Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019 (Kamerstuk 35 470 XV, nr. 1).
De Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Vragen en antwoorden
Vraag 1
In hoeverre liggen de wetsvoorstellen met betrekking tot de Brede Schuldenaanpak op schema?
Antwoord 1
De Staatssecretaris informeert uw Kamer deze maand over de voortgang van de brede schuldenaanpak. In het bijbehorende actieplan wordt per maatregel de voortgang aangegeven.
Vraag 2
Hoe wordt er gewerkt aan een soepelere transitie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) naar voorinburgering?
Antwoord 2
Op basis van de gegevens over de verblijfsvergunning die wordt afgegeven door de IND stelt het COA vast of iemand een aanbod voor het programma «voorbereiding op inburgering» (voorinburgering) krijgt. Dit proces verloopt soepel.
Vraag 3
Wordt er in de begroting rekening gehouden met de grootschalige fraude die hoogstwaarschijnlijk nog zal plaats vinden?
Antwoord 3
In het licht van de coronacrisis ontstond de noodzaak om op korte termijn een aantal maatregelen te treffen ter ondersteuning van bedrijven en werkenden. Een snelle en adequate dienstverlening stond daarbij centraal. Dit neemt niet weg dat er ook oog is voor de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de noodmaatregelen van SZW. De snelheid waarmee de noodmaatregelen tot stand zijn gekomen zorgt ervoor dat er onvolkomenheden zijn in de aanpak en beheersbaarheid van misbruikrisico’s. Ook kunnen er mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en kunnen de regelingen onvoorziene consequenties hebben, die achteraf niet gerepareerd kunnen worden. De misbruikrisico’s zijn daarom in kaart gebracht en worden voor zover mogelijk geadresseerd met de beheersmaatregelen zoals opgenomen in de brieven aan uw Kamer.1
Bij het toezicht op de naleving van de NOW, de TOZO en Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang zijn onder andere UWV, de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de gemeenten betrokken. In dit kader heeft de Inspectie SZW een digitaal meldpunt op de website geopend voor meldingen van fraude met corona-gerelateerde subsidies en regelingen. UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en FIOD hebben een samenwerkingsverband opgezet om misbruik van en fraude met de NOW regeling effectief te kunnen bestrijden.
Vraag 4
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Palland en Van Kent (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 50), over ondersteuning van zelfstandigen die door ziekte een AOW-hiaat hebben? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord 4
Naar aanleiding van de motie van de leden Palland en Van Kent (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 50) heeft de Minister onderzocht hoe zelfstandigen die door ziekte niet in staat zijn (geweest) zich voor te bereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, financieel kunnen worden ondersteund. De Minister heeft de Kamer hierover op 11 juni jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 263, nr. 50).
Vraag 5
Hoeveel mensen zijn in 2019 bereikt naar aanleiding van de campagne om schulden bespreekbaar te maken?
Antwoord 5
De campagne «Kom uit je schuld» beoogt het taboe rondom schulden te doorbreken en bespreekbaar te maken. De campagne is opgezet vanuit de wens dat álle partijen in het samenwerkingsverband brede schuldenaanpak (SBS) de campagne moeten kunnen omarmen en kunnen uitdragen naar hun eigen achterban. Deze opzet is ingegeven vanuit het besef dat veel partijen zich met de aanpak van de schuldenproblematiek bezighouden en dat we langs die weg een groot bereik kunnen realiseren. De aanpak en doelstelling was dan ook om die partijen te voorzien van communicatiemiddelen zodat zij dit lokaal konden inzetten. Sinds de lancering eind mei 2019 hebben ongeveer 160 gemeenten campagnemateriaal in de vorm van een toolbox aangevraagd over de campagne. Het exacte bereik naar de einddoelgroep is niet inzichtelijk te maken.
Ook heeft in de periode van 29 mei t/m 9 juni 2019 radioinzet voor de campagne plaatsgevonden. In die periode zijn er 5,1 miljoen luisteraars binnen de doelgroep minstens één keer bereikt en 3,5 miljoen luisteraars zijn minstens drie keer bereikt met de radiocommercial. De doelgroep is gemiddeld 7,1 miljoen keer in contact geweest met de radiocommercial.
Daarnaast is de website Komuitjeschuld.nl in 2019 ruim 140.000 keer bezocht. Het totale bereik van Kom uit je schuld via social media ligt op ruim een miljoen.
Vraag 6
Op welke wijze zijn de toezeggingen bij het wetgevingsoverleg Begroting van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 25 november 2019 (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 26) over de rapportage van cijfers met betrekking tot opsporing en handhaving verwerkt in deze begrotingsstukken?
Antwoord 6
Op 25 november 2019 heeft de Staatssecretaris toegezegd te bekijken of er betekenisvolle, aanvullende informatie kan worden toegevoegd aan de rapportage van cijfers met betrekking tot opsporing en handhaving in de begroting. Deze toezegging wordt verwerkt vanaf de nieuwe begrotingscyclus, dus vanaf de begroting 2021. Binnen een begrotingscyclus wordt op eenzelfde wijze gerapporteerd in het jaarverslag als in de begroting. Vandaar dat de wijzigingen pas vanaf de begroting 2021 van kracht worden.
Vraag 7
Welke verklaringen zijn overwogen, maar kennelijk niet afdoende, voor de daling van de incassoratio bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Antwoord 7
De incassoratio van UWV is een gemiddelde over alle regelingen. De daling van de incassoratio wordt vooral verklaard door een daling van de incassoratio bij de WIA, WW en TW. De afname van de incassoratio is hiermee niet beperkt tot één regeling en lijkt een breder fenomeen. UWV is gevraagd wat de oorzaak van de dalingen is. UWV heeft aangegeven geen aanwijsbare oorzaken te kunnen vinden voor de fluctuatie in de incassoratio.
Vraag 8
Wat wordt bedoeld met «het vangnetkarakter van de Participatiewet» als verklaring voor de lagere incassoratio van gemeenten ten opzichte van UWV en Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Antwoord 8
De Participatiewet biedt met de algemene bijstand een vangnetuitkering op het niveau van het sociaal minimum. Recht op bijstand bestaat alleen als iemand zelf niet over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Dit vangnetkarakter van de Participatiewet verklaart de lagere incassoratio van gemeenten. De betrokkenen van wie geld moet worden teruggevorderd zijn grotendeels mensen die op of rond het bestaansminimum leven. Dat maakt aflossing op bijstandsvorderingen lastig: er bestaat nauwelijks financiële ruimte om schulden af te lossen. Bij de aflossing wordt ook rekening gehouden met de beslagvrije voet. De betrokken persoon moet immers te allen tijde in zijn levensonderhoud kunnen voorzien. Dit heeft tot gevolg dat de maandelijkse aflossing vaak gering is.
Vraag 9
Hoe is te verklaren dat het aantal uitkeringen uit de Werkloosheidswet (WW) en de WW-lasten hoger zijn dan begroot, terwijl in 2019 de werkloosheid alleen maar verder is gedaald?
Antwoord 9
In de WW-begroting worden verwachtingen van de conjuncturele ontwikkeling al meegenomen. Een gunstige conjuncturele ontwikkeling leidt dus niet per definitie tot een meevaller. De begroting van de WW-uitkeringslasten over 2019 is opgesteld op basis van wat in 2018 de verwachte werkloosheidsontwikkeling voor 2019 was. Hierbij is aangesloten op de verwachtingen van het CPB. Naderhand heeft de werkloosheid zich toch minder gunstig ontwikkeld dan in eerste instantie was verwacht. Dit heeft geresulteerd in een tegenvaller ten opzichte van het bedrag dat was begroot.
Vraag 10
Wat is de reden dat er 41 miljoen euro minder is uitgegeven aan re-integratie dan begroot was voor 2019?
Antwoord 10
Bij de besteding van het re-integratiebudget staan de doelmatigheid van de re-integratietrajecten en voorzieningen voorop. Er zijn meerdere oorzaken aan te wijzen waarom de realisatie lager is uitgevallen dan de eerder al naar beneden bijgestelde raming:
– UWV heeft goedkoper ingekocht. Het is nog niet duidelijk of dit om een eenmalig inkoopvoordeel gaat of dat ramingen voor de komende jaren aangepast kunnen worden.
– Sinds 1 januari 2019 kan re-integratie ook ingekocht worden voor WW-gerechtigden die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn bevonden. Achteraf gezien is het aantal trajecten voor het introductiejaar 2019 te hoog ingeschat, omdat er sprake is geweest van een aanloopperiode, waarin de aantallen maandelijks opliepen.
Vraag 11
Hoeveel mensen hebben een re-integratietraject gevolgd vanuit arbeidsongeschiktheid in 2017, 2018 en 2019?
Antwoord 11
In 2017 zijn door UWV voor de mensen met een Ziektewet- of arbeidsongeschiktheidsuitkering 26.773 re-integratietrajecten ingekocht. Voor 2018 zijn dit er 28.574 en voor 2019 zijn dit er 29.148 (Bron: jaarverslag UWV 2018 en 2019). Deze getallen zijn niet een-op-een te koppelen aan de uitgaven in een jaar omdat trajecten de jaargrens kunnen overschrijden.
Vraag 12
Voldoet Nederland aan de norm van de International Labour Organisation (ILO) van 1 arbeidsinspecteur per 10.000 werknemers? Hoeveel arbeidsinspecteurs per 10.000 werknemers zijn er in Nederland?
Antwoord 12
Het ILO verdrag over de Arbeidsinspecties (Verdrag 81) bevat geen eisen ten aanzien van het aantal inspecteurs. De verhouding van 1 inspecteur op 10.000 werknemers is een indicatie. De ILO geeft aan dat de beslissende overweging voor landen bij het aantal inspecteurs, wordt bepaald door de vraag of de Inspectie haar taken naar behoren kan vervullen (Kamerstuk 29 427, nr. 103). In het regeerakkoord is het budget van de handhavingsketen verhoogd met ruim 50 miljoen euro. Nederland heeft op dit moment 0,35 inspecteurs per 10.000 werknemers2. In 2023 komt het aantal inspecteurs per 10.000 werkenden uit op 0,41. Deze aantallen gaan uit van een gelijk blijvend aantal banen en betreft de inspecteurs die toezicht houden op gezond en veilig werken. Door de risicogestuurde werkwijze (actief en reactief) wordt de capaciteit gericht ingezet om zoveel mogelijk de gewenste maatschappelijke effecten te bereiken.
Vraag 13
Hoeveel fte inspecteurs werken binnen de Inspectie SZW op het dossier «eerlijk werk»?
Antwoord 13
In de meerjarenprogrammering 2019–2022 (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 10) is de volgende ontwikkeling in capaciteitsverdeling opgenomen (pagina 37):
Tabel: Relatieve verdeling van gehele budget over inspectiedoelen
Inspectiedoelen |
% 2018 |
% 2023 |
---|---|---|
Gezond en veilig werk (excl. Brzo) |
43 |
34 |
Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS) (incl. Brzo) |
11 |
13 |
Eerlijk |
41 |
50 |
Werk en Inkomen |
4 |
1 |
Arbeids(markt)discriminatie |
1 |
2 |
Totaal |
100 |
100 |
In het jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW is opgenomen (pagina 48) dat in 2019 40% van de capaciteit is gericht op «eerlijk werk». Dit houdt verband met het feit dat de uitbreiding van de inspectie in 2018 en 2019 in lijn met de ICF indicatoren gericht was op versterking van Gezond en Veilig en Brzo en het zwaartepunt van de personele uitbreiding in 2021 en 2022 op eerlijk ligt.
Die personele versterking is breder dan de inzet van inspecteurs. Zie grafiek hieronder voor de verdeling van capaciteitsinzet over de functies. Wanneer de groei van capaciteit vanuit het vorige regeerakkoord in 2023 voltooid is, zal de inzet op «eerlijk» gegroeid zijn naar 50%.
Vraag 14
Hoeveel inspecteurs werken specifiek op het thema arbeidsuitbuiting?
Antwoord 14
Arbeidsuitbuiting valt binnen het thema eerlijk. Daarvan is de capaciteitsinzet op arbeidsuitbuiting circa 20%.
Vraag 15
Zijn er inspecteurs die zich specifiek richten op arbeidsmigranten en zo ja, om hoeveel inspecteurs gaat het hier?
Antwoord 15
De Inspectie SZW richt zich niet specifiek op arbeidsmigranten. De Inspectie SZW heeft een programmatisch gerichte aanpak en werkt in 17 programma’s aan het realiseren van maatschappelijk effect. De Inspectie SZW richt zich met haar programma’s op die sectoren waar een groot aandeel werkenden in een kwetsbare situatie zit en/of waar meer risico’s bestaan op ongezond, onveilig en/of niet eerlijk werk.
Veel arbeidsmigranten doen ongeschoold of laaggeschoold werk in sectoren als de land- en tuinbouw, logistiek en voedselindustrie. Dit komt onder andere ook naar voren in de vergelijking van de kwetsbare arbeidspositie van werknemers en zelfstandigen zonder personeel in de 7 oktober 2019 gepubliceerde Staat van Eerlijk Werk 2019 «Risico’s aan de onderkant van de arbeidsmarkt» (tabel 2.1, pagina 42). Circa 26% van de kwetsbare werknemers/zzp-ers heeft een migratie-achtergrond.
Een groot deel van de arbeidsmigranten werkt via een uitzendbureau in Nederland. Daarom hebben de inspecteurs van met name de programma’s Uitzendbureaus, Agrarisch en Groen, maar ook Arbeidsuitbuiting veel te maken met arbeidsmigranten.
Vraag 16
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet op het tegengaan van stagediscriminatie in het MBO?
Antwoord 16
Als onderdeel van de brede aanpak van discriminatie op de werkplek, wordt door de Inspectie SZW ook gekeken naar de positie van stagiaires. Het gaat dan om ervaren discriminatie op de werkplek. De Inspectie is in goed overleg met de stichting beroepsonderwijs bedrijfsleven (SBB) en andere partijen voor de aanpak van discriminatie. Voor de aanpak van discriminatie in het werving- en selectieproces is een wetsvoorstel in de maak dat de Inspectie de bevoegdheid geeft om ook daarop toezicht te houden.
Vraag 17
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet?
Antwoord 17
Zoals de staatsecretaris van SZW, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Financiën-Fiscaliteit en Belastingdienst, op 29 mei jl. aan de Tweede Kamer heeft laten weten is het streven er nog steeds op gericht dat de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ingang van 1 januari 2021 in werking zal kunnen treden. Voor een gedetailleerder overzicht van het gehele traject wordt u verwezen naar de brief van 29 mei jl. (Kamerstuk 24 515, nr. 532).
Vraag 18
Kunt u een toelichting geven op de wijze van verantwoording door gemeenten over de mate van kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, waarvoor door u voor drie jaar in totaal 80 miljoen euro ter beschikking is gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen?
Antwoord 18
Deze middelen zijn via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten beschikbaar gesteld. Het college van burgermeester en wethouders verantwoordt de besteding aan de gemeenteraad. Voor het landelijke beeld wordt de 3D enquête gemeenten gebruikt, samen met gegevens van het CBS en de evaluatie kinderarmoedebeleid die voor 2021 is voorzien.
Vraag 19
Waardoor zijn vertragingen ontstaan in het subsidieverleningsproces waardoor 14 miljoen euro minder aan subsidies is uitgegeven? Naar welke organisaties hadden deze subsidies moeten gaan? Op welke wijze zijn de doelen geformuleerd van de daadwerkelijke subsidieverstrekkingen en hoe wordt gecontroleerd of de doelen worden gerealiseerd?
Antwoord 19
In de toelichting op subsidies art. 2 is aangegeven dat het verschil voor een belangrijk deel veroorzaakt is door vertragingen in het subsidieverleningsproces en geringere voorschotverstrekking dan waar op was gerekend. Vertraging in het subsidieverleningsproces speelde bij de toekenningen laatste aanvraagtijdvak van de tijdelijke subsidieregeling armoedeschulden. Daarnaast was er in het begrotingsjaar sprake van projectverlengingen of uitstel met betrekking tot het aanleveren van verantwoordingen waardoor de kasuitgaven niet meer ten laste van het lopende begrotingsjaar kwamen. Ook vonden er in de loop van het begrotingsjaar subsidie vaststellingen plaats voor een lager bedrag ten opzichte van de oorspronkelijke toekenningen en het nog op het lopende begrotingsjaar openstaande kaseffect (dit betrof voornamelijk de regeling Sectorplannen en de tijdelijke regeling dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWRSA)). De budgettaire ruimte die aldus ontstond heeft uw Kamer gebruikt als dekking voor het amendement Bruins (Kamerstuk 35 350 XV, nr. 3). Bij elkaar opgeteld veroorzaakt dit het aangegeven verschil van € 14 miljoen. Er is dus geen sprake van geweest dat bepaalde specifieke organisaties hierdoor subsidies zijn misgelopen.
Afhankelijk van of er sprake is van subsidieverlening op basis van een subsidieregeling dan wel dat er sprake is van subsidieverlening op projectbasis als zogenoemde incidentele subsidie worden in een beschikking vastgelegd welke bedragen, voor welke projectdoelen en met welke resultaatsverplichtingen worden afgesproken. Afhankelijk van de looptijd van een toegekende projectsubsidie worden ook afspraken gemaakt ten aanzien van het overleggen van voortgangsrapportages. Aan het einde van de projectperiode dient de subsidie aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag vaak tezamen met een door een accountant af te geven controleverklaring en rapport van feitelijke bevindingen vastgesteld te worden. In het kader van deze vaststelling wordt beoordeeld of de bij de toekenning afgesproken doelen zijn gerealiseerd. Indien deze doelen niet of niet geheel zijn gerealiseerd kan dat tot gevolg hebben dat een deel van verstrekte voorschotbetalingen of alle verstrekte voorschotten op de verleende subsidie worden teruggevorderd.
Vraag 20
Wat is de verklaring voor de forse daling van het aantal voorzieningen Participatiewet (tabel 27)?
Antwoord 20
De inzet van voorzieningen door gemeenten wordt gevolgd in de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG). Per 1 januari 2019 is een nieuwe richtlijn SRG van kracht. Een belangrijke verandering heeft betrekking op de typeringen van de re-integratie voorzieningen. De categorie «overige voorzieningen», waar zo’n 90 procent van alle ingezette voorzieningen onder viel, maakt plaats voor een nadere uitsplitsing. Voorzieningen gericht op bijvoorbeeld scholing, training en sociale activering worden nu onderscheiden. Maar ook de fysieke aanpassing van een werkplek is beter in de statistiek terug te vinden. Met deze uitsplitsing is ook duidelijker gedefinieerd welke type voorzieningen voor de statistiek aangeleverd moeten worden.
Met hulp van het CBS, hebben de gemeenten hun registraties omgezet naar de nieuwe indeling en opgeschoond. Met name deze opschoning verklaart de daling van het aantal voorzieningen in tabel 27. De daling manifesteert zich dan ook vooral in januari 2019, de maand waarin de overgang van de oude naar de nieuwe indeling van voorzieningen effect kreeg. In januari 2019 werden gegevens over 235.000 voorzieningen door gemeenten aangeleverd. Over 2019 nam het aantal met 5 procentpunt toe naar 246.000 voorzieningen in december (waarvan 231.000 lopend ultimo december).
Vraag 21
Wat is de instroom in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), uitgesplitst naar leeftijdsgroepen?
Antwoord 21
In onderstaande tabel staat de nieuwe instroom in de IVA en WGA in 2019 weergegeven (Bron: Kwantitatieve bijlage UWV jaarverslag 2019):
Leeftijd |
WGA |
IVA |
Totaal WIA |
---|---|---|---|
t/m 24 |
589 |
54 |
643 |
25 t/m 34 |
5.292 |
371 |
5.663 |
35 t/m 44 |
7.082 |
867 |
7.949 |
45 t/m 54 |
9.399 |
2.574 |
11.973 |
55 t/m 64 |
10.860 |
7.047 |
17.907 |
65 tot AOW-leeftijd |
855 |
820 |
1.675 |
Vraag 22
Hoeveel vrouwelijke zelfstandigen hebben gebruik gemaakt van de regeling Zelfstandige en Zwanger (ZEZ) in 2019? Is het mogelijk een uitsplitsing te maken per bevallingsjaar waarop de uitkering gebaseerd is? Hoeveel toekenningen en afwijzingen zijn er geweest?
Antwoord 22
Het aantal toekenningen op grond van de ZEZ-regeling bedraagt in 2019 in totaal 29.157. Dat aantal is inclusief het aantal toekenningen op grond van de «Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008». Op grond van deze compensatieregeling hebben er in 2019 17.628 toekenningen plaatsgevonden. In 2019 vonden er 11.529 toekenningen op grond van de reguliere ZEZ-regeling plaats. De gevraagde informatie over afwijzingen en het bevallingsjaar zit in verschillende administratieve systemen en is niet direct te achterhalen. Om deze gegevens toch te kunnen achterhalen moet onderzocht worden of hierover informatie is terug te vinden in statistiekbestanden. Dit kost tijd. Helaas is het binnen dit korte tijdsbestek niet mogelijk om het aantal afwijzingen te berekenen en een uitsplitsing te maken naar bevallingsjaar.
Vraag 23
Hoeveel flexkrachten hebben een beroep gedaan op de Ziektewet? Hoeveel meer is dat dan 2018?
Antwoord 23
In onderstaande tabel is de instroom in de Ziektewet vanuit de categorieën eindedienstverbanders, uitzendkrachten en flex-overig3 weergegeven (Bron: Kwantitatieve bijlage UWV jaarverslag 2019).4 Het gaat uitsluitend om instroom vanuit werkgevers die publiek verzekerd zijn. Er is niet gecorrigeerd voor wijzigingen in het aandeel eigenrisicodragers.
Vangnetgroep |
2018 |
2019 |
Mutatie |
---|---|---|---|
Eindedienstverbander |
39.587 |
33.654 |
– 15% |
Uitzendkracht |
34.611 |
42.872 |
24% |
Overig |
14.969 |
15.671 |
5% |
Vraag 24
Van hoeveel bedrijven werd verwacht dat ze eigenrisicodrager zouden worden (ook in %) en wat zijn de werkelijke aantallen/percentages? Hoe is de verdeling hiervan over de omvang (in aantal medewerkers) van de bedrijven?
Antwoord 24
In de begrotingsraming wordt uitsluitend rekening gehouden met het verwachte aantal uitkeringen van publiek verzekerde werkgevers. Het percentage eigenrisicodragers in de Ziektewet is constant verondersteld. In de begrotingsraming voor 2019 werd het aandeel eigenrisicodragers als percentage van de totale loonsom op 43% verondersteld. Uiteindelijk is het aandeel eigenrisicodragers als percentage van de totale loonsom in 2019 45% gebleken. Het aandeel eigenrisicodragers bij uitzendbedrijven is afgenomen, terwijl dit bij overige bedrijven is toegenomen.
In onderstaande tabel is het aandeel eigenrisicodragers naar werkgeversgrootte voor de Ziektewet weergegeven voor 2019. (Bron: https://www.uwv.nl/overuwv/Images/gedifferentieerde-premie-wga-en-ziektewet-2020.pdf)
Aandeel ERD |
|
---|---|
Klein (<=10) |
3% |
Middelgroot (10–100) |
14% |
Groot (100+) |
63% |
Vraag 25
Hoe hoog is de gemiddelde jaaruitkering in de ZW? Wat was de begrote gemiddelde jaaruitkering? Wat is de spreiding van de jaaruitkering ZW (van kleinste naar grootste)?
Antwoord 25
In 2019 bedroeg de gemiddelde jaaruitkering in die Ziektewet € 17.684 per persoon.5 In de begroting werd rekening gehouden met een gemiddelde jaaruitkering van € 17.462 per persoon.
De hoogte van de ZW-uitkering bedraagt 70% van het dagloon; dat is het loon dat de betrokkene gemiddeld verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. Voor iemand die meer verdiende dan het wettelijk maximumdagloon, wordt de uitkering begrensd. In 2019 bedroeg het wettelijk maximum dagloon gemiddeld € 215,59 per dag.6 Daaruit volgt een maximale ZW-uitkering van € 39.388 op jaarbasis in 2019 (70% van € 56.269).
Er zijn enkele bijzondere situaties waarin de ZW-uitkering 100% van het dagloon bedraagt. Dat is het geval bij orgaandonoren en werkneemsters die ziek zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling. Voor deze groep uitkeringsgerechtigden bedroeg de maximale ZW-uitkering op jaarbasis 100% van € 56.269 in 2019. Ook op verzoek van de werkgever kan UWV de ZW-uitkering het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen van personen die onder de no-riskpolis vallen. Het is op deze korte termijn niet mogelijk om een verdere onderverdeling van de spreiding van de jaaruitkering in 2019 te geven.
Vraag 26
Hoeveel mensen hebben in 2019 gebruik gemaakt van kortdurend en langdurend zorgverlof?
Antwoord 26
In 2019 hebben 46.000 werknemers kortdurend zorgverlof opgenomen vanwege een kortdurende zorgsituatie voor iemand uit de sociale omgeving. Bij langdurende zorgsituaties hebben 50.000 werknemers kortdurend en 13.000 langdurend zorgverlof opgenomen (CBS, Monitor arbeid, zorg en kinderopvang, 2019).
Vraag 27
Wat is de oorzaak van de lage instroom in de overbruggingsregeling AOW, die volgens u heeft geleid tot onderschrijding (begroot 5.095.000 euro, gerealiseerd 3.509.000 euro)? Kan worden uitgesloten dat de voorwaarden te streng zijn en/of de regeling te onbekend, waardoor de doelgroep onvoldoende wordt bereikt?
Antwoord 27
De Overbruggingsuitkering AOW (OBR) is een regeling voor een specifieke groep personen die per 1 januari 2023 eindigt waardoor per definitie sprake is van een steeds lager wordende instroom. De lagere uitkeringslasten OBR in 2019 kunnen deels worden verklaard doordat de instroom van personen met een lijfrente-uitkering die sinds een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onder de OBR vallen lager is dan ten tijde van de begroting 2019 verwacht. Overeenkomstig de aard en het doel van de OBR kent de regeling een inkomens- en een vermogenstoets, hetgeen leidt tot gedragseffecten die lastig in te schatten zijn. Een mogelijk gedragseffect is dat een deel van de potentiële doelgroep ervoor kiest om het overbruggingsprobleem (gedeeltelijk) zelf op te lossen, door bijvoorbeeld het aanvullend pensioen naar voren te halen.
Vraag 28
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de juridische trajecten bij de integrale aanpak Problematisch gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering?
Antwoord 28
Momenteel lopen er drie juridische trajecten. Er wordt in de eerste plaats wetgeving voorbereid die tot doel heeft de transparantie van financieringsstromen te vergroten en meer inzicht te krijgen in de aard, omvang en herkomst van buitenlandse geldstromen naar maatschappelijke organisaties. Het betreffende wetsvoorstel ligt sinds eind december 2019 bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming op 18 december 2019 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend om de mogelijkheden om op te kunnen treden te verruimen als doelen of werkzaamheden van een rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW (Kamerstuk 35 366). Door duidelijker te maken welke doelen en werkzaamheden in ieder geval strijd opleveren met de openbare orde wordt beoogd de slagkracht van artikel 2:20 BW te vergroten en biedt het in de toekomst een krachtiger kader, onder andere voor het verbieden van organisaties die structureel aanzetten tot haat of discriminatie. De keuze voor de inzet van artikel 2:20 BW blijft voorbehouden aan het OM. Ten slotte is de Afdeling advisering van de Raad van State gevraagd voorlichting te geven over mogelijke maatregelen om ongewenste financiële stromen uit onvrije landen naar maatschappelijke organisaties te verbieden.
Vraag 29
Met hoeveel gevallen van ongewenste buitenlandse financiering heeft u te maken? Stijgt dit getal?
Antwoord 29
De aanpak van ongewenste buitenlandse financiering is onderdeel van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce). Momenteel speelt er geen casuïstiek waarin (mogelijk) sprake is van ongewenste buitenlandse financiering en die door de Taskforce wordt behandeld. Zoals eerder vermeld in «Verkenning naar mogelijkheden om ongewenste (buitenlandse) financiering te beperken»7 zijn op dit moment geen onderbouwde uitspraken te doen over de aard en omvang van buitenlandse financieringsstromen. Om dit inzicht te vergroten is het kabinet conform motie van de leden Sjoerdsma en Segers8 een onafhankelijk onderzoek gestart dat door het WODC/Rand Europe momenteel wordt uitgevoerd. De uitkomsten hiervan worden rond het zomerreces verwacht. In combinatie met het vergroten van de transparantie over de herkomst en het doel van geldstromen, kan in de toekomst beter bepaald worden of een geldstroom leidt tot ongewenste buitenlandse financiering. Op dit moment ligt er een voorlichtingsaanvraag bij de Raad van State waarin onder andere om advies wordt gevraagd aangaande de concretisering van de definitie van ongewenste buitenlandse financiering door middel van de indicator onvrije landen.
Vraag 30
Is de intensievere samenwerking in de vorm van de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF) al operationeel?
Antwoord 30
De Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF) is operationeel vanaf het moment van aankondiging op 11 februari 2019.
Vraag 31
Hoe komt de dalende trend in gerealiseerde leningen die in «Tabel 85 Kerncijfers leningen» te zien is?
Antwoord 31
De dalende trend in gerealiseerde leningen wordt veroorzaakt doordat de aantallen inburgeraars de afgelopen jaren teruglopen.