Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1), over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 20 mei 2020 over Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2) en de Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 10 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud |
blz. |
||
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de CDA-fractie |
3 |
|
• |
Inbreng van de leden van de D66-fractie |
4 |
|
• |
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie |
6 |
|
• |
Inbreng van de leden van de SP-fractie |
7 |
|
• |
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie |
9 |
|
II |
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media |
11 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII)
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister heeft gedaan met de € 143,8 miljoen die wel geraamd was, maar niet verplicht bleek te zijn. Wat gaat de regering met deze onderuitputting doen? Ziet de regering mogelijkheden om raming in de toekomst nauwkeuriger te maken? Welke concrete maatregelen gaat de regering hiervoor nemen?
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Beleidsprioriteiten
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat er duidelijke kaders zijn gesteld voor de extra middelen om onderwijsachterstanden bij peuters weg te werken. Wel zijn deze leden van mening dat de Minister de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer moet uitvoeren om zo te kunnen nagaan of het doel van de extra middelen om kinderen met een risico op onderwijsachterstand extra te ondersteunen, ook wordt behaald. Op welke manier gaat de Minister de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom voorschoolse educatie uitvoeren? Heeft de Minister daarnaast aanwijzingen dat ouders bewust geen gebruik maken van de extra geboden uren in de voorschoolse educatie? Zo ja, welke redenen liggen daaraan ten grondslag?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Deze leden zijn blij met het extra geld dat beschikbaar is gesteld om het lerarentekort tegen te gaan. Daarnaast zijn deze leden tevreden dat een deel van deze middelen in 2019 via de lumpsum aan scholen is uitgekeerd, zodat scholen deze middelen ook gelijk in het schooljaar 2019–2020 konden inzetten. Wel maken de leden zich zorgen om de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de Minister, net als vorig jaar, niet voldoende informatie verzamelt om te kunnen vaststellen of de werkdruk door zijn beleid ook daadwerkelijk afneemt. Deze leden vragen de Minister dan ook in te gaan op de conclusie van de Algemene Rekenkamer en welke maatregelen de Minister gaat nemen om voortaan wel voldoende informatie te verzamelen om te kunnen vaststellen dat de werkdruk door zijn beleid ook daadwerkelijk afneemt.
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Voornoemde leden lezen eveneens dat de reserves van schoolbesturen in 2018 zijn opgelopen, terwijl deze leden van mening zijn dat dit geld besteed moet worden aan onderwijs en niet als reserve op de bank hoort te staan. Welke maatregelen gaat de Minister nemen om dit tegen te gaan? Wel zijn de leden positief dat uit begrotingen van besturen blijkt dat ze van plan zijn om de reserves de komende jaren uit te geven. Hoe gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke zal gaan gebeuren?
Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs
Deze leden lezen voorts in de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 dat, net als in 2018, in 2019 er onvolkomenheden zaten in de informatiebeveiliging van het Ministerie van OCW en dat deze nog niet zijn opgelost. Waarom zijn de onvolkomenheden in de informatiebeveiliging van OCW nog niet opgelost? De aanval met gijzelsoftware bij de Universiteit Maastricht eind 2019 laat, volgens deze leden, zien dat beschikbaarheid van digitale voorziening en de beveiliging daarvan van groot belang is. De leden vragen daarom of de Minister bereid is om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom informatiebeveiliging over te nemen. Kan de Minister afzonderlijk op elke aanbeveling van de Algemene Rekenkamer ingaan rondom informatiebeveiliging? Als de Minister niet van plan is om de aanbevelingen over te nemen, waarom niet? Indien dat wel het geval is, op welke manier gaat zij dit doen? Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer aanbevelingen gedaan rondom jaarplannen over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement en incidentmanagement. Gaat de Minister de aanbevelingen over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement/incidentmanagement opvolgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De aan het woord zijnde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat het ministerie voorbij is gegaan aan € 347 miljoen aan verplichtingen. Het ministerie heeft onterecht geconcludeerd dat deze verplichtingen ten laste van 2020 geboekt moesten worden terwijl de verplichtingen in 2019 zijn aangegaan. Kan de Minister uitleggen hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe herhaling hiervan voorkomen gaat worden? Daarnaast lezen de leden dat de Minister meer verplichtingen is aangegaan dan vooraf aan de Kamer is gemeld. Het gaat om de verplichtingen over de subsidieregeling Sterk techniekonderwijs. Waarom heeft de Minister de bijbehorende financiële verplichting niet tijdig gemeld?
Voornoemde leden lezen dat de Algemene Rekenkamer de aanbeveling doet om maatregelen te treffen om het begrotingsbeheer op de verplichtingen te verbeteren zodat het parlement tijdig en volledig wordt geïnformeerd over beleidswijzigingen en significante begrotingsonrechtmachtigheden worden voorkomen. Is de Minister het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer rondom het begrotingsbeheer? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat de Minister nemen om het begrotingsbeheer op de verplichtingen te verbeteren? Op welke manier gaat de Minister de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over dit onderwerp opvolgen?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden hebben nog enige vragen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Op pagina 33 van het jaarverslag lezen de leden van de CDA-fractie dat er een onderbesteding is van € 2,8 miljoen op de aan scholen gegeven middelen voor specifieke doelen vanwege minder gebruik van de regeling vervanging schoolleiders en regeling hoogbegaafdheid. Deze leden vragen de Minister wat de reden is van de onderbesteding op deze twee regelingen en wat er gebeurt met deze onderbesteding. Deze leden stellen dezelfde vraag over de onderbesteding van € 11,4 miljoen op de subsidies en hoe wordt voorkomen dat er in 2020 weer sprake is van onderbesteding op deze posten.
Op pagina 38 lezen deze leden dat er sprake is van een onderbesteding van € 2,5 miljoen op de post opdrachten. Deze leden vragen de Minister wat met deze onderbesteding wordt gedaan en hoe ervoor wordt gezorgd dat er realistischer wordt begroot op deze en de voorgaande posten.
Voornoemde leden lezen op pagina 68 dat er een meevaller is van € 4,5 miljoen op de Lerarenbeurs omdat er minder subsidies zijn aangevraagd. Deze leden willen graag weten wat de reden is voor deze onderbesteding van de Lerarenbeurs nu al een aantal jaren. Deze leden vragen wat er met de onderbesteding gebeurt en hoe deze onderbesteding voor de komende jaren wordt tegen gegaan.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer op het terrein van de investeringen in de voorschoolse educatie. De leden vragen de Minister op welke wijze hij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van onder andere het gebruik maken door de ouders van het extra urenaanbod het monitoren van de beschikbaarheid van hbo1-opgeleid personeel.
In 2019 constateerde de Algemene Rekenkamer dat de Minister onvoldoende informatie had verzameld om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning van een deel van tweede tranche. Nu blijkt uit vervolgonderzoek van de Algemene Rekenkamer dat de Minister ook voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche niet voldoende heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs. Voornoemde leden vragen waarom de Minister de eerdere aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de toekenning van het eerste deel van de tweede tranche niet heeft opgevolgd en hoe hij gaat zorgen dat er wel voldoende informatie is over de effecten van de besteding van de werkdrukmiddelen door de scholen.
Tot slot vragen deze leden wat de Minister gaat doen om te voorkomen dat er voortaan weer onvolkomenheden in het begrotingsbeheer zitten van dezelfde omvang als in 2018 en 2019 en om te voorkomen dat de Kamer foutief wordt geïnformeerd over deze onvolkomenheden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met kennisgenomen van onderhavige stukken en willen nog enkele vragen voorleggen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2019 het aantal thuiszitters is toegenomen. Deze leden vragen de Minister of de coronacrisis met als gevolg twee maanden afstandsonderwijs leidt tot een heroverweging van het beleid.
Deze leden vragen hoe het komt dat er bij de aanvullende regelingen van het primair onderwijs minder gebruik is gemaakt van de regeling hoogbegaafdheid dan begroot, terwijl tegelijkertijd de Kamer regelmatig signalen krijgt dat bij het onderwijs aan hoogbegaafden een vrijwillige ouderbijdrage wordt gevraagd. Is er voldoende bekendheid met deze regeling? Deze leden vragen voorts de onderuitputting op de regeling snel internet nader toe te lichten.
Voornoemde leden vragen de Minister wat de achterliggende reden is waarom scholen die deel hebben genomen aan de pilot «Recht op Maatwerk» geen verdere wettelijke verankering willen van maatwerk. Hoe ziet het vervolg van deze pilot eruit en wanneer kan de Kamer het onderzoek verwachten naar de voor- en nadelen van een brede invoering van diploma’s met vakken op verschillende niveaus die ook toegang bieden tot bepaalde vervolgopleidingen, zoals afgesproken in het regeerakkoord.
Deze leden vragen de Minister of bekend is hoeveel starters aan het zijinstroom-traject de opleiding afronden en als leraar aan het werk gaan.
Voornoemde leden vragen naar de stand van zaken van de oprichting van de «Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs». Op welke wijze zal de expertgroep worden samengesteld?
Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII)
Beleidsartikel 6. Hoger beroepsonderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat er per saldo voor € 27,1 miljoen meer aan garantieverplichtingen is aangegaan in het kader van schatkistbankieren. Deze leden vragen om een nadere toelichting welke (categorie aan) instellingen gebruik maken van schatkistbankieren en voor welke doeleinden.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er nog aandachtspunten zijn voor de versterking van de voorschoolse educatie. Deze leden vragen de Minister hoe hij deze aandachtspunten na gaat komen, zeker gezien er door de coronacrisis waarschijnlijk een inhaalslag moet worden gemaakt.
Deze leden lezen voorts dat de Algemene Rekenkamer wijst op de beheersing van het risico op staatssteun bij het verstrekken van subsidies. Welke subsidieartikelen worden naar aanleiding van dit aandachtspunt nader onderzocht?
Voornoemde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er onzekerheden in de rechtmatigheid van subsidies van begrotingsartikel 8 Internationaal Beleid bestaan. Deze leden vragen de Minister toe te lichten welke risico’s er zijn en welke acties ondernomen worden.
De aan het woord zijnde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat verscherpte aandacht voor het autorisatiebeheer van DUO2 nodig is. De Rekenkamer schrijft dat DUO bezig is met het langetermijnproject «Role Based Autoriseren». Op welke termijn en met welke mijlpalen verwacht DUO deze tool in gebruik te hebben, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben onderhavige stukken tot zich genomen. Deze leden hebben nog enkele vragen hierover.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het rapport van de Algemene Rekenkamer gelezen. Deze leden lezen dat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat de Minister voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen in 2019, niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs. Kan de Minister uitleggen waarom ervoor gekozen is om dat niet te doen? Mede omdat de Algemene Rekenkamer in hun rapport vorig jaar ook al concludeerde dat de Minister onvoldoende informatie had verzameld om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning van een deel van tweede tranche. Welk besluit zit erachter om dat opnieuw niet te doen? Heeft de Minister in beeld welk effect de werkdrukmiddelen hebben op de werkdruk van de leerkrachten in het primair onderwijs?
Voornoemde leden lezen dat naast de € 300 miljoen voor het funderend onderwijs, in 2019 ook de middelen voor de regeling zijinstroom zijn uitgekeerd. Het Jaarverslag 2019 meldt dat de ophoging in de najaarsnota € 11,2 miljoen bedroeg, terwijl de tweede suppletoire begroting een ophoging met € 13,2 miljoen laat zien. Kan de Minister het verschil hiertussen uitleggen? Is deze ophoging van structurele aard?
De Algemene Rekenkamer constateert een onvolkomenheid in het begrotingsbeheer: «De Minister heeft in eerste instantie € 347 miljoen aan verplichtingen onterecht ten laste van 2020 laten boeken en deze fout niet zelf ontdekt. Dit leidt ertoe dat de Minister in 2019 op een begrotingsartikel € 149 miljoen meer aan verplichtingen is aangegaan dan binnen het begrotingsjaar aan het parlement is gemeld. Ook in 2018 constateerden we al dat de Minister een beleidsmatige mutatie van € 379,4 miljoen ten onrechte niet tijdig had gemeld aan het parlement.»3 Kan de Minister uitleggen hoe het kan dat er opnieuw een fout is gemaakt?
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er minder aanvragen zijn binnengekomen in 2019 voor de lerarenbeurs, en dat er een dalende trend is sinds 2016. Kan de Minister deze trend verklaren? Is bekend waarom er steeds minder aanvragen zijn?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Deze leden lezen op pagina 33 van het jaarverslag dat een deel van de aanvullende bekostiging van 2019 voor specifieke doelen niet volledig gebruikt is: «De totale realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 2,8 miljoen lager dan begroot. Dit is te verklaren doordat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging schoolleiders en de regeling hoogbegaafdheid dan verwacht.» Weet de Minister waarom er minder gebruik is gemaakt van de regelingen? Wat gaat de Minister doen met het geld dat niet gebruikt is? Blijft dat gereserveerd voor deze doelen? Of wordt het op een andere manier ingezet?
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Voornoemde leden lezen dat er minder aanvragen zijn gedaan op de doorstroomregelingen. Daardoor is de realisatie op de subsidies € 9,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Kan de Minister verklaren waarom er zoveel minder aanvragen zijn gedaan naar de doorstroomregelingen? Is dat omdat het doorstromen goed verloopt of omdat de regelingen te onbekend zijn?
Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De aan het woord zijnde leden lezen dat er een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar was als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten en dat dit bedrag is uitgekeerd aan mbo4-instellingen die goede resultaten bereikten bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaters. Kan de Minister aangeven wat deze resultaten waren en op welke manier deze bereikt zijn? Worden instellingen gestimuleerd om deze best practices te delen met andere instellingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Deze leden lezen dat mbo-instellingen € 48,4 miljoen aan extra middelen ter versterking van de salarismix in de Randstadregio’s hebben gekregen. Wat waren de kwalitatieve en kwantitatieve eisen die aan extra werkdrukmiddelen gesteld werden en op welke manier werden deze verantwoord?
In de Functiemix update 2020 van het Platform Medezeggenschap MBO lezen de leden dat de streefpercentages zoals vastgelegd in het Convenant Leerkracht 2008 niet worden gehaald. Welke verklaring heeft de Minister hiervoor? Wat vindt de Minister van het feit dat volgens het betreffende rapport de functie/salarismix zowel landelijk als Randstedelijk een neerwaartse trend in ontwikkeling vertoont? Klopt het dat niet te controleren is of het geld dat via de lumpsum extra ter beschikking wordt gesteld voor doorstroom, inderdaad voor dit doel gebruikt wordt? Welke mogelijkheden ziet de Minister om te borgen dat de middelen wél terecht komen bij de direct betrokkenen in het primaire proces?
Er is € 10 miljoen extra beschikbaar gesteld voor minderjarige bol5-studenten uit minima-gezinnen om te voorkomen dat zij om financiële redenen afzien van een opleiding. Op welke manier wordt aan betreffende studenten gecommuniceerd dat deze mogelijkheid er is? Heeft de Minister zicht op hoe effectief deze communicatie verloopt?
Met betrekking tot de subsidieregeling praktijkleren lezen deze leden dat de budgetten voor mbo en hbo niet toereikend waren om volledige praktijk- of leerplaatsen maximaal uit te keren. Kan de Minister aangeven waarom de verschillen in maximaal geraamde subsidies per praktijk- of leerplek relatief veel verschillen van de daadwerkelijk maximaal uitgekeerde subsidies? Kan zij tevens aangeven of en hoe dit verschil in de toekomst verkleind gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. Zij hebben daar nog enkele opmerkingen en vragen over.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat de regering inzet op het bevorderen van gelijke kansen tussen kinderen. Echter vragen zij of de gekozen aanpak daadwerkelijk effectief is. Zo blijkt uit de laatste Staat van het Onderwijs6 dat nog steeds het opleidingsniveau van ouders bepalend is voor de schoolloopbaan van kinderen. Deze leden vinden dit zeer onwenselijk. Zij vragen dan ook wat de daadwerkelijke opbrengsten zijn van alle acties die de regering uitvoert in het kader van kansengelijkheid, zoals het Actieplan Gelijke Kansen en de subsidieregeling Vrijroosteren leraren. In hoeverre zijn deze acties voortgezet tijdens de huidige coronacrisis? Maakt de Minister gebruik van voorbeelden uit het buitenland bij het bestrijden van kansenongelijkheid in het onderwijs? Kan de Minister dit nader toelichten? Wat betreft passend onderwijs vragen voornoemde leden de Minister om te reflecteren op zijn gevoerde beleid sinds de start van dit kabinet. In hoeverre vindt de Minister dat de doelen van passend onderwijs behaald zijn?
Sterke docenten
In hoeverre kloppen de laatste ramingen over het lerarentekort in het primair en voortgezet onderwijs nog?7 Wanneer worden deze weer bijgesteld? Daarnaast vragen deze leden wat de status is van de uitvoering van de motie van het lid Kwint over het registreren van het lerarentekort.8 Is het onderzoek van de PO-Raad al afgerond? Zo ja, wat waren de resultaten hiervan? Zo nee, waarom niet? Heeft de PO-Raad in dit onderzoek ook de methodiek gehanteerd die ze in Rotterdam gebruikt hebben om het lerarentekort te bepalen?9 Is de Minister bereid deze methodiek zelf te hanteren in onderzoek naar de huidige hoogte van het lerarentekort in heel Nederland?
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de SP-fractie vragen de Minister op welke wijze hij aan de slag gaat met de aandachtspunten die de Algemene Rekenkamer noemt naar aanleiding van de versterking van de voorschoolse educatie. Daarnaast vragen zij de Minister waarom hij voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen in 2019 niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs, aangezien de Algemene Rekenkamer hier ook al een punt van maakte in het rapport over het Jaarverslag 2018.
Daarnaast vinden de leden het betreurenswaardig om te lezen dat er nog steeds problemen zijn bij DUO omtrent informatiebeveiliging. Welke aanvullende maatregelen gaat de Minister nemen om te voorkomen dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar weer moet concluderen dat het nog steeds niet op orde is? Gaat de Minister de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overnemen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben enkele vragen en opmerkingen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming gelezen dat de beide bewindslieden vinden dat elk kind zijn talenten moet kunnen ontplooien, ongeacht afkomst en geloof, maar merken tegelijk op dat dit doel nog verre van gerealiseerd is. Het lerarentekort treft immers niet alle scholen en niet alle leerlingen gelijkmatig. Gevolg is dat het lerarentekort de kansenongelijkheid versterkt. Ook de weer groeiende problematiek van leerplichtige kinderen die thuiszitten, de definities van basisondersteuning die voor passend onderwijs per school verschillen, de ongelijke toegang van kinderen tot huiswerkbegeleiding en stagediscriminatie zijn helaas hardnekkige oorzaken van kansenongelijkheid. Wat willen de bewindslieden ondernemen om meer grip te krijgen op deze ontwikkelingen? Heeft bijvoorbeeld ook het Meldpunt Stagediscriminatie dat werd opgericht inmiddels meer inzichten opgeleverd in concrete manieren waarop stagediscriminatie in voorkomende gevallen zou kunnen worden bestreden en of bestaande regelgeving hiervoor moet worden aangevuld, zo vragen deze leden.
Sterke docenten
Terecht benoemt het jaarverslag dat leraren onmisbaar zijn voor onze samenleving omdat dezen ervoor zorgen dat kinderen en (jong)volwassenen klaar zijn om de wereld in te gaan, maar het lerarentekort loopt helaas hard op. Het jaarverslag verwijst naar extra maatregelen, zoals een gerichte aanpak in de steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) met de grootste tekorten in het primair onderwijs en extra inzet op de tekortvakken in het voortgezet onderwijs en de regionale aanpak en bovendien naar het convenant aanpak lerarentekort10 dat op 1 november 2019 werd afgesloten met de sociale partners. Deze leden vragen op welke termijn een kentering valt te verwachten in de groei van het lerarentekort. Zou er niet structureel meer waardering moeten zijn voor het lerarenberoep, zowel materieel als immaterieel om meer mensen te verleiden om in dit vak te (blijven) werken? Maken de loonkloven tussen primair en voortgezet onderwijs, tussen voortgezet speciaal onderwijs en tussen het lerarenberoep in het algemeen en andere beroepen die een vergelijkbaar opleidingsniveau vereisen, het werk in het onderwijs niet onnodig onaantrekkelijk? Wat zijn de verwachte gevolgen voor de omvang van de lerarentekorten per onderwijssector in de komende jaren bij ongewijzigd beleid?
Opleiden voor de samenleving van de toekomst
Bij de middelen die de Minister voor onderwijs ter beschikking stelt, valt het extra te betreuren dat onderwijsgeld niet altijd terecht komt bij mensen die daar het meest baat bij kunnen vinden. Te denken valt aan mensen die zich op afstand bevinden van de arbeidsmarkt, die slechts weinig bereikt worden bij het streven naar een leven lang ontwikkelen, maar ook aan schoolbesturen die met onnodig hoge reserves onderwijsgeld onttrekken aan het primaire proces. Wat is er naast de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg nodig om mensen op afstand van de arbeidsmarkt meer te laten deelnemen aan activiteiten gericht op een leven lang ontwikkelen? Welke mogelijkheden willen de Ministers aangrijpen om te bereiken dat onderwijsgeld daadwerkelijk optimaal gaat bijdragen aan de opleiding van zoveel mogelijk mensen voor de samenleving van de toekomst? Wanneer zal de toegezegde ontwikkeling van de signaleringswaarde voor bovenmatige reserves van besturen operationeel zijn?
Onderzoek van wereldformaat
Het regeringsbeleid is erop gericht om de toppositie van Nederlandse onderzoekers te behouden. Deze leden betwijfelen echter of de manier waarop er nu wordt beknibbeld op geestes- en sociale wetenschappen om geld vrij te spelen voor de bètawetenschappen uiteindelijk de brede wetenschappelijke ontwikkeling ten goede komt. Dreigt het rendementsdenken dat ten grondslag ligt aan de financieringssystematiek van het hbo en wo11 op lange termijn de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs te schaden? In tabel 53 is bij de kengetallen sprake van een daling van de «Publieke investering in R&D als % bbp» van 0,72 naar 0,69. Hoe verklaart de Minister deze daling?
Emancipatie
Het jaarverslag benoemt dat er meer aandacht is voor de preventie van geweld tegen vrouwen en in 2019 is besloten de aanpak voor Veilige Steden uit te breiden en met drie jaar te verlengen. Zou het daarnaast niet nodig zijn om het melden van geweld achter de voordeur laagdrempeliger te maken, de vervolging te vereenvoudigen, en de opvangcapaciteit voor slachtoffers te vergroten? Wat doet het kabinet met de GREVIO12 aanbeveling om de aanpak van «huiselijk» geweld meer genderspecifiek te maken? Zou het niet standaard moeten worden dat de pleger van geweld achter de voordeur bij het instellen van een huisverbod een behandeling krijgt opgelegd?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Bij de kengetallen vermeld het jaarverslag in tabel 11 bij het aandeel leerlingen dat de referentieniveaus lezen, taal en rekenen haalt, percentages die werden ontleend aan de CvTE13-rapportage 2016–2017. Voor het primair onderwijs lijkt het beeld hier niet zo zorgwekkend. Nu schetst het Onderwijsverslag, Staat van het Onderwijs14, dat in april 2020 verscheen een veel minder rooskleurig beeld: «In 2018 is de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen gedaald ten opzichte van de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen in 2015. Nederlandse leerlingen presteren op leesvaardigheid voor het eerst onder het EU gemiddelde.» Hoe verklaart de Minister de discrepantie tussen deze beelden?
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Tabel 15 vermeldt verontrustende kengetallen over een groeiend aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod en een groeiend aantal voortijdige schoolverlaters. In hoeverre hebben maatregelen die de Minister heeft genomen in reactie op deze ontwikkelingen inmiddels effect gesorteerd? Welke nadere maatregelen liggen nog in het verschiet?
Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs
Tabel 22 vermeldt bij de kengetallen dat de studenttevredenheid in het hbo is gedaald en in het wetenschappelijk onderwijs de uitval tijdens het eerste jaar is gestegen. Welke verklaringen heeft de Minister hiervoor? Op welke wijzen wil zij hier invloed op uitoefenen, zo vragen deze leden.
We hebben met belangstelling kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties van de VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP en PvdA. Wij danken de leden voor hun inbreng en beantwoorden deze hieronder. Om aan de vragen en opmerkingen recht te doen, houden wij in onze beantwoording de volgorde van de inbreng aan. Mocht er een soortgelijke vraag worden gesteld door andere fracties, dan zullen wij refereren naar een eerder antwoord.
Vragen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gedaan is met de € 143,8 miljoen die wel geraamd was, maar niet verplicht bleek te zijn en wat de regering met deze onderuitputting gaat doen. Verder vragen zij of de regering mogelijkheden ziet om de raming in de toekomst nauwkeuriger te maken. De betreffende € 143,8 miljoen is een verlaging op de verplichtingen op artikel 14 (cultuur), niet op de uitgaven. Er is dan ook geen geld over. Bij het opstellen van de begroting op artikel 14 is van een hoger bedrag aan verplichtingen uitgegaan dan noodzakelijk was. De reden hiervoor was de onzekerheid rondom de Subsidieregeling Instandhouding Rijksmonumenten. Om te voorkomen dat er onrechtmatige uitgaven werden gedaan, is uit voorzorg het verplichtingenplafond verhoogd. Dit is bij Slotwet gecorrigeerd.
De leden van de fracties van de VVD vragen op welke manier wij de drie aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom voorschoolse educatie gaan uitvoeren. Dezelfde leden vragen of er aanwijzingen zijn dat ouders bewust geen gebruik maken van de extra geboden uren in de voorschoolse educatie. In 2018 is een meerjarig monitorings- en evaluatieprogramma van start gegaan om de voortgang van het onderwijsachterstandenbeleid en de extra investeringen te volgen en effecten in beeld te brengen. Een onderdeel daarvan is een meerjarig implementatieonderzoek naar hoe gemeenten de urenuitbreiding voorschoolse educatie invoeren, en hoe zij de onderwijsachterstandsmiddelen besteden.
Op 19 mei jongstleden hebben wij uw Kamer het rapport van de eerste meting van dit implementatie onderzoek gestuurd. Zoals het rapport meldt, kan de urenuitbreiding ook onbedoelde effecten hebben. Wanneer de urenuitbreiding bijvoorbeeld leidt tot een hogere eigen bijdrage voor ouders (omdat zij meer uren afnemen), zou dat tot gevolg kunnen hebben dat minder ouders hun kind voorschoolse educatie laten volgen. Daarnaast blijkt uit het rapport dat in sommige gemeenten ouders principiële bezwaren hebben om hun peuter gedurende 16 uur per week naar voorschoolse educatie te laten gaan. Beide zijn voorbeelden van situaties waarin ouders bewust geen gebruik maken van de voorschoolse educatie of van de geboden extra uren. Het daadwerkelijk gebruik van de voorschoolse educatie door ouders wordt in het implementatieonderzoek nauwlettend gevolgd. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de eerste aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, namelijk om te volgen of ouders daadwerkelijk de (extra) uren voorschoolse educatie waarop hun kind recht heeft afnemen, zodat bij afnemend gebruik actie kan worden ondernomen. In het voorjaar van 2021 zal een tweede meting naar de urenuitbreiding voorschoolse educatie worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de arbeidsmarktkrapte in de kinderopvang is de Staatssecretaris van SZW in gesprek met de sector. Deze gesprekken richten zich met name op de pedagogische medewerkers, omdat daar de krapte het meeste ervaren wordt. De ondersteuningstrajecten voor gemeenten (www.goab.eu) en de brancheorganisaties besteden komend schooljaar aandacht aan de (voorbereiding van de) invoering van de pedagogisch beleidsmedewerker. Gemeenten worden via deze weg gestimuleerd om tijdig te starten met de voorbereiding van de inzet van hbo-geschoold personeel, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt. Via beide trajecten wordt gemeenten bovendien ook ondersteuning geboden via handreikingen, kenniskringen en bijeenkomsten.
In de tweede meting van het implementatieonderzoek die in het voorjaar 2021 plaatsvindt, zal ook worden ingegaan op de besteding van de middelen door gemeenten en aanbieders. Daaruit zal onder meer blijken wat de feitelijke kosten zijn die gemeenten maken voor de voorschoolse educatie, conform de tweede aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. In de tweede fase van dit onderzoek, die start in het najaar van 2021, zal de invoering van de eis van pedagogische beleidsmedewerkers bij gemeenten en aanbieders in beeld worden gebracht.
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen wij gaan nemen om voortaan wel voldoende informatie te verzamelen om te kunnen vaststellen dat de werkdruk ook daadwerkelijk afneemt en ze vragen ons om in te gaan op de conclusie van de Algemene Rekenkamer. U heeft gelijk dat er geen afgeronde evaluatie van de werkdrukmiddelen lag, toen het kabinet heeft besloten een deel van de middelen eerder beschikbaar te stellen.
Om een ordentelijke evaluatie uit te kunnen voeren van beleid, zeker bij zoiets als werkdruk, wat door iedere leerkracht weer anders wordt ervaren, is tijd nodig voor zorgvuldige monitoring. Alle scholen hebben in schooljaar 2018–2019 voor het eerst geld voor werkdrukvermindering ontvangen. In dat schooljaar is de monitoring van de werkdrukmiddelen direct gestart. Dit schooljaar is het tweede jaar dat de middelen beschikbaar zijn en de effecten dus gemeten kunnen worden. De werkdrukmiddelen zijn structurele middelen, waarop aan de hand van evaluatie, kan worden bijgestuurd als dat aan de orde is, dus ook op het deel dat naar voren is gehaald.
In de tussentijd zijn er veel positieve reacties uit het veld gekomen. Scholen ervaren het positief dat zij zelf aan zet zijn en een aanpak voor werkdruk kunnen kiezen die past bij de situatie op school. Gegeven de moeilijke tijden met een groot lerarentekort is, op basis van deze positieve signalen besloten een deel van de werkdrukmiddelen eerder uit te keren.
Dat neemt niet weg dat wij veel belang hechten aan de evaluatie die nu loopt. De monitoring van de werkdrukmiddelen vindt op verschillende manieren plaats. Eind 2020 worden de resultaten van de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord opgeleverd. Een extern bureau voert deze tussenevaluatie uit. In deze evaluatie worden gedurende meerdere schooljaren onder andere enquêtes uitgevoerd en interviews afgenomen en casestudies uitgevoerd. Met de sociale partners is in het werkdrukakkoord afgesproken dat op basis van de resultaten van de tussenevaluatie wordt bekeken of enige bijsturing nog gewenst is. De tussenevaluatie gaat dus in op de vraag of de werkdrukmiddelen het gewenste effect hebben in de sector. Er wordt onderzocht hoe het proces is verlopen, of de werkdruk gedaald is en er wordt bekeken hoe en waaraan de middelen zijn besteed.
Naast de tussenevaluatie onderzoekt Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) al jaarlijks de jaarverslagen en bestuursverslagen. Over 2018 heeft het onderzoek reeds plaatsgevonden. De jaarverslagen over 2019 kunnen tot 1 juli 2020 worden ingediend. Deze worden vervolgens door DUO geanalyseerd. DUO kijkt naar de gegevens die besturen invullen in het XBRL Onderwijsportaal. Uit deze gegevens kan DUO opmaken hoeveel besturen voldoen aan de procesafspraken rondom het werkdrukakkoord, te weten de bespreking binnen het team en de instemming van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad met de besteding van de werkdrukmiddelen. Door deze onderzoeken ontstaat er een totaalbeeld van de besteding en effecten van de werkdrukmiddelen en zijn er cijfers beschikbaar over het al dan niet naleven van de afspraken. Dit levert voldoende informatie op om, zoals afgesproken in het werkdrukakkoord, eind 2020 de balans op te maken en te bezien of bijsturing nodig is.
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen er worden genomen om geld in de reserves uit te geven aan onderwijs. De leden vragen ook hoe gewaarborgd wordt dat besturen in de komende jaren hun reserves daadwerkelijk gaan uitgeven.
We hebben de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om een methode te ontwikkelen voor het signaleren van mogelijke bovenmatige reserves. De signaleringswaarde is een hulpmiddel, zowel voor ons als voor de sector om onnodig hoge reserves terug te brengen naar een niveau dat passend is bij de risico’s die een schoolbestuur loopt op haar begroting. U ontvangt voor het zomerreces een brief van ons waarin wij zullen ingaan op deze methode. Daarbij zullen we ook ingaan op hoe het beleid rondom reserves er de komende jaren uit gaat zien.
Voornoemde leden vragen waarom de onvolkomenheden in de informatiebeveiliging van OCW nog niet zijn opgelost. De leden vragen daarom of wij bereid zijn om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom informatiebeveiliging over te nemen. Ook vragen de leden of wij bereid zijn om op elke aanbeveling van de Algemene Rekenkamer rondom informatiebeveiliging in te gaan. Voornoemde leden vragen of wij de aanbevelingen over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement/incidentmanagement van de Algemene Rekenkamer gaan opvolgen.
Er zijn twee onvolkomenheden in de informatiebeveiliging van OCW. Het gaat om het autorisatiebeheer bij DUO en de beheersing van risico's bij het kerndepartement. Voor beide geldt dat wij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overnemen. Op het gebied van autorisatiebeheer hebben afgelopen jaar verschillende verbeteracties plaats gevonden, waarbij er onder andere controles op autorisaties zijn geweest en rechten van medewerkers zijn aangepast. Dit is een belangrijke stap in de goede richting, maar we zijn ons bewust dat het autorisatiebeheer ook in 2020 nog een belangrijk aandachtspunt is. Het is goed te zien dat de verbeteracties die we in 2019 hebben uitgevoerd, door de Algemene Rekenkamer worden onderkend. We spreken de ambitie uit om de onvolkomenheid dit jaar op te lossen. Dat is mogelijk doordat nu het gehele jaar periodiek controles worden uitgevoerd in lijn met het autorisatiebeleid. De voortgang op het lange termijn project «role based autoriseren» is aanzienlijk waardoor dit in 2021 afgerond kan worden. De beheersing van informatiebeveiliging bij het kerndepartement kent een vergelijkbare aanpak. Het belang van informatiebeveiliging voor de rijksoverheid en specifiek OCW wordt onderkent. In 2020 gaan we aan de hand van een projectplan en een projectorganisatie verder met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Dit zal resulteren in een nieuw vastgesteld informatiebeveiligingsbeleid, met daarin een duidelijke rol voor het senior management. Ook zullen de processen voor risico- en incidentmanagement opnieuw beoordeeld worden en zal hierover gerapporteerd worden. Over alle onvolkomenheden wordt de voortgang gevolgd via onder andere rapportages in het Audit Committee van OCW.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kon gebeuren dat in 2018 een beleidsmatige mutatie van € 379,4 miljoen niet tijdig was gemeld aan de Kamer en hoe herhaling hiervan in de toekomst voorkomen gaat worden. De fout is ontstaan door een verkeerde inschatting bij het bepalen van het jaar waarop de verplichting moest rusten. Dit jaar zal er meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer. Er zal meer nadruk komen op het versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer en in de tweede helft van het jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen de begroting en de financiële administratie om herhaling van een fout in het boeken van verplichtingen te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen ook waarom de financiële verplichting over de subsidieregeling sterk techniekonderwijs niet tijdig gemeld is aan de Kamer. De Kamer is in 2019 wel op tijd geïnformeerd over het goedkeuren van de plannen voor de subsidieregeling middels de voortgangsrapportage sterk techniek onderwijs, maar de bijbehorende financiële verplichting is niet tijdig aan de Kamer gemeld.
Voornoemde leden vragen of wij het eens zijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om het begrotingsbeheer op verplichtingen verbeteren zodat het parlement tijdig en volledig wordt geïnformeerd over beleidswijzigingen en significante begrotingsonrechtmatigheden voorkomen kunnen worden. Wij erkennen het belang om het budgetrecht van het parlement te waarborgen en wij zijn het dus eens met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. Zoals we eerder hebben aangegeven zal er dit jaar meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer. Er zal meer nadruk komen op het versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer en in de tweede helft van het jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen de begroting en de financiële administratie om herhaling van een fout in het boeken van verplichtingen te voorkomen.
Vragen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zien in het jaarverslag dat er een onderbesteding is van € 2,8 miljoen is, omdat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging schoolleiders en regeling hoogbegaafdheid. Deze leden vragen ons wat de reden is van de onderbesteding op deze twee regelingen en wat er gebeurt met deze onderbesteding. Deze leden stellen dezelfde vraag over de onderbesteding van € 11,4 miljoen op de subsidies en vragen hoe wordt voorkomen dat er in 2020 weer sprake is van onderbesteding op deze posten. Ook vragen de leden wat er met de onderbesteding van € 2,5 miljoen op de post opdrachten wordt gedaan en hoe ervoor wordt gezorgd dat er realistischer wordt begroot op deze en voorgaande posten.
De aanvragen voor hoogbegaafdheid zijn lager dan begroot, omdat van de destijds 152 samenwerkingsverbanden er maar 141 een aanvraag hebben ingediend. Hiervan zijn er 139 toegekend. De samenwerkingsverbanden die geen aanvraag hebben ingediend gaven aan dat de eisen die gesteld werden aan het activiteitenplan te zwaar waren in verhouding tot de subsidie die zij zouden ontvangen. De samenwerkingsverbanden die wel een aanvraag hebben ingediend hebben niet allemaal het maximale bedrag dat zij mochten aanvragen, aangevraagd. Van de € 14 miljoen die beschikbaar was is 91,44% toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Om na afloop van de subsidie blijvende inzet van de betrokken partijen te bevorderen, bedroeg de aan te vragen subsidie maximaal 50% van de totale kosten. De overige kosten moeten via co-financiering (eigen bijdrage) worden betaald. Niet elk samenwerkingsverband kon aan deze eis voldoen wanneer het maximale bedrag zou worden aangevraagd.
De onderbesteding wordt gebruikt voor het opzetten van een kenniscentrum Begaafdheid. Dit kenniscentrum moet praktijk, beleid en wetenschap verbinden en hierbij (inter)nationale partners betrekken. Het faciliteren van netwerkvorming tussen professionals en het leggen van verbindingen tussen initiatieven en partijen die elkaar kunnen versterken, zijn hierbij belangrijk. Er is geen onderzoek gedaan naar de vraag waarom er sprake is van onderbesteding bij de Regeling Vervangingsfonds Schoolleiders. Wel krijgt OCW in gesprekken met schoolleiders terug dat door de hoge werkdruk schoolleiders vaak onvoldoende ruimte zien om met behulp van deze regeling een masteropleiding te volgen. Voor schooljaar 2019/2020 is het plafond van de regeling naar beneden bijgesteld om te anticiperen op de verminderde vraag.
De onderbesteding van € 11,4 miljoen op subsidies is voor € 5,3 miljoen ingezet voor afspraken uit het Convenant «extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020–2021 (Stcrt. 2019, 64683), € 0,7 miljoen. heeft betrekking op bijdragen aan andere begrotingsartikelen en € 1,7 miljoen is ingezet ter dekking van beleidsonderzoeken. De resterende € 3,7 miljoen is in 2019 bij Slotwet toegevoegd aan de eindejaarsmarge en ingezet voor tegenvallers op de OCW-ramingen en de nieuwkomersregelingen.
Subsidieplafonds worden jaarlijks zorgvuldig vastgesteld. Vooraf is het niet altijd exact te bepalen of de subsidiebudgetten worden gerealiseerd, dit is van een aantal factoren afhankelijk. Gedurende het jaar wordt de uitputting daarom nadrukkelijk gemonitord, zodat als er gedurende het jaar zich onvoorziene omstandigheden voordoen, de middelen kunnen worden geherprioriteerd.
Voor een deel (ca. € 1,5 miljoen) wordt de onderbesteding van € 2,5 miljoen op de post opdrachten verklaard door interne overboekingen naar andere beleidsdirecties voor onderzoeken. Te denken valt aan onderzoeken door NRO of bijdragen van de directie Voortgezet Onderwijs aan onderzoeken bij andere beleidsdirecties. Dit is derhalve geen onderbesteding op onderzoek, maar wel aan onderzoek besteed. De resterende € 1 miljoen is in 2019 bij Slotwet toegevoegd aan de eindejaarsmarge voor OCW-brede tegenvallers.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de reden is voor de onderbesteding van de Lerarenbeurs, wat er met de onderbesteding is gebeurd en hoe onderbesteding in te toekomst wordt tegen gegaan.
Het budget dat beschikbaar was voor de Lerarenbeurs was hoger dan het aantal leraren dat van de beurs gebruik maakte om een bachelor- of masteropleiding te volgen. De onderbesteding is structureel ingezet voor andere belangrijke maatregelen om het lerarentekort te bestrijden. Verwacht wordt dat de komende jaren geen sprake zal zijn van onderbesteding. De middelen zijn ingezet voor de Regeling zijinstroom, de Regionale aanpak personeelstekort, de Regeling onderwijsassistenten en Samen opleiden (amendementen met Kamerstuk 35 300 VIII, nrs. 26, 27 en 28 en nota van wijziging met Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 21). Voor 2020 betekent dit dat het budget voor de Lerarenbeurs is vastgesteld op € 49,6 miljoen.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer omtrent voorschoolse educatie gaan uitvoeren. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen waarom de Minister de eerdere aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de toekenning van het eerste deel van de tweede tranche niet heeft opgevolgd en hoe hij gaat zorgen dat er wel voldoende informatie is over de effecten van de besteding van de werkdrukmiddelen door de scholen. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat wij gaan doen om te voorkomen dat er voortaan weer onvolkomenheden in het begrotingsbeheer zitten van dezelfde omvang als in 2018 en 2019 en om te voorkomen dat de Kamer foutief wordt geïnformeerd over deze onvolkomenheden. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2019 het aantal thuiszitters is toegenomen. Deze leden vragen of de coronacrisis met als gevolg twee maanden afstandsonderwijs leidt tot een heroverweging van het beleid omtrent thuiszitters. Vanwege het stijgende aantal thuiszitters is het van belang om in gezamenlijkheid met andere departementen en veldpartijen op te trekken om gerichte acties te kunnen inzetten om het aantal thuiszitters naar beneden te brengen. Zoals in de laatste thuiszittersbrief van januari 2020 is gemeld, richten wij onze acties de komende jaren op drie verschillende niveaus: kind/ouder/school, de regionale aanpak en de rol van de centrale overheid. Ook starten scholen en gemeenten het aankomende schooljaar met het vierjarige regionale programma om voortijdig schoolverlaten te voorkomen en tegen te gaan. De afgelopen periode zijn daarnaast veel vernieuwende en creatieve ideeën ontstaan die benut kunnen worden voor de thuiszittersaanpak. Komende tijd bekijken we welke van die ideeën we kunnen benutten om tot aanvullingen van het beleid te komen.
Voornoemde leden vragen hoe het komt dat er bij de aanvullende regelingen van het primair onderwijs minder gebruik is gemaakt van de regeling hoogbegaafdheid dan begroot, terwijl tegelijkertijd de Kamer regelmatig signalen krijgt dat bij het onderwijs aan hoogbegaafden een vrijwillige ouderbijdrage wordt gevraagd. Is er voldoende bekendheid met deze regeling? Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen of wij de onderuitputting op de regeling snel internet nader kunnen toelichten. De looptijd van de regeling is inmiddels verstreken en stopgezet, scholen konden hier tot november 2019 een beroep op doen. De regeling gold voor scholen die nog gebruik maakten van een verbinding met minder dan 500 mbps download- en 40 mbps uploadsnelheid. Het was voor die scholen mogelijk om circa de helft van de aanlegkosten van de verbinding vergoed te krijgen via deze regeling.
Uit onderzoek is gebleken dat een substantieel deel van de scholen die in aanmerking kwam had aangegeven dat de huidige internetverbinding volstond. Het betrof vaak scholen met een beperkt aantal leerlingen. Een ander deel nam genoegen met de huidige internetverbinding, omdat de in hun ogen hoge kosten die zij moesten maken (vaak gaat het dan om de maandelijkse abonnementskosten) niet opwogen tegen de meerwaarde van snel internet.
Voornoemde leden vragen wat de achterliggende reden is waarom scholen die deel hebben genomen aan de pilot «Recht op Maatwerk» geen verdere wettelijke verankering willen van maatwerk. Hoe ziet het vervolg van deze pilot eruit en wanneer kan de Kamer het onderzoek verwachten naar de voor- en nadelen van een brede invoering van diploma’s met vakken op verschillende niveaus die ook toegang bieden tot bepaalde vervolgopleidingen, zo vragen de leden. De pilot Recht op Maatwerk liep tot en met 2018. In de pilot konden scholen ervaring opdoen met het aanbieden van extra vakken (verbreden), van vakken op een hoger niveau (verdiepen) en van versnelde examens (versnellen). Uit de evaluatie van de pilot bleek dat het aantal maatwerktrajecten op deze scholen significant is toegenomen en dat maatwerk motiverend kan werken voor leerlingen, maar dat het aanbieden van maatwerk veel van de leraren en school vraagt in organisatorische zin. Bijvoorbeeld ten aanzien van roostering, administratie en begeleiding van leerlingen. De deelnemende scholen zien er over het algemeen geen meerwaarde in om een recht op maatwerk op te nemen in de wet. De belangrijkste reden hiervoor is dat de huidige regelgeving voldoende de vrijheid geeft om vanuit de eigen pedagogisch-didactische visie vorm te geven aan maatwerk. Een juridisch afdwingbaar recht zou averechtse effecten kunnen hebben op de pedagogische relatie tussen school en leerling en zou tot significante organisatorische problemen kunnen leiden binnen de school. Hierbij benadrukten de scholen wel het belang om van elkaar te (blijven) leren om maatwerk voor leerlingen mogelijk te maken. De VO-raad heeft daarom na afronding van de pilot een doorstart gemaakt met geïnteresseerde scholen onder de naam: initiatiefgroep Recht op Maatwerk. Veel van de bestaande pilotscholen en een aantal nieuwe scholen leren in netwerkverband van elkaars ervaringen met het aanbieden en organiseren van maatwerk. Het Ministerie van OCW en de Inspectie van het Onderwijs blijven hier als kennispartner bij betrokken. Zoals toegezegd in het AO Examens van 12 juni 2019, ontvangt u het in het Regeerakkoord aangekondigde onderzoek en onze beleidsreactie daarop voor de zomer van 2020.
Deze leden vragen of het bekend is hoeveel starters aan het zij-instroomtraject de opleiding afronden en als leraar aan het werk gaan. Uit gegevens van DUO onder het aantal zij-instromers dat subsidie aangevraagd heeft tussen 2013–2019 blijkt dat de overgrote meerderheid werkzaam blijft in het onderwijs. In 2019 werkte van elk cohort aanvragers tussen 2013–2019 (per kalenderjaar) 64–88% in het onderwijs. Overigens werkt niet iedereen als leraar: een relatief klein percentage van degenen die in het onderwijs blijven werken, zal aan de slag gaan in andere functies binnen scholen. Volgens de beschikbare gegevens blijkt dat van de zij-instromers die in 2013 zijn gestart, 64–88% nog in het onderwijs werkt. Van die 64–88% heeft 8% een andere functie binnen de school. Het overgrote deel is en blijft werkzaam als leraar. Op basis van gegevens van DUO zal worden nagegaan hoeveel zij-instromers de opleiding afronden.
Voornoemde leden vragen naar de stand van zaken van de oprichting van de «Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs» en op welke wijze de expertgroep zal worden samengesteld. Het is belangrijk dat de oprichting van de Expertgroep «Toegankelijkheid hoger onderwijs» (ETHO) tot stand komt in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen. Daarom vindt hierover uitgebreid overleg plaats, met als doel te komen tot gedeelde beelden over belangrijke aspecten zoals de wijze waarop de expertgroep zal worden samengesteld. Over de uitkomsten van dit overleg zullen wij u zo spoedig mogelijk informeren. Het streven is om deze expertgroep in 2020 samen te stellen. De opdrachtverlening staat gepland voor augustus 2020.
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting welke (categorie aan) instellingen gebruik maken van schatkistbankieren en voor welke doeleinden. Bij het Ministerie van OCW maken diverse bekostigde onderwijsinstellingen (uit alle sectoren van het onderwijs) en enkele musea vallende onder de Erfgoedwet, gebruik van schatkistbankieren. Dit soort rechtspersonen met een wettelijke taak kunnen bij het Ministerie van Financiën onder voorwaarden een lening afsluiten voor investeringen in vaste activa (renovatie en/of nieuwbouw van panden). Daarnaast kunnen zij, onder voorwaarden, een rekening-courantkrediet krijgen voor het overbruggen van een tijdelijk liquiditeitstekort. Op grond van de Comptabiliteitswet staat het vakdepartement richting het Ministerie van Financiën garant voor deze leningen en kredieten.
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er nog aandachtspunten zijn voor de versterking van de voorschoolse educatie. Deze leden vragen ons hoe wij deze aandachtspunten na gaan komen, zeker gezien er door de coronacrisis waarschijnlijk een inhaalslag moet worden gemaakt. Een inhaalslag voor de peuters die normaliter gebruik maken van voorschoolse educatie is zeker gewenst. Gedurende de periode van de sluiting van kindercentra in verband met COVID-19 werd namelijk geen voorschoolse educatie geboden. Veel van deze peuters zouden de aanstaande zomerperiode ook geen voorschoolse educatie krijgen, omdat die vaak gesloten is in de zomervakantie. Daarom is er een subsidieregeling gestart, waarmee aanbieders in de zomer-, herfst- of kerstvakantie van 2020 een inhaal- en ondersteuningsprogramma aan kunnen bieden aanvullend op de reguliere voorschoolse educatie. Hiervoor is € 7 miljoen beschikbaar.
Welke subsidieartikelen worden naar aanleiding van het risico op staatsteun bij het verstrekken van subsidies nader onderzocht, zo vragen de leden. Bij alle subsidies die wij verstrekken is het risico op staatssteun een aandachtspunt. We toetsen daarom vooraf of de subsidie past binnen de regelgeving ten aanzien van staatssteun. De Algemene Rekenkamer doelt op onze interne controle waarbij de directie Financieel Economische Zaken (FEZ) controleert of deze toetsen voorafgaand aan het verstrekken van de subsidie ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. Subsidies worden vanaf vrijwel al onze beleidsartikelen verstrekt. Alleen de beleidsartikelen 11, 12 en 13 die betrekking hebben op studiefinanciering, schoolkosten en lesgeld kennen geen subsidies. Voor alle overige beleidsartikelen geldt dat bovengenoemde toetsen en interne controle op staatssteun plaatsvinden.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s er zijn en welke acties ondernomen worden om de onzekerheden in de rechtmatigheid van subsidies van begrotingsartikel 8 Internationaal Beleid weg te kunnen nemen. Zoals gemeld in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag 2019 zijn deze onzekerheden ontstaan door risico’s op staatsteun bij een aantal subsidiebeschikkingen, waaronder Nuffic. Mede naar aanleiding van deze bevinding zijn we bezig om de subsidierelatie met de genoemde instellingen te herzien. Gezien de langjarige subsidierelatie met de organisaties moet hier zorgvuldig mee om worden gegaan en kost de herziening tijd. De eerste verbeteringen worden in 2020 doorgevoerd.
De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn en met welke mijlpalen DUO verwacht «Role Based autoriseren» in gebruik te hebben. DUO hanteert hiervoor de volgende mijlpalen en planning. Er loopt momenteel een pilot bij 2 directies binnen DUO. Medio 2020 vindt een evaluatie van deze pilot plaats. Op basis daarvan wordt een GO/NO GO besluit genomen over de in productie name bij de 2 pilot directies en de verdere uitrol bij overige directies binnen DUO. De verdere uitrol bij de overige directies en in productie name loopt tot medio 2021. Wij zullen de voortgang hierop nauwlettend in de gaten houden.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat de Minister voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen in 2019, niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs en vragen waarom dit niet is gedaan. Mede omdat de Algemene Rekenkamer in hun rapport vorig jaar ook al concludeerde dat de Minister onvoldoende informatie had verzameld om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning van een deel van tweede tranche. Welk besluit zit erachter om dat opnieuw niet te doen en is er in beeld welk effect de werkdrukmiddelen hebben op de werkdruk van de leerkrachten in het primair onderwijs, zo vragen de leden
Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er een verschil is in de regeling zijinstroom: het jaarverslag 2019 meldt namelijk dat de ophoging in de najaarsnota € 11,2 miljoen bedroeg, terwijl de tweede suppletoire begroting een ophoging met € 13,2 miljoen laat zien. Is deze ophoging structureel van aard, zo vragen de leden. In het jaarverslag staat vermeld dat er voor de regeling zijinstroom bij Najaarsnota 2019 € 11,2 miljoen extra beschikbaar is gekomen vanuit de eindejaarsmarge. Daarnaast is er bij Najaarsnota € 2 miljoen extra beschikbaar gekomen vanuit de begroting van artikel 3. Door onderuitputting op de regeling korte scholingstrajecten is dit budget ingezet om alle aanvragen van zij-instromers te kunnen toekennen. In totaal is er dus bij Najaarsnota € 13,2 miljoen extra beschikbaar gekomen. Het budget voor de regeling zijinstroom is met het amendement Heerema met structureel € 18 miljoen extra opgehoogd, waardoor het budget gelijk is aan de uitputting in 2019. De dekking van dit amendement is gevonden bij de regeling Lerarenbeurs.
OCW heeft in eerste instantie € 347 miljoen aan verplichtingen onterecht ten laste van 2020 laten boeken en deze fout niet zelf ontdekt, zo stellen de leden van de GroenLinks-fractie. Ook in 2018 werd er geconstateerd dat een beleidsmatige mutatie van € 379,4 miljoen niet tijdig gemeld was aan het parlement. De leden vragen of we kunnen uitleggen hoe het kan dat er opnieuw een fout is gemaakt. De fout is ontstaan door een verkeerde inschatting bij het bepalen van het jaar waarop de verplichting moet rusten. Dit jaar zal er meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer. Er zal meer nadruk komen op het versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer en in de tweede helft van het jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen de begroting en de financiële administratie om herhaling van een fout in het boeken van verplichtingen te voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er minder aanvragen zijn binnengekomen in 2019 voor de Lerarenbeurs, en dat er een dalende trend is sinds 2016. Wat is de verklaring van deze trend en is het bekend waarom er steeds minder aanvragen zijn, zo vragen deze leden.
Voor de masterambitie (stimulering van meer masteropgeleiden leraren) is vanaf 2015 meer budget toegevoegd aan de Lerarenbeurs. Ondanks extra inspanningen (verruiming studieverlofuren, communicatiecampagne, versoepelingen regeling) is dit niet volledig benut. Leraren geven tijdgebrek aan als belangrijkste reden om geen beurs aan te vragen. Zij kunnen een bachelor- of masteropleiding moeilijk combineren met werk en privé. Ook is het mogelijk dat leraren die de Lerarenbeurs wilden gebruiken dat reeds hebben gedaan. De Lerarenbeurs loopt immers al sinds 2009.
Voornoemde leden vragen waarom er minder gebruik is gemaakt van de regelingen schoolleiders en hoogbegaafdheid en wat er met het geld wordt gedaan dat niet gebruikt is. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Leden van de GroenLinks-fractie vragen of wij kunnen verklaren waarom er zoveel minder aanvragen zijn gedaan naar de doorstroomregelingen. Het bereik van de subsidieregeling doorstroomprogramma’s po-vo is tussen 2017 en 2019 aanzienlijk toegenomen van bijna 5.000 leerlingen naar ruim 13.000 leerlingen. Het beschikbare subsidieplafond is in deze jaren ook gestegen (van € 5,1 miljoen in 2017 naar € 16,3 miljoen in 2019), maar het is niet uitgeput, ondanks de stijging van het aantal subsidieaanvragen. Het is ons niet bekend wat de reden daarvoor is. Wij zijn van plan om de subsidieregeling in 2021 te vernieuwen. In de aanloop daarvan wordt in het langlopend monitoring en evaluatie onderzoek maatregelen gelijke kansen bekeken hoe de regeling verbeterd kan worden, passend bij de behoeften van scholen.
Leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar was als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten en dat dit bedrag is uitgekeerd aan mbo-instellingen die goede resultaten bereikten bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaters. Wat waren deze resultaten, op welke manier zijn deze bereikt en worden instellingen gestimuleerd om deze best practices te delen met andere instellingen, zo vragen de leden. Inmiddels is de resultaatafhankelijke bekostiging in het mbo afgeschaft en zijn deze middelen toegevoegd aan de middelen voor de kwaliteitsafspraken met de mbo-sector. In het bestuursakkoord met de mbo-sector is afgesproken dat mbo-instellingen zich onder andere richten op jongeren in een kwetsbare positie en dat ze ambities opnemen in de kwaliteitsagenda’s over de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Deze kwaliteitsagenda’s zijn openbaar en kunnen dus door alle instellingen geraadpleegd worden. Daarnaast is op 14 januari jl. het sectorbeeld Vertrouwen gepubliceerd. In het sectorbeeld wordt ingegaan op de door de scholen zelf geformuleerde ambities in hun kwaliteitsagenda’s. De rapportage sluit af met aanbevelingen aan de Minister en aan de scholen.
Wat waren de kwalitatieve en kwantitatieve eisen die aan extra werkdrukmiddelen ter versterking van de salarismix in de Randstadregio’s gesteld werden en op welke manier werden deze verantwoord, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. In het convenant leerkracht is afgesproken dat 25% van het bedrag voor de salarismix in de Randstadregio’s beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van verminderen werkdruk. Deze middelen dienen herkenbaar te worden besteed aan extra formatie in het primaire proces. Hierover zijn individuele afspraken gemaakt met de instellingen. Er zijn geen verdere eisen gesteld aan de werkdrukmiddelen.
In de Functiemix update 2020 van het Platform Medezeggenschap MBO lezen de leden dat de streefpercentages zoals vastgelegd in het Convenant Leerkracht 2008 niet worden gehaald. Wat is de verklaring hiervoor en vindt de Minister van het feit dat volgens het betreffende rapport de functie/salarismix zowel landelijk als Randstedelijk een neerwaartse trend in ontwikkeling vertoont, zo vragen de leden. De leden vragen of het klopt dat het niet te controleren is of het geld dat via de lumpsum extra ter beschikking wordt gesteld voor doorstroom voor dit doel gebruikt wordt en welke mogelijkheden er zijn om te borgen dat de middelen wél terecht komen bij de direct betrokkenen in het primaire proces.
In het Convenant Actieplan Leerkracht van Nederland zijn nooit streefpercentages vastgelegd voor het mbo. Wel zijn voorbeelden genoemd van hoe de salarismix in het mbo eruit zou kunnen zien. Het grootste deel van de Convenants-middelen is toegevoegd aan de lumpsum om de kosten te dekken die gepaard gingen met het inkorten van salarisschalen van 18 naar 12 treden en het verhogen van de salarissen. Leraren verdienen daardoor meer en groeien sneller door naar hun maximale salaris. Deze middelen zijn dus ten volle terecht gekomen in het primaire proces. De rest van het geld is aan de Randstadinstellingen ter beschikking gesteld voor het versterken van hun salarismix en het verlichten van de werkdruk. Met de instellingen zijn individuele afspraken gemaakt over het aantal bevorderingen naar een hogere schaal die een instelling moest realiseren. Op dit moment wordt de regeling salarismix Randstadregio’s geëvalueerd. In onze beleidsreactie die u met het rapport na de zomer kunt verwachten, zullen wij dieper ingaan op de vraag welke effecten extra middelen hebben gehad op de salarismix in de Randstad.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er € 10 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor minderjarige bol-studenten uit minima-gezinnen om te voorkomen dat zij om financiële redenen afzien van een opleiding. Op welke manier wordt aan betreffende studenten gecommuniceerd dat deze mogelijkheid er is en heeft de Minister zicht op hoe effectief deze communicatie verloopt, zo vragen deze leden. Sinds het studiejaar 2016/2017 is de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen van kracht. Jaarlijks is € 10 miljoen beschikbaar voor deze regeling. Scholen hebben de verantwoordelijkheid om (toekomstige) studenten te informeren dat zij bij de school terecht kunnen wanneer zij onvoldoende financiële middelen hebben om leermiddelen aan te schaffen. Deze verplichting is ook opgenomen in het servicedocument schoolkosten. Veel scholen communiceren over deze mogelijkheid via hun website en opleidingsbrochures. Daarnaast is informatie ook te vinden op websites van bijvoorbeeld de rijksoverheid, de MBO Raad en de Stichting Leergeld. In 2020 wordt het servicedocument schoolkosten geëvalueerd. De vraag of studenten/ouders voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de schoolkosten aan te vragen, wordt daarin onderzocht. De Tijdelijke regeling gaat per 1 augustus 2021 op in een structurele voorziening: het mbo-studentenfonds.
Met betrekking tot de subsidieregeling praktijkleren lezen deze leden dat de budgetten voor mbo en hbo niet toereikend waren om volledige praktijk- of leerplaatsen maximaal uit te keren. Ze vragen of we kunnen aangeven waarom de verschillen in maximaal geraamde subsidies per praktijk- of leerplek relatief veel verschillen van de daadwerkelijk maximaal uitgekeerde subsidies. Verder vragen de leden of aangeven kan worden of en hoe dit verschil in de toekomst verkleind gaat worden. In het mbo is het aantal bbl-plaatsen de afgelopen jaren toegenomen. Bovendien is de bekendheid en het gebruik van de regeling toegenomen. Deze factoren hebben er samen toe geleid dat het binnen de budgettaire kaders in 2019 niet mogelijk was de maximale subsidie per plek uit te keren.
Door de coronacrisis is de situatie inmiddels sterk veranderd. Eerdere crises hebben aangetoond dat het aantal praktijkleerplaatsen meebeweegt met de conjunctuur. Het beleid is er nu op gericht leerbedrijven te stimuleren praktijkleerplaatsen te handhaven. Hiertoe heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) een stageplan ontwikkeld en wordt voor de studiejaren 2020/2021 en 2021/2022 € 10,6 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor een aanvullende subsidie voor conjunctuur- en contactgevoelige bedrijfssectoren. Het doel is leerbedrijven te stimuleren zoveel mogelijk bbl-plaatsen te handhaven. Dit bedrag komt bovenop de verhoging van het budget met € 10,6 per jaar voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie in de studiejaren 2019/2020 tot en met 2023/2024 jaarlijks, waartoe al eerder was besloten om de leercultuur in deze sectoren te stimuleren. In het hbo is de doelgroep van de subsidieregeling in het studiejaar 2018/2019 uitgebreid met de sectoren gezondheidszorg en gedrag & maatschappij. Hierdoor steeg het aantal aanvragen waardoor het subsidiebedrag per aanvraag daalde. Vanwege de coronacrisis is het zowel voor het mbo-deel als het hbo-deel lastig om te voorspellen hoe het aantal ingediende aanvragen zich gaat ontwikkelen. Omdat zowel de diepte als de duur van deze crisis onbekend zijn, is het nog onduidelijk welke gevolgen de coronacrisis zal hebben op het aantal uitgekeerde subsidies.
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen wat de daadwerkelijke opbrengsten zijn van alle acties die de regering uitvoert in het kader van kansengelijkheid, zoals het Actieplan Gelijke Kansen en de subsidieregeling Vrijroosteren leraren. In hoeverre zijn deze acties voortgezet tijdens de huidige coronacrisis, zo vragen de leden. Het is onwenselijk dat het opleidingsniveau van ouders bepalend is voor de schoolloopbaan van kinderen. In 2016 signaleerde de inspectie dit probleem en sindsdien hebben we ons verstevigd ingezet om de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen. Daarbij is het bestrijden van kansenongelijkheid een van de voornaamste ambities in het huidige Regeerakkoord. Er zijn kleine veranderingen ten goede te zien: zo is de toename van verschillen in schooladviezen in het basisonderwijs op basis van de opleiding van ouders gestopt en het aandeel meervoudige initiële adviezen neemt toe. Ook de inhaalslag die niet-westerse migrantenkinderen van de tweede generatie maken, zet door. Maar de constateringen van de inspectie in het meest recente Onderwijsverslag onderstrepen vooral hoe belangrijk het is om hier mee door te gaan. De uitvoering van het Actieplan Gelijke Kansen loopt dan ook door. Daarbij voert het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) het programma monitoring evaluatie maatregelen gelijke kansen uit. Dit onderzoek monitort een aantal maatregelen van het Actieplan Gelijke Kansen (2017–2021). Daarbij gaat het niet alleen om het vaststellen van de effecten, maar ook om het identificeren van werkzame elementen van de maatregelen. Op dit moment is er ook aandacht voor het effect van de coronacrisis op de maatregelen. We verwachten dat scholen die de subsidie voor het vrijroosteren van leraren hebben ontvangen, doorgaan met de coaching en professionalisering van leraren om leerlingen met een risico op achterstand goed te kunnen begeleiden. Voor bijvoorbeeld de subsidieregeling voor doorstroomprogramma’s po-vo wordt de subsidie in verband met de coronacrisis verlengd, zodat scholen meer tijd hebben om een aanvraag in te dienen en hiervan gebruik te maken. Volgend schooljaar zal in het voortgezet onderwijs het doorstroomrecht gaan gelden, waarvan de verwachting is dat dit een positief effect zal hebben op stapelen in het vo en daarmee meer kansen biedt.
De leden van de SP-fractie vragen of we voorbeelden uit het buitenland gebruiken bij het bestrijden van kansengelijkheid. Verder vragen de leden in hoeverre wij vinden dat onze doelen van passend onderwijs behaald zijn sinds de start van dit kabinet. Uiteraard nemen we kennis van wat in het buitenland gebeurt en we doen ons voordeel met bijvoorbeeld de internationaal vergelijkende rapporten van de OESO. Tegelijkertijd is het zo dat onderwijssystemen van land tot land sterk verschillen en dat daarmee ook maatregelen en effecten vaak niet één op één zijn om te zetten naar de Nederlandse situatie.
Onlangs is het eindrapport van NRO over de evaluatie van het passend onderwijsbeleid gepubliceerd (Ledoux, G. & Waslander, S., Eimers, T. Evaluatie passend onderwijs. Eindrapport mei 2020). In onze beleidsreactie op deze evaluatie zullen we ingaan op de doelen van passend onderwijs en of deze in onze ogen zijn behaald. Wij streven ernaar om u onze beleidsreactie en een voorstel voor de toekomst van het passend onderwijsbeleid kort na de zomer te doen toekomen.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de laatste ramingen over het lerarentekort in het primair en voortgezet onderwijs nog kloppen en wanneer ze worden bijgesteld. De meest recente ramingen hebben wij afgelopen december met uw Kamer gedeeld. De gegevens op de website waar naar wordt verwezen zijn conform deze ramingen. Het geraamde tekort in het po in 2024 is bijna 1970 fte bovenop de huidige situatie. De omvang verschilt per regio. Voor het vo is het geraamde tekort in 2024 1300 fte bovenop de huidige situatie. Er zijn hierbij vooral verschillen tussen vakken. In december dit jaar ontvangt u nieuwe ramingen.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Kwint over het registreren van het lerarentekort, zo vragen de leden van de SP-fractie. Mede naar aanleiding van de motie Kwint zijn er verschillende acties genomen om het lerarentekort te registeren. Begin maart zijn scholen opgeroepen om de tekorten te registeren op www.lerarentekortisnu.nl. Doordat de scholen niet lang daarna dichtgingen in verband met corona hebben er helaas weinig registraties plaatsgevonden. Daarnaast is de uitvraag van de tekorten zoals die in Rotterdam en Den Haag al eerder is gedaan, inmiddels ook uitgevoerd in Almere en Utrecht. De resultaten in Rotterdam en Den Haag zijn besproken in een werkgroep met onder andere vertegenwoordigers van schoolbesturen uit de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere), de PO-Raad en het Ministerie van OCW. De systematiek is echter nog niet volledig uitontwikkeld en kent ook beperkingen: het brengt administratieve lasten voor scholen met zich mee en kent subjectieve elementen door verschillen in interpretatie. In overleg met de werkgroep wordt onderzocht of een dergelijke uitvraag een geschikte manier is om het lerarentekort verder in beeld te brengen of dat er ook andere methodes zijn waarbij er geen uitvraag nodig is. Afhankelijk van de uitkomsten verbreden we de registratie van de tekorten naar de rest van het land en vragen we de PO-Raad waar nodig te ondersteunen.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze wij aan de slag gaan met de aandachtspunten die de Algemene Rekenkamer noemt naar aanleiding van de versterking van de voorschoolse educatie. Daarnaast vragen zij de Minister waarom hij voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen in 2019 niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs, aangezien de Algemene Rekenkamer hier ook al een punt van maakte in het rapport over het Jaarverslag 2018. Wij refereren voor beide vragen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen welke aanvullende maatregelen er worden genomen om te voorkomen dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar weer moet concluderen dat de informatiebeveiliging DUO nog steeds niet op orde is. Worden de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overgenomen, zo vragen deze leden. Wij refereren naar het antwoorden op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De weer groeiende problematiek van leerplichtige kinderen die thuiszitten, de definities van basisondersteuning die voor passend onderwijs per school verschillen, de ongelijke toegang van kinderen tot huiswerkbegeleiding en stagediscriminatie zijn helaas hardnekkige oorzaken van kansenongelijkheid, zo stellen de leden van de PvdA fractie. De leden vragen wat wij willen gaan ondernemen om meer grip te krijgen op deze ontwikkelingen.
Wij erkennen dat er veel factoren zijn die zorgen voor ongelijke kansen in het onderwijs. Daarom zetten we in op een diversiteit aan maatregelen om kansengelijkheid te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn zomerscholen in het voortgezet onderwijs en extra ondersteuning voor mbo-studenten die overstappen naar het hbo. Onlangs hebben we uw Kamer geïnformeerd dat wij dit jaar € 244 miljoen extra uittrekken om de achterstanden weg te werken die kinderen in een kwetsbare positie tijdens de sluiting van scholen in verband met het coronavirus hebben opgelopen. Verder bent u eerder geïnformeerd over de maatregelen die we nemen in de aanpak van thuiszitters (Kamerstuk 26 695, nr. 130). Uw Kamer ontvangt kort na de zomer onze reactie over de evaluatie van passend onderwijs en een voorstel voor de toekomst. Daarbij komen we ook terug op een vervolg voor het Thuiszitterspact. Tot slot zijn we voornemens om het gebruik van aanvullend onderwijs te blijven volgen. In 2021 zal een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Verder zien we dat scholen met veel achterstandsleerlingen ook vaker te maken hebben met tekorten, met name in de G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere). Deze steden hebben noodplannen opgesteld om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs te borgen. Met deze steden zijn we in overleg over de uitvoering van de plannen. Voor de zomer wordt u daarover geïnformeerd.
In het bestrijden van stagediscriminatie wordt sterk ingezet op bewustwording bij leerbedrijven, scholen en studenten en het stimuleren van de dialoog. Ook is er vanuit het project LOB-gelijke kansen extra inzet binnen het mbo om gelijke kansen voor jongeren met een migratieachtergrond te bevorderen door het versterken van loopbaanvaardigen, het overbruggen van negatieve beeldvorming en het organiseren van oriënterende bedrijfsbezoeken. Momenteel wordt bekeken hoe dit project vervolgd kan worden. Om meer inzicht te krijgen in concrete manieren waarop stagediscriminatie kan worden bestreden, loopt in opdracht van OCW en SZW een meerjarig onderzoek naar de ontwikkeling van aantoonbaar effectieve interventies die scholen en leerbedrijven kunnen inzetten voor het tegengaan van stagediscriminatie. Ook wordt bestaande regelgeving aangevuld. Binnen het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie werkt SZW aan eerlijkere werving- en selectieprocedures waarin dat wat je kan, en niet wie je bent, centraal staat. Zo is een wetsvoorstel in ontwikkeling waarmee de bevoegdheden van de Inspectie SZW uitgebreid worden om toezicht op arbeidsmarktdiscriminatie mogelijk te maken. De Inspectie SZW kan dan gaan toezien op een schriftelijke werkwijze bij werkgevers en intermediairs ten aanzien van werving en selectie waarin voldoende waarborgen opgenomen dienen te zijn om het maken van verboden onderscheid tegen te gaan. Dit zal ook toezien op de selectieprocedures van stagiairs.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er niet structureel meer waardering zou moeten zijn voor het lerarenberoep. Maken de loonkloven tussen primair en voortgezet onderwijs, tussen voortgezet speciaal onderwijs en tussen het lerarenberoep in het algemeen en andere beroepen die een vergelijkbaar opleidingsniveau vereisen, het werk in het onderwijs niet onnodig onaantrekkelijk, zo vragen de leden. De leden vragen wat de verwachte gevolgen zijn voor de omvang van de lerarentekorten per onderwijssector in de komende jaren bij ongewijzigd beleid.
Het ingezette beleid voor de aanpak van de tekorten heeft een positief effect op de omvang van de tekorten, zoals wij u in december hebben laten weten. De tekorten in het primair onderwijs nemen de komende jaren nog steeds toe, maar minder hard dan eerder voorzien en daarmee zien we een eerste kentering. De geraamde tekorten in het primair onderwijs in 2024 zijn ten opzichte van de eerdere ramingen 1300 fte lager. Omdat de tekorten voorlopig nog wel toenemen, blijven we alles op alles zetten om dit verder af te remmen.
Het is belangrijk dat er meer waardering komt voor het lerarenberoep. Dat is ook een doel van de campagne Werken in het onderwijs, De baan van het leven, die in februari is gestart. Het is ook belangrijk dat het lerarenberoep aantrekkelijker wordt om in te (blijven) werken. Aantrekkelijkheid van het leraarsberoep kent vele aspecten waarvan beloning een belangrijke is. Materieel draagt dit kabinet bij met een jaarlijkse bijdrage voor loonontwikkeling en een structurele investering van 270 miljoen euro voor leraren in het po. Zo wordt een basisschoolleraar sinds 2018 gemiddeld 14% procent meer beloond en verdient de leraar anno 2020 zo’n € 4.470,– per maand. Daarnaast heeft dit kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de arbeidsvoorwaarden in het po voor het schooljaar 2019/2020.
Er wordt gevraagd naar de verschillende beloningen in het po, vo, vso en andere in opleidingsniveau vergelijkbare beroepen. Wij zijn van mening dat bij een gelijke functie, wat overigens meer is dan alleen een gelijk opleidingsniveau, een gelijke beloning hoort. In het Kamerdebat op 19 februari 2020 hadden wij aangegeven dat het in eerste instantie bij sociale partners ligt om hierover het gesprek te voeren. Eerder hebben we de Kamer met de brief van 2 juli 2019 laten weten dat we het bevoegdhedenstelsel voor het po, vo en mbo zo gaan aanpassen dat bevoegdheden (over sectoren heen) gestapeld kunnen worden. Door het stapelen van bevoegdheden kunnen leraren makkelijker loopbaanstappen zetten, eventueel over sectoren heen. Dat verhoogt de aantrekkelijkheid van het beroep voor huidige en toekomstige leraren en voor mensen die van buitenaf de stap naar het onderwijs willen maken. Functiegebouwen moeten goed bij deze ontwikkeling aansluiten, waarbij duidelijk wordt welke taken en verantwoordelijkheden bij de verschillende functies horen en welke (intersectorale) loopbaanpaden tot de mogelijkheden behoren. Dit wordt onder andere meegenomen in het onderzoek van de commissie Onderwijsbevoegdheden.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat er naast de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg nodig is om mensen op afstand van de arbeidsmarkt meer te laten deelnemen aan activiteiten gericht op een leven lang ontwikkelen.
Bij- en omscholing via praktijkleren mbo is essentieel voor de directe en duurzame inzetbaarheid van werkzoekenden en werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Nu de coronacrisis zal leiden tot een economische recessie, waarbij waarschijnlijk bedrijven en banen zullen verdwijnen en op andere plaatsen nieuwe werkgelegenheid zal ontstaan, neemt de noodzaak tot scholing toe. Met een leerwerkplek bij een erkend leerbedrijf kunnen werkzoekenden en werkenden een volledige opleiding doen leidend tot een diploma, een vastgesteld onderdeel resulterend in een mbo-certificaat of een maatwerkroute waarmee een praktijkverklaring wordt verkregen. Al deze documenten zijn herkenbaar voor zowel werkgevers als onderwijsinstellingen, wat arbeidstoeleiding, doorontwikkeling en overstappen naar een andere werkgever of sector ten goede komt (civiel effect). Leren in de praktijk alsook het kunnen doen van onderdelen van een mbo-opleiding past ook beter bij de behoeften van werkzoekenden, werkenden en werkgevers en draagt tevens bij aan de structuurversterking van onze economie. Het is dan ook de gezamenlijke ambitie van SZW, OCW, VNG, Divosa, UWV, MBO Raad, NRTO, SBB en sociale partners om praktijkleren in al zijn vormen en de daarvoor benodigde samenwerking tussen de domeinen mbo en Werk & Inkomen structureel te verankeren in de arbeidsmarktregio’s in 2022. Dat vraagt naast het stimuleren van een flexibel opleidingsaanbod bij mbo-instellingen (door onder andere de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg), ook het behouden/creëren van voldoende leerwerkplekken bij werkgevers, het inpassen van praktijkleren in de dienstverlening/het re-integratieaanbod van gemeenten en UWV, het stimuleren van de samenwerking tussen partijen in de arbeidsmarktregio, het investeren in expertiseontwikkeling bij alle betrokken partijen en het verankeren van de juiste randvoorwaarden in wet- en regelgeving/beleid.
Om deze ambitie te helpen realiseren heeft het kabinet onlangs extra geld beschikbaar gesteld voor de SBB om ook voor werkzoekenden en werkenden een leerbaan beschikbaar te hebben, zeker in vitale en/of kanssectoren (naast de inzet op het behoud van stages en leerbanen voor huidige en aankomende mbo-studenten en leerlingen in het vso, pro en vmbo) alsook voor ophoging van de subsidie praktijkleren voor het behoud van bbl-leerwerkplekken in door de crisis getroffen sectoren. Met de SLIM-regeling kunnen werkgevers tevens subsidie krijgen voor het realiseren van een leerwerkplek waar een deel van een mbo-opleiding gedaan kan worden leidend tot een mbo-certificaat of praktijkverklaring. De mogelijkheden van praktijkleren zullen ook een plek krijgen in de campagne «NL leert door». Aanvullend zal de huidige scholingsaftrek vervangen worden door een uitgavenregeling, de STAP-regeling, die vanaf 2022 in werking zal treden. Mensen kunnen het stap-budget ook inzetten voor alle vormen van praktijkleren ter bekostiging van de inzet van mbo-instellingen.
Welke mogelijkheden willen de Ministers aangrijpen om te bereiken dat onderwijsgeld daadwerkelijk optimaal gaat bijdragen aan de opleiding van zoveel mogelijk mensen voor de samenleving van de toekomst, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De onderwijsbekostiging is sober, maar doelmatig. Dat wil zeggen dat de inzet van de onderwijsmiddelen optimaal worden benut om leerlingen en studenten zo goed mogelijk voor te bereiden op de samenleving en de arbeidsmarkt. De inzet van nieuwe middelen, zoals de investering in kader van Sterk Techniekonderwijs, is er bijvoorbeeld op gericht om de kwaliteit en toegankelijkheid van het techniekonderwijs in het vmbo te borgen en te verhogen. Het is en blijft een belangrijk doel van dit kabinet om ook zoveel mogelijk jongeren aan een startkwalificatie te helpen. Een startkwalificatie geeft jongeren betere kansen op de arbeidsmarkt en bereidt hen voor om een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan de samenleving van de toekomst. Om schooluitval te voorkomen stellen wij weer geld beschikbaar voor een nieuwe ronde regionale plannen. Scholen en gemeenten maken gezamenlijk plannen om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen. De komende jaren wordt tegelijkertijd onverminderd ingezet om de toegankelijkheid en de kwaliteit van het beroepsonderwijs verder te verbeteren en om de overgangen in de beroepskolom soepeler te laten verlopen. Het streven is onder andere om het succes van eerstejaars mbo- en hbo-studenten te vergroten en studenten de kans te bieden om hun talenten zoveel mogelijk te ontwikkelen. Daarmee blijven wij werken aan een samenleving voor de toekomst.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de toegezegde ontwikkeling van de signaleringswaarde voor bovenmatige reserves van besturen operationeel zal zijn. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen of het rendementsdenken dat ten grondslag ligt aan de financieringssystematiek van het hbo en wo op lange termijn de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs dreigt te schaden.
Wij zijn het met de leden eens dat het rendementsdenken moet worden teruggedrongen in het hoger onderwijs. We hebben daarvoor ook reeds concrete stappen genomen. Wij zijn het niet eens met de stelling dat de financieringssystematiek van het hbo en wo de kwaliteit van het onderzoek en onderwijs zou schaden. Met de herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek, naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek, worden belangrijke stappen gezet naar minder concurrentie en meer samenwerking. Om de overmatige groeiprikkel op studentenaantallen terug te dringen en te zorgen voor meer stabiliteit in de bekostiging is in 2020 het aandeel vaste bekostiging vergroot en het aandeel variabele bekostiging verkleind.
Met de herziening van de bekostiging wordt ook geïnvesteerd in bètatechnische opleidingen. In de bètatechniek bestaat een grote en toenemende vraag vanuit de arbeidsmarkt, en tegelijkertijd toenemende aantallen studenten die bereid zijn een opleiding in dit domein te volgen, terwijl de bètatechnische opleidingen deze vraag niet kunnen verwerken. Wij erkennen tegelijkertijd het belang van de brede wetenschap voor de toekomst van Nederland als kennisland en het bekostigingsmodel biedt ruimte voor brede universiteiten om hier eigen keuzes in te maken. Een herziening van de bekostiging binnen het bestaande macrokader leidt echter ook onvermijdelijk tot herverdeeleffecten tussen instellingen. Door een ingroeipad te hanteren en door de extra middelen uit de Voorjaarsnota 2019 (€ 37 miljoen) in te zetten ter verzachting van de negatieve herverdeeleffecten is er gezorgd voor een zachte landing en beheerste herverdeeleffecten.
De sociale- en geesteswetenschappen hebben deze kabinetsperiode extra middelen gekregen voor onderzoek via het sectorplan SSH. Daarnaast is vorig jaar besloten om de € 18 miljoen voor het sectorplan bètatechniek die wordt overgeheveld van de tweede naar de eerste geldstromen richting de algemene universiteiten te laten gaan.
De leden van de PvdA-fractie lezen bij de kengetallen in tabel 53 dat er een daling is van de «Publieke investering in R&D als % bbp» van 0,72 naar 0,69. Hoe wordt deze daling verklaart, zo vragen de leden. De percentages «Publieke investering in R&D als % bbp» in tabel 53 worden bepaald door zowel de directe overheidsuitgaven aan R&D als door de prognose van het bbp. Waar in de afgelopen jaren wel degelijk sprake is geweest van een stijging in de overheidsuitgaven aan R&D, zorgt de (verwachte) groei van de Nederlandse economie ervoor dat het percentage in de tabel afneemt. In recentere cijfers liggen de percentages over 2018 en 2019 dichter bij elkaar, namelijk respectievelijk 0,71 en 0,70 procent. De directe overheidsuitgaven aan R&D stijgen van € 5,5 miljard in 2018 naar € 5,8 miljard begroot in 2020.
Zou het naast de uitbreiding van de aanpak voor Veilige steden niet nodig zijn om het melden van geweld achter de voordeur laagdrempeliger te maken, de vervolging te vereenvoudigen, en de opvangcapaciteit voor slachtoffers te vergroten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Het programma Veilige Steden richt zich op het tegengaan van gendergerelateerd geweld in de publieke ruimte. Naast het programma Veilige Steden wordt op verschillende manieren gewerkt aan het bestrijden van geweld, zowel in de publieke ruimte als achter de voordeur. Het programma Geweld Hoort Nergens Thuis (GHNT) richt zich op het geweld achter de voordeur. Een van de drie actielijnen van het programma GHNT is om huiselijk geweld eerder en beter in beeld te krijgen. In voortgangsrapportages over dit programma wordt uw Kamer twee maal per jaar geïnformeerd over de voortgang van de diverse acties die in het kader van deze actielijn zijn opgesteld. Recent is een aantal aanvullende acties genomen om het zoeken van hulp bij huiselijk geweld laagdrempeliger te maken. Aanleiding hiervoor waren de Coronamaatregelen, als gevolg waarvan spanningen in gezinnen op kunnen lopen en de stap naar hulp juist groter kan worden. Op 25 april jl. is een nieuwe landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling gestart. Het doel van de campagne is zowel slachtoffers als omstanders te stimuleren in actie te komen bij huiselijk geweld. De campagnewebsite www.ikdoeietstegenhuiselijkgeweld.nl biedt concrete tips en adviezen over wat mensen kunnen doen bij kindermishandeling, partnermishandeling en ouderenmishandeling. Met het codewoord «masker 19» kunnen slachtoffers van huiselijk geweld sinds 1 mei jl. hulp vragen bij apotheken. Het codewoord is een manier om het zoeken naar hulp laagdrempeliger te maken. Als een klant de woorden «masker 19» uitspreekt, weet de apotheker dat deze persoon hulp nodig heeft en brengt de apotheker de klant in contact met Veilig Thuis. Als de klant samen met een ander de apotheek bezoekt, neemt de apotheker zelf contact op met Veilig Thuis. Vanaf 25 mei zijn alle Veilig Thuis organisaties bereikbaar via een chatfunctie. Ook hierdoor wordt het laagdrempeliger voor slachtoffers van huiselijk geweld hulp zoeken.
Bij brief «Consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven» van 12 mei 2020 (Kamerstuk 29 279, nr. 259) is uw Kamer geïnformeerd over de start van de consultatie van het voorontwerp van het wetsvoorstel tot modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (wetsvoorstel seksuele misdrijven). Het voorontwerp breidt de strafrechtelijke bescherming tegen seksuele grensoverschrijding uit. Hierdoor wordt slachtoffers meer bescherming geboden en krijgen politie en het Openbaar Ministerie meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden. Vrouwen voor wie het thuis niet veilig is moeten kunnen rekenen op een veilige opvangplek. Naar aanleiding van signalen over een tekort aan opvangplekken voor vrouwen in acute crisissituaties, heeft Minister De Jonge samen met de VNG een onderzoek uit laten voeren om zicht te krijgen op de situatie. Valente, de koepelorganisatie van onder meer de vrouwenopvang, was nauw betrokken bij dit onderzoek. Het onderzoek is door de Minister van VWS op 17 april jl. aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 28 345, nr. 230). In de vierde voortgangsrapportage van het programma GHNT wordt nader ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor het vergroten van de opvangcapaciteit en het aanpakken van door- en uitstroomproblematiek, stelt het kabinet vanaf 2019 structureel per jaar € 14 miljoen beschikbaar.
Wat doet het kabinet met de GREVIO aanbeveling om de aanpak van «huiselijk» geweld meer genderspecifiek te maken en zou het niet standaard moeten worden dat de pleger van geweld achter de voordeur bij het instellen van een huisverbod een behandeling krijgt opgelegd, zo vragen voornoemde leden.
Op dit moment wordt zorgvuldig beoordeeld en onderzocht welke aanbevelingen uit het GREVIO-rapport op welke wijze worden opgevolgd. Op 20 januari jl. heeft uw Kamer een afschrift ontvangen van de eerste reactie op het GREVIO rapport zoals dat aan de Raad van Europa is gegeven. In het najaar volgt een tweede reactie, waarbij meer inhoudelijk op de aanbevelingen ingegaan zal worden. De aanbevelingen ten aanzien van gendersensitiviteit maken daar onderdeel van uit. Zoals eerder aangeven, wordt ook u geïnformeerd over die reactie en het vervolg. Vanwege de corona-crisis heeft het proces enige vertraging opgelopen. De verwachting is op dit moment dat de vertraging beperkt zal zijn.
De mogelijkheid om iemand te verplichten om behandeling te volgen, is een mogelijkheid die bestaat in het strafrechtelijk traject. Bij een tijdelijk huisverbod, een bestuursrechtelijke maatregel, waar voorop staat dat er een afkoelingsperiode wordt gecreëerd, ligt een dergelijke verplichting minder voor de hand. Er is voor gekozen om te voorzien in voldoende positieve prikkels voor de uithuisgeplaatste om hulpverlening te aanvaarden. Zo wordt erin voorzien dat de burgemeester het huisverbod binnen tien dagen kan intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en zijn aanwezigheid in de woning geen ernstig en onmiddellijk gevaar meer oplevert voor de veiligheid van één of meerdere personen met wie hij een huishouden deelt. Daarnaast kan blijken dat een verlenging van het huisverbod nodig is, bijvoorbeeld wanneer de uithuisgeplaatste zich niet open heeft gesteld voor de aangeboden hulpverlening. Vanaf het moment dat een huisverbod wordt opgelegd, wordt de hulpverlening zo spoedig mogelijk in gang gezet.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de oorzaak is van de discrepantie tussen kengetallen over referentieniveaus lezen, taal en rekenen wat in het jaarverslag is gebruikt en de kengetallen die voortkomen uit het Onderwijsverslag, Staat van het Onderwijs. Deze discrepantie heeft meerdere mogelijke oorzaken. Allereerst worden de referentieniveaus voor onder andere lezen gemeten in de eindtoets in groep 8. Leerlingen zijn dan 11 of 12 jaar oud. Het PISA onderzoek wordt afgenomen op 15-jarige leeftijd. Er kan een verschil zitten in prestaties tussen deze twee leeftijdsgroepen. Eind 2022 worden de prestaties op het gebied van lezen in de basisschoolleeftijd weer op internationaal vergelijkende wijze gemeten in het PIRLS onderzoek. Een tweede mogelijke oorzaak is dat er in de referentieniveaus en in het PISA onderzoek andere zaken worden gemeten. Het onderwijs in Nederland is gericht op het behalen van de referentieniveaus en niet direct op de zaken die worden gemeten in PISA. Tot slot wordt PISA als een low stakes toets gezien door scholen en leerlingen, terwijl de eindtoets als high stakes toets wordt gezien. Ook daardoor kunnen leerlingen beter presteren.
Evenwel is lezen een belangrijke vaardigheid die in en om het onderwijs aan onze leerlingen moet worden bijgebracht. Daarom hebben wij eind 2019 aangekondigd te starten met het Leesoffensief. Rond de zomer ontvang uw Kamer een brief met een update over het Leesoffensief.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de maatregelen die wij hebben genomen in reactie op het groeiend aandeel thuiszittende leerlingen die minstens drie maanden thuis zitten zonder passend onderwijsaanbod inmiddels effect hebben gehad. Welke nadere maatregelen liggen nog in het verschiet, zo vragen de leden. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de verklaring is dat de studenttevredenheid in het hbo is gedaald en in het wetenschappelijk onderwijs de uitval tijdens het eerste jaar is gestegen. Op welke wijze wordt hier invloed op uitgeoefend, zo vragen de leden. We vinden het belangrijk dat studenten hun mening kunnen geven over het onderwijs, en dat dat openbare en vergelijkbare gegevens zijn. Dat is één van de redenen waarom we de jaarlijkse Nationale Studenten Enquête (NSE) subsidiëren. Vanwege de problemen vorig jaar omtrent de NSE, hebben we over het afgelopen jaar geen gegevens van de NSE over het hbo, en dus ook niet over het hoger onderwijs als totaal. Uit de cijfers van 2017–2018 blijkt dat de algemene tevredenheid van studenten in het hoger onderwijs inderdaad licht is gedaald, maar dat de tevredenheid van studenten over hun opleiding hoog blijft: 3,91 op een schaal van 5 (t.o.v. 3,96 in 2017). De laagste scores in het ho worden gegeven op de vragen die betrekking hebben op de kwaliteitszorg (evaluatie vanuit de instelling en klachtenafhandeling), de voorbereiding van de opleiding op de stage en de mate waarin opleidingen mogelijkheden bieden voor studenten om zich internationaal te oriënteren. Een oorzaak-gevolg relatie tussen factoren is echter niet duidelijk te leggen. Ook is niet duidelijk of dat de dalende cijfers inmiddels zijn verbeterd of gestabiliseerd omdat er het afgelopen jaar geen NSE is gepubliceerd. Op basis van de resultaten van de NSE en eigen monitors van kwaliteitszorg werken instellingen continue aan de verbeteringen van hun onderwijs. Ook de uitvalcijfers nemen we serieus. Daarom werken we aan verbetering van toegankelijkheid en studentsucces in het hoger onderwijs. Daar hebben we in hoofdstuk 4 van de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek uitgebreid aandacht aan besteed. Overigens fluctueren de jaarlijkse uitvalpercentages. Of er sprake is van een daling kan pas over een langere periode worden bezien. Wij verwachten u kort na het zomerreces de jaarlijkse Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs aan te bieden. In deze monitor worden langere termijn trends zichtbaar en ook de oorzaken van uitval en switch zijn opgenomen in deze monitor. Het is niet duidelijk of er een relatie is tussen de tevredenheid van studenten (gemeten over de hele studentenpopulatie) en de uitval van eerstejaarsstudenten.