mij betreft staat een open vrijemarkteconomie voorop.
De heer Alkaya (SP):
Daarom wil ik de discussie voor nu even wat kleiner maken. We hebben het niet over alle goederen. Dan kun je inderdaad kijken naar arbeidsomstandigheden en dergelijke. Dan hebben we een heel andere discussie. Dit gaat specifiek over de goederen die van essentieel belang zijn gebleken bij de bestrijding van het coronavirus. Is D66 nog steeds van mening dat we ook die goederen nog steeds uit China en India moeten blijven halen? Moeten we daar niet ons best voor doen? Blijft de D66-fractie van mening dat we daarvoor afhankelijk moeten blijven van productie elders, ondanks de bijna Kamerbreed aangenomen motie en ondanks het feit dat het kabinet dit nu gaat doen?
De heer Bouali (D66):
Nee, volgens mij formuleert u het helemaal verkeerd. Zoals ik ook in het vorige debat heb aangegeven, willen wij in het licht van covid wel degelijk nog eens goed kijken naar die interdependentie met China en India. Dat zijn de landen waar die medicijnen vandaan komen. Maar na covid komt er misschien een andere crisis. Wat mij betreft kijken we gewoon goed en breed naar die handelsketen. Dat hebt u hier wel vaker door mij horen zeggen. Wat mij betreft diversifiëren we ook veel meer. Ook dat heb ik in dit huis heel vaak gezegd. Maar om nu heel specifiek naar aanleiding van COVID-19 – want daar wilt u mij naartoe brengen – alvast te zeggen: we gaan deze specifieke handelsstroom afsluiten, op deze manier, daar ben ik geen voorstander van.
De voorzitter:
Meneer Bouali, vervolg uw betoog.
De heer Bouali (D66):
Ik wilde nu het kopje ontwikkelingssamenwerking aanboren. Ik zei dat de Minister zich in 2019 is blijven inzetten voor het overkoepelende doel van het huidige BuHa-OS-beleid, namelijk gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes. Dat toewijding daarvoor nodig blijft, is ook het afgelopen jaar weer gebleken. De inzet van SRGR lijdt onder de regressieve druk in heel veel landen, zo lezen we terug in het jaarverslag van deze Minister. Met de huidige crisis weten we dat de druk op rechten van vrouwen en meisjes alleen maar toeneemt. D66 blijft daarom zoeken naar manieren om ons beleid hierop in ieder geval te versterken. Vindt de Minister ook dat gender bij uitstek een thema is waarbij beleidscoherentie essentieel is? Ziet de Minister mogelijkheden om gender als thema toe te voegen aan het actieplan beleidscoherentie, zo vraag ik haar.
Ik sluit af met klimaat en klimaatfinanciering. Door de coronacrisis lijkt het al een eeuwigheid geleden, maar 2019 was ook het jaar waarin een 16-jarige klimaatactiviste in vijftien dagen de Atlantische Oceaan overzeilde, om op de klimaattop in New York wereldleiders op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Over empowerment gesproken. Met een gerealiseerd bedrag van 1,4 miljard euro aan private en publieke klimaatinvesteringen kunnen we stellen dat Nederland zijn verantwoordelijkheid in ieder geval wél neemt. Mijn complimenten voor het feit dat het klimaat zo hoog op de agenda staat.
De Rekenkamer was dan ook heel positief over de rol van Nederland in de internationale klimaatfinanciering. Tegelijkertijd maakte het rapport duidelijk dat de klimaatuitgaven vooral in de focusregio's terechtkwamen. Dat is begrijpelijk, maar de oplossing voor klimaatverandering ligt niet altijd op de plaatsen die hier het meest onder lijden. Ontbossing in Brazilië staat niet los van de droogte in Ethiopië. Hoe zorgt de Minister ervoor dat klimaatfinanciering zich niet alleen concentreert op de plekken waar de gevolgen het meest zichtbaar zijn, maar ook daar waar de meeste schade wordt aangericht? Welke afwegingen worden er gemaakt als het gaat om klimaatmitigatiebeleid?
Daarmee sluit ik af, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Bouali. Ik geef het woord aan de heer Van den Nieuwenhuijzen van GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag onder andere over de jaarrapporten over 2019. Ik wil allereerst de Minister en al haar ambtenaren bedanken voor de uitgebreide rapporten en antwoorden op al onze vragen. Natuurlijk kijken we altijd kritisch hoe het beter kan, maar Nederland is echt veel transparanter dan andere donoren. Daar mogen we trots op zijn. We mogen ook trots zijn op de bereikte resultaten. Ook daarvoor bedank ik alle mensen op het ministerie, bij de ngo's en al die andere organisaties die zich in 2019 weer keihard hebben ingezet.
Voorzitter. Dat was 2019. Nu is het 2020 en zit iedereen met een hart voor ontwikkelingssamenwerking met grote zorgen. We zien allemaal dat de gevolgen van de pandemie keihard zullen aankomen in ontwikkelingslanden. De Minister benadrukt in de antwoorden terecht dat de wereld de afgelopen jaren grote vooruitgang heeft geboekt. Het percentage van de wereldbevolking in extreme armoede is gedaald van 36% in 1990 naar 8% in 2018. Maar wat zal het zijn in 2022 of 2023? Ik vrees dat het percentage dan een stuk hoger is. Daarmee neemt het belang van ontwikkelingssamenwerking de komende jaren alleen maar toe. Het kabinet beraadt zich nog op het AIV-advies, dat nadrukkelijk is gericht op de korte termijn. Maar ondertussen wil ik ook graag alvast wat verder vooruitkijken. De enorme gevolgen op de middellange termijn vragen om een uitgebreidere reflectie op wat dat betekent voor ons OS-beleid.
Overigens is het sowieso al enige tijd geleden dat er een geïntegreerde blik van buitenaf is geworpen op het hele OS-beleid en de beleidscoherentie daarvan. OS kwam niet voor in onze brede maatschappelijke heroverwegingen. Ik zou willen voorstellen om de AIV, de WRR, de SER, of een samenwerking daarvan, te vragen om de komende maanden een breed onderzoek te doen en om in te gaan op de keuzes die voorliggen in de nieuwe postcoronacontext: thematisch, geografisch en wat betreft de uitvoering. Wat is een ideale mix van de inzet van OS-middelen via ngo's, via multilaterale instellingen, via bedrijven en via overheden in partnerlanden? Wat is een ideale mix van centrale en gedelegeerde middelen? Hoe verhoudt onze bilaterale OS zich tot de OS van de Europese Commissie? Hoe verhouden we ons tot niet-traditionele donoren, zoals China? Hoe doen we recht aan thema's die belangrijker worden, zoals klimaat, biodiversiteit en – nu met corona – gezondheidszorg? Hoe werken we het best aan beleidscoherentie? Kortom, heel veel brede vragen. Ik denk dat het nuttig zou zijn om daar een goed rapport over te hebben, met een geïntegreerde blik, ergens begin volgend jaar. Ik krijg daar graag een reactie op van de Minister.
Voorzitter. Ik kom op een aantal specifiekere zaken. Allereerst klimaatfinanciering. Ook hier doet het ministerie veel om zo goed mogelijk, volgens internationale richtlijnen, te rapporteren. Veel dank en waardering daarvoor. Maar het probleem zit hem in sommige van die richtlijnen; die kunnen scherper. Voor publieke klimaatfinanciering werkt men met de zogenaamde Rio markers. Ik begrijp nu uit de antwoorden dat slechts een derde van de publieke klimaatfinanciering is toe te schrijven aan projecten die klimaat als hoofddoelstelling hebben. De overige twee derde gaat om projecten waar klimaat een nevendoelstelling is. Daarom tellen ze voor 40% mee in klimaatfinanciering. Als er een school wordt gebouwd met zonnepanelen op het dak, is dat al zo. Als we op die toer gaan, zou ik verwachten dat we zo ongeveer het hele OS-budget voor 40% kunnen meerekenen, want klimaat is bij ongeveer elk denkbaar project op een of andere manier een nevendoelstelling. We moeten klimaatdenken juist integreren in alles wat we doen. Volgens mij is de Minister dat ook met mij eens. Zo ja, ziet zij dan ook dat de klimaatfinancieringsindicator eigenlijk niet ideaal is en dat we in de toekomst misschien beter één indicator kunnen hebben voor de financiering van projecten die volledig op klimaat gericht zijn, en een andere indicator die op de integratie van klimaat in andere projecten gericht is? We trekken die twee markers dan als het ware uit elkaar.
Voorzitter. Is de Minister bereid om in toekomstige rapporten standaard de verdeling tussen de twee markers aan te geven? Nogmaals, het is geen kritiek op het ministerie, want de indicatoren worden internationaal afgesproken. Ik vraag dit juist nu, ook in aanloop naar de klimaattop in Glasgow later dit jaar, waar ook de discussies beginnen over klimaatfinanciering na 2025. Hoe kijkt de Minister nu terug op de 100 miljardafspraak en welke lessen kunnen we daaruit trekken? Is zij bereid om bij die onderhandelingen in te zetten op duidelijkere afspraken en indicatoren voor de toekomst, zodat er een verschil komt tussen doelstellingen voor publieke en private klimaatfinanciering en tussen mitigatie en adaptatie?
Dan de beleidscoherentie. Zo'n rapport vind ik toch wel erg mager. Het is een beetje een opsomming van punten waaraan het kabinet heeft gewerkt om te laten zien dat het allemaal zo lekker coherent is. Dat is prima. Natuurlijk moet vooruitgang worden gemeld. Maar ik zou daarbij ook graag een reflectie zien op de uitdagingen en op de voortdurende incoherenties. Kan de Minister schetsen welke grote incoherenties zij nu ziet en op welke manier zij daaraan werkt? Wij maken ons bijvoorbeeld zorgen over de positie van vrouwen in relatie tot klimaatverandering, over de positie van lhbti-mensen in relatie tot de effecten van de coronacrisis, maar ook over de ondergraving van publieke diensten in relatie tot handels- en belastingverdragen. Daar zitten ook kansen; grote kansen. We kunnen die kansen pakken met goede beleidscoherentie. Laat ik nog een ander voorbeeld noemen: het misbruik van ISDS-clausules om de legitieme coronamaatregelen die overheden wereldwijd treffen, aan te vechten bij private tribunalen. Hoe kijkt de Minister daarnaar? Zij zal waarschijnlijk antwoorden dat investeerders iets van bescherming nodig hebben tegen autoritaire leiders en mensen die misbruik willen maken. Maar ziet de Minister ook de andere kant van internationale advocatenkantoren en multinationals die ontwikkelingslanden aanklagen voor legitieme coronamaatregelen of dreigen om voor hen nadelige maatregelen al in een vroegtijdig stadium van tafel te vegen, en daar zelfs mee adverteren?
De voorzitter:
U bent al ruim over uw tijd heen. Ik geef u nog de mogelijkheid voor een afsluitende opmerking.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dan ga ik dat doen, voorzitter. Nederland is een internationaal knooppunt bij ISDS-verdragen. 10% van alle ISDS-zaken van de afgelopen decennia is onder de vlag van Nederlandse verdragen aangespannen. Is de Minister bereid om in samenwerking met de Europese Commissie mogelijkheden te onderzoeken om meer verantwoordelijkheid te dragen voor misbruik van deze clausule?
Daar wil ik het dan bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Dan ga ik door naar mevrouw Kuik van het CDA. Zij zal het woord voeren over het OS-deel. Ik zal zelf aan het eind het handelsdeel doen.
Mevrouw Kuik, aan u het woord.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank u, voorzitter. In 2019 zijn het werk en de ambitie van dit kabinet goed zichtbaar geworden en ik wil iedereen die daaraan mee heeft gewerkt, ook danken. Het voelt wel gek om stil te staan bij vorig jaar, nu de wereld door de crisis echt veranderd is. Toch is het wel van belang en daarom wil ik toch bij een aantal punten stilstaan.
Voor het CDA is het van belang dat jongeren perspectief hebben en daarom ben ik ook benieuwd naar het Challenge Fund dat in 2019 in werking is getreden. Kan de Minister aangeven hoe dit loopt en of er nog knelpunten in de uitvoering zijn die verholpen kunnen worden, zodat dit nog verder kan worden doorgezet?
Naast perspectief is de basis, bijvoorbeeld eten, iets wat onder druk staat. De Minister geeft aan dat er met haar inzet op voedselzekerheid maar liefst 24 miljoen lokale voedselproducenten, dus boeren en boerinnen, worden ondersteund. Ik ben wel benieuwd hoe die 24 miljoen worden berekend. Hoe kunnen verder deze boeren en boerinnen met het oog op de hongerpandemie, die nu aanstaande is, effectief worden ondersteund?
Dan het versterken van de positie van meisjes en vrouwen. Dat is een integraal onderdeel geworden van het beleid. Jaarlijks vraag ik om de voortgang van het bestrijden van seksuele misstanden binnen de OS-sector. Afgelopen jaar hebben we daar ook goede stappen gezien, maar we zien dat de positie van vrouwen en meisjes toch zwaar onder druk staat, juist ook in de huidige crisis. Er zijn berichten dat er veel meer kindbruiden zijn en dat de positie van meisjes en vrouwen snel verslechtert. Aan het goede werk van de afgelopen jaren moet dus worden vastgehouden. Ik vraag de Minister dit ook in te brengen in internationale gremia.
Ik heb de afgelopen jaren regelmatig gevraagd om het versterken van het gezondheidssysteem en het opzetten van een strategie voor global health. Ook de huidige crisis laat het belang hiervan zien. Opgeteld hebben we het afgelopen jaar 75 miljoen uitgegeven aan het versterken van gezondheidssystemen. Wat voor resultaten op het gebied van gezondheid zijn er bereikt? Tbc is de dodelijkste infectieziekte en in het onderzoek naar diagnostiek zijn grote stappen gezet. Ook zijn er hoopvolle ontwikkelingen op weg naar medicatie en vaccinatie. Dit kan zeer bruikbaar zijn, ook voor onze strijd tegen COVID-19. Het CDA vraagt aandacht voor de bestrijding van tbc en om de infrastructuur en de kennis die wij hebben, vooral in te zetten en te benutten bij de bestrijding van covid.
Veel van de uitgaven van BuHa-OS komen terecht bij multilaterale organisaties. Dat is begrijpelijk, omdat die vaak toegang hebben tot grote gebieden. Maar het CDA vindt het ook van belang kleine organisaties te versterken, omdat die vaak in de haarvaten van gemeenschappen zitten. Ze zijn ook van groot belang, omdat ze goed weten wat er op de grond nodig is. Kan de Minister ingaan op de balans daarbij? In hoeverre zijn de uitgaven aan multilaterale organisaties verplichtingen of kunnen we er ook voor kiezen om juist kleinere en Nederlandse organisaties in te zetten?
Voorzitter. De speciale gezant voor religie is in 2019 geïnstalleerd. Daar zijn we heel blij mee. Kan de Minister aangeven hoe het werk van de gezant er in 2019 heeft uitgezien en wordt er ook specifiek gekeken naar een integrale werking op het ministerie? Ik vraag dat omdat het, zeg maar, niet een vreemde eend in de bijt mag blijven.
Tot slot. Graag wil ik de Minister verzoeken om in het jaarverslag over 2020 een nadrukkelijke vergelijking te maken met de uitgaven in 2019. De diepe crisis waarin we nu zijn beland, zal grote impact hebben op de beleidsdoelen van 2020. Daarbij kan 2019 als nulmeting worden gebruikt voor onze mondiale inzet.
Tot zover het OS-gedeelte, voorzitter. Dan geef ik nu het woord aan u.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Van den Hul. Ik doe het gedeelte over handel wel aan het einde van de sessie; ik denk dat dat gepast is.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik wilde aanbieden om het voorzittersstokje even virtueel over te nemen om u als woordvoerder aan te kunnen kondigen.
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij graag het woord aan de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. De Rekenkamer had op basis van onderzoek over 2019 een aanbeveling, namelijk de hefboom van investeringen al gebruiken gedurende de looptijd bij de besluitvorming rond nieuwe investeringsactiviteiten. De Minister heeft dit onderschreven en is, om dit hefboomeffect van publiek en privaat inzichtelijk te maken, een onderzoek gestart. Heel goed, maar wat gaat de Minister doen met de aanbeveling van de onderzoekers van Trinomics, over de mobilisatie van private financiering? Daarin wordt bijvoorbeeld aangegeven dat er voor een aantal fondsen veel kansen liggen om privaat kapitaal te mobiliseren en dat de inzet van de Minister als hefboom kan functioneren.
Ik vind dit van belang, omdat in onze economische inzet in Afrika bijvoorbeeld, de private bijdrage het verschil kan en moet gaan maken. We zien ook dat private inzet een steeds efficiëntere manier is om economische doelen en ontwikkelingsdoelen, zoals SDG 8, te bereiken. Wij als overheid moeten daarom juist deze hefboom goed inregelen en doorontwikkelen, zeker in een tijd waarin landen er zelf naar snakken om in de nabije toekomst van het hulpinfuus af te komen. Graag een reactie van de Minister.
in 2019 is de mondiale handel onder druk komen te staan door toenemende handelsoorlogen, maar dat biedt natuurlijk ook kansen. In 2019 hebben we 512 miljoen euro direct via de posten uitgegeven. Hoeveel was dat in 2018? Kan de Minister specificeren waaraan ambassades deze middelen hebben uitgegeven? Was dat bijvoorbeeld aan het stimuleren van handelsontwikkeling en economische ontwikkeling, bijvoorbeeld door handelsakkoorden? Of aan stimulering van de OS-doelen? Hoe liggen deze verhoudingen en klopt het dat dit respectievelijk 97 miljoen en 415 miljoen is?
Kan de Minister aangeven hoe we onze economische diplomatie hebben vormgegeven, zoals het gebruik van de pool die in de handelsbrief werd beschreven? In Vietnam, Canada, Japan en Singapore is het afgelopen jaar ingezet op een krachtige belangenbehartiging en promotie van het Nederlandse bedrijfsleven. Kan de Minister daarvan voorbeelden geven en aangeven in hoeverre dit wordt voortgezet in 2020? Ook wil ik de Minister vragen om een strategische agenda of visie te ontwikkelen over de manier waarop we onze economische diplomatie kunnen versterken en inrichten in de komende jaren. Andere landen staan niet stil. Kan de Minister een doorkijkje geven?
Ten slotte de Afrikastrategie. Vorig jaar heeft het CDA daarover een motie ingediend met een groot gevoel van urgentie. Dat gevoel is door de huidige crisis alleen maar groter geworden. De toezegging was dat we voor het zomerreces een update zouden krijgen. Over twee weken is het zomerreces. Wanneer komt die brief?
In het FD van 3 juni konden we een oproep lezen van het Nederlandse bedrijfsleven dat investeren in handelsrelaties met Afrika juist nu een enorme kans biedt. VNO-NCW heeft al in november een strategie gepresenteerd. Dan moet mij toch het volgende van het hart. Ik zou echt willen dat de Minister hier harder aan gaat trekken. Er liggen grote kansen in Afrika, maar de uitdagingen nemen met de maand ook toe. Waarde- en productieketens staan op het moment onder zeer grote druk. We moeten nu echt samenhangend beleid en een effectieve strategie op dit continent gaan voeren. De bedrijven nemen het initiatief om een Nederland-Afrikacoalitie te vormen, met kennisinstellingen en overheden, om de impact in Afrika groot te maken. Doet de Minister proactief mee, voordat we de boot missen?
De voorzitter:
Dank, meneer Amhaouch. Dan geef ik hierbij de virtuele voorzittershamer weer aan u terug.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Hartelijk dank, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik u het woord namens de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, dat vind ik een mooie deal. Ook ik dank de Minister en haar ambtenaren voor de rapporten en de ontvangen antwoorden.
Ik begin graag bij de beleidscoherentie. In de Jaarrapportage Beleidscoherentie kunnen we goed zien wat het kabinet heeft gedaan om de SDG's te behalen, ook via andere beleidsterreinen dan BuHa-OS. We weten dat deze Minister zich wereldwijd hardmaakt voor de bescherming en empowerment van vrouwen en meisjes. Dat is, zoals zij zelf omschrijft, de rode draad in haar beleid. Daarom vind ook ik het jammer om te constateren dat in de jaarrapportage beleidscoherentie weinig terug te vinden is over de impact van die thema's op gendergelijkheid en vrouwenrechten, op SDG 5. Dat is al eerder genoemd, onder anderen door collega Bouali. De inclusie van vrouwen en meisjes en het bereiken van gendergelijkheid zijn een noodzaak, geen luxe. We weten dat beleid vaak een heel ander effect op vrouwen heeft. Dat geldt ook voor de huidige vijf coherentiethema's. Daarom zou ik de Minister graag willen vragen wat de effecten van haar inzet op beleidscoherentie voor SDG 5 in de praktijk zijn. Worden eventuele negatieve effecten op ontwikkelingssamenwerking vanwege andere beleidsterreinen binnen en buiten de portefeuille Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voldoende gesignaleerd en tegengegaan? Wordt synergie tussen Ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsterreinen voldoende bevorderd? Heeft de Minister zicht op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de informatie in de zogenaamde kwaliteitseiseffecten op gendergelijkheid binnen het integraal afwegingskader? En is de Minister bereid om SDG 5 integraal onderdeel te maken van de vijf kabinetsbrede coherentiethema's voor ontwikkeling?
Voorzitter. Dan de diaspora. De Minister erkent in haar nota Investeren in Perspectief diasporaorganisaties als onderdeel van het relevant maatschappelijk middenveld dat ondersteuning behoeft. In antwoord op feitelijke vragen schrijft de Minister dat diasporaorganisaties net als andere belangengroepen betrokken kúnnen zijn bij de uitvoering van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Maar daarmee weten we dus nog niet hoe deze betrokkenheid precies vorm krijgt. We kunnen ook niet terugvinden of dit ergens wordt bijgehouden. Verder zijn er signalen dat de gehanteerde fondsenkaders drempels opwerpen, onder andere voor organisaties met betrekking tot vrouwelijke diaspora. In de praktijk zijn zij daardoor nauwelijks betrokken bij de uitvoering van beleid. Wij horen graag welke maatregelen de Minister neemt, zodat diasporaorganisaties en ook kleine zelforganisaties niet onbewust worden uitgesloten van de uitvoering van het OS-beleid.
Voorzitter. Het is goed nieuws dat de Minister de verlaging van de hoogte van de eerste betalingen voor de strategische partnerschappen Power of Women, Women, Peace and Security en Leading from the South tijdens de looptijd wil compenseren. Ik spreek hierbij nogmaals de hoop uit dat het budget van deze belangrijke partnerschappen ongemoeid blijft en dat de Minister het gehele AIV-advies gaat uitvoeren, zowel wat extra steun betreft als wat het niet verlagen van het OS-budget betreft, ondanks een eventuele daling van het bnp. Ik hoop dan ook van harte dat de motie van collega Van den Nieuwenhuijzen, die dit verzoekt en morgen in stemming komt, op steun van de collega's kan rekenen. Wij kijken nog steeds met smart uit naar de kabinetsbrief op dit punt.
Voorzitter. We lezen dat in 2019 42,7% van het OS-budget via multilaterale organisaties liep en 17,7% via maatschappelijke organisaties. Vorige week heb ik gewezen op het belang van die maatschappelijke organisaties, juist om de meest gemarginaliseerde mensen te bereiken, zoals vrouwen, meisjes, lhbt, vluchtelingen en mensen met een beperking. We maken ons zorgen dat met de covid-maatregelen het aandeel multilateraal voor het jaar 2020 nog groter gaat worden. Deelt de Minister deze zorg en hoe gaat de Minister proberen om een betere balans te vinden tussen de verschillende kanalen, ook in lijn met de 25%-doelstelling van de Grand Bargain?
Voorzitter. Dan over de SDG's en imvo. De Minister herhaalt in haar antwoorden nog maar eens dat het kabinet van alle bedrijven in Nederland en ook van de Nederlandse overheid zelf verwacht dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de daartoe behorende gepaste zorgvuldigheid toepassen op hun internationale activiteiten. Behalve de inzet van deze Minister ten aanzien van het bedrijfsleven en imvo heb ik al eens eerder gevraagd naar de inspanningen van de Nederlandse overheid zelf ten aanzien van die OESO-richtlijnen en SDG's, niet alleen om het goede voorbeeld aan het bedrijfsleven te geven maar ook om als Nederlandse overheid daar een concrete bijdrage aan te leveren. De Minister wees toen op het maatschappelijk verantwoord inkopen door de overheid. De Minister heeft ook toegegeven dat in het gehanteerde overheidsinstrumentarium verbetering mogelijk was. Eind vorig jaar hebben wij de IOB-evaluatie van het imvo-beleid van de Nederlandse overheid tussen 2012 en 2018 ontvangen. Een van de aanbevelingen van de IOB was daarbij om toepassing van internationale sociale voorwaarden – in jargon: ISV – te verbeteren door ze verplicht te stellen voor meer productcategorieën met hoge mvo-risico's en ze ook voor te schrijven als gunningscriteria bij aanbestedingen.
Jaarlijks geeft de overheid bijna 73 miljard euro uit aan aanbestedingen. Dat is een enorme som geld, met de mogelijkheid om iets te bereiken op het gebied van de SDG's, omdat via die aanbestedingen gestuurd kan worden op duurzame producten, met aandacht voor mens en milieu. Dan lees ik in de jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk dat in 2019 bij slechts negentien aanbestedingen is aangegeven in welke risicocategorie de aanbesteding valt en dat er due dilligence, of gepaste zorgvuldigheid, dient plaats te vinden. Mijn vraag aan deze Minister is dan ook: waarom bij slechts negentien aanbestedingen? En wat gebeurt er daarna? Wat betekent het toepassen van internationale sociale voorwaarden in de praktijk? Hoe wordt daar gevolg aan gegeven, en hoe wordt gemonitord of bedrijven zich daadwerkelijk aan de OESO-richtlijnen houden? Welke impact heeft dit op de SDG's? Wie controleert dat en welke middelen zijn daarvoor beschikbaar? Mijn vraag is ook of de Minister als coördinerend bewindspersoon van de SDG-agenda haar collega's hierop aanspreekt.
Tot zover, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van den Nieuwenhuijzen van GroenLinks.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
U begint over de OESO-richtlijnen en de rol van de overheid daarin. Bent u nou benieuwd naar wat de overheid in haar eigen beleid doet? Of bent u ook benieuwd naar de manier waarop de overheid bedrijven aanspreekt die de OESO-richtlijnen onderschreven hebben, maar die daar in de praktijk niet altijd even goed naar handelen, zoals bijvoorbeeld Shell in Nigeria?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Daar zijn wij altijd zeer benieuwd naar. Daarom is het ook heel goed dat onze partij samen met de SP en onder leiding van de ChristenUnie een initiatiefnota heeft ingediend. We zien namelijk dat de OESO-richtlijnen lang niet altijd het gewenste effect hebben. Daarin sluit ik me helemaal aan bij de woorden van de heer Van den Nieuwenhuijzen. Op papier staat het er wel, maar wordt het ook in praktijk gebracht?
Mijn vraag van net ging over het feit dat, als de Nederlandse overheid iets van anderen verwacht, ze het zelf ook moet doen. Wij hebben daar nu onze zorgen over, zeker als je ziet over hoeveel geld het gaat: 73 miljard. Daar ging mijn vraag dus over, maar ik sluit me van harte aan bij de woorden van de heer Van den Nieuwenhuijzen en andere partijen hier: de OESO-richtlijnen zijn echt niet vrijblijvend. Ze moeten worden nageleefd. En waar geen wil is, is een wet.
De voorzitter:
Dank, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Ik geef het woord aan de heer Alkaya van de Socialistische Partij.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. 2019 was een jaar waarin het ons land economisch voor de wind ging. Het coronavirus was nog onbekend, of tegen het einde van het jaar nog heel ver weg. De economie groeide. Terwijl heel veel mensen daar helemaal niets van merkten, werd een enorm begrotingsoverschot gerealiseerd. In zo'n jaar zou het voor een D66-Minister niet moeilijk moeten zijn om zich aan de internationale verplichtingen op het gebied van internationale solidariteit te houden, zou je denken.
Toch bleef het percentage van het landelijk inkomen dat wij besteedden aan het helpen van mensen in ontwikkelingslanden wederom achter bij het absolute minimum van 0,7%. Hoe kan dat, vraag ik aan de Minister. Herinnert zij zich de aangenomen motie van mevrouw Thieme? Die werd mede ingediend door mijn partij, de SP, en vraagt de Minister om zich extra in te spannen voor dit belangrijke onderwerp, zodat wij die norm wél halen. Dat staat nota bene ook in het verkiezingsprogramma van D66. Hoe heeft zij uitvoering gegeven aan die motie, waar alleen de PVV, Forum voor Democratie en de VVD tegen waren? Wat is er niet gelukt?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Bouali van D66.
De heer Bouali (D66):
Ik ben altijd heel blij als mijn collega van de SP over het OS-budget begint. Mijn partij vindt dat inderdaad een heel belangrijk punt. Sterker nog, mijn partij heeft ervoor gezorgd dat er per jaar bijna 500 miljoen extra op de begroting komt. Dat hebt u zelf ook kunnen zien toen dit kabinet begon. Daar hebben wij met een aantal collega's hard voor gestreden. Mijn vraag is als volgt. Ik hoor heel veel mooie woorden over de OS-begroting, maar iedere keer hebben we hier dezelfde discussie. In de tegenbegrotingen van de SP en de Partij van de Arbeid zie ik nooit een optopping van het OS-beleid. U spreekt hier heel mooie woorden, die ik deel. Die vind ik fantastisch. Wilt u er dan in de toekomst voor zorgen dat u die bedragen ook opneemt in uw tegenbegrotingen? U moet dan ook vis bij de boter doen.
De heer Alkaya (SP):
Boter bij de vis. Als D66 hier een eerlijk beeld wil schetsen, moet het kijken naar ons verkiezingsprogramma. Daarin hebben we wel degelijk meer ruimte genomen voor ontwikkelingssamenwerking. Bij de tegenbegroting die we jaarlijks presenteren, kijken we natuurlijk maar naar een onderdeel van de gehele begroting. De vorige keer keken we bijvoorbeeld heel specifiek naar koopkracht. Daarin hebben we laten zien hoe we de koopkracht konden stimuleren met een aantal andere keuzes, zonder extra geld uit te geven ten opzichte van het kabinet. Eigenlijk vind ik dat we toen meer geld hadden kunnen uitgeven, maar zelfs als je dat niet doet, kun je andere keuzes maken. Dat hebben we met de tegenbegroting laten zien. Niet alles wat wij willen, staat in de tegenbegroting. Daarvoor moet je kijken naar de verkiezingsprogramma's van een partij.
De heer Bouali (D66):
Ik zal er geen doekjes om winden. Ik ben altijd heel blij dat de SP in ieder geval steun geeft. Maar mijn punt blijft staan dat je dat consequent moet meenemen; niet alleen in je verkiezingsprogramma's, maar ook in je tegenbegrotingen. We hebben zelf gezien dat er in de afgelopen jaren onder andere kabinetten heftig bezuinigd is op ontwikkelingssamenwerking. Dat is tegen het zere been van mijn partij. Wij zullen ons er altijd voor blijven inzetten dat we dat tegengaan. U moet er ook voor zorgen dat u consequent die lijn uitdraagt. Alle partijen in dit huis die voor ontwikkelingssamenwerking zijn – ik weet dat u daarvoor bent – moeten ervoor zorgen dat ze dat in hun tegenbegrotingen opnemen. Dat is namelijk een belangrijk onderdeel van de begroting van dit land. Als u OS een warm hart toedraagt, en ik weet dat u dat doet, dan moet u dat wat mij betreft consequent blijven doorvoeren.
De heer Alkaya (SP):
Wij moeten helemaal niets. In een tegenbegroting vatten wij een bepaald onderwerp bij de horens. We laten zien dat je ook andere keuzes kunt maken. Ik sluit niet uit dat ontwikkelingssamenwerking er een volgende keer wel in staat, als we kijken wat we met internationale politiek en internationale solidariteit kunnen doen. Dan hebben we dat onderdeel eruit gepikt. Als we met die drie partijen een tegenbegroting presenteren, kunnen we niet al onze verkiezingsprogramma's daarin opnemen. Zo werkt dat natuurlijk niet. Dat weet de heer Bouali ook. Gelukkig erkent hij wel dat wij het belang van ontwikkelingssamenwerking erkennen. Dat heeft helemaal niets te maken met de vraag of dat al dan niet in een tegenbegroting staat.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. Ontwikkelingssamenwerking is geen liefdadigheid, maar internationale solidariteit. Friedrich Engels schreef daar al in 1845 over: «Alsof je arbeiders een dienst bewijst door eerst hun levensbloed eruit te zuigen en dan je zelfgenoegzame filantropie op hen te oefenen en jezelf in de wereld te plaatsen als machtige weldoener van de mensheid, wanneer je teruggeeft aan de geplunderde slachtoffers slechts één honderdste deel van dat wat van henzelf is.» Inderdaad, de materiële welvaart in Nederland en het Westen van de wereld is nu mede gebaseerd op goedkope productie en vernietiging van het milieu elders in de wereld. Totdat die ongelijkheid is gestopt is ontwikkelingssamenwerking een plicht en geen gunst.
In 2019 gingen de uitbuiting en de milieuvervuiling gewoon door. De hoeveelheid ingevoerde biomassa steeg bijvoorbeeld in 2019, net als de invoer van metalen uit de allerarmste landen. Dit leidt tot groei op korte termijn hier, maar het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft terecht aan dat dit negatief is voor onze welvaart in brede zin. Als je het aan de vrije markt overlaat en regels en tarieven wegdoet, dan krijg je dit kortetermijndenken. Hoe is de Minister van plan dit kortetermijndenken tegen te gaan?
De totale invoer van metalen was in 2019 de hoogste in 25 jaar. De invoer van biomassa was hoger dan ooit tevoren. Hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld het streven naar een circulaire economie, vraag ik aan de Minister. Hoelang kan zij nog met droge ogen blijven doen wat zij bijvoorbeeld bij het CETA-debat geeft gedaan, namelijk aan de ene kant zeggen dat je in Nederland kringlooplandbouw wilt, maar aan de andere kant de tarieven op slechtere producten uit het buitenland verlagen, omdat dat goed is voor de vrijhandel?
Het handelen van het kabinet staat helaas vaak haaks op de woorden die de Minister uitspreekt. Met andere woorden: het beleid is incoherent. Die incoherentie in het beleid komt precies neer op waar Friedrich Engels ons al voor waarschuwde, namelijk zelfvoldaan en elitair opscheppen over de kruimels die we geven aan mensen die in feite worden uitgebuit door multinationals die hun hoofdkantoor in Nederland hebben, en mensen die arm worden gehouden door een onrechtvaardig economisch stelsel.
De zogenaamde jaarrapportage beleidscoherentie bevat ironisch genoeg voorbeelden van incoherentie. Onder het kopje Een zo positief mogelijke impact van handelsakkoorden op ontwikkelingslanden staat bijvoorbeeld dat de Europese Commissie voor het eerst gebruik gaat maken van een geschillenbeslechtingsmechanisme, omdat Zuid-Afrika de handelsrestricties op pluimveevlees uit de EU niet wil opheffen. Kan de Minister toelichten hoe het opdringen van pluimvee uit de EU aan een land dat dit niet wil hebben, coherent is met het doel om een land zichzelf te laten ontwikkelen, of met het doel om kringlooplandbouw te stimuleren? Die richtingen zijn tegengesteld. Dat is niet recht te praten.
De Minister schrijft ook: alleen met een gezamenlijke en coherente inzet op diverse beleidsterreinen kunnen we de negatieve gevolgen van COVID-19 beperken. Zoals ik net in het interruptiedebatje met D66 al aangaf, heeft de Kamer op 16 april een motie aangenomen van de leden Marijnissen en Pieter Heerma om de productie van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal in ons land en binnen Europa uit te breiden. Alleen de D66-fractie was tegen deze motie, die nu wordt uitgevoerd. Ziet de Minister in dat beleidscoherentie ook betekent dat zijzelf op vele vlakken moet stoppen met de veel te eenzijdige focus op meer vrijhandel en meer globalisering?
Voorzitter, tot slot. De Rekenkamer constateert voor het vierde jaar op rij een onvolkomenheid in de bedrijfsvoering, namelijk dat de risicoanalyses bij het aangaan van verplichtingen onvoldoende zijn. Het risico bestaat dus nog steeds dat belastinggeld in zakken van corrupte bestuurders in het buitenland verdwijnt. Dit soort misstanden moeten wij, maar vooral de Minister, voorkomen. Kan zij toelichten waarom de maatregelen die zij tot nu toe heeft genomen, niet voldoende zijn gebleken?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Dan gaan we naar de heer Weverling van de VVD.
De heer Weverling (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn eerste bijdrage in de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking begon ik vorig jaar september met drie sleutelwoorden voor een verstandig ontwikkelingsbeleid: transparantie, doelmatigheid en verantwoording. Inmiddels ben ik bijna één vergaderjaar lid van deze commissie. In dat jaar is er veel veranderd in de wereld, maar die drie sleutelwoorden staan nog steeds als een paal boven water. Vandaag focussen wij op verantwoording: wat is er bereikt en wat kunnen we hiervan leren? Gezien de tijd zal ik mij hierbij beperken tot drie onderwerpen: onze handelsbelangen, onze relatie met China en het migratiebeleid.
Allereerst onze handelsbelangen. Nederland is een echt handelsland. Als het goed gaat in de wereld, gaat het goed met ons. Als het slecht gaat in de wereld, krijgen wij rake klappen. De coronacrisis heeft die rake klappen zeker uitgedeeld. Daar moeten wij lessen uit trekken. Nederland is enorm goed ingespeeld op de wereldeconomie – daar profiteren wij dagelijks van – maar als de productie van een klein onderdeel in China stil komt te liggen, rollen er twee weken later geen eindproducten meer van de band in Nederland. Steeds meer landen denken daarom na over het robuuster maken van hun waardeketens. Dat zouden wij in Nederland ook moeten doen. Zonder te overcompenseren, maar juist om voorbereid te zijn op toekomstige crises.
Hoe heeft de Minister tot dusver de motie van VVD en CDA over het in kaart brengen van de effecten van de coronacrisis op onze handelsstromen uitgevoerd? Er zijn bijvoorbeeld maar liefst 500 banen weg bij offshorebedrijf Van Oord. Dat is natuurlijk vreselijk. Is de Minister het met de VVD eens dat een van de belangrijkste lessen van de coronacrisis is dat we meer moeten nadenken over kwetsbaarheden in onze waardeketens? Zo ja, kan zij toezeggen dat zij die kwetsbaarheden op een rij gaat zetten en gaat nadenken over hoe wij onze waardeketens robuuster kunnen maken? Daarnaast zagen wij tijdens de coronacrisis hoe grote bedrijven onmiddellijk te hulp schoten. Unilever doneerde voor 100 miljoen aan zeep, Shell stelde grondstof voor handgels gratis beschikbaar en DSM ging mondkapjes produceren. Neemt de Minister dit mee in de nog lopende evaluatie naar imvo?
Dan onze betrekkingen met China.
De voorzitter:
Excuseer, ik zie een interruptie van mevrouw Ouwehand die u rugdekking geeft.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Rugdekking voor de heer Weverling van de VVD? Daar ben ik zeker altijd voor te porren. Ik zie dat het angstzweet hem uitbreekt. Mijn vraag aan de VVD is een eenvoudige. Ik hoorde de heer Weverling zeggen: als er één les is die we van de coronacrisis moeten leren, is het dat we moeten kijken naar kwetsbaarheden in de waardeketen. De les die daarvoor moet zitten is: hoe kunnen we in godsnaam voorkomen dat we nog een keer zo'n pandemie meemaken? Is de VVD dat met ons eens?
De heer Weverling (VVD):
Zeker.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Kijk, dat biedt al veel goeds vanuit deze positie in de rug. Dan zou ik nog een extra duwtje in de rug willen geven, want dat betekent dus ook dat we goed moeten kijken naar wat de risico's zijn op het ontstaan van zo'n pandemie. Dan kun je toch niet om de feiten heen dat ontbossing wereldwijd een risico is, dat onze intensieve veehouderij een risico is en dat het gesleep met en de handel in wilde dieren een risico is? Over dat laatste gaat deze Minister niet, maar de ontbossing, en indirect ook onze veeteelt, is wel degelijk een onderwerp waar we deze Minister op kunnen aanspreken. Ik ben benieuwd welke plannen de VVD heeft om het risico op het ontstaan van dit soort zoönoses en pandemieën te helpen voorkomen.
De heer Weverling (VVD):
We zitten hier niet om nu het VVD-beleid te bespreken. We kunnen zeker een boom opzetten over het tegengaan van ontbossing, maar het lijkt me niet dat ik daarvoor nu de plannen hoef te presenteren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan stel ik voor dat ik die nog tegoed houd van de VVD.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Weverling (VVD):
Voorzitter. Onze betrekkingen met China. In het afgelopen jaar heb ik de woorden «gelijker speelveld» vaak in de mond genomen. Dat is niet voor niets. We hebben als Nederland genoeg in huis om de concurrentie met de rest van de wereld aan te gaan, maar niet als we, voor het spel begint, al met 3–0 achterstaan. Ook het afgelopen jaar zagen we daar veel voorbeelden van. De VVD heeft die consequent aan de kaak gesteld. Gelukkig lijkt het besef steeds meer te groeien dat een gelijk speelveld een absolute noodzaak is. De commissie heeft recent een lijst met voorstellen gepubliceerd om hier serieus werk van te maken. In heel Europa gaan de staatssteunpotten open, dus het is zaak dat we haast maken om te voorkomen dat in China staatsbedrijven er met publiek geld vandoor gaan. Kan de Minister een eerste inzicht geven in hoe zij tegen deze plannen van de Europese Commissie aankijkt? Verwacht zij dat de meeste lidstaten zich achter de plannen zullen scharen? Hoe voorkomen we dat we uitgespeeld gaan worden? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat de voortrekkersrol, die zij na mijn eerdere motie toebedeeld heeft gekregen, bij de totstandkoming van het aanbestedingsinstrument IPI dit jaar tot resultaten gaat leiden?
Naast buitenlandse handel is de Minister ook verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking. Daarbij zijn het aanpakken van de grondoorzaken van migratie en het tegengaan van illegale migratie belangrijke speerpunten. In het regeerakkoord is afgesproken dat hierbij het principe van more for more and less for less leidend is. Helaas kunnen we daar in het jaarverslag maar weinig over teruglezen. Mijn Kamervragen uit januari dit jaar over dit onderwerp zijn nog altijd niet beantwoord. Wat we wel hebben kunnen lezen, is dat campagnes met voorlichting over migratie in herkomstlanden succesvol lijken te zijn. Dat is goed nieuws. Zo kunnen wij deze mensen een gevaarlijke overtocht, een teleurstelling bij aankomst en een lange procedure in Nederland besparen. De Minister heeft natuurlijk niets te verbergen, dus wanneer horen we meer over haar inzet de afgelopen tijd op het gebied van migratiesamenwerking? Kan zij mijn ingediende vragen hierover binnen afzienbare tijd beantwoorden? Wat kan de Minister, in het kader van lessen trekken, vertellen over het succes van de voorlichtingscampagnes over migratie? Is zij het met de VVD eens dat het zaak is dat we deze campagnes snel uitbreiden naar andere landen waar veel kansloze migranten vandaan komen?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Kuik, gevolgd door de heer Van den Nieuwenhuijzen en de heer Bouali.
Mevrouw Kuik (CDA):
De VVD stipt een belangrijk thema aan: de grondoorzaken van migratie aanpakken. De VVD heeft ook gezien dat 24 miljoen boeren ondersteund worden om meer productie te creëren. Maar de VVD ziet waarschijnlijk ook, net als wij, dat er mogelijk een hongerpandemie aan zit te komen. Is de VVD het met het CDA eens dat we moeten kijken hoe we deze boeren en boerinnen, met het oog op die hongerpandemie, extra kunnen ondersteunen, omdat we willen voorkomen dat er daar meer oorzaken zijn voor migratie?
De heer Weverling (VVD):
Dat is koren op de molen van de VVD, zou ik haast zeggen. Ik heb vorige week een heel betoog gehouden over de zelfvoorzienendheid van ontwikkelingslanden. Ik heb toen met name ingezoomd op het Afrikaanse continent. Zelfvoorzienendheid is enorm belangrijk. We hebben een mooi programma, SeedNL. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt. Zij is vandaag nog op werkbezoek geweest, dus misschien kan ze straks dat programma nog iets toelichten. Wij hebben de wereld veel te bieden. Zelfvoorzienendheid is voor iedereen eigenlijk een soort primaire levensbehoefte. Ik vind dat we daar volop op moeten inzetten.
Mevrouw Kuik (CDA):
Het is goed om te horen dat we daar juist nu op moeten inzetten. Het is ook goed om dat van de VVD te horen, want als de boeren geen zaden hebben om te planten, dan zal er ook niet geoogst worden. Het gevolg is dan hongersnood. Dank dus dat de VVD hier ook extra op wil inzetten.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Kuik. De heer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ook van mij een vraag over de grondoorzaken aan de heer Weverling. Ik hoor hem daar een vraag over stellen en vervolgens geeft hij een compliment over een campagne om mensen te ontmoedigen. Dat gaat op geen enkele manier over grondoorzaken. Herkent de heer Weverling zich in het feit dat grondoorzaken zitten in klimaatverandering, instabiele publieke diensten, armoede en armoedebestrijding, waardoor mensen geen bestaan kunnen opbouwen in het eigen land? Het OS-beleid waar hij zo trots op is, met de kleine financiering van de laatste jaren, draagt juist steeds minder bij aan het wegnemen van die grondoorzaken. Publieke diensten kunnen zich niet opbouwen. We hebben sinds 2012 geen 0,1%, volgens Rio-afspraak, extra klimaatfinanciering meer op onze begroting staan. Aan alle kanten wordt er bezuinigd en worden de grondoorzaken verder verdiept en verslechterd. Hoe denkt u dat we die kunnen aanpakken? Wat is daarvoor uw oplossing?
De heer Weverling (VVD):
Interessant! Volgens mij zijn twee zaken sowieso van belang voor de ontwikkeling van een land. Dat is een democratisch systeem en goede governance. En daar horen die publieke diensten inderdaad ook bij. Verder is dat economische ontwikkeling. Dat zou je kunnen zien als zelfvoorzienendheid en het vermogen om zo veel mogelijk in de voedselbehoefte te voorzien van de bewoners van je eigen land, zodat er inderdaad geen hongersnood hoeft te zijn. Wij zijn de zevende donor ter wereld, ook al zijn we de zeventiende economie. Verder hebben we heel veel kennis over allerlei voedselprogramma's en dat is zeker iets waar wij aan kunnen bijdragen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Wat vindt u dan van het feit dat de afgelopen jaren de investeringen, die direct investments in overheden en publieke diensten, alleen maar gedaald zijn en dat het nu nog maar 1,5% is van ons budget? Wat vindt u dan van het feit dat ook de Minister vorige week nog zei «het is heel leuk dat we zorgen dat er voedsel is, maar als we niet zorgen dat mensen banen hebben en voedsel kunnen kopen, dan hebben we nog steeds armoede en honger»? Hoe kijkt u daar dan tegen aan?
De heer Weverling (VVD):
Ik kijk er als volgt tegen aan. Wij hebben met het budget te dealen dat we in het regeerakkoord met elkaar hebben afgesproken. Verder zijn, zoals ik zei, democratische en economische ontwikkeling heel belangrijk. Mensen moeten in hun land natuurlijk kunnen eten. Economische ontwikkeling gaat heel vaak samen met die zelfvoorzienendheid, want dat levert ook heel veel banen op. In Europa zijn er heel veel banen in de landbouw en daardoor ontstaat er weer heel veel arbeidsmigratie. Zo kunnen we mensen, bijvoorbeeld op het Afrikaanse continent, natuurlijk ook aan werk helpen.
De voorzitter:
Dan ga ik naar de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Het is inderdaad alweer een week geleden dat we hier een debat over het AIV-advies hebben gehad. Ik luister altijd met veel plezier naar mijn collega van de VVD, die net ook een goed beeld schetste van de verwevenheid van onze Nederlandse economie en onze internationale positie. Hij gebruikte zelfs drie keer het woord «voortrekkersrol». Dat deel ik eigenlijk allemaal wel en ik vind het dan ook heel mooi om te horen. U hebt inmiddels een week de tijd gehad om er nog eens goed op te slapen. Die voortrekkersrol is breed, hè. Dat is handel, cultuur, politiek en militair, maar het is ook ontwikkelingssamenwerking, want het is een totaalpakket. Bent u inmiddels al zover dat u denkt: ja, dat klopt eigenlijk wel? Die voortrekkersrol van Nederland moeten we handhaven en we moeten daarom blijven investeren in al die facetten die ik zojuist noemde, en dus ook in ontwikkelingssamenwerking.
De heer Weverling (VVD):
Interessant wat de heer Bouali zegt. Ik heb daar inmiddels inderdaad een week op kunnen slapen, maar ik constateer nog steeds dat wij moeten roeien met de riemen die we hebben. We hebben afspraken gemaakt over budgetten en we wachten gewoon af wat de toekomst gaat brengen. Ik zei het net, ik zei het toen ook en ik kan nog een keer herhalen: als zevende donor spelen wij al een hele mooie vooruitstrevende rol in de wereld. Nederland is gewoon al genereus.
De voorzitter:
Oké. De heer Bouali nog een keer kort.
De heer Bouali (D66):
Ik probeer toch een beetje te ontlokken dat een tikkeltje genereuzer en iets meer een voortrekkersrol ... U gebruikt die woorden zo mooi, maar dan wilt u toch ook wel dat ... U noemde net migratie als een grondoorzaak en zei dat we moeten roeien met de riemen die we hebben. Nou, dan zul je toch wel wat extra moeten hebben om te kunnen roeien bij die al die uitdagingen die op ons af komen. Is de VVD na een week niet toch bereid om iets verder te kijken en te zeggen «ja, wij zijn die zevende donor en dat willen we graag blijven, want we willen niet afzakken maar onze verantwoordelijkheid nemen»?
De heer Weverling (VVD):
Onze verantwoordelijkheid nemen we en ik heb de afgelopen zeven nachten geen voortschrijdend inzicht gekregen.
De voorzitter:
Dan zie ik nog een interruptie van mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Op hetzelfde punt. We horen de heer Weverling spreken over zelfvoorzienendheid van ontwikkelingslanden, de zelfvoorzienendheid van lage-inkomenslanden en de belangrijke rol die Nederland daarin heeft te spelen. Maar ik hoor de VVD ook bij herhaling zeggen dat het niks mag kosten. We hebben gezien dat de VVD tot nu toe dwarsligt bij het realiseren van het AIV-advies, dat daar toch heel duidelijk over is. De covidcrisis bestrijden kost geld. Ontwikkeling kost geld. Het creëren van groei in een land kost geld. Het zorgen dat milieuschade wordt tegengegaan, kost geld. Ik hoor toch nog steeds heel graag van de VVD hoe die twee met elkaar te kalibreren zijn. Aan de ene kant zegt de VVD «wij willen zelfvoorzienendheid in ontwikkelingslanden, lage-inkomenslanden en productielanden» en aan de andere kant «het mag niks kosten». Ik zie daartussen toch een behoorlijke discrepantie. Help mij dat te begrijpen.
De heer Weverling (VVD):
Het mag niks kosten? Volgens mij gaat dat niet over het Nederlandse regeringsbeleid, waar de VVD onderdeel van uitmaakt. Wij geven jaarlijks veel geld uit en «het mag niks kosten» gaat volgens mij niet op.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat gaat wel degelijk op, want we hebben het nu over het belang van extra investeren in een ongekende situatie. Landen gaat dat heel erg veel kosten. Het kost Nederland heel erg veel, maar ontwikkelingslanden kost het minstens net zo veel. We hebben het over gezondheidszorgsystemen van landen waar men soms maar een paar beademingsapparaten heeft. We hebben het over een crisis die juist de allerarmsten extra hard treft. Hoe kan je een land zelfvoorzienend maken als niet eens aan de eerste basale voorwaarden wordt voldaan? Maar laat ik een vervolgvraag stellen, voorzitter. Wat vindt de heer Weverling er dan van dat juist het Nederlandse bedrijfsleven, dat hij hier zo roemt, soms ook medeverantwoordelijk is voor het niet zelfvoorzienend zijn van ontwikkelingslanden? We hebben voorbeelden gezien dat de beleidscoherentie, waar we het net over hadden, juist wordt tegengewerkt door Nederlandse bedrijven die zich niet houden aan de afspraken op het gebied van milieu, mensenrechten en eerlijk produceren. Wat gaat de VVD doen als juist die bedrijven de zelfvoorzienendheid van ontwikkelingslanden tegenwerken?
De heer Weverling (VVD):
Ik vind het toch wel bijzonder. Ik heb net een paar voorbeelden genoemd van bedrijven die volgens mij juist heel goed bezig zijn. We hebben het voorbeeld van Shell dat grondstoffen voor handgel gratis ter beschikking stelt. DSM produceert mondkapjes en Unilever doneerde voor 100 miljoen aan zeep. Er wordt heel veel gedaan aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik kom zelf steeds met het voorbeeld van de waterputten. Dat daaraan meegewerkt wordt, is ook maatschappelijk verantwoord ondernemen. Natuurlijk kan het altijd beter en u wilt daar blijkbaar een wet voor maken, maar wij vertrouwen liever op de goedwillendheid van Nederland. Wij doen over de hele wereld zaken. Zo zijn wij groot geworden en zo kunnen we andere landen helpen. Dat is volgens mij een heel goed uitgangspunt.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Dank u, voorzitter. Het eerste overleg waar ik in deze commissie aan deelnam, ging over malversaties in Mali. Het is dan ook wel zo passend om met dat onderwerp dit vergaderjaar af te sluiten. Achter in het jaarverslag vinden we een lange lijst van malversaties in het afgelopen jaar. Dat zijn soms de gekste verhalen. Uiteindelijk kun je er alleen maar kwaad om worden: Nederlands belastinggeld wordt weggegraaid door corruptie lieden. Kan de Minister toelichten wat het totale malversatiebedrag was in 2019 en in de jaren daarvoor? Welk percentage hiervan is inmiddels teruggevorderd? Is de Minister daar tevreden over? In hoeveel gevallen wordt er geen poging gedaan om geld terug te vorderen en wat is daar dan de reden voor? Welke consequenties hebben de fraudegevallen voor betrokken organisaties of initiatieven? Werken wij nu nog samen met organisaties waarbij malversaties bewezen zijn en, zo ja, waarom dan? En hoe reageert de Minister op de herhaaldelijk door de Rekenkamer geuite kritiek dat de risicoanalyse op het ministerie niet op orde is? Vergroot dat niet juist het risico op malversaties?
Voorzitter, ik kom tot een einde. Ik wilde een vraag stellen over het programma SeedNL, maar dat heb ik net al gedaan in een interruptie aan de heer Van den Nieuwenhuijzen. Hoe kijkt de Minister dus terug op dat programma? Kan ze daar iets over vertellen? En hoe kijkt de Minister terug op de uitvoering van het amendement van de SP en de VVD uit 2015 over het afleveren van hulpgoederen door middel van drones? Dat werd gedaan door Wings For Aid. Ik ben benieuwd hoe zij terugkijkt op dat amendement, dat in 2019 tot een einde is gekomen.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank, meneer Weverling. Dan ga ik naar de laatste spreker, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Het jaarverslag over 2019. Ik dacht even: wat deden we ook alweer in 2019? De tijden zijn zo turbulent en veranderd, dat het even graven is. Maar in 2019 was de Kamer heel druk bezig de behandeling van CETA uit te stellen. Het lag eigenlijk heel gevoelig. Dat verdrag is uiteindelijk met de hakken over de sloot door de Kamer gekomen. Eigenlijk is daar geen meerderheid meer voor. Dat is ook het grote verschil tussen de wereldvisie van de Partij voor de Dieren en die van D66, verpersoonlijkt door de Minister. De handel gaat vergaand alle perken te buiten die we juist zouden moeten beschermen, juist als je waarden in je ontwikkelingssamenwerkingsbeleid hoog wilt houden. Je helpt de SDG's niet met keiharde neoliberale handel. Bij CETA waren de argumenten eigenlijk gewoon op. Het is erdoor gekomen, omdat het nou eenmaal moest van de coalitie, maar het draagvlak was er niet meer.
De redenering waarmee de Minister het verdrag probeerde te verdedigen, was onder andere: we zetten in op een race naar de top. Canada zou te vertrouwen zijn: als je Canada al niet meer kunt vertrouwen, met wie kun je dan nog wel een deal sluiten? Omdat zij een verdrag met de Europese Unie hebben, zouden zij beter hun best gaan doen voor dierenwelzijn. Wat hebben we gezien? De deelstaat Ontario heeft afgelopen week een wet aangenomen die het strafbaar stelt als mensen in Canada willen laten zien hoe het met de dieren in de Canadese vee-industrie gaat. Dus ik vroeg me af hoe de Minister daarop reflecteert, in het licht van haar eigen bezwering dat het juist over verbetering van dierenwelzijn zou gaan.
Wilt u iets zeggen voorzitter?
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Bouali.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik dacht: u wilt vast iets. Een interruptie dus.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Ik word altijd heel blij als mevrouw Ouwehand interventies doet. Wat ik niet goed begrijp, mevrouw Ouwehand, is dat u zegt: «heeft het eigenlijk niet gehaald». Ik weet niet wat voor kwalificatie dat is, maar er wordt gewoon gestemd hier in deze Kamer. Er wordt gedebatteerd in deze Kamer. Dan bepalen we onze mening en dan wordt er gestemd. Dan haalt het verdrag het of het haalt het niet. Wat veel kwalijker is, is dat u moties indient in deze Kamer om iets wat überhaupt niet naar deze Kamer komt, alvast van tafel te vegen. Ik zou zeggen: als u het democratisch proces echt belangrijk vindt, laat dan bijvoorbeeld ook verdragen naar deze Kamer komen. Ik noem Mercosur. Ik heb u al vaker aangegeven dat wij rond Mercosur ook wel een aantal zaken ingewikkeld vinden, maar dat wij daar wel met elkaar over willen praten in de Kamer. En dan wordt er gestemd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als je inderdaad de stemmen telt, kun je concluderen dat CETA met de hakken over de sloot door de Tweede Kamer is aangenomen. Maar het was geen meerderheid die enthousiast was; dat weet de heer Bouali ook. Ik noem de ChristenUnie, die altijd met hele goede redenen tegen dit verdrag is geweest en er gewoon echt mee in zijn maag zat. Dan wordt er binnen de coalitie powerplay gespeeld. Als je het hebt over schandalig: er is een Minister die de Nederlandse boeren moet gaan helpen om om te schakelen naar kringlooplandbouw. Maar die wordt gewoon keihard in de kou gezet door de andere Minister, die zegt «kringlooplandbouw? Wij gaan natuurlijk over de hele wereld exporteren en importeren; dat is mijn beleid.» Dus het is een beetje akelig om aan te zien, als ik heel eerlijk ben, dat degene die het rond duurzaamheid moet oplossen in de landbouw, gewoon in de steek wordt gelaten door haar collega's in het kabinet en de partijen die dit kabinet steunen.
Maar goed, over Mercosur wilde ik zojuist al beginnen. Het is goed dat u het alvast opwerpt. Kijk, de ervaring met die vrijhandelsverdragen is natuurlijk dat je, als je niet op een heel goed, vroeg moment zegt «wij hebben er geen trek in», met het argument komt te zitten «we kunnen nou geen nee meer zeggen, want dan slaan we een flater in de internationale diplomatie.» Dus de Partij voor de Dieren dacht: dat gaan we met Mercosur niet meemaken.
De voorzitter:
Dan vervolgt u uw betoog. Nee, eerst de heer Bouali nog. Ik wil wel voorkomen dat wij een heel uitgebreid debat herhalen over specifieke handelsakkoorden, want dan komen wij niet tot de kern van het wetgevingsoverleg.
De heer Bouali (D66):
Ik vind het heel jammer dat er een partij is in dit huis die zegt: laten we niet met elkaar debatteren. Maar u hebt inderdaad ook aan de rechterkant van deze Kamer uw steun gevonden, van allerlei gekke partijen die dit blijkbaar ook vinden. En dus kunt u dit soort verdragen gewoon van tafel vegen, zonder dat we er hier met elkaar eens rustig over kunnen praten. Dat vind ik heel zorgelijk.
De voorzitter:
Een heel korte reactie, mevrouw Ouwehand, en dan gaan we verder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De heer Bouali kan zich vast wel herinneren dat de Partij voor de Dieren keer op keer een debat over Mercosur heeft aangevraagd. De teksten zijn er gewoon, maar D66 vond dat niet nodig. Dus de Partij voor de Dieren heeft wel degelijk voorstellen gedaan om het gewoon te hebben over Mercosur. Sterker nog, dat hebben we in alle debatten over de raden ook gedaan. Als je de teksten ziet, kun je maar één ding concluderen: dit is een heel slecht verdrag. Dus ik ben blij dat de Tweede Kamer ons heeft gesteund om dat van tafel te vegen.
Voorzitter, even terug naar mijn betoog en mijn vraag aan de Minister: hoe zit het dan met die bezwering dat het dierenwelzijn erop vooruit zou gaan? Wij zien gewoon dat er in Canada wetten worden aangenomen die het nota bene strafbaar stellen om duidelijk te maken hoe slecht het met de dieren in de Canadese veehouderij is gesteld. Tragisch genoeg is er afgelopen weekend zelfs een vreedzame activist doodgereden bij een varkenstransport bij een van die slachthuizen, waar een wereldwijde beweging is ontstaan. De oorsprong daarvan ligt in Canada. Mensen staan daar bij slachthuizen om er nog even voor de dieren te zijn en ze wat water te geven. Daar is gewoon een vreedzame activist doodgereden dit weekend. Hoe reflecteert de Minister daarop? Want ik herinner haar eraan dat het nog steeds niet door de Eerste Kamer is.
Voorzitter. Dan over Mercosur. De heer Bouali memoreerde het al even: de Tweede Kamer heeft gezegd «dat gaan we niet doen». De Minister heeft gek genoeg een brief aan de Kamer gestuurd waarin zij zegt: we gaan nog niet aan de Europese Commissie duidelijk maken dat het Nederlandse parlement het Mercosur-verdrag afwijst. Ik vind dat een beetje raar. Ten eerste: de Europese Commissie leest ook kranten. Maar je wilt niet dat je in een laat stadium met het verhaal komt dat we bij CETA en die andere vrijhandelsverdragen dus de hele tijd moesten horen, namelijk «als we nu nog nee gaan zeggen, slaan we een flater.» Nou zegt de Kamer op tijd «nee» en dan gaat de Minister het niet tegen de Europese Commissie vertellen. Ik snap dat niet zo goed.
Er zijn nog andere dingen die ons verbazen. De Europese Commissie heeft middenin de coronacrisis, op 20 april, opeens een akkoord gesloten met Mexico. Bij nadere bestudering blijkt dat een combinatie te zijn van CETA en het Mercosur-verdrag. Twee dingen waar de Kamer niet enthousiast over is, zal ik maar zeggen. Kan de Minister de Kamer hierover informeren? Ik denk dat we ook ten aanzien van Mexico moeten zeggen: dat gaan we dus niet doen, want het draagvlak is weg.
Dan over de onderhandelingen die met Thailand lopen: de Minister heeft op verzoek van de Partij voor de Dieren tegen de Europese Commissie gezegd dat dit gedateerde mandaat misschien moet worden geüpdatet. Dank daarvoor. Thailand is een heel grote exporteur van kippenvlees naar de Europese Unie. Het gaat om plofkippen, ver beneden de Europese standaarden. De Partij voor de Dieren heeft daarvoor al eerder gewaarschuwd. Kunnen we met elkaar afspreken dat een verdrag dat de export van Thais plofkippenvlees naar de Europese Unie makkelijker maakt in elk geval niet op de steun van Nederland kan rekenen?
Ik houd het bij deze vier punten vandaag. Dank u wel.
De voorzitter:
U heeft er heel veel bij gezegd wat niet op de agenda staat, maar dank voor uw inbreng.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben toch nog een puntje vergeten. Heb ik nog dertig seconden spreektijd?
De voorzitter:
U bent al ruim over de spreektijd heen. Wij hebben nog een tweede termijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan dank ik u voor uw coulance.
De voorzitter:
We zijn gekomen bij het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 19.00 uur.
De vergadering wordt van 18.40 uur tot 19.00 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met dit wetgevingsoverleg Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, ook voor de mensen die ons thuis volgen. Ik geef de Minister het woord voor de eerste termijn van het kabinet.
Minister Kaag:
Veel dank, meneer de voorzitter. Ik wil de Kamerleden danken voor hun vragen, opmerkingen en kanttekeningen. Mijn ambtenaren hadden op basis van dit overleg een heel mooie, uitgebreide redeneerlijn voor mij geschreven, maar in het belang van de tijd en de vele vragen die gesteld zijn, zal ik mij richten op de kern van de zaak en daarna meteen overgaan op de vragen.
Voor de goede orde en om toch een beetje context te geven, wil ik stellen dat het natuurlijk heel mooi is dat wij van de zijde van de regering jaarlijks echt rekenschap afleggen, in een passende Nederlandse traditie. De resultaten en het proces van de indicatoren worden steeds meer uitgebreid en verbeterd. Indicatoren zijn natuurlijk geen doel op zich, maar ze geven een mooie manier van meten en het volgen van de voortgang. Voorbeelden van inhoudelijke resultaten zijn er natuurlijk te over in de rapportage zelf.
Er zijn goede stappen op alle terreinen: de economische functie van het postennet – de heer Amhaouch stelde daar een vraag over – partnerschappen, het gaande proces van de vergroening van het instrumentarium, maar natuurlijk ook in de vele toepassingen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is ook voortgang op wat ik zelf uit mijn verleden ken als een heel taai thema, namelijk beleidscoherentie voor ontwikkeling. Dat geldt bijvoorbeeld voor de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en vele andere thema's. Dit is er eentje waar helaas geen enkel land de gouden bokaal voor heeft binnen weten te halen. Dat blijft gewoon heel lastig. Er is een gebrek aan coherentie binnen regeringsinstanties, laat staan in hoe we internationaal met elkaar werken. Dit is dus echt de categorie «to be continued».
Als het gaat om de Algemene Rekenkamer: de totale omvang van klimaatfinanciering is toegenomen tot 1,4 miljard. Dat is aanzienlijk meer dan de zogeheten «fair share»-streefwaarde. Wij zijn er ook erg kien op om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer wat betreft de noodzakelijke verdere verbetering van de risicoanalyse dit jaar echt af te ronden. Ik kom daar in de beantwoording van de vragen en de uitleg nog op terug.
Nog vier kleine blokjes voor ik de vragen ga beantwoorden. Over aandachtspunten voor de jaarrapportage beleidscoherentie heb ik al gezegd dat we echt kijken naar verduurzaming in de productie en de handel. Gelukkig is de Algemene Rekenkamer minder kritisch over de klimaatfinanciering dan vorig jaar. Ik zeg «gelukkig», omdat we zelf actief voortgang hebben willen boeken. Ik neem ook de uitstaande aanbeveling van het meenemen van de hefboomwerking van ODA ten opzichte van privaat kapitaal mee bij de keuze van activiteiten.
Als laatste punt: er wordt nu verslag gedaan over zeventien ontwikkelingssamenwerkingsindicatoren. Dat is een uitbreiding van vijftien naar zeventien. Voor het eerst gebeurt dat ook, zoals gememoreerd, over drie handelsindicatoren. De indicatoren moeten zich natuurlijk richten op de agenda voor 2030. Dat is namelijk het moment waarop we de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties zullen moeten behalen. Die zijn universeel en dus ook op ons van toepassing. Volgend jaar kijken we terug op de periode 2016–2020. Dan is er volgens mij een interessant beeld, al is dat natuurlijk geheel verkleurd en veranderd door de impact van de coronacrisis dit jaar.
Zoals u heeft gezien, blijft een groot deel van de indicatoren in de rapportage boven de streefwaarden, maar er zijn er nog een paar die achterblijven. We zullen stappen zetten richting een geïntegreerde website. Dat is conform het verzoek van deze Kamer en ik meen PVV-lid Van Weerdenburg. Daar wordt nog steeds aan gewerkt.
Dan het laatste punt voor ik overga tot de vragen. Het geografische zwaartepunt van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is verschoven naar de Sahel, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika in het bijzonder. In 2019 werden ten opzichte van 2017 34% meer ODA-middelen aan de focusregio's besteed dan voorheen. Dat is conform de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We hopen dat het HGIS-jaarverslag van 2019 inzichtelijk is gebleken voor de Tweede Kamer. Zo gaan wij moedig voorwaarts.
Dan ga ik nu over tot de behandeling van de vragen. Meneer de voorzitter, omdat de vragen nogal breed en verschillend van aard waren, zal ik ze per Kamerlid behandelen. Ik begin met de heer Bouali. Hij vroeg of ik inzicht kan geven in de invulling die de ons omringende landen geven aan het exportkredietinstrumentarium en de relatie tot duurzaamheid. Ik vind dat we sowieso moeten kijken naar verduurzaming van het exportkredietinstrumentarium. Staatssecretaris Vijlbrief zal de jaarlijkse ekv-monitor na de zomer aanbieden. Die staat in het teken van de vergroening van de ekv. Ik ga nog met mijn collega bespreken hoe we dat verder vorm kunnen geven.
Welk deel van de ekv zit in duurzame projecten? Uit de monitor moet blijken wat de huidige status is. Daarin zult u ook vinden hoe de door Nederland ontwikkelde methode voor het meten en classificeren van groene transacties binnen de ekv-portefeuille wordt toegelicht. De opbouw van de portefeuille wordt ook besproken in het kader van het aandeel aan duurzame projecten.
Een vraag van de heer Bouali was of ik nog een mogelijkheid zie om de ekv verder te verduurzamen. Ja. De mogelijkheden om in ieder geval groene projecten onder de ekv af te dekken, zijn door het kabinet verruimd. Dat heeft tijd nodig. We willen meer groene projecten verzekeren. Er zijn al wat resultaten. Er is een verzekering van een offshorewindproject op zee bij Taiwan. Er is ook een verzekering van een onshorewindmolenpark. In de komende periode willen we nog veel meer groene projecten binnenhalen en juist binnen de ekv aantrekken. Dat willen we ook internationaal agenderen, om met andere landen samen te kunnen optrekken.
Dan de vraag van de heer Bouali hoe ik het Europese voorstel voor imvo zie, ook in het licht van de Nederlandse imvo-evaluatie. De evaluatie wordt afgerond met een appreciatie richting de Kamer na het zomerreces. Dat is mijn doel. Ik weet dat een aantal van uw leden hierom heeft gevraagd. Idealiter is er ook Europees beleid, want daarmee zijn zorgen rondom een gelijk speelveld hopelijk geadresseerd. Het moet wel om de hoogst mogelijke niveaus en standaarden gaan. We zullen meer impact hebben en daardoor ook andere landen meer kunnen beïnvloeden. De Europese Commissie heeft gezegd dat ze in 2021 met een initiatief zal komen, mogelijk wetgevend, waarvan gepaste zorgvuldigheid onderdeel is. Ik wil niet wachten op de Europese Commissie, want ik denk dat dat best een lang traject kan zijn. We hebben ook een verantwoording naar de Kamer sinds de aanname van de wet-Kuiken, en we hebben ons eigen traject. Ik denk dat veel van de ervaringen die Nederland opdoet met beïnvloeding van onze kant, de kabinetsappreciatie van de complementaire evaluaties en de weging daarvan nuttig kunnen zijn voor het Europese speelveld. Ik kom daar te zijner tijd op terug.
Ik zal nog even het tijdspad noemen. De evaluatie van de imvo-convenanten is onderdeel van het hele project van de appreciatie van het kabinet van de imvo-evaluatie. Die is op 30 juni klaar. In het najaar, dus na het reces, worden de hoofdlijnen van opties en mogelijke maatregelen voor nieuw imvo-beleid gepresenteerd.
De heer Bouali vroeg of gender niet bij uitstek een thema is waarbij beleidscoherentie essentieel is en of ik mogelijkheden zie om gender als thema toe te voegen aan het actieplan beleidscoherentie. Gender is natuurlijk essentieel voor alles wat we doen. Het gaat daarbij om 50% van de wereldbevolking, ook in Nederland. Gender is opgenomen in het actieplan beleidscoherentie, maar vanuit verschillende invalshoeken. Bij klimaatfondsen is er inzet op de armsten en de meest kwetsbaren. Dat zijn meestal vrouwen en jonge meisjes. Bij de bestrijding van kinderarbeid, de bevordering van een leefbaar loon en arbeidsomstandigheden is er expliciet aandacht voor meisjes. Wat betreft de fabrieken hebben we het in andere kaders vaak over Rana Plaza of de textielarbeidsters in Bangladesh of elders. Dat zijn vrouwen.
Als u gender niet altijd expliciet terugvindt, is het de facto wel meegenomen. Waar dat relevant is voor het behalen van de doelen op de vijf thema's, is het genderaspect ook onderdeel van de rapportage. Ik deel de observatie dat dit niet geheel inzichtelijk is uitgelicht. Wij willen dat nog meer gaan expliciteren. Ik hoop dat dit ten dele ook tegemoetkomt aan de observatie van mevrouw Van den Hul.
De laatste vraag van de heer Bouali was hoe we ervoor kunnen zorgen dat klimaatfinanciering zich niet alleen concentreert op die plekken waar de gevolgen het meest zichtbaar zijn, maar ook daar waar de meeste schade wordt verricht. Welke afwegingen worden er gemaakt op het gebied van klimaatmitigatie? Wij proberen een balans te vinden in de klimaatfinanciering tussen ontwikkelingslanden waar de grootste uitstoot plaatsvindt en de armste en meest kwetsbare landen. In de armste en meest kwetsbare landen, in de Sahel en de Hoorn, investeren we waar mogelijk in hernieuwbare energie voor mensen die überhaupt geen moderne bronnen van energie hebben. Zij hebben geen elektriciteit en koken meestal op houtvuur. Er is een tweeledig positief effect als het gaat om armoedebestrijding, want door energietoevoer en -betrouwbaarheid te hebben kunnen kinderen bijvoorbeeld naar school, omdat er licht is, kunnen ze lezen, is er veiligheid op straat, et cetera. In landen waar de grootste CO2-uitstoot plaatsvindt, proberen we de uitstoot te verminderen via klimaatdiplomatie en multilaterale klimaatfondsen. Om dat te bereiken, is daar echt het grotere geld en de zogenaamde leverage nodig. Veel private klimaatinvesteringen komen terecht in de landen met de grootste uitstoot. Wij richten ons in het bijzonder op het tegengaan van ontbossing in de Amazone, Centraal-Afrika en Zuidoost-Azië. In het Power of Voices, het thema klimaat, worden wereldwijd financieringsopties geleverd. Power of Voices is toe aan een nieuwe tender; die zijn we aan het afronden. Dat is het jaar 2020. Ik houd me even aan de rapportage 2019.
Ik ga door met de vragen van GroenLinks, van de heer Van Nieuwenhuijzen. Zonder «den» of is het «van den»?
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Met «den».
Minister Kaag:
Excuus. De heer Van den Nieuwenhuijzen vroeg naar een breed rapport over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. Daartoe heeft hij een paar suggesties gedaan. Ik wil u vragen om dit verzoek nog enigszins aan te houden, want ik wil daar toch iets langer over nadenken. Ik zie wel de waarde van de vraag, maar tegelijkertijd hebben wij als kabinet tweeënhalf jaar geleden net een nieuw beleid uitgezet, met als richtsnoer de duurzame ontwikkelingsdoelen – wat de Agenda 2030 is – en natuurlijk het nastreven van de uitvoering van het Akkoord van Parijs. Ik besef wel degelijk dat de coronacrisis een enorm shockeffect voor het hele systeem, of het nu handel of ontwikkelingssamenwerking is, teweeg heeft gebracht. Maar ik denk dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken. Dat zou voorbarig zijn. Ik denk dat het moment er nog niet is. We weten al dat de ongelijkheid zal toenemen, dat we financieringsmogelijkheden moeten hebben en dat iedereen zijn deel moet bijdragen om juist te versnellen richting Agenda 2030. Ik weet dus niet wat het aan nieuwe inzichten zou opleveren. Ik zou ook geen verzoek willen doen dat eigenlijk weer bevestigt dat privaat-publiek de richting van de Agenda 2030 hetzelfde is gebleven. Dit blijft namelijk het doel. Maar ik begrijp de inzet om de klok gelijk te willen zetten en klaar te willen zijn voor de toekomst vanuit een onzekere startpositie. Ik wil u vragen om dit aan te houden en mij nog een moment te geven voor grotere reflectie. Ik sta niet onwelwillend tegenover de vraag, maar ik weet niet of het de antwoorden zal geven die we met z'n allen, ook vanuit kabinetszijde, sowieso moeten leveren en waarover we moeten spreken. De basis van het AIV-advies en de appreciatie die u zult krijgen, zijn misschien een mooi startpunt om na te denken over hoe we internationaal solidariteit het beste een reëel gehalte kunnen geven, wat daarbij past, hoe we dat doen, waar we dat doen en wat de veranderingen zijn die we zullen moeten realiseren.
Dan merkte de heer Van den Nieuwenhuijzen op dat de klimaatfinancieringsindicator niet optimaal is. Hebben we er eentje nodig of kunnen we de markers uit elkaar trekken? Hij vroeg of ik bereid ben om op basis van zijn aanname standaard de verdeling tussen de twee markers aan te geven. Wij rapporteren, zoals u terecht opmerkte, net zoals andere landen op basis van internationaal overeengekomen criteria over publieke klimaatfinanciering. Dat maakt vergelijkingen tussen landen ook makkelijker. Wij zullen ook in de toekomst de OESO-DAC-klimaatmarkers gebruiken, maar ik kan wel alvast, als een stap vooruit in de HGIS-rapportage, aangeven welk deel van de klimaatfinanciering naar activiteiten gaat met klimaatadaptatie of mitigatie als hoofddoelstelling en welk deel naar activiteiten gaat die dat als nevendoelstelling hebben.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel. Ik zie dit als een toezegging, maar ik heb een additionele vraag. Bent u bereid om dit in de klimaattop in Glasgow te bespreken met uw collega's? Ik ben er voorstander van dat we internationaal op dezelfde manier rapporteren. Glasgow is bij uitstek het moment om met elkaar te praten over de Rio-markers en over de vraag of ze naar de toekomst toe nog de monitoring geven die we beogen. Mijn additionele vraag zou dan vooral zijn: bent u bereid om in Glasgow te bespreken met andere landen of ze ervoor openstaan om er twee markers van te maken?
Minister Kaag:
Ik ben zeker bereid om dat op te nemen, maar ik wil nog wel even advies inwinnen. Het tweede wat ik kan doen, is het volgende. Aangezien ik samen met Costa Rica co-chair ben van het Nationally Determined Contributions partnership, waar we met 110 landen en organisaties in zitten juist om klimaatadaptatie en -mitigatie heel concreet in landen vorm te geven, zal ik het ook in dat kader meenemen om de landenervaringen te horen. Het is dan dus niet alleen maar een exercitie vanuit een land als Nederland, maar het is ook om van landen die al heel acuut kampen met de gevolgen van klimaatverandering, te horen of dit ook zou helpen bij beleidstoepassing en -uitvoering. Die reality check hebben we wel nodig.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ik vind dit een heel mooi aanbod van de Minister. Ik zou haar willen vragen om, zodra zij die gesprekken heeft gevoerd, daarvan een terugkoppeling te geven aan deze commissie of aan de Kamer.
Minister Kaag:
Ja, als u mij de vorm daarvan vrijlaat. Want ik hoor veel vragen die niet bij het wetgevingsoverleg aansluiten. Maar ik kom daar zeker op terug.
Kan ik schetsen welke incoherentie ik zie, welke uitdagingen ik zie en hoe we daaraan werken? De heer Van den Nieuwenhuijzen schetste al een breed palet: vrouwenrechten, rechten van lhbti's en ondergraving van publieke diensten en handelsverdragen. Zoals u weet, is het actieplan Beleidscoherentie voor ontwikkeling in 2018 herzien en met de Kamer gedeeld. Er is gekozen voor een focus op vijf thema's waarvan we denken dat ze het meest directe verschil kunnen maken in aanloop naar de realisering van de SDG's. Ik denk dat u ze alle vijf kent: het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking, ontwikkelingsvriendelijke handelsverdragen, ontwikkelingsvriendelijke investeringsregimes, verduurzaming van productie en handel, en het tegengaan van klimaatverandering. Het is werk in uitvoering dat eigenlijk alleen maar acuter is geworden.
Welke incoherentie ik zie, hangt er heel erg vanaf. Eerlijk gezegd, is de uitdaging om beleidscoherentie echt heel erg goed neer te zetten. Dat is ten dele binnen de overheid een probleem – de partnerschappen, zoals ik eerder al aangaf – maar ook met andere internationale partners merk je dat. De Wereldbank heeft één traject. Wij financieren andere activiteiten of gelijksoortige activiteiten bij de VN of de EU. Het is heel moeilijk om al die stromen, ondanks de gedeelde agenda met de markers, bij elkaar te krijgen, want er is altijd een eigen accent en nuance. Daarbovenop komen dan ook nog de bilateralen, met dezelfde agenda, maar met een ander accent. Dat is wat mij betreft altijd het grootste probleem. Het is mooi op papier, maar moeilijker om er uitvoering aan te geven. Maar wij zullen daaraan blijven trekken.
De voorzitter:
Uw tweede interruptie, meneer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Ik heb aan het begin niet gehoord hoeveel interrupties we hebben.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we twee interrupties houden, in tweeën. Het is nu al 19.20 uur, dus laten we dat als richtlijn gebruiken.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dan weet ik ook dat dit mijn laatste interruptie is. Ik heb een vraag over het antwoord van de Minister. Ik hoor haar zeggen: gecompliceerd, uitdagingen, en dat we een goed plan hebben liggen met vijf aandachtsgebieden. Maar ondertussen zien we heel concreet bijvoorbeeld dat vrouwen slachtoffer worden van beleidsincoherenties bij klimaatverandering, terwijl we als Nederlandse overheid de fossiele industrie nog steeds zwaar subsidiëren. Dat is een duidelijke beleidsincoherentie in het Nederlands beleid. Zijn dit soort zaken ook de zaken die binnen het kabinet worden getarget? Zijn dit dan ook de zaken waarbij we kijken hoe we de beleidsincoherentie weg kunnen nemen?
Minister Kaag:
Dit is een heel specifiek voorbeeld waar ik graag in tweede termijn kort op terugkom. Maar het speelt voor de bredere kwestie, de SDG-coördinatie, daarbij gekoppeld aan de beleidscoherentie. Uiteindelijk is de uitvoering over verschillende ministeries verdeeld. Dat was in alle voorgaande kabinetten ook het geval. Dat het beter kan, weet ik zeker.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Dan de laatste vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen, een vraag over vermeend misbruik van ISDS-clausules. Zie ik ook de andere kant van de medaille, namelijk de gevolgen van mogelijk onheus of oneigenlijk gebruik van investeringsbescherming door bedrijven? U stelde ook, meneer Van den Nieuwenhuijzen, dat multinationals regeringen kunnen aanklagen over klimaatmaatregelen. Ben ik bereid om met de Europese Commissie mogelijkheden te onderzoeken om meer verantwoordelijkheid te nemen voor het tegengaan van misbruik van deze clausule? We hebben er al vaker over gesproken, met name, denk ik, voor uw tijd toen mevrouw Diks er nog was. Het blijft de inzet van het kabinet dat ook investeerders recht hebben op bescherming tegen onzorgvuldig handelen door een overheid. Het zijn geen instrumenten voor multinationals om zorgvuldig handelende overheden af te persen. Dat is duidelijk.
Dat dit gebeurt, blijkt op basis van onze informatie ook niet uit de praktijk, maar ik hoor graag van u als dat anders is. Het blijft heel moeilijk om overal zorgvuldig handelen af te dwingen en dat is natuurlijk een zaak van grote zorg. In Nederland is het in de wet vastgelegd, maar we hebben het niet over Nederland. We hebben het natuurlijk over de situatie in andere landen. De geschillenbeslechting blijft de kern en die kent in principe nog steeds een private rechtsgang, zij het met steeds meer publieke waarborgen. Het is een lastige vraag aan de overheid, het kabinet, om zelf actief onderzoek te gaan doen naar mogelijk misbruik, maar wij spannen ons wel in voor de modernisering van het ISDS, onder andere door de nieuwe Nederlandse modeltekst. Of het een totaal perfecte tekst is – dat zeg ik maar over heel weinig teksten – weet ik niet, maar ik denk wel dat het goed is dat wij weer in gesprek gaan met de Europese Commissie, omdat we dan ook het gewicht van de Europese Unie en de grootste interne markt kunnen gebruiken. Dat ben ik bereid te doen. Maar wat ik doe, doe ik wel binnen de mogelijkheden die de teksten ons geven.
Dan de vragen van mevrouw Kuik over het Challenge Fund. Alle aspecten van het beleid komen langs! Wat is er het afgelopen jaar nou eigenlijk gebeurd bij het Challenge Fund for Youth Employment? Het heeft, zoals u weet, eigenlijk best wel een tijd geduurd voordat het hele proces rond was. In 2019 is de fondsmanager geselecteerd, een keuze waaraan een zorgvuldig proces vooraf is gegaan. Het Challenge Fund for Youth Employment is gelanceerd en de call for proposals is geopend. We zijn in Uganda gestart en de projectvoorstellen worden op dit moment geëvalueerd. We kunnen daarna snel overgaan tot toekenning. Er zijn eigenlijk geen echte knelpunten, maar de planning heeft wel een beetje vertraging opgelopen, ook door de coronamaatregelen, in de landen waar het Challenge Fund van start zou gaan. We gaan nu ook aan de slag in Egypte en Nigeria. Daarna gaan we in nog vier andere landen van start als de voorbereidingen voor de volgende serie calls zijn afgerond.
In dit fonds wordt ook weer ruime aandacht geschonken aan de kansen voor banen voor jonge vrouwen, bijvoorbeeld bij de digitalisering. De nieuwe economie is namelijk niet alleen in Nederland maar overal belangrijk. Het is juist ook belangrijk in landen waar ze hierin misschien een sprong vooruit kunnen maken. Verder doen we dit met het oog op de groene economie, omdat daar ook heel veel banen liggen. Het kan dan gaan om de vergroening van de landbouwsector, maar ook om de vergroening van een sector elders.
Mevrouw Kuik vroeg: wat is nou eigenlijk de inzet ten behoeve van vrouwen en meisjes, die juist nu gemarginaliseerd dreigen te worden en in een crisissituatie terecht dreigen te komen door de coronacrisis? Wat doen we verder met onze stem op het gebied van internationale beïnvloeding? Die vragen ademen ook de geest van sommige vragen van mevrouw Van den Hul, vragen waar ik nog op terugkom. De negatieve effecten voor vrouwen en meisjes wereldwijd zijn helaas al wel bekend: gendergerelateerd huiselijk geweld en onveiligheid. Vorige week hebben we verder al benoemd dat 70% van de eerstelijnszorgmedewerkers vrouw is. Het is dus weer de driedubbele last: werken, het huishouden en kinderen. Verder is er nog de zogenaamde mantelzorg, ofschoon we dat in ontwikkelingslanden niet zo noemen. Vrouwen in de informele economie missen ten slotte ook hun inkomsten door de lockdown.
In veel landen, ook in Afrika, zien we dat de covidinfectie snel om zich heen slaat. De lockdownmaatregelen zullen dan ook nog van veel langere duur zijn, met alle gevolgen van dien weer voor de kwetsbaarheden. Ik heb er continu in EU- en VN-verband voor gepleit, en dat zal ik ook blijven doen, om juist bij noodhulp die genderresponsieve respons in te bouwen en te verzekeren en om aan specifieke behoeften van vrouwen en meisjes te voldoen. We moeten dat doen in het kader van preventie bij alles wat er wordt toegekend. In dit kader heb ik natuurlijk onlangs met, ik meen, ongeveer 58 andere landen en organisaties, weer een appel ondertekend, waarin opgeroepen wordt tot bescherming en toegang tot seksuele rechten en gezondheidszorg voor vrouwen en meisjes. Ik heb dat juist vanwege de coronacrisis gedaan, omdat er wellicht minder middelen zijn en omdat er een verschuiving is binnen de middelen. De SRGR-agenda mag er niet onder lijden! Dit moet echt ons basispad zijn. Maar u merkt ook dat er bij de toekenning van de middelen door de VN steeds meer druk is vanuit zeer conservatieve kringen om juist dit te blokkeren. Daarom zal ik mij continu en consequent stellen achter wat we in het kabinet hebben afgesproken. SheDecides is een mooi initiatief van mijn voorgangster Lilianne Ploumen. Dat initiatief blijft daar heel actief mee bezig en wij zullen dat ook gewoon echt naar voren trekken.
Ik heb vorige week ook gezegd dat het mijn inschatting is dat er dit jaar waarschijnlijk op z'n minst 15 miljoen extra zwangerschappen plaats zullen vinden. Ik durf niet te stellen dat dat allemaal niet-geplande zwangerschappen zijn, maar veelal zijn ze dus niet gepland en niet gewenst. Dat is natuurlijk heel erg risicovol. Een percentage daarvan is ook een gevolg van acuut seksueel geweld en daar moeten we niet licht aan voorbijgaan, ook niet terwijl wij mogelijkerwijs zelf een crisis doormaken. Daarbij is natuurlijk de balans heel belangrijk.
Mevrouw Kuik vroeg of globale mondiale gezondheidszorg beter vorm kan krijgen. Ik denk dat dat een vraag is die we echt moeten meenemen, ook voor de toekomst. Wellicht moeten we dat met een discussie doen over de vraag wat corona ons in ieder geval al een beetje heeft geleerd. Ik denk wel dat we met z'n allen met onze neus op de feiten zijn gedrukt: in de zwakke schakels van gezondheidssystemen elders is er te weinig capaciteit beschikbaar om op een goede manier een respons te kunnen geven op de crisis. Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van middelen, de financiering en kennis.
Wij blijven inderdaad inzetten op coördinatie op landenniveau. Wij steunen, zoals u weet, een aantal partnerschappen. We kijken verder ook naar innovatieve financiering van de zorg. Wat we niet kunnen doen, is op de stoel gaan zitten van een overheid elders. Dat is nooit het model. Die overheden moeten natuurlijk ook zelf gaan functioneren en de beperkte belastingmiddelen die ze kunnen innen, ook daarvoor gaan inzetten. Er wordt vaak te veel geld elders weggezet, terwijl het juist gaat om onderwijs en gezondheidszorg. Dat moeten de prioriteiten zijn van elk land dat wil investeren in menselijk kapitaal. Dat is natuurlijk ook een politieke keuze.
U vroeg naar resultaten. Nou, dan begin ik bijna weer met een beleidscoherentieding en de afstemming en samenwerking tussen iedereen die werkt op het gebied van de zogenaamde global health. Wat er heel goed werkt en ook nog beter wordt, zijn de distributiesystemen. Dat loopt niet alleen via het Global Fund, maar ook via andere organisaties. Wat blijkt is dat in veel focuslanden de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen echt toeneemt. Via die kanalen zijn ook juist de persoonlijke beschermingsmiddelen gedistribueerd. Er is voortgang, maar ik neem ook uw punt mee, want ik gebruik het zelf ook vaak. Uw punt is de toename van het aantal tb-gevallen wereldwijd. De inschatting voor dit jaar van het aantal sterfgevallen door tb is vanwege de coronacrisis, de verschuiving van middelen en het totale gebrek aan financiële steun voor het kopen van een medicijn of een test, dat veel meer mensen aan tb zullen overlijden dan aan corona wereldwijd. Ik ben geen viroloog, maar dit is op dit moment de inschatting van de Wereldgezondheidsorganisatie en wij schatten de Wereldgezondheidsorganisatie nog steeds op waarde.
Er is een vraag gesteld over het functioneren van de speciale gezant religie. Hoe zit het met de integrale werking op het ministerie? We hebben wel meer gezanten. We hebben er wel acht of tien. Dat is afhankelijk van de thema's en die gezanten zijn dus nooit vreemde eenden. Het is wel altijd een beetje solo opereren als je gezant bent. Het helpt meestal ook als je een klein potje geld hebt om projecten te kunnen initiëren. Je reist en doet aan dialoog; er gebeurt heel veel. De gezant heeft zijn taak dus heel mooi opgepakt. Hij heeft ook veel ontmoetingen met organisaties in binnen- en buitenland, van alle geloofsrichtingen en alle overtuigingen. Deze gezant in het kader van religie is natuurlijk een combinatie van missionaris, zendeling, priester en non. Alle takken en alle geloven, dus ook een imam en een rabbi! Het is een door de wol geverfde diplomaat en dus geen vreemde eend. Maar ik denk dat er heel veel mooi werk te verrichten valt als het gaat om wat je in OS-taal behavior change noemt, juist door de inzet van de religieuze kanalen, omdat die voeling hebben met de eigen gemeenschap.
Mevrouw Kuik (CDA):
Misschien even ter verduidelijking: ik bedoelde niet dat degene zelf een vreemde eend was. Het moet niet zo gevoeld worden, het moet onderdeel zijn van het hele ministerie.
Minister Kaag:
Ja ja, maar die persoon komt ook uit het ministerie; dat helpt. Er zijn moties aangenomen. Het staat ook in de verschillende nota's die er geschreven zijn. Het is nu zaak voor het hele apparaat en voor Minister Blok en mijzelf om dat ook actief te steunen.
Dan is er een vraag van de heer Amhaouch over de hefboom van private en publieke middelen. De hefboom geeft aan hoeveel publiek geld in verhouding is ingezet om het private deel te mobiliseren. Vanaf 2019 is er een indicator voor de gemobiliseerde private financiering. Wij nemen het nu mee in de jaarlijkse resultatenrapportage. Hoe we het doen zegt eigenlijk wel iets over de mobilisatiekracht. Ik ben het met u eens dat dat ontzettend belangrijk is. Neem ODA, een middel dat altijd beperkt en kostbaar blijft, betaald door de belastingbetaler. Als je echt financiële stromen wilt bewerkstelligen, dan gaat het om de private financiering. Dat is ook echt een onderdeel van SDG 17. Het gaat om belastingheffing in landen waar gewerkt wordt. Het gaat om privatesectorinvesteringen om werk te genereren en bedrijven op te zetten. Het gaat om het tegengaan van belastingontduiking, maar het gaat ook om die hefboom. Die is hierbij heel belangrijk. Wij doen dat veelal via de Wereldbank en de IFC, want zij kunnen op de private kapitaalmarkt de juiste middelen aanleggen. Als we kijken naar de hefboomwerking voor private financiering, gaat het er uiteindelijk wel om dat ze tegemoetkomen aan de ontwikkelingsdoelen of de klimaatdoelen. De mobilisatie van private financiering is een manier om extra middelen te krijgen voor klimaatadaptatie en -mitigatie.
Dan is er de vraag van de heer Amhaouch hoe we dit jaar, nog in de coronacrisis, meer gaan inzetten op handel. We hebben heel vaak met elkaar gesproken over internationale handel en het belang van duurzame handel en inclusieve handel, in tegenstelling tot de losse vrijhandel, zoals het vaak wordt genoemd. Daar horen echt wel kwalitatieve verwachtingen en normen bij. Het blijft heel complex. In de crisis heb ik voor in ieder geval het Nederlandse bedrijfsleven nauw opgetrokken met VNO-NCW en met MKB-Nederland, en dat doe ik nog steeds. We hebben een actieagenda opgesteld. Er zijn tal van maatregelen genomen om de handel overeind te houden, de Green Lanes te bevorderen, het exportkredietfinancieringsinstrumentarium te versoepelen, plafonds te verhogen en terugbetaling te vertragen voor bedrijven, eigenlijk een beetje analoog aan de maatregelen die in Nederland zijn genomen voor de ondernemers die hier opereren. Verder kijken we naar duurzaam herstel. Laatst heb ik een Green Recovery Statement van meer dan 250 Nederlandse bedrijven in ontvangst mogen nemen die duurzaam herstel willen bevorderen en die aan het kabinet vragen om de middelen die we hebben, juist daarop in te zetten. Verder blijven we gewoon bezig met alle innovatieve middelen, gebruikmakend van de technologie, hoewel het niet altijd werkt: training en coaching, digitale handelsmissies en de uitbreiding van de digitale handelsverlening door juist ambassades om op een andere manier Nederlandse kennis en kunde de markt op te krijgen. Een groot probleem voor veel bedrijven is dat óf orders gecanceld worden óf ze zelf geen toegang hebben tot de markt. Voor bijvoorbeeld grote baggerbedrijven is het een probleem dat de producten die klaar zijn, niet aangeleverd kunnen worden omdat de haven nog steeds dicht is vanwege de lockdown. Het is dus echt maatwerk. Wij blijven daar heel actief naar kijken. We willen de handelsagenda wat dat betreft versnellen, want dat is keihard nodig: voor banen hier, maar natuurlijk ook om welvaart en welzijn elders te helpen bevorderen op een duurzame manier. Het is geen sinecure, maar het is ontzettend belangrijk.
De brief, de Afrikastrategie: ik kom zoals ik al eerder heb toegezegd, voor het zomerreces, dus al heel snel, hierop terug. Sowieso neemt mijn ministerie actief deel aan de taskforce voor handelsbevordering tussen Nederland en Afrika. Die valt onder VNO-NCW en is ook eigendom van VNO-NCW. Wij werken verder aan allerlei trajecten voor kansenbevordering, juist ook voor mkb-bedrijven. Dat deden we via de missies en nu doen we dat digitaal. Er zijn heel veel kansen. De oproep waaraan de heer Amhaouch refereerde en ook de motie krijgen daarin een plek. U hoort heel binnenkort van mij.
Ik ga door naar mevrouw Van den Hul.
De voorzitter:
Als mevrouw Van den Hul even het voorzitterschap wil overnemen? Ik heb een vraag aan de Minister.
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Hierbij neem ik het voorzitterschap over van de heer Amhaouch en geef ik hem meteen het woord.
De heer Amhaouch (CDA):
Dank aan de Minister dat zij binnenkort met een brief komt. Hopelijk zegt ze daarin ook iets over de Nederland-Afrikacoalitie. In het FD wordt opgeroepen om overheden mee te laten doen. De Minister heeft de vraag nog niet beantwoord over economische diplomatie met het oog op de toekomst. We hebben een handelsbrief. Daar zijn we mee gestart. Ziet de Minister nog in deze kabinetsperiode een momentum voor een korte evaluatie? Niet dat we nu op korte termijn alles om gaan gooien, maar er is heel veel beweging in de wereld, dus hoe gaan we een en ander inrichten naar de toekomst toe? Is ze bereid om met een brief of een visie te komen: hoe zouden we dat beter kunnen positioneren naar de toekomst toe?
Minister Kaag:
Ja. Ik wil u daar wel iets bij meegeven. Ik wil er in tweede termijn op terugkomen, maar ik zeg alvast dat het heel belangrijk is dat we de AIV-appreciatie met u kunnen delen. In alle gevallen wordt uit de Ontwikkelingssamenwerkingsbegroting één derde van de posten op Buitenlandse Zaken betaald. Afhankelijk van de ontwikkeling en de additionaliteit van de middelen is er mogelijkerwijs financiering beschikbaar voor handelsbevordering. Zo niet, dan is dat er niet. Onder de moeilijke omstandigheden kan het dus zo zijn dat er een heroriëntering van posten is. Ik kan op dit moment dus geen toezegging doen als ik nog niet met u kan discussiëren over hoe het AIV-advies is uitgewerkt. Ik bedoel: voordat ik mijn weging, die ik natuurlijk wel heb, formeel aan u heb voorgelegd.
De heer Amhaouch (CDA):
Het is natuurlijk altijd goed dat we ook kijken naar het budget, maar ik zou even los van het budget willen kijken welke visiestrategie we naar de toekomst toe moeten handhaven. Dan hebben we het even niet over geld, maar over de vraag wat je zou moeten doen of moeten laten. Natuurlijk is de tweede vraag daarna dan altijd – misschien ook wel in de volgende periode – hoeveel geld we daarvoor overhebben.
Minister Kaag:
Ja, maar u had het over posten en dan denk ik aan mensen, en die kosten geld. Maar ik zou zeggen: eerst de AIV-appreciatie. Sowieso zitten we nu natuurlijk allemaal midden in een exercitie met ontwikkelingssamenwerking: waar kun je nog wel werken, waar zijn de noden nog dusdanig groter geworden dat we een en ander moeten aanpassen? Onze maatschappelijkmiddenveldorganisaties hebben in de eerste fase al meteen gevraagd of ze corona-aanpassingen konden doen in de al uitgegeven tenders. Dat hebben we ook geaccordeerd. Dat heb ik besloten omdat dat juist is. We kunnen niet van organisaties vragen om op de oude weg binnen de afgesproken kaders voort te gaan terwijl de situatie dusdanig is veranderd.
Hetzelfde geldt voor handel. Dat is natuurlijk een andere vraag waar ik nog op terugkom. De heer Alkaya of de heer Weverling stelde die vraag, maar ik zal er nog op terugkomen. Hoe kijken we nu naar internationale handel? Wat is de weging? Waar vindt de discussie over strategische heroriëntatie plaats? Wat kunnen we beter doen qua duurzaamheid? Doen we dat op EU-niveau? Wat doen we vanuit Nederland? Dat verbind ik met elkaar, want wat we daar besluiten, heeft ook invloed op hoe we internationaal handel zullen blijven drijven.
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij de virtuele voorzittershamer weer terug aan de heer Amhaouch.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul. De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Mevrouw Van den Hul vroeg wat de effecten zijn van het beleid op beleidscoherentie voor vrouwen en meisjes; SDG 5 natuurlijk. Wat zijn de eventuele negatieve effecten van andere beleidsterreinen? Dat is eerder al een beetje langsgekomen. Wordt de synergie genoeg bevorderd? Ja, waar mogelijk. Qua voortgang op de thema's van het actieplan rapporteren we natuurlijk voor zover relevant voor het behalen van de doelen wat betreft het genderaspect. Ik ben het met u eens: het is nog niet voldoende geëxpliciteerd. Er worden resultaten behaald, maar het is niet altijd herleidbaar. Ik doe sowieso de toezegging dat het volgend jaar, dus over dit jaar, veel explicieter moet. Want als we het niet benoemen, dan verdwijnt het en kunnen we mogelijke lacunes ook niet aanpakken.
Er zijn natuurlijk ook wel goede voorbeelden. Neem belastingen. Nederland financierde de Fair Tax Monitor van onder andere Oxfam. We kregen daarmee een beoordeling van het belastingsysteem op gender en ongelijkheid, waarmee dergelijke aspecten in fiscale regels aan de kaak worden gesteld in OS-land. Dan gaat het vooral om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen. Hoe ze fiscaal gepositioneerd zijn, is enorm belangrijk. Dat geeft meteen die empowerment waar de heer Alkaya aan refereerde, ver weg van de charity: het is iemand die belasting betaalt en fiscaal benadeeld wordt.
Nog een vraag van mevrouw Van den Hul: heeft de Minister zicht op de mate waarin wordt gebruikgemaakt van informatie over de zogenaamde kwaliteitseisen op het gebied van gendergelijkheid binnen het Integraal Afwegingskader? U weet dat gendergelijkheid sinds 2019 is opgenomen in het Integraal Afwegingskader. Het is een handvat voor beleidsmakers en ieder departement blijft zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Ministerie van OCW heeft ondersteuning geboden bij de kwaliteitseisen voor gendergelijkheid. Het blijft integraal onderdeel van mijn beleid, dus de effecten worden aan mijn kant sowieso meegenomen. Ik heb niet helemaal zicht op wat er gebeurt binnen Nederland, maar het afwegingskader is er voor de ministeries om zelf op te volgen. Ik ben met alle liefde bereid om met mijn collega Van Engelshoven nog eens te bespreken hoe we daar nog meer richting aan kunnen geven.
Dan had u de vraag hoe diasporaorganisaties erbij betrokken kunnen worden. Dat is een veel voorkomende vraag bij de ontwikkeling en conceptualisering van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's Ik begrijp ook echt dat veel diasporaorganisaties denken: leuk en aardig, maar wij zijn hier en wij zijn de facto de experts; gebruik ons nou. Het kan een heel bevorderende rol hebben. U stelde dat gehanteerde fondsenkaders soms drempels kunnen opwerpen voor met name vrouwelijke diasporaorganisaties en dat ze niet genoeg worden betrokken bij de uitvoering. Natuurlijk beogen we altijd concrete doelen en resultaten wanneer we financiering uitgeven. Uiteraard zijn ook kleine organisaties net zo belangrijk. Zij zitten daar echt met de voeten in de modder. Het Nationaal Actieplan 1325 waaraan u ook refereerde, is daar echt een goed voorbeeld van. Ze worden ook betrokken bij andere elementen van het ontwikkelingsbeleid. Voor hen blijven wel dezelfde criteria en voorwaarden gelden. Dat hebben we nog niet helemaal kunnen oplossen, denk ik. We moeten wel stringent blijven. We kunnen niet een andere tender hebben, alleen voor die organisaties. De recente tender voor de versterking van het maatschappelijk middenveld stond open voor deelname van kleinere organisaties, inclusief diasporaorganisaties, als alliantielid in een consortium. Maar het heeft niet geleid tot deelname van die organisaties. Ik erken het probleem, maar we zijn nog niet doorgedrongen tot wat een oplossing zou kunnen zijn die zowel coherent is als transparant als het gaat om keuzes en toekenning van gelden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik snap wat de Minister zegt. Is zij bereid om daar misschien nog nader naar te kijken en in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van diasporaorganisaties om te kijken waar precies de schoen wringt, om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst beter gaat? We zijn het met elkaar eens dat het belangrijk is om die stem tot zijn recht te laten komen.
Minister Kaag:
Ja. Ik moet wel zeggen dat het al vaak is geprobeerd, ik meen ook in de tijd van mijn voorgangster, Lilianne Ploumen. Iedere keer komt het maar niet tot een concreet resultaat in een soort partnerschap. Maar ik wil me er niet negatief over uitspreken. Ik ben met alle liefde bereid om het nog een keer te doen, maar ik wil ook aan verwachtingenmanagement doen. Er zit al een traject achter van jaren proberen. Maar misschien moeten wij dan ook kijken wat wij niet goed doen. Dat is één. Maar kwaliteit moet echt bovenaan blijven staan. We kunnen niet omlaag gaan met de kwaliteitsnorm, want uiteindelijk gaat het om belastinggeld.
Dan nog een vraag van mevrouw Van den Hul: wat betekent ISV in de praktijk? Spreek ik andere bewindspersonen daarop aan? De voorwaarden worden verplicht toegepast op een specifieke groep aanbestedingen, die vallen onder de generieke inkoop van het Rijk, binnen tien risicocategorieën. Die komen uit boven de drempel van de Europese Unie qua kosten, zoals u weet. De monitoring hiervan vindt plaats via de mvi-zelfevaluatietool. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken verzamelt deze informatie. Er is nu een werkgroep van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken die kijkt hoe ISV verder gestimuleerd kan worden binnen de overheidsinkoop. Verder heb ik daar eerlijk gezegd niet echt zicht op. Ik ben gaarne bereid meer informatie te delen wanneer die er is, maar dit is wat we weten.
Dan de laatste vraag van mevrouw Van den Hul: kan ik aangeven in welke mate gebruik wordt gemaakt van de informatie in het Integraal Afwegingskader en wat zijn de effecten voor wat betreft de beleidscoherentie op SDG 5? We hebben de vijf thema's al benoemd en de inzet van coherentie gaat natuurlijk constant over gendergelijkheid, en niet alleen als het een rode draad is. Het is overal belangrijk voor de Nederlandse overheid en natuurlijk ook op lokaal niveau.
Wat ODA betreft, heb ik al eerder gezegd dat we altijd kijken naar het bereiken van specifieke doelen en resultaten. De tender voor het maatschappelijk middenveld, die binnenkort wordt afgerond, kan daar hopelijk een bijdrage aan leveren.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik hou het kort met het oog op de klok, maar ik had ook nog een vraag gesteld over die 25%. Daar hebben we vorige week al het nodige over gewisseld, maar ik blikte nu terug. 42,7% OS via multilateraal vorig jaar en 17,7% via maatschappelijk. Nou had ik ook gerefereerd aan de Grand Bargaindoelstelling van 25%. Ik vroeg me af of de Minister daar nog kort op zou kunnen reflecteren.
Minister Kaag:
De Grand Bargain vraagt veel meer. Ik ben Kristalina Georgieva opgevolgd als de zogenaamde «Eminent Person» van de Grand Bargain. Die vraagt om transparantie en lokalisatie; het gebruik van lokale organisaties, maar ook echt om cash transfers. Allerlei dingen waar niet iedereen, bijvoorbeeld in deze Kamer, per se mee akkoord wil gaan. Maar dat zijn wel de afspraken. Ik ben de politieke facilitator van dit proces, via de ngo's, de VN-organisaties en de donoren. Dus de driehoek. Daar hechten we zeer aan. Maar uiteindelijk moet je ook kijken naar: wie is het best geplaatst en het meest relevant en effectief om uitvoering te geven aan OS-doelen? Als je kijkt naar de enorme IDA-inzet via de Wereldbank en IFC en natuurlijk naar wat we doen via bijvoorbeeld noodhulp – opvang in de regio met name – dan kom je al heel snel aan 40%, niet omdat je zo veel organisaties financiert. Maar de afgelopen jaren zaten we altijd rond de 17%, 18%, 20%. Misschien was het één keer 21%.
Het financieren van maatschappelijke organisaties is geen doel op zich, dat zijn we met elkaar eens. We krijgen nu de nieuwe tender voor strategische partnerschappen. Die ligt ook rond de 1 miljard. Dus we zijn echt wel bezig om altijd die ruimte te geven. Maar ik erken ook dat wij in tijden van enorme crisis, waarin maatschappelijke organisaties ook politiek enorm onder druk worden gezet, altijd scherp moeten kijken dat wij niet minderen. Dat is ook een politieke keuze, en ze blijven daar heel belangrijk in.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Heel kort. Dank voor dit antwoord. Kan de Minister aangeven hoe de verhouding in de toekenningen tussen lokaal en niet-lokaal precies zat binnen Power of Voices? Of is dat lastig?
Minister Kaag:
We zijn nu bezig met het Verantwoordingsdebat over 2019; dat moet ik even opzoeken, want dat feit heb ik nu niet. Ik deel het graag apart met u, met uw permissie. Maar binnenkort wordt het gepubliceerd en dan weet iedereen het op hetzelfde moment.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, prima.
Minister Kaag:
De heer Alkaya had een aantal vragen, in eerste instantie natuurlijk over het OS-budget. Hij was ook in debat met de heer Bouali van D66. De vraag was hoe uitvoering is gegeven aan de motie-Thieme en wat er niet is gelukt. Vanuit het regeerakkoord heeft het kabinet ingezet op 0,7%, minus 1,4 miljard, plus de intensivering van 1 miljard euro in deze kabinetsperiode. Er is hard onderhandeld door de verschillende partijen, maar het is daarop uitgekomen. Die 1,4 miljard was natuurlijk ook een gevolg van kasschuiven in eerdere jaren door bezuinigingen die toen zijn toegepast. Dus het kabinet heeft een flinke stap gezet ten opzichte van de vorige kabinetsperiode. Nu komen we natuurlijk weer terug op het AIV-advies, waarover ik hopelijk in de niet al te verre toekomst de appreciatie van het kabinet kan geven.
Dan is de vraag van de heer Alkaya hoe lang ik van plan ben ...
De voorzitter:
De heer Alkaya heeft een interruptie, excuseer, Minister.
De heer Alkaya (SP):
Toch even op dit punt: de motie, die gewoon met een meerderheid van de Kamer is aangenomen, zegt: constaterende dat het kabinet in mei 2018 belooft om tijdens deze kabinetsperiode te kijken of er extra investeringen mogelijk zijn om te streven naar een budget van 0,7%. Zonder die korting. «En verzoekt de regering, deze belofte na te komen.» Dan ga ik ervan uit dat gepoogd is om met investeringen richting die 0,7% te gaan, maar dat dat dus blijkbaar niet is gelukt, want we zijn blijven steken op 0,61. Dan zou ik graag horen welke projecten zijn gefaald en wat er dan niet is gelukt. Ik zou graag horen hoe er dan gepoogd is om uitvoering te geven aan deze motie, maar wat er dan blijkbaar in de praktijk is mislukt.
Minister Kaag:
Nou, er is niks mislukt. Er wordt continu overleg gepleegd. U weet dat we een kabinet zijn van vier coalitiepartijen. Dit waren de afspraken. Wij kijken altijd naar de geëigende kaders, de rijksbrede prioriteiten en de afgesproken budgettaire kaders om hieraan gevolg te kunnen geven. In mijn nota staat ook dat we willen streven naar een richting voor een tijdspad van herstel naar de 0,7%. Overigens was dat in de vorige kabinetsperiode geheel achterwege gebleven. Dit zijn dus twee elementen van herstel: het totale bedrag en de richting. Maar we zitten nu in coronatijden. Ik kan u zeggen dat er nu weinig mensen actief bezig zijn, los natuurlijk van het AIV-advies, om enorme acute vooruitgang te willen boeken op de 0,7%. Er is dus niets mislukt. Er zijn in dat opzicht geen projecten mislukt. Er is een continue dialoog, maar tot op heden is niet de ruimte gevonden om dat toe te passen. Verder zijn wij tot de coronacrisis in de bni-koppeling meegegroeid in de ODA-middelen. Dat heeft u ook kunnen zien in begrotingsartikel 5.4.
De heer Alkaya (SP):
De Minister verwijst naar de verhoudingen in de coalitie. Die zijn natuurlijk wel relevant en interessant, maar een andere verhouding is die in de Kamer. Als een Kamermeerderheid iets zegt, is het toch wel goed gebruik en ligt het in de lijn der verwachting dat het kabinet dat uitvoert. Anders wordt waar wij hier mee bezig zijn wel problematisch. De VVD als coalitiepartij heeft inderdaad tegen deze motie gestemd. Daarnaast hebben ook de PVV en Forum tegengestemd. Alle andere partijen hebben voorgestemd. Ik zou graag willen weten hoe gepoogd is om deze motie tot uitvoering te brengen. Als de verhoudingen in de coalitie daarbij problematisch zijn, mogen we dus over alles wat in het regeerakkoord staat geen moties meer indienen, want als er een meerderheid bestaat, wordt de motie toch niet uitgevoerd. De enige die in zo'n situatie zou lachen, is de VVD, zoals de VVD dat op dit moment ook doet. Want dit gaat ten koste van de allerarmsten. We hebben gewoon een Kamermeerderheid voor meer investeringen in ontwikkelingssamenwerking en de allerarmsten.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Alkaya (SP):
Mijn vraag aan de Minister is: heeft het überhaupt nog nut als wij hier moties indienen? Gaat zij die moties dan uitvoeren of ziet ze daar überhaupt geen ruimte meer voor en kunnen we op dit onderwerp stoppen met debatteren?
Minister Kaag:
Het zijn natuurlijk moties aan het kabinet. Ik streef altijd naar meer middelen, omdat ik dit punt wel degelijk zie. U hoort mij altijd over de noden en de prioriteiten en over wat er gebeurt. Ik heb 30 jaar ervaring op dit terrein, dus ik weet wel degelijk wat er speelt. Maar dit zijn afspraken. Politiek is soms ook de kunst van het compromis. In dit geval zijn dit de kaders die we hebben. Het ging om inzet. Hier streven we altijd naar, in goed gesprek met elkaar. Er zijn vele manieren om de middelen in te zetten. Er zijn kansen, maar nu is ook de coronacrisis over ons heen gekomen. Er is duidelijkheid in het regeerakkoord.
Als Minister voor Ontwikkelingssamenwerking herken ik zeker de strekking van de motie die is aangenomen. Die is een ondersteuning van het belang van ontwikkelingssamenwerking, wat je niet vaak hoort, en van de resultaten die eventueel onder moeilijke omstandigheden geboekt kunnen worden. Dat is een morele steun in de rug, met inderdaad een reële uitvoeringsverplichting. Op dit moment hecht het kabinet nog steeds aan de 0,7% min de 1,4 miljard. Daarop hebben wij gepland. Dat is nog steeds een veel hoger bedrag dan in alle voorgaande kabinetsperiodes vanaf 2010.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, we hebben twee interrupties in tweeën afgesproken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb het gehoord, voorzitter. Dank u wel. Ik wil toch ook graag doorgaan op dit punt. De Minister zegt eigenlijk tegen de Kamer: als de Kamer een motie aanneemt, kunnen we achter de schermen zelf wel bepalen of we daar zin in hebben of niet; daar leg ik geen verantwoording over af. De Kamer heeft het kabinet gevraagd om te streven naar 0,7%. Het is dan heel reëel van de heer Alkaya om te vragen: wat heb je geprobeerd, wat is er niet gelukt en wat zijn de afwegingen geweest? Je moet hier verantwoording over afleggen als het niet gelukt is. En niet: ik heb al 30 jaar ervaring en ik weet wel wat hier speelt.
Minister Kaag:
Het is altijd mooi hoe woorden uit hun context kunnen worden gehaald. Ik heb gezegd dat we hiernaar streven. Op dit moment is dat gewoon niet gelukt, omdat er rijksbrede begrotingsafspraken en kaders zijn. De afweging wordt iedere keer gemaakt. Ik geloof niet dat ik hier hoef te vertellen hoe interne ministerraadsdebatten gaan, of onderraden en gesprekken. Ik kan u verzekeren dat ikzelf altijd het belang van ontwikkelingssamenwerking benoem, want het gaat mij om mens en planeet bij noodhulp of bij toegang tot psychosociale hulp. Er zijn veel dingen die Nederland doet door inzet van beperkte middelen die juist in private financieringstrajecten extra middelen kunnen realiseren. Dat gebeurt op zo'n manier dat dit de ontwikkelingssamenwerkingsdoelen ten goede komt. Er is een brede manier van werken.
Ik waardeer de vraag van de heer Alkaya zeer. Ik waardeer ook de ondersteuning die uit de motie spreekt voor het politieke en operationele belang van ontwikkelingssamenstelling als uitdrukking van solidariteit en de wens om verandering te brengen in de levens van mensen, waar ze ook zijn. Wij doen dat door middel van belastingafdrachten, zoals verwoord in ODA. Op dit moment is er geen additionaliteit waarover ik kan spreken. Dat is geen gebrek aan inzet, maar dit is de realiteit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het probleem is natuurlijk dat de Kamer dat niet kan controleren. Zo liggen de verhoudingen hier wel. Ik hoef de Minister vast ook niet te wijzen op de enorme scherpte die op dat punt is ontstaan vanwege de toeslagenaffaire. Het kabinet heeft gewoon een informatieplicht aan de Kamer. Als de Kamer zegt dat het kabinet moet streven naar 0,7% en dat komt er niet, dan moet het kabinet uitleggen waarom niet. Die informatie moet gewoon naar de Kamer komen.
De voorzitter:
Heeft de Minister nog een aanvulling, of gaat u verder met het betoog?
Minister Kaag:
Ik heb geen aanvulling op deze opmerking.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Erkent de Minister dat zij hierbij een informatieplicht heeft? Daar lijkt het namelijk niet op.
Minister Kaag:
Ik kom hier in de tweede termijn wel op terug. Ik weet niet wanneer u schriftelijk of anderszins eerder heeft gevraagd om details over de inzet van het kabinet voor een nog groter budget. Die informatie is nooit niet verstrekt. Het is een beetje lastig om te kijken wat we kunnen verstrekken en wat interne kabinetsafwegingen zijn. Ik ben in tweede termijn bereid om erover na te denken in welke vorm ik die informatie eventueel zou kunnen geven. Ik weet niet hoe informatief dat kan zijn, want veel is echt intern aan de ministerraad.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya. Dat is zijn tweede interruptie.
De heer Alkaya (SP):
Het is van belang om dit hier te bespreken, omdat we aan het eind van dit debat een weging moeten maken over dechargeverlening over het voorgaande jaar. Als in het voorgaande jaar een motie is ingediend die in dat voorgaande jaar is aangenomen en als wij op basis van de informatie waarover wij nu beschikken, terugkijkend kunnen constateren dat in het voorgaande jaar niet of onvoldoende aan die motie is voldaan, dan is het volgens mij volledig legitiem om daarover meer informatie te vragen. Ik verzoek de Minister om te kijken hoe zij de Kamer beter kan informeren over de vraag waarom het niet is gelukt om aan die motie te voldoen. Ik herhaal die vraag in dit debat, omdat ik die relevant vind voor onze conclusie aan het einde van dit debat.
De voorzitter:
Volgens mij heeft de Minister gezegd dat ze daar in tweede termijn kort op terugkomt.
Minister Kaag:
Ja. Ik moet dat even laten uitzoeken. We hebben een kabinetsreactie op de motie gestuurd. Ik moet even laten opzoeken wat er in de reactie van het kabinet stond. Er is sowieso een reactie gestuurd, maar ik zal het even opzoeken. Dat was op 18 november 2019. Maar ik begrijp het punt.
De voorzitter:
U komt daar in de tweede termijn even kort op terug.
Minister Kaag:
Ik wil graag even terugkijken naar de tekst van de kabinetsreactie van toen, om te kijken in welke vorm wij opnieuw een kabinetsreactie kunnen geven in deze fase. Dat is helemaal geen probleem.
De voorzitter:
Dank. De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
Er was een vraag van de heer Alkaya, die ik zo'n beetje voorlees zoals hij gesteld is. Hoelang is de Minister van plan om aan de korte termijn te blijven werken? Onder andere de invoer van metalen en biomassa is het hoogste in 25 jaar. Hoe verhoudt zich dit tot het streven naar een circulaire economie? U weet dat dit kabinet en de vorige kabinetten hechten aan duurzame handel en handelsakkoorden. Die kunnen daaraan een bijdrage leveren, ook in de inzet voor een circulaire economie. Handel draagt ook bij aan het delen van kennis, kunde en innovatie om een oplossing voor de toekomst te vinden. Dat zien we bij heel veel handelsmissies die we uitvoeren naar lage- en middeninkomenslanden, vooral als het gaat om landbouw, water en duurzame methodes.
De heer Weverling refereerde bijvoorbeeld aan Rijk Zwaan, waar ik vandaag ben geweest. Dat bedrijf kijkt naar zadenveredeling en wil ook kennis delen. Het sluit aan bij de lokale markt. Dat is een heel mooie manier waarbij een familiebedrijf inzet op ketenverantwoordelijkheid, en daardoor ook internationaal maatschappelijk verantwoordelijk is. Dat zijn interessante elementen. Het werken aan een circulaire economie draagt op termijn ook bij aan minder gebruik of misbruik van grondstoffen. Ik moet nog antwoorden op de vraag wat ik op korte termijn denk te doen. U zegt dat de invoer van metalen en biomassa het hoogste is in 25 jaar. Ik weet niet of u in dit geval naar de EU kijkt of alleen naar Nederland. De inzet van het kabinet is om de verduurzaming van de ketens te bevorderen en duurzame handel na te streven. Daarom heb ik, samen met Frankrijk, recent een non-paper bij de Commissie ingediend om te kijken naar de echte balans tussen duurzaamheid en handel, naar wat de voorwaarden zouden kunnen zijn in de toekomst, hoe we die moeten toepassen en hoe we de lat hoger kunnen leggen aan de voorkant.
De heer Alkaya had ook een vraag over het streven naar meer kringlooplandbouw en hoe zich dat verhoudt tot het verlagen van de tarieven voor de zogeheten slechte producten in het buitenland. Markten voor landbouwgoederen zijn internationaal. Kringlooplandbouw kan in principe ook internationaal zijn. Omstandigheden zorgen ervoor dat we internationale afhankelijkheden hebben van grondstoffen en landbouwproducten. Daar zit ook de onbalans, want we weten dat Afrika zelfvoorzienend zou kunnen zijn op het gebied van voedselproductie, maar dat de marktverstoring enorm is geweest in de laatste decennia. We moeten de omschakeling maken naar de ontwikkeling van duurzame landbouw. Wageningen is daar sterk in. Wij financieren ook heel veel programma's en projecten. Ik financier ook de Nuffic-studenten van Wageningen die naar Nederland komen en die met die kennis bij het Ministerie van Landbouw of in bedrijven kunnen werken. Dit vormt ook een onderdeel van onze inzet bij handelsakkoorden.
Dan was er een vraag die we even hebben moeten uitzoeken, namelijk of de export van pluimvee naar Zuid-Afrika coherent is met het doel om het land zichzelf te laten ontwikkelen of om kringlooplandbouw te stimuleren. Ik weet niet of ik alle details juist heb, maar het staat een land altijd vrij om al dan niet te importeren of om de eigen productie op peil te brengen. Zuid-Afrika legde importrestricties op aan pluimveevlees, onder andere vanuit Nederland, vanwege de eerdere uitbraak van vogelgriep. Het handhaaft deze importrestricties, terwijl de uitbraak van vogelgriep voorbij is. Maar dit is onderdeel van het handelsakkoord dat is gesloten. Nu is de EU een geschillenbeslechtingsprocedure gestart. U heeft twee dingen gevraagd: is voor Zuid-Afrika nu het moment om de geschillenbeslechtingsprocedure te starten? Moeten we het land eigenlijk geen gebruik laten maken van deze periode om kringlooplandbouw te stimuleren? Het is aan Zuid-Afrika, maar er zijn ook verdragsafspraken. Omdat wij niet genoeg informatie hebben, laat ik nog eens navragen in Brussel wat de stand van zaken is, alsook of dit niet het moment is waarop de EU moet kijken of ze niet een stapje terug kan doen.
De voorzitter:
Meneer Alkaya, heel kort. U heeft nog één vraag over.
De heer Alkaya (SP):
Ja, tot slot inderdaad. Ik snap het als je het vanuit verdragstechnische aspecten bekijkt. Tegelijkertijd hebben we ook een ontwikkelingsambitie. Dan vind ik het dus vreemd dat het in zo'n rapportage over beleidscoherentie staat. Dit lijkt me juist een schoolvoorbeeld van beleidsincoherentie. Ik zie uit naar de brief, want dan kunnen we samen zien op welke manier dit coherent zou zijn met de doelstelling om zo'n land met voedselzekerheid, maar ook in het kader van kringlooplandbouw, meer zelfvoorzienend te laten zijn.
Minister Kaag:
Ik meldde volgens mij niet dat ik een brief ging schrijven, maar ik zoek een moment om de informatie te delen, want ik weet niet hoe bijzonder het gaat worden. Ik heb gezegd dat ik eerst navraag zou doen in Brussel. Maar het kan ook in een korte brief terugkomen. Dat is niet zo erg. Ik zoek naar het beste format voor het reces, voor als die informatie er is.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Kaag:
Kan ik toelichten waarom de genomen maatregelen omtrent de risicoanalyse bij het aangaan van nieuwe verplichtingen niet voldoende zijn gebleken om de door de Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheden aan te pakken? Ik meen dat het gaat om de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019. Ik wil wel vaststellen dat een slechte vastlegging van de risicoparagraaf niet betekent dat er per definitie belastinggeld is verdwenen. Daar moet ik heel categorisch in zijn. In de toepassing en uitvoer van ontwikkelingssamenwerkingsgelden, dus belastinggelden, is jaar op jaar een gemiddelde van 0,15% beland in de categorie malversatie. Onder oorlogssituaties, moeilijke omstandigheden en situaties van slecht bestuur is dat op een nationaal niveau eigenlijk een heel goed percentage, als je het heel sec bekijkt. En dan maak ik eigenlijk nog een oneerlijke vergelijking met een OESO-land als Nederland. We hebben al een aantal maatregelen genomen, maar het is inderdaad nog niet voldoende. Ik heb nu een verscherpt actieplan laten opstellen. Ik moet ervan uitgaan dat we het dit jaar echt oplossen, maar het blijft best lastig, want veel van de situaties die zich voordoen, zijn heel specifiek en het opstellen van een risicoparagraaf geeft niet meteen resultaat. Er vindt veel training plaats, er is een nieuwe handleiding en er is veel contact met collega's, maar het is echt maatwerk. Het is belangrijk dat we dit eenduidig oplossen, omdat het in ons aller belang is.
Dan nog een laatste vraag. Ziet de Minister in dat beleidscoherentie ook inhoudt dat ze moet stoppen met haar focus op meer vrijhandel en globalisering? Het gaat daarbij om het kabinet, want het is geen persoonlijke hobby van mij. U weet dat moderne handelsakkoorden zorgen voor welvaart en idealiter ook voor welzijn. Wij zetten in op hogere duurzaamheidsnormen. Ik refereer daarvoor weer aan het Nederlands-Franse paper. We willen via handelsakkoorden de rol van het maatschappelijk middenveld breder laten zijn. Ik weet dat op basis van de motie van Jan Vos bijvoorbeeld richting CETA zorgen waren uitgesproken. Wij zijn nu met de Commissie in gesprek om te kijken hoe dat sowieso beter geregeld kan worden, zodat het meer is dan amicus curiae. Verder is het in veel landen, zonder carrot and stick, heel lastig om überhaupt het duurzaamheidsgesprek aan te gaan, met rechten voor vakbonden, de positie van het maatschappelijk middenveld en een eerlijk en leefbaar loon. Het is dus een balans. Ik denk dat er veel mogelijk moet zijn, maar duurzaamheid afdwingen via geschillenbeslechting is op dit moment geen optie.
Dan ga ik door naar de vragen van de heer Weverling. Hij vroeg of we al in kaart hebben kunnen brengen wat de effecten van de coronacrisis zijn op onze handelsstromen. Wij gaan natuurlijk uit van de CBS-cijfers. Die van april laten bijna over de gehele breedte een dalende exportwaarde zien. Ik meen dat het een daling van 11% is. De echte cijfers komen met een paar maanden vertraging. Natuurlijk zien we nog steeds niet waar alle knelpunten van het internationaal opererende bedrijfsleven zitten. Wij werken hierin heel nauw samen met VNO-NCW en MKB-Nederland, en natuurlijk ook met het Ministerie van Economische Zaken. Ook krijgen we informatie vanuit de posten. We zijn er nog mee bezig, maar voor de betrouwbare cijfers is het niet het Directoraat-Generaal Buitenlandse en Economische Betrekkingen dat de cijfers aanlevert. Wij zijn echt afhankelijk van EZK en het Ministerie van Financiën. Wij werken daaraan en ik kom daarop terug wanneer ik het inzichtelijker heb. U hoort van vele bedrijven hoe zij getroffen zijn, maar afhankelijk van de versoepeling van de lockdownmaatregelen en de mogelijkheden voor internationaal vervoer zullen er in bepaalde sectoren ook weer verbeteringen kunnen optreden. Maar het blijft een wisselend verhaal. Hierbij wil ik wel aantekenen dat als er een tweede golf komt en veel landen in Afrika en Azië niet de middelen hebben om de coronacrisis goed aan te kunnen pakken, er dan veel langer een vertragend effect zijn, juist in die landen. Dat zal niet alleen de mensen daar – onze eerste prioriteit – maar ook de handel – de andere prioriteit – raken. Daarom is de zoektocht naar het vaccin ook zo belangrijk.
Dan vroeg u of ik het ermee eens ben dat een van de belangrijkste lessen van de coronacrisis is dat we meer moeten nadenken over kwetsbaarheden in de waardeketens. Ja, ik denk dat elk land daarmee bezig is, zeker als je kijkt naar de enorme afhankelijkheid van de persoonlijke beschermingsmiddelen, maar ook de paracetamols. We hebben altijd naar de laagste prijs gekeken en te gemakkelijk op de afhankelijkheid gebouwd. We moeten die kwetsbaarheden erkennen. Ketens moeten zich versterken en weerbaarder worden. We moeten dit natuurlijk samen met het bedrijfsleven doen. Zij zijn hierin eigenstandig. Wij zijn binnenskamers begonnen met een gesprek over een strategische heroriëntatie, ook als opmaat naar een dialoog en besluiten die mogelijkerwijs en idealiter op Europees niveau genomen moeten worden. Dat heeft natuurlijk betrekking op de geopolitieke en de geo-economische positie van China, op wat we willen op Europees niveau en op de sectoren die mogelijkerwijs juist weer heropgebouwd moeten worden binnen Europa zelf. Dat valt onder de zogenaamde roadmap to recovery van de Europese Commissie. Daarbij gaat het om kritische goederen, vitale infrastructuur en sleuteltechnologie, want daarin liggen ook de veiligheidsfactor, de toekomst en de voorsprong die we willen opbouwen of behouden. Ik wil hierbij wel aantekenen, en ik denk dat ik daarbij de heer Weverling aan mijn zijde vind, dat we echt moeten waken voor protectionistische neigingen of de neiging om de oplossing in de autarkie te zoeken. Daar is niemand bij gebaat. Globalisering op die manier terugdraaien is noch efficiënt noch de juiste oplossing, want we willen overal banen en welvaart creëren en de armoede bestrijden. Dat doen we juist door investeringen, maar dan wel op de juiste manier. Ik denk dat dat echt het onderwerp van ons gesprek zou moeten zijn.
U meldde iets over een aantal bedrijven die heel genereus een paar donaties deden. Dat is altijd heel welkom, maar dat valt niet onder de categorie «internationaal maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen», moet ik wel heel stellig stellen. Dat is de categorie «charity» en gewoon goede bedrijfsvoering. Uiteraard wordt het zeer gewaardeerd dat er zulke hulp gegeven wordt, maar de naleving van de OESO-richtlijnen en de risico's voor mens en milieu in waardenketens zijn, zoals u weet, een heel ander verhaal.
U had een vraag over de hulp aan grote bedrijven tijdens de coronacrisis. Nee, sorry ... In mijn aantekeningen worden hier twee vragen herhaald. Kan ik inzicht geven in de plannen van de recente white paper van de Europese Commissie? Scharen de meeste lidstaten zich achter die plannen? De analyse van de Commissie komt overeen met onze inzet voor een level playing field. Ik noemde al de positie van het kabinet tegenover de EU-concurrentiekracht en de Chinastrategie. Er komt een openbare raadpleging over deze paper. Die loopt tot 23 september 2020 en alle belanghebbenden kunnen daarvoor hun standpunt en input aanleveren. EZK heeft hierbij het voortouw. Dat is logisch, maar wij leveren ook elementen aan, een beetje langs de lijnen die ik al eerder noemde.
Dan was er nog een vraag van de heer Weverling over onze voortrekkersrol bij de totstandkoming van het aanbestedingsinstrument IPI, het International Procurement Instrument. Zal dit tot resultaten leiden? U heeft op 11 juni een brief gehad en de motie is in lijn met het beleid van het kabinet. De onderhandelingen over het voorstel zijn net weer hervat en het Duitse voorzitterschap wil hier echt voortvarend mee aan de slag. Corona heeft wel weer wat vertraging opgeleverd.
Er was nog een vraag over migratie. De heer Weverling zei terecht dat we niets te verbergen hebben. Daarom vroeg hij waarom we niet wat meer horen over de inzet op het gebied van migratiesamenwerking. Er zijn tal van voorbeelden. Dat loopt van opvang in de regio tot training en mensenrechtentraining voor de grensbewakers in Niger of de Sahel. Maar zoals toegezegd op de motie-Becker zal het kabinet uw Kamer nog voor de zomer informeren. Er komt een brief van de Staatssecretaris, mevrouw Broekers-Knol, medeondertekend door Minister Blok en mijzelf, over de totstandkoming van migratieovereenkomsten met derde landen. Zoals ik al meldde in de uitstelbrief, worden daarin ook uw vragen meegenomen. Maar de brief van mevrouw Broekers-Knol is echt het kader.
Dan had u nog een vraag over de lessen die we kunnen trekken uit voorlichtingscampagnes over migratie. Ben ik het eens met de VVD dat het zaak is dat we deze campagnes snel uitbreiden naar andere landen waar veel kansloze migranten vandaan komen, zoals Marokko en Algerije? Ja, wij streven altijd naar goede en effectieve campagnes. Het is altijd goed om lessen te leren. Het blijkt ook dat de belangrijkste les is dat eenzijdig op afschrikking en het tegenhouden van irreguliere migranten gerichte campagnes niet werken. Persoonlijk weet ik dat maar al te goed uit mijn jaren bij de Internationale Organisatie voor Migratie.
Campagnes kunnen geweldig zijn, maar diezelfde mensen nemen uit armoede weer dezelfde route als iemand maar een ticket of een smokkelaar kan financieren. Je moet dus heel goed kijken naar wat wel werkt. Ervaringen van terugkeerders zijn vaak veel effectiever. Dat weten we ook van irreguliere migranten die gestrand waren in Libië en die met hulp van de IOM en de UNHCR weer naar huis zijn geholpen. Er zijn veel vrouwen binnengesmokkeld en gedwongen om seksslaaf te worden en hun verhalen zijn veel krachtiger gebleken. Maar dat zijn uiteraard wel hele trieste verhalen. Dat wil je ook allemaal voorkomen. We kijken dus altijd naar wat de beste campagnes zijn. De uitbreiding van campagnes naar landen van oorsprong als Marokko en Algerije is ook afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen. Maar er wordt veel gedaan door organisaties als de IOM, het UNHCR en de VN-organisatie voor de rechten van de mens, want het zijn natuurlijk fundamentele mensenrechten.
Kan ik toelichten wat het totale malversatiebedrag was in 2019 en de jaren daarvoor? In 2019 ging het om een bedrag van € 408.000 en in 2018 om € 711.000. Welk percentage hiervan is inmiddels teruggevorderd? We moeten wel naar de hele begroting kijken en onze stappen blijven ook hetzelfde, of het nu om een euro gaat of om een half miljoen. Het is heel belangrijk dat we kijken hoe we het terug kunnen vorderen. Soms zijn we afhankelijk van lokale rechtssystemen. Wij proberen altijd het maximale bedrag terug te vorderen en dat lukt tot op heden. In 2019 is 60% teruggevorderd. Zoals ik al zei, zullen wij altijd proberen om gemalverseerde bedragen terug te krijgen. Mensen die gefraudeerd hebben, proberen wij voor de rechter te krijgen.
Ik wil nog wel zeggen dat malversaties meestal een persoonlijke insteek hebben. Het zijn vaak individuen en niet hele organisaties. We geven ook al heel lang geen directe begrotingssteun meer. Het gaat dus om individuele maatregelen. Net zoals in Nederland en elders in de wereld gaan mensen soms over de schreef. Daar horen passende maatregelen bij. Als het een organisatie betreft en het overkomt die organisatie, dan willen we ook weten welke stappen ze hebben genomen om dit soort situaties in hun eigen bedrijfsvoering te voorkomen. Tot nu toe zijn de ervaringen altijd heel positief, zeker als het om organisaties gaat die een goede partnerschapsrelatie met Nederland hebben. Die organisaties willen echt voorkomen dat ze te boek komen te staan als een organisatie waar gesjoemeld wordt. We hebben dus echt invloed op hoe dat werkt en daar wordt natuurlijk ook extra op gelet.
De kritiek van de Rekenkamer heb ik al eerder benoemd via het actieplan dat is opgezet.
Dan kom ik nog terug op de vragen en opmerkingen van mevrouw Ouwehand. Zij begon eerst over Mercosur. Dat is natuurlijk heel recent. Ik heb net een brief aan de Kamer geschreven. We hebben nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord. Ik herhaal nu eigenlijk wat er in de brief staat. We kunnen het derhalve ook nog niet intrekken. Dit is puur procesmatig. Ik heb ook publiekelijk gezegd dat dit een sterk politiek signaal is van de Kamer dat we zeer serieus nemen, maar we kunnen niet iets terugsturen wat we nog niet ontvangen hebben. Daar zijn ook gewoon correcte procedures voor. Ik heb het ook al met de Europese Commissie besproken in de Handelsraad, opdat zij weten dat het draagvlak voor handelsvragen erodeert. Ik heb daar ook de vraag aan de orde gesteld hoe we in de toekomst dat gesprek als lidstaat moeten aangaan. Daarbij heb ik het voorbeeld van Mercosur genoemd. Verder wachten wij nog op de uitkomsten van het sustainability impact assessment.
Kan ik de Kamer informeren over de deal die de EU heeft gesloten met Mexico? Volgens mevrouw Ouwehand is dat een combinatie van Mercosur en CETA. Dat weet ik zelf niet, want ik heb het akkoord nog niet gelezen. De Commissie heeft een politiek akkoord gesloten met Mexico en wij wachten op de definitieve tekst. Die definitieve tekst zal zoals gebruikelijk met de Kamer gedeeld worden.
Kan ik beloven dat een verdrag dat plofkippenvlees uit Thailand naar Nederland zal laten komen, niet kan rekenen op Nederlandse steun? De onderhandelingen – volgens mij hebben we dit al vaker gezegd – liggen al sinds 2014 stil. Het is ook nog niet duidelijk wanneer de onderhandelingen hervat worden. Wij hebben aangegeven aan de EU dat men moet overwegen om opnieuw naar de onderhandelingsinzet te kijken. Ik kan me herinneren dat we dit voor de coronatijd in AO's al hebben bediscussieerd. De Europese Commissie heeft aangegeven hier positief tegenover te staan. Ik meen hierover ook schriftelijk te hebben gerapporteerd aan deze Kamer.
Wij hebben in de Tweede Kamer zestien uur gedebatteerd over CETA en de Eerste Kamer heeft in een nieuwe ronde 200 vragen ingediend. Ik denk dat er wat mij betreft op dit moment dan ook alles over gezegd is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb de Minister in relatie tot CETA gevraagd of zij niet schrikt als zo'n deelstaat daar een wet aanneemt die het onthullen van het lijden van dieren in de Canadese veehouderij strafbaar stelt. Het kan zijn dat deze informatie nieuw voor haar is. Dan wil ik haar die wel toesturen. Maar ik mag aannemen dat de Minister daarvan sowieso schrikt, zeker vanuit de verdedigingslijn die zij heeft gevoerd, namelijk dat Canada stappen zou zetten wat dierenwelzijn betreft. Dit is de tegenovergestelde beweging.
Minister Kaag:
Ik kan een mogelijke situatie die ik hier mondeling krijg toegelicht, niet becommentariëren. Ik heb er geen commentaar op; ik heb geen informatie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat kan ik me voorstellen als de Minister deze informatie nog niet had gelezen, maar dan zal ik het schriftelijk onder de aandacht van de Minister brengen. Dan hoor ik daarna haar reactie.
De voorzitter:
Dank. Dan zijn we aangekomen ... Sorry, de heer Weverling voor een vraag.
De heer Weverling (VVD):
Dank aan de Minister voor de beantwoording van alle vragen. In mijn slotbetoog heb ik gevraagd om een appreciatie van het amendement uit 2015 van SP en VVD, van de heren Teeven en Smaling, over Wings for Aid: het afleveren van hulpgoederen via drones. De Minister mag daar eventueel ook in tweede termijn op terugkomen.
Minister Kaag:
Ik weet dat er lang over gedebatteerd en geprocedeerd is, maar ik moet even de details opzoeken.
Dank.
De voorzitter:
Dan kijk ik even om me heen: is er bij de Kamer behoefte aan een tweede termijn? Ik zie geknik. Ik wil het liefst direct doorgaan en daarna even schorsen, zodat de Minister haar reactie op de moties kan voorbereiden. Een punt van orde: als u meer dan één motie indient, verzoek ik u die telkens na het voorlezen met de tekst naar beneden op de hoek van de tafel te leggen, zodat ze in de juiste volgorde blijven liggen. De bode haalt dan aan het einde van uw inbreng alle moties in één keer op. De heer Bouali, heeft u behoefte aan een tweede termijn? Niks moet, alles mag.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik zal meteen overgaan tot het voorlezen van een motie die ik samen met mijn collega van de VVD indien.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wereldwijde COVID-19-crisis een grote impact heeft op de Nederlandse exportsector, mede door de toename van handelsbarrières en -restricties;
constaterende dat veel mkb'ers tegen praktische exportproblemen aanlopen in landen zoals de Verenigde Staten, Canada, Duitsland en Frankrijk;
overwegende dat de succespilots van de Holland Houses als voorbeeld kunnen dienen voor operationele ondersteuning ter bespoediging van het herstel van de handel;
verzoekt de regering de initiatieven van NLinBusiness ten behoeve van de verdere uitbreiding van de Holland Houses, met in het bijzonder de prio 1-landen, te ondersteunen teneinde het Nederlandse bedrijfsleven tijdens de COVID-19-crisis goed te kunnen helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bouali en Weverling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (35 470 XVII).
Dank. Dan ga ik naar de heer Van den Nieuwenhuijzen.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording in de eerste termijn. Ik noteerde de toezegging dat de Minister zich bij de Europese Commissie ervoor zal inspannen dat misbruik van de ISDS-clausules wordt voorkomen; dank daarvoor.
Tevens heb ik de regering verzocht om bij de komende klimaattop in Glasgow in te zetten op heldere afspraken en indicatoren, met onderscheid: financieringsdoelstellingen op mitigatie en adaptatie en aparte doelen voor publieke en private financiering. Dat heeft de Minister toegezegd. Ze gaat daar zelfs breder mee aan de slag.
Dan het bredere onderzoek waar ik om vroeg. De Minister wil nog even nadenken over een manier om daar bij ontwikkelingssamenwerking mee aan de slag te gaan. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de COVID-19-pandemie grote gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden en het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen en daarmee voor ontwikkelingssamenwerking op de middellange termijn;
overwegende dat het AIV-advies van mei 2020 over de wereldwijde aanpak van COVID-19 nadrukkelijk is gericht op de korte termijn;
overwegende dat er recentelijk geen geïntegreerde externe onderzoeken zijn geweest naar het Nederlandse beleid gericht op het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen, met inbegrip van beleidscoherentie, en dit ook geen onderdeel was van de brede maatschappelijke heroverwegingen;
verzoekt de regering om de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid te vragen om een breder onderzoek te doen naar de beleidsopties voor Nederland om in de post-coronacontext te werken aan het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelen, met specifieke aandacht voor beleidscoherentie, en hier een rapport over te presenteren in het eerste kwartaal van 2021,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Nieuwenhuijzen, Van den Hul, Kuik, Bouali en Voordewind.
Zij krijgt nr. 8 (35 470 XVII).
Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Mevrouw Kuik niet, dan ga ik naar mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. De thema's waar we vandaag over spreken, zijn superbelangrijk en urgent. Dat bleek vandaag maar weer eens uit onderzoek van Eurostat, waaruit blijkt dat Europabreed de SDG-agenda voorwaarts beweegt, met uitzondering van SDG 5, gendergelijkheid. Daarin doen de lidstaten van de EU stappen terug. Dus onze inzet blijft nog altijd zeer nodig.
Ik heb twee moties. De eerste gaat over imvo-beleid.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de IOB aanbeveelt om een interdepartementaal coördinatiemechanisme of -orgaan te creëren dat de ontwikkeling en implementatie van het (i)mvo beleid aanstuurt en regelmatig het parlement informeert;
verzoek de regering tot het instellen van een dergelijk interdepartementaal mechanisme of -orgaan, en de Kamer hierover te informeren uiterlijk voor 1 oktober aanstaande,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (35 470 XVII).
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn tweede motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met toepassing van internationale sociale voorwaarden (ISV) in overheidsaanbestedingen wordt bijgedragen aan het veiligstellen van internationale arbeidsnormen en mensenrechten;
constaterende dat er in 2019 bij slechts negentien overheidsaanbestedingen de ISV zijn toegepast en bovendien onduidelijk is hoe er vervolg aan is gegeven, hoe de monitoring op de naleving van OESO-richtlijnen plaatsvindt en welke impact dit heeft op de SDG's;
verzoekt de regering de toepassing van internationale sociale voorwaarden verplicht te stellen voor meer productcategorieën met hoge mvo-risico's, ze voor te schrijven als gunningscriteria bij aanbestedingen en de monitoring op uitvoering te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (35 470 XVII).
Dan geef ik het woord aan de heer Alkaya van de SP.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, dank. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik heb hier een motie voor me liggen, maar ik ga die toch niet indienen. Het gaat om die 0,7% van ons bruto nationaal inkomen dat wij aan ontwikkelingssamenwerking moeten besteden. Met zo'n motie die uitgevoerd zou moeten worden en met de reactie in november die ik ook heb gelezen, denk ik toch dat we onvoldoende inzicht hebben gekregen in hoe het kabinet dan heeft gepoogd om toch te voldoen aan de motie. Maar om daar nou een kanttekening van te maken bij de dechargeverlening vind ik te ver gaan. Ik kijk uit naar wat de Minister daarover in de tweede termijn te zeggen heeft en ik ga er eigenlijk gewoon van uit dat, als wij inzicht willen in de inspanningen van het kabinet met betrekking tot deze motie en op basis van deze motie, dat wij dat gewoon gaan krijgen. Dus ik ga de motie niet indienen.
Over de andere punten hebben we van gedachten gewisseld met de Minister, maar we kijken anders tegen zaken aan, zoals op het gebied van handel en dergelijke. Ik dank voor de antwoorden, maar we zijn het niet eens geworden, helaas, ook vandaag niet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Alkaya. Het gaat er ook niet altijd om dat we het met elkaar eens zijn, maar om de kracht van het debat. Dat heeft inderdaad plaatsgevonden.
De heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
De heer Weverling heeft een motie, meneer de voorzitter.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de coronacrisis de kwetsbaarheid van mondiale waardeketens aantoont, waarbij het niet alleen gaat om de toevoer van medicijnen en medische beschermingsmiddelen, maar ook om andere sectoren die te maken hebben met plotse haperingen in hun toevoer;
overwegende dat de Europese Commissie reeds kwetsbaarheden voor de EU als geheel inventariseert;
overwegende dat de Nederlandse overheid over de kennis en contacten beschikt om aanvullend hierop de specifieke Nederlandse kwetsbaarheden in kaart te brengen;
overwegende dat de brede maatschappelijke heroverwegingen al ingaan op de kwetsbaarheden van de Nederlandse economie als gevolg van geopolitieke en technologische veranderingen en beleidsopties aandragen om deze kwetsbaarheden te mitigeren;
verzoekt de regering om voor het einde van dit jaar de kwetsbaarheden van het Nederlandse bedrijfsleven voor verstoringen binnen mondiale waardeketens per sector in kaart te brengen, en daarbij beleidsopties te ontwikkelen om deze kwetsbaarheden te adresseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Weverling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (35 470 XVII).
Dan geef ik het woord aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik heb twee moties
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Commissie en Mexico tot een associatieakkoord zijn gekomen waarbij landbouwtarieven grotendeels worden afgeschaft en waarin bovenstatelijke investeringsbescherming (ICS) wordt opgenomen;
overwegende dat van Nederlandse boeren verlangd wordt dat zij een bijdrage leveren aan het oplossen van de klimaat-, biodiversiteits- en stikstofcrisis, en dat het niet eerlijk is om hen keer op keer bloot te stellen aan concurrenten uit derde landen die onder lagere standaarden kunnen produceren;
verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat Nederland in ieder geval tegen een associatieakkoord met Mexico zal stemmen waarbij tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen in de landbouw worden verlaagd en waarin ICS is opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35 470 XVII).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan mijn tweede en laatste motie. We hebben begrepen dat de Europese Commissie wel degelijk wil dat er voortgang komt in de onderhandelingen met Thailand. Zeker nu de Kamer minder kan debatteren, kan het zomaar ineens heel snel gaan. Daarom dienen we de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Thailand wereldwijd een van de twee grootste exporteurs van kippenvlees naar de Europese Unie is;
constaterende dat de Europese Commissie met Thailand onderhandelt over een alomvattend vrijhandelsverdrag;
overwegende dat in Thailand kippen onder lagere standaarden worden gehouden en gedood dan in de Europese Unie;
overwegende dat het niet eerlijk is om Nederlandse boeren keer op keer bloot te stellen aan concurrenten uit derde landen die tegen lagere standaarden kunnen produceren;
verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat een handelsverdrag met Thailand waarbij tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen van kippenvlees worden verlaagd in ieder geval op een tegenstem van Nederland kan rekenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35 470 XVII).
Wij gaan tien minuten schorsen, dus om kwart voor negen zijn we terug.
De vergadering wordt van 20.34 uur tot 20.45 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder, met de tweede termijn van de Minister.
Minister Kaag:
Dank, meneer de voorzitter. Ik begin met twee vragen over Wings for Aid. Het project is nog in uitvoering. De resultaten zijn nog niet bekend. Ik laat mij adviseren. Het prototype is succesvol getest en daar is de tweede betaling op gebaseerd.
Dan even terug naar het gesprek met de heer Alkaya over de stand van zaken rond de motie-Thieme. Ik heb al vaker gezegd dat wij altijd die inzet hebben. We hebben al geïntensiveerd, maar dat weet u. Door de extra middelen valt het ODA-budget voor 2020 504 miljoen hoger uit dan was voorzien in het vorige kabinet, maar dat wist u ook. We blijven echt kijken naar verdere stappen, maar in de eerste fase is het AIV-rapport het geëigende moment om weer te kijken hoe we het streven eventueel kunnen omzetten in additionaliteit van middelen. Dat lijkt me dan het geëigende moment. Ik kom daar dus binnenkort op terug en dat is dan misschien een mooi moment om er dan weer over te spreken.
Dan graag de moties, meneer de voorzitter. De motie op stuk nr. 7 beschouw ik als ondersteuning van beleid. Wel is het zo dat NLiB in onze inschatting voldoende geld heeft. Dit is dus niet iets waar ik additionele middelen voor beschikbaar zal stellen. Het is dus een erkenning van het mooie werk. Oordeel Kamer. Sorry, ik zei «ondersteuning beleid»; excuus. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid, maar laat het oordeel aan de Kamer.
Ook bij de motie op stuk nr. 8 laat ik graag het oordeel aan de Kamer. Wel maak ik natuurlijk de kanttekening dat we eerst met een appreciatie zullen komen, op basis van het AIV-advies. De wereld is in onbalans. Er zijn echt heel veel studies en documenten. Die hebben we ook allemaal gebruikt. We passen de laatste kennis echt continu toe, vanuit het IMF, de Wereldbank, belangrijke bronnen en nationale studies. Ik laat het oordeel aan de Kamer.
De motie op stuk nr. 9 ontraad ik. Er wordt al gebruikgemaakt van bestaande coördinatiemiddelen. Het Ministerie van EZK gaat over mvo. Buitenlandse Zaken gaat over imvo. De respectievelijke Ministers informeren het parlement. Er is geen andere instantie. In de brief van november 2019 was daar ook al door het kabinet op gereageerd. Ik zou ook willen vragen daarop terug te komen bij de evaluatie en de discussie die we krijgen over de mogelijke set aan maatregelen op basis van de ervaringen. Het geschikte moment daarvoor is als in het najaar het hele pakket op tafel ligt.
De voorzitter:
Kort, mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja, heel kort. Het punt is natuurlijk juist dat de IOB-aanbeveling is dat al die verschillende informatiestromen voor ons lastig te achterhalen zijn. Het gaat om het bevorderen van de transparantie. Om uit te zoeken wat er in dit dossier precies gebeurt, moet je door de rapporten en jaarrapportages van een heleboel departementen. Dat was voor ons de aanleiding om het bij dit debat in te steken. Maar ik hoor wat de Minister zegt en we zullen dit zeker meenemen bij een volgend debat.
De voorzitter:
Dank. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 10.
De heer Weverling (VVD):
De motie op stuk nr. 9 wordt dus ontraden. Dient u die wel in?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 10.
Minister Kaag:
Ik moet de indienster verzoeken om de motie op stuk nr. 10 aan te houden, want ik moet dit checken met het verantwoordelijke ministerie. Mijn suggestie is dat schriftelijke advisering over deze motie kan volgen door het Ministerie van BZK. Ik heb hier geen inhoudelijke informatie over. We hebben ook niemand te pakken kunnen krijgen die hierover kan adviseren, waarbij ik namens het Ministerie van BZK had kunnen spreken.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben eigenlijk niet per se geneigd om de motie aan te houden. Dit gaat nou juist over het jaarverslag. Dit lijkt mij dan het debat om deze motie bij in te dienen, juist ook met het oog op het voorgaande punt. Waar kunnen we haar anders indienen? Mag ik de motie dan toch indienen, waarbij ik verzoek dat de appreciatie nog volgt?
Minister Kaag:
Ja, ik heb net toegezegd dat ik ervoor zal zorgen dat er zo spoedig mogelijk schriftelijke advisering bij de motie komt door het Ministerie van BZK. Dat gaat over overheidsaankopen. Ik wil hier geen toezeggingen doen of meningen geven terwijl ik niemand heb kunnen consulteren.
De voorzitter:
Ik hoor dat de stemmingen niet morgen zijn, maar volgende week dinsdag. We wachten de appreciatie af.
De heer Weverling (VVD):
Even voor de administratie: dat houdt in dat BZK voor volgende week dinsdag moet reageren.
Minister Kaag:
Ja. Dat hoop ik dan ook. Bij de motie op stuk nr. 11 wil ik nog even onderstrepen dat wij ons natuurlijk bewust zijn van de kwetsbaarheden. Deels is dit een taak voor de regering, maar het is ook echt een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf, zoals ik al een aantal malen heb benoemd. Op verschillende terreinen, zoals bij medicijnen en medische hulpmiddelen, onderzoekt de regering reeds die kwetsbaarheden en maatregelen, ook in een EU-kader. Op andere terreinen wordt ook gekeken of er reden is voor actie. Per saldo geef ik deze motie oordeel Kamer, terwijl ik natuurlijk wel aanteken dat de verantwoordelijkheid per sector echt valt onder de desbetreffende collega-ministers.
De voorzitter:
Dank. Oordeel Kamer. Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 12.
Minister Kaag:
De motie op stuk nr. 12 ontraad ik. We hebben nog geen tekst ontvangen. Dat is hetzelfde antwoord als al gegeven bij Mercosur. Wij nemen nota van het feit dat hier grote bezwaren in staan, maar we kunnen geen officieel commentaar geven op iets wat nog niet ter lezing is ontvangen of in de normale procedure van behandeling is.
Dan de motie op stuk nr. 13. Het mandaat is nog niet vastgesteld. De onderhandelingen zijn nog niet hervat, dus er is verder ook nog niets om naar te kijken. Op die basis ontraad ik ook deze motie.
De voorzitter:
Dank, Minister, voor de appreciatie van de moties. Voordat ik tot het einde kom van deze vergadering, noem ik nog de toezeggingen.
– De Minister zal in de komende HGIS-nota en het jaarverslag aangeven welk deel van klimaatfinanciering gaat naar klimaatadaptatie, welk deel naar klimaatmitigatie en welk deel naar nevenactiviteiten. Dat was een toezegging aan de heer Van den Nieuwenhuijzen.
– De Minister zal de wijze van rapporteren over klimaatfinanciering ook internationaal met andere landen bespreken en de Kamer informeren over de uitkomst. Dat is ook een toezegging aan de heer Van den Nieuwenhuijzen.
Minister Kaag:
Nee, dat gaat over de OESO-DAC-indicatoren.
De voorzitter:
Dan passen wij dat aan.
– De Minister zal in de volgende jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling meer expliciet rapporteren over genderaspecten van beleidscoherentie. Dat is een toezegging aan mevrouw Van den Hul.
– De Minister informeert de Kamer nader over de geschillenbeslechtingsprocedure van de EU tegen Zuid-Afrika over de export van pluimveevlees. Dat is een toezegging aan de heer Alkaya.
De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):
Volgens mij heeft de Minister ook toegezegd om zich bij de Europese Commissie in te spannen om misbruik van de ISDS-clausules binnen de tekst van die verdragen te voorkomen. Volgens mij was dat ook een toezegging.
De voorzitter:
Ja, maar een inspanningsverplichting is geen expliciete toezegging aan de Kamer.
Minister Kaag:
Een kanttekening daarbij: vermeend misbruik.
De voorzitter:
We zijn over de tijd heen en aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik dank de Minister en het team voor de beantwoording van de vragen. Ik dank de Kamerleden voor hun aanwezigheid en natuurlijk de mensen die dit van huis uit volgen. Een fijne avond.
Sluiting 20.56 uur.