Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 20 mei 2020 over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2019 (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Vraag 1
Op basis van welke wetenschappelijke basis kan de Algemene Rekenkamer stellen dat biologische producten bijdragen aan de transitie naar kringlooplandbouw?
De Minister noemt in haar Realisatieplan Visie LNV «Op weg met nieuw perspectief» van 17 juni 2019, als doel voor de kringlooplandbouw om waardevol voedsel te produceren met zo min mogelijk effecten op natuur, milieu en klimaat. De Minister geeft aan dat kringlooplandbouw zorgt voor een gezond en goed functionerend bodem- en watersysteem, wat volgens het Realisatieplan vraagt om een evenwichtig, verantwoord gebruik van mest en beschermingsmiddelen. In de kringlooplandbouw gebruiken landbouwsectoren in de eerste plaats reststromen uit elkaars ketens als grondstoffen. De Minister zal initiatieven in de landbouw onder andere toetsen op de sluiting van kringlopen, winst voor biodiversiteit en op dierenwelzijn.
Met de biologische landbouw streeft de Europese Commissie ernaar om de beste landbouwpraktijken op milieugebied te combineren met een hoog niveau van biodiversiteit en dierenwelzijn, zoals aangegeven in de overwegingen van de biologische verordening (834/2007). De Europese Commissie geeft aan dat in de biologische landbouw afval en bijproducten van plantaardige en dierlijke oorsprong gerecycled dienen te worden als voeding voor de bodem. Gewassen dienen bij voorkeur te worden gevoed via het ecosysteem van de bodem en niet door toevoeging van oplosbare meststoffen aan de bodem. Extra meststoffen, bodemverbeteraars en gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt wanneer zij verenigbaar zijn met de doelstellingen van de biologische productie.
Zoals uit beide bovenstaande beschrijvingen blijkt, bestaat er een overlap in de doelen van de kringlooplandbouw en de biologische landbouw: de nadruk op hergebruik van reststromen, behoud en versterking van biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid en bescherming van dierenwelzijn. Beide systemen zetten daarom in op gebruik van dierlijke bemesting en het terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Dit betekent niet dat de landbouwsystemen hetzelfde zijn: er bestaan verschillen in de nadruk die ze leggen op bepaalde elementen. Wel betekent dit dat de biologische landbouw bijdraagt aan de omschakeling naar de kringlooplandbouw, omdat beide systemen een aantal doelen gemeenschappelijk hebben.
Vraag 2
In welk opzicht zijn de subsidieprocessen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet op orde? Gaat het hierbij ook om het voorkomen van fraude en controle op het doelmatig gebruik van subsidies?
Allereerst constateren we dat het subsidiebeheer door het Ministerie van LNV is verbeterd. Er zijn in 2019 maatregelen getroffen die er onder andere op gericht zijn om het risico van misbruik (en fraude) en oneigenlijk gebruik te beperken. De werking hiervan in de praktijk hebben we onvoldoende kunnen vaststellen. Dat komt omdat deze maatregelen grotendeels pas eind 2019 in werking zijn getreden. Daarnaast zagen we enkele tekortkomingen. Die tekortkomingen bestaan uit gebrekkige dossiervorming, onduidelijke subsidieverleningsbeschikkingen en onvoldoende aandacht voor de opvolging van bevindingen uit de beoordelingen («reviews») van de controleverklaringen van accountants. Voor een nadere toelichting verwijzen wij naar §4.3.1 van ons rapport.
De doelmatigheid van subsidieregelingen onderzoekt de Algemene Rekenkamer niet jaarlijks in het verantwoordingsonderzoek. Maar we besteden hier regelmatig aandacht aan, zowel binnen het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek als in afzonderlijke onderzoeken. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek in 2019 naar de inkomenssteun aan boeren als onderdeel van ons onderzoek bij de Nationale Verklaring. De resultaten van dat onderzoek zijn te raadplegen via Kamerstuk 35 470, nr. 3.
Vraag 3
Waarom wordt de tolerantiegrens gesteld op € 25 miljoen?
Afhankelijk van de omvang van een begrotingsartikel verschilt de tolerantiegrens. Bij overschrijding van die grens moet de Minister fouten rapporteren. De toleranties zijn onderdeel van de verslaggevingsvoorschriften en zijn opgenomen in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften, die de Minister van Financiën op grond van de Comptabiliteitswet 2016 opstelt.