Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het rapport van de Algemene Rekenkamer Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 35 470 XIII, nr. 2).
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Renkema
Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
1
Is het mogelijk om verbetermaatregelen eerder in te zetten, zodat in het eerstvolgende verantwoordingsonderzoek beter kan worden vastgesteld of maatregelen ook volledig in de praktijk hebben gewerkt?
Antwoord
Het ministerie is voor het in gang zetten van verbetermaatregelen afhankelijk van afronding van het Verantwoordingsonderzoek (medio mei). Verbetermaatregelen worden zo snel mogelijk opgepakt. Het in gang zetten van verbetermaatregelen is soms een complexe aangelegenheid en kost (voorbereidings)tijd. Het streven is alle verbetermaatregelen voor het eind van dit jaar afgerond te hebben zodat deze meegenomen kunnen worden bij het volgende Verantwoordingsonderzoek.
Ten aanzien van het subsidiebeheer van het Kerndepartement: De verbetermaatregelen die in 2019 zijn ingezet, zullen ook doorwerken in 2020. De effecten van deze verbetermaatregelen zijn in 2020 volledig zichtbaar. Daarnaast zijn inmiddels diverse aanvullende maatregelen ingezet om de kwaliteit van het subsidiebeheer nog verder te verbeteren.
Ten aanzien van subsidiebeheer van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl): Met betrekking tot de dossiervorming zijn in 2019 de juiste stappen gezet qua opzet en bestaan. In overleg met de Algemene Rekenkamer (ARK) en de Auditdienst Rijk (ADR) is in de afgelopen periode gewerkt aan verdere normering van de dossiervorming. Streven is in 2020 overeenkomstig deze normen te werken.
Er wordt verwacht dat de effecten van de maatregelen tijdig zichtbaar zijn, zodat vastgesteld kan worden of maatregelen ook volledig in de praktijk hebben gewerkt.
2
Waarom is ervoor gekozen de begrotingsreserve CO2-reducerende maatregelen op deze wijze vorm te geven, waardoor het door de vele mutaties niet goed herleidbaar meer is? Op welke wijze wordt dit verbeterd, wellicht niet meer voor deze specifieke begrotingsreserve maar toekomstige?
Antwoord
Er is in het najaar van 2018 gekozen om gebruik te maken van een begrotingsreserve omdat de aard, omvang en timing van de maatregelen van het eerste Urgenda-pakket op dat moment niet duidelijk was. Door gebruik van een begrotingsreserve kon met die onzekerheid worden omgegaan. Er is gekozen voor een gezamenlijke begrotingsreserve (voor besteding via meerdere beleidsartikelen) zodat de coördinatie over de verdeling van de middelen bij de Minister van EZK kon worden gelegd. Omdat verschillende departementen van de begrotingsreserve gebruik konden maken, waren er verschillende budgettaire mutaties nodig. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beleid rondom toekomstige begrotingsreserves.
3
Hoe wordt geoordeeld over het door de Algemene Rekenkamer (ARK) voorgestelde baten-lastenstelsel?
Antwoord
De Adviescommissie Verslaggevingsstelsel rijksoverheid (AVRo) concludeerde in 2017 dat het verslaggevingsstelsel verdere harmonisatie en verbetering behoeft. Afgesproken is – op basis van deze conclusie – dat wordt onderzocht hoe dit vormgegeven kan worden. Dit wordt momenteel mede gedaan op basis van verschillende (investerings-)pilots bij de ministeries van Defensie en Infrastructuur en Waterstaat. In deze pilots wordt gekeken in hoeverre aanvullende baten-lasteninformatie de besluitvorming ondersteunt, ook aan het parlement. In 2021 zal – mede op basis van deze inzichten – worden gestart met een evaluatie over hoe het verslaggevingsstelsel van de rijksoverheid kan worden verbeterd en geharmoniseerd.
4
Hoe wordt er verder uitvoering gegeven aan de adviezen van de ARK?
Antwoord
De directie Financieel Economische Zaken (FEZ) monitort de opvolging van alle adviezen van de ARK. Via FEZ worden alle adviezen van de ARK gedeeld en voor opvolging besproken met betrokken dienstonderdelen. Betrokken dienstonderdelen zetten de adviezen vervolgens om in een plan van aanpak met concrete verbetermaatregelen en de planning voor implementatie daarvan. Aanvullend bespreekt FEZ periodiek de opvolging van alle aanbevelingen met de dienstonderdelen.
5
Welke criteria en welk rekenmodel ligt ten grondslag aan subsidies die uitgekeerd worden op basis van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek?
Antwoord
Sinds enkele jaren is de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de systeemverantwoordelijke voor de instituten voor toegepast onderzoek (besluit Kabinet Rutte I). Deze instituten zijn Stichting Deltares, Stichting Wageningen Research, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland, Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) en TNO. Voordien vielen zij onder de verantwoordelijkheid van de ministeries die de eerste verantwoordelijkheid droegen voor het beleidsterrein waarop de diverse instituten werkzaam zijn. De instituten hebben ieder hun eigen ontstaansgeschiedenis. Bijvoorbeeld: ontstaan uit fusies van verschillende kleinere instituten (Deltares), dan wel verzelfstandiging van instituten (WR), dan wel lang geleden bij wet opgericht (TNO, 1932).
De budgetten die beschikbaar zijn voor de genoemde TO2-instellingen komen voort uit meerjarige begrotingsreeksen die bij het besluit van het kabinet Rutte I structureel zijn overgeboekt naar het Ministerie van EZK, in aanvulling op de budgetten die reeds bij EZK beschikbaar waren voor een aantal van de instellingen. De regeling Instituten voor Toegepast Onderzoek die in april 2018 van kracht is geworden bewerkstelligt dat de subsidierelatie met vier van de vijf instituten geüniformeerd is waardoor voor deze instituten dezelfde subsidievoorwaarden gaan gelden (TNO ontvangt haar subsidie op basis van de TNO-wet).
Vanwege de bijzondere positie die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inneemt ten opzichte van de Stichting Wageningen Research, gezien de (wettelijke) onderzoekstaken die deze stichting uitvoert voor dit ministerie en het feit dat de subsidiëring van deze stichting loopt via de eigen begroting van dit ministerie, verleent de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de subsidie aan deze stichting.
6
Hoe gaat u specifiek de effectiviteit van de fraudeaanpak inzichtelijker maken, onder andere door een uitgebreidere registratie?
Antwoord
De Fraudesectie van RVO.nl hanteert een nieuwe werkwijze om de fraudeaanpak inzichtelijker te maken. De fraudesectie implementeert daarbij het proces waarbij in alle gevallen waarbij een fraudeonderzoek is verricht, tevens wordt vastgesteld of en hoeveel bij betrokkene door RVO.nl is teruggevorderd. Hierbij zullen de voor het onderzoek noodzakelijke gegevens worden geregistreerd. Op basis van de registratie kan inzicht in misbruikgevoeligheid van bepaalde typen subsidie instrumenten worden verkregen. Bij opzet van nieuwe, vergelijkbare instrumenten kan hier rekening mee worden gehouden.
7
Hoe gaat u specifiek de effectiviteit van de aangiften van het Openbaar Ministerie (OM) en de bijzondere opsporingsdiensten vergroten?
Antwoord
Om de effectiviteit van de aangiften van het Openbaar Ministerie (OM) en de bijzondere opsporingsdiensten te vergroten heeft de Fraudesectie inmiddels een plan van aanpak opgesteld. In dit plan is uitgewerkt welke wegen er bewandeld kunnen worden om het aantal aangiften dat door het OM wordt opgepakt te vergroten. Deze zullen in 2020 worden beproefd. Uiteraard zal een bepaalde afhankelijkheid van het OM blijven.
8
Waarom wordt er niet consequent geregistreerd wat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) terugvordert?
Antwoord
Alle bestuursrechtelijke terugvorderingen van RVO.nl zijn geregistreerde vorderingen. Wel zal de Fraudesectie (vanaf 2020) in alle gevallen waarin een fraudeonderzoek loopt of heeft gelopen monitoren of en hoeveel door RVO.nl in die gevallen wordt teruggevorderd.
9
Hoe gaat u de informatiebeveiliging verbeteren, specifiek rekening houdend met de sterke afhankelijkheden tussen ministeries bij het uitwisselen van staatsgeheime, bedrijfsvertrouwelijke en privacygevoelige informatie?
Antwoord
Ik ben blij dat de Algemene Rekenkamer een positieve beweging constateert naar een meer centrale sturing en risicobeheersing bij EZK. Ik herken deze beweging en ik ben voornemens om deze beweging door te zetten in 2020. Een belangrijk onderdeel van deze doorontwikkeling is het waarborgen van de beveiliging van staatsgeheime, bedrijfsvertrouwelijke en privacygevoelige informatie. Ik ondersteun BZK en CIO-rijk daarom ook om Rijksbreed de sturing en regie op informatiebeveiliging te versterken. Door Rijksbreed meer inzicht te verkrijgen in de risico’s, dreigingen en incidenten van de departementen kunnen we de beveiliging beter waarborgen. Door middel van het Informatiebeveiligingsbeeld wordt deze informatie nu Rijksbreed gedeeld, EZK heeft in 2019 als pilotdepartement hier aan meegewerkt. Ook ondersteun ik het initiatief van BZK om een Rijksbrede CISO aan te stellen die de voortgang op deze risico’s kan bewaken. Naast deze Rijksbrede ontwikkelingen heeft EZK al haar processen die persoonsgegevens verwerken in kaart gebracht en met alle overige Rijksorganisaties per proces afspraken gemaakt over de beveiliging en privacy waarborgen van deze data.
10
Hoe gaat u de informatiebeveiliging verbeteren, specifiek rekening houdend met de grote verschillen in de niveaus van informatiebeveiliging waardoor er risico’s ontstaan bij het uitwisselen van informatie?
Antwoord
Bij ieder proces waar gevoelige informatie wordt gedeeld met andere partijen wordt vooraf een risicoanalyse uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken naar de beveiliging van ons eigen departement, maar ook naar dat van de partij(en) waar deze informatie terecht komt. Binnen het Rijk maken we dan ook voor al deze processen onderling afspraken over de mate van beveiliging en privacy.
11
Hoe gaat u de informatiebeveiliging verbeteren, specifiek rekening houdend met onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de verschillende ketens van informatiesystemen die departementoverstijgend zijn?
Antwoord
Binnen EZK is inzichtelijk van welke ketens wij onderdeel zijn. Ondanks dat het noodzakelijk is om een verantwoordelijke aan te wijzen op deze ketens om de informatiebeveiliging te kunnen beheersen en regisseren ontslaat dit ons nu niet van de verantwoordelijkheid om te waarborgen dat onze data veilig gedeeld kan worden in deze ketens. Daarom heeft EZK met alle partijen waarmee gevoelige informatie gedeeld wordt afspraken gemaakt over de beveiliging en privacy. Daarnaast ben ik voornemens om voor departementoverstijgende zaken aan te sluiten op de richtlijnen van BZK.
12
Hoe gaat u gevolg gegeven aan de aanbeveling van de ARK om ervoor te zorgen dat de werkwijze bij de escalatie van incidenten wordt geformaliseerd en dat de verantwoordelijkheden en onderlinge relaties worden vastgelegd, zodat iedereen ook formeel weet hoe er moet worden omgegaan met incidenten?
Antwoord
In samenwerking met alle organisatieonderdelen en agentschappen van EZK is een werkgroep opgericht om de verschillende incident- en escalatieprocessen te vergelijken en verder te uniformiseren. Deze werkgroep komt met een richtlijn om de incident- en escalatieprocessen binnen EZK te formaliseren in 2020. Ik zie het belang van het formaliseren van deze afspraken om de continuïteit te waarborgen. We zijn blij met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat dit proces tot dusver wel goed verloopt, maar dat dit berust op een informele verdeling van verantwoordelijkheden. Er is dus geen directe impact op de feitelijke veiligheid van EZK.
13
Op welke wijze en termijn worden de nu nog ontbrekende prestatie-indicatoren voor laadinfra gerealiseerd? Waarom ontbrak het aan meetbare doelen?
Antwoord (in afstemming met het Ministerie van IenW, waar dit beleid primair is belegd)
Wat betreft de vraag over de prestatie-indicatoren: tot nu toe worden laadpalen vooral geplaatst op aanvraag. Dit heeft erin geresulteerd dat nergens ter wereld zo veel laadpalen per vierkante kilometer staan als in Nederland. Een netwerk van laadpunten door heel Nederland is belangrijk. Om dit te bereiken is samen met decentrale overheden, netbeheerders, kennisinstellingen en brancheorganisaties voor laadinfrastructuur een Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) opgesteld, die onderdeel is van het Klimaatakkoord. Belangrijk onderdeel van de NAL is de vorming van zes regionale samenwerkingsverbanden voor de uitrol van laadinfrastructuur. Hiertoe worden bestuursovereenkomsten afgesloten met de verantwoordelijke bestuurders van de provincies en gemeenten en de netbeheerders. De planning en uitrol van voldoende laadinfra vergt maatwerk per gebied. Daarom zal in de bestuursovereenkomsten afgesproken worden, dat elke samenwerkingsregio een plan van aanpak voor de regionale uitrol van laadinfrastructuur opstelt en uitvoert. In deze plannen worden streefcijfers voor de realisatie van de verschillende vormen van laadinfrastructuur opgenomen. Vanuit de stuurgroep NAL wordt de uitrol van laadinfra per regio uitgebreid gemonitord op indicatoren als dekking, spreiding, bezettingsgraad en de snelheid van realisatie van laadpunten.
14
Op welke wijze en termijn kan de consument een beter inzicht in de kosten tegemoet zien?
Antwoord
Ik verwijs hier naar de antwoorden van de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op vragen van de leden Sienot en Schonis (D66) over prijstransparantie van 6 april dit jaar (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2363). Hierin wordt uitvoerig uitgelegd hoe de tarieven voor opladen bij publieke laadpunten tot stand komen. Ook wordt in die antwoorden toegelicht welke acties er op dit moment lopen en welke stappen worden gezet door de marktpartijen, brancheorganisaties, kennisinstituten en overheden om de prijstransparantie bij publieke laadpunten verder te verbeteren.
Er gelden wetten voor prijstransparantie, die erop gericht zijn dat consumenten goed geïnformeerde keuzes kunnen maken. Aanbieders van oplaaddiensten dienen hier invulling aan te geven. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet als onafhankelijke toezichthouder toe op de naleving van de wettelijke bepalingen. De ACM heeft in haar agenda voor 2020–2021 verscherpte aandacht voor transparantie van laadtarieven aangekondigd en kan besluiten op te treden bij misstanden.
15
Waarom worden de laadpalen niet op veiligheid gecontroleerd? Wanneer gaat dit wel praktijk zijn?
Antwoord
Net als voor elektrische auto’s gelden voor oplaadpunten internationale veiligheidsnormen voor onder meer een veilig laadproces, voor veilige contactdozen, voor de beschermingsgraden van omhulsels en voor bescherming tegen externe impact, waarmee de fysieke veiligheid van publieke laadinfrastructuur geborgd wordt. Daarnaast worden alle typen laadpunten door ElaadNL (kennis- en innovatiecentrum voor laadinfrastructuur van de netbeheerders) gecheckt op veilige interactie met het elektriciteitsnet, voordat deze in de openbare ruimte aangesloten worden.
In lijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat eerder dit jaar opdracht gegeven om de meest recente veiligheidseisen, feiten, inzichten en verantwoordelijkheden rond de veiligheid van elektrische personenauto’s en laadpunten weer te geven in een update van de integrale factsheet veiligheid elektrisch personenvervoer uit 2014. Die komt in de loop van 2020 beschikbaar. Deze inventarisatie is van belang om te kunnen bepalen of er aanvullende maatregelen, veiligheidseisen en of toezicht nodig zijn.
16
Zijn er ongevallen bekend als gevolg van falende laadpalen?
Antwoord
Voor zover bekend worden gegevens over incidenten naar type auto in Nederland niet centraal bijgehouden. Wel is de kennis over veiligheid bij opladen wereldwijd in ontwikkeling. Zo wordt bijvoorbeeld in een recent onderzoeksrapport van het Zweedse onderzoeksbureau RISE op basis van statistische analyse van data en literatuuronderzoek geconcludeerd dat het opladen van een elektrisch aangedreven personenauto (in een parkeergarage) niet leidt tot een grotere kans op brand. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik vinden het belangrijk dat de kennis over veiligheid van elektrische voertuigen en laadpunten wordt vergroot en verspreid. Daarom komen dit jaar de laatste feiten over de veiligheid van elektrisch vervoer en oplaadpunten beschikbaar met de in het antwoord op vraag 15 genoemde factsheet.