Kamerstuk 35470-VIII-1

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019

Gepubliceerd: 20 mei 2020
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35470-VIII-1.html
ID: 35470-VIII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Ontvangen 20 mei 2020

Vergaderjaar 2019–2020

GEREALISEERDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 43.075,4

Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 1.397,6

A. ALGEMEEN

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2019 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2019 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  • 1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • 2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;

  • 3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • 4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • 5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • 1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2019;

  • 2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • 3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • 4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2019 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2019, alsmede over de saldibalans over 2019 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,I. K. van EngelshovenDe Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

Het departementaal jaarverslag 2019 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een algemeen deel;

  • het beleidsverslag;

  • de jaarrekening;

  • de bijlagen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor Artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Grondslagen voor de vastlegging en de waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2020 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kassstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het Departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften is ten opzichte van het jaarverslag 2018 de bijlage Toezichtrelaties rwt's en zbo's vergaand geactualiseerd. Uitgangspunt hierbij is realistischere aanlevering van gevraagde informatie.

Voor de verantwoording 2019 heeft de Tweede Kamer verzocht om «de onderbouwing van de ramingen» voort te zetten als focusonderwerp en daarbij specifiek aandacht te besteden aan "de onderschrijdingen ten opzichte van het geraamde uitgavenkader". De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk 2019 hier invulling aan gegeven zal worden (Kamerstukken II 2018/19, 31865, nr. 151).

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

Begin november 2018 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau de publicatie «Het Culturele Leven» uitgebracht (Kamerstukken II 2018/2019, 32820, nr. 275). In dit rapport presenteert het Sociaal en Cultureel Planbureau een model voor een periodieke rapportage over dat culturele leven. Dit model is vervolgens in dit rapport toegepast om het culturele leven in de jaren 2012-2017 in kaart te brengen.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2019/2020, 35300-VIII, nr. 139) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:

  • beleidsprioriteiten;

  • de beleidsartikelen;

  • de niet-beleidsartikelen;

  • bedrijfsvoeringparagraaf.

Beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2019. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • een algemene doelstelling met een toelichting daarop;

  • een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;

  • de beleidsconclusies;

  • de tabel budgettaire gevolgen van beleid;

  • een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»

De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • 1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;

  • 2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • toezichtrelaties rwt's en zbo's;

  • afgerond evaluatie en overig onderzoek;

  • externe inhuur;

  • financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector.

B. HET BELEIDSVERSLAG

3. Beleidsprioriteiten

Inleiding

Afgelopen jaar werkten we hard aan de uitvoering van het Regeerakkoord 'Vertrouwen in de toekomst'. Het bieden van gelijke kansen aan iedereen is daarbij voor ons van groot belang, of het nu gaat om onderwijs, wetenschap, cultuur, media of emancipatie. Iedereen moet zijn of haar talent ten volle kunnen ontplooien en zich kunnen ontwikkelen. Afkomst, geloof of geslacht mogen daarbij niet in de weg staan. Dat kunnen wij niet alleen bereiken, dat doen we samen met elkaar. In het onderwijs werken we samen met leraren en docenten, met leerlingen en studenten, met schoolleiders en bestuurders, met ouders en ondersteuningsprofessionals en met gemeenten. Leraren, docenten en ook schoolleiders zijn onmisbaar. Zij maken het iedere dag weer mogelijk dat kinderen en (jong)volwassenen worden uitgedaagd en kunnen groeien. Het toenemende lerarentekort en werkdruk in het funderend onderwijs hebben daarom volop onze aandacht. We stelden eerder al structureel € 270 miljoen beschikbaar voor de modernisering van de cao primair onderwijs. We investeren extra om het tekort en de werkdruk tegen te gaan. Maar ook in de andere onderwijssectoren investeren we in de professionalisering van docenten en ander personeel, en op teamontwikkeling. In het mbo is in 2019 de eerste tranche van de kwaliteitsafspraken afgerond. Daarin is veel aandacht voor strategisch personeelsbeleid binnen de scholen, die zich steeds meer ontwikkelen tot lerende organisaties. Ook in het hoger onderwijs zijn kwaliteitsafspraken gemaakt. Instellingen nemen meer docenten aan, bevorderen de professionalisering van docenten en investeren in digitale leeromgevingen, studieplekken en ontmoetingsruimtes. Daarnaast hebben we de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» opgesteld (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905).

Om je als individu en als samenleving te ontwikkelen, is niet alleen onderwijs van belang. Nederlandse wetenschappers zorgen voor nieuwe kennis en innovatie. Zo worden grote uitdagingen en transities ook kansen, zoals digitalisering en klimaatverandering. Erfgoed en cultuur laten ons zien waar we vandaan komen en prikkelen ons om anders tegen de toekomst aan te kijken. Kinderen hebben de mogelijkheid gekregen om tijdens schooltijd het Rijksmuseum te bezoeken. We vinden het belangrijk dat wie in de culturele sector werkt daarvoor een eerlijke beloning krijgt. En we investeren bij media in onderzoeksjournalistiek, voor meer talentontwikkeling en voor versterking van de positie van journalisten. Een belangrijke stap naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen was het besluit om een ingroei-quotum in te voeren. Nederlandse beursgenoteerde bedrijven moeten toe naar minstens 30% vrouwen in de raden van commissarissen. Voor de gelijke behandeling van LHBTI-personen: vanaf 1 november 2019 zijn transgender en intersekse personen expliciet wettelijk (Algemene wet gelijke behandeling) beschermd tegen dicriminatie (Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen, Stb. 2019, 302).

Samen zorgen voor gelijke kansen en (talent)ontwikkeling; daarvoor hebben we belangrijke stappen gezet, en daar gaan we mee door. In dit beleidsverslag gaan we nader in op wat we hebben gedaan het afgelopen jaar en de daarbij behorende belangrijke beleidsontwikkelingen. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Tabel 1 Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage gemeenten dat doelgroeppeuters 640 uur voorschoolse educatie per jaar aanbiedt1

    

2020

PO

   

100%

X Noot
1

Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar". De basiswaarde voor deze nieuwe indicator (31 december 2019) is 42%. Er zijn nog geen realisatiecijfers beschikbaar aangezien deze wettelijke verplichting in werking treedt per 1 augustus 2020.

Wij vinden dat elk kind zijn talenten moet kunnen ontplooien, ongeacht afkomst en geloof. Daarom hebben we in 2019 voor het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) met 30 gemeenten meerjarige samenwerkingsagenda’s opgesteld. Het gaat om interventies voor taalbevordering, soepele overgangen en ouderbetrokkenheid ter bevordering van gelijke kansen. Daarnaast is voor het Actieplan Gelijke Kansen (Kamerstukken II 2016/17, 34550 VIII, nr. 16) een tweede ronde opengesteld van de subsidieregeling Vrijroosteren leraren (Stcrt. 2019, 32395). Daarmee kunnen twintig schoolbesturen in het po en vo gedurende twee jaar leraren ‘vrijroosteren’ voor coachingsactiviteiten en intensieve begeleiding van leerlingen. Om de overgang van po naar vo te versoepelen voor leerlingen die thuis minder ondersteuning krijgen, hebben we doorstroomprogramma’s gesubsidieerd. In 2019 werd ook de pilot met 10-14-scholen (Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 391) voortgezet. Inmiddels doen 12 scholen mee. De eindrapportage van de pilot wordt verwacht in het najaar van 2020. Verder hebben we uitbreiding van het aantal uren voor voorschoolse educatie en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de regelgeving opgenomen (Wijzigingsbesluit Stb. 2019, 315). De urenuitbreiding gaat in op 1 augustus 2020 en de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker op 1 januari 2022. Doelgroeppeuters krijgen daardoor meer en betere voorschoolse educatie, waarmee achterstanden vroegtijdig worden aangepakt.

In onze beleidsreactie Eindevaluatie Wet Eindtoetsing PO (Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 471) reageerden wij op het evaluatierapport dat Oberon heeft geschreven op basis van vier jaar onderzoek naar de effecten van deze wet. In onze reactie doen wij voorstellen voor een ander toezicht op de kwaliteit van de eindtoetsen. De urgentie om als overheid zelf een eindtoets aan te bieden is afgenomen, terwijl de vraag om centrale aansturing op de kwaliteit toeneemt. We stellen voor dat alleen private partijen nog toetsen aanbieden. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zal als onafhankelijk orgaan de kwaliteit van de toetsen bewaken, waarbij we opgedane kennis willen behouden.

Voorafgaande aan de evaluatie in 2020 van het passend onderwijs hebben we in 2019 uitgebreid gesproken met ouders, leerlingen, leraren, ondersteuningsprofessionals, schoolleiders, schoolbestuurders en bestuurders van samenwerkingsverbanden. We wilden weten welke mogelijkheden ze zien om passend onderwijs te verbeteren voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. Het ging om concrete oplossingen voor de kortere termijn en zaken die bijdragen aan oplossingen voor de langere termijn. De samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg is verder versterkt. Het programma ‘Met andere ogen’ helpt gemeenten en het onderwijs de volgende betekenisvolle stappen in hun samenwerking te zetten en te onderzoeken wat echt werkt. Ook namen we maatregelen voor de doelmatige besteding van middelen voor ondersteuning en een betere verantwoording daarover door samenwerkingsverbanden. Zo wordt het interne toezicht onafhankelijker en ontwikkelt de Inspectie van het Onderwijs een methode om te signaleren wanneer de reserve van het samenwerkingsverband mogelijk te hoog is. Daarnaast is een website gelanceerd waarop samenwerkingsverbanden zich kunnen verantwoorden over passend onderwijs. Een volledig overzicht van de maatregelen is te vinden in Kamerstukken II 2018/19, 31497, nr. 310 en Kamerstukken II 2018/19, 31497, nr. 334.

Om geïsoleerde scholen hun onderwijsaanbod in stand te laten houden, zijn in het Regeerakkoord extra middelen beschikbaar gesteld. Daarvoor zijn op basis van het advies van de commissie-Dijkgraaf (Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 393, bijlage 875613) de contouren van een structurele maatwerkregeling ontworpen. Daarnaast werkten we aan een regeling waarmee regio’s middelen aan kunnen vragen voor de overgang naar een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Tot slot onderzoeken we hoe we wettelijk kunnen regelen dat besturen een brede verantwoording hebben voor het onderwijsaanbod in hun regio.

Ook in het mbo is gewerkt aan gelijke onderwijskansen. Dat thema is één van de landelijke speerpunten waar mbo-instellingen aandacht aan moesten besteden in hun nieuwe kwaliteitsagenda’s. De stijging van de kwalificatiewinst, dat meer studenten met een diploma de opleiding verlaten óf als meer studenten van het mbo doorstromen naar het hbo, ontwikkelt zich naar verwachting (indicator Kwalificatiewinst). Mbo-studenten halen een steeds hoger diplomaniveau, ook kwamen steeds meer studenten het eerste jaar goed door (indicator Succes eerstejaars mbo). Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) daalde sterk (indicator Aantal nieuwe vsv’ers). Maar beide indicatoren, die deels over hetzelfde gaan, laten de laatste jaren een verslechtering zien. Mogelijke oorzaken van de ontwikkeling van het aantal vsv-ers zijn toename van multiproblematiek en zogenaamde groenpluk (werkgevers nemen in een krappe arbeidsmarkt stagiairs in dienst die hun opleiding (nog) niet hebben afgemaakt). We hebben afgelopen jaar het CBS opdracht gegeven daar onderzoek naar te doen. Het is ook mogelijk dat hogere kwalificatiewinst en dus hogere plaatsing in beperkte mate tot meer ongediplomeerde uitval leidt. Het succes van doorstromers vanuit het mbo in het eerste jaar van het hbo is licht hoger dan in het basisjaar (indicator Succes doorstromers in eerste jaar hbo).

Per 2019 is de cascade in de mbo-bekostiging afgeschaft, de verblijfsduur van studenten in het mbo is niet langer bepalend voor het budget dat instellingen ontvangen. Verder hebben we met een wetswijziging (Kamerstukken II 2018/19, 35252, nr. 2) voorgesteld om een gelijkekansenfonds (voor studievertraging en schoolkosten) en zwangerschapsverlof voor mbo-studenten te introduceren. Met het programma «Sterk beroepsonderwijs» werkten we samen met de MBO Raad, de VO-raad en de Stichting Platforms VMBO (SPV) aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Tot slot zetten we in op het tegengaan van stagediscriminatie en het verhogen van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo. Zo werken we met veel partijen samen voor workshops en trainingen, bij het project LOB/Gelijke kansen, de pilot oriënterende bedrijfsbezoeken en de oprichting van het meldpunt stagediscriminatie. Verder startten we met het Ministerie van SZW een groot onderzoekstraject naar de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt, onder jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond.

Voor het hoger onderwijs (ho) hebben we stappen ondernomen om de kennis te vergroten over het voorkomen van kansenongelijkheid. Instellingen voor hoger onderwijs zijn daarmee aan de slag, bijvoorbeeld binnen de «Learning Community» van de VSNU. Daarnaast hebben we afgelopen jaar besloten dat er een ‘Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs’ komt. Die moet eraan bijdragen dat het beleid voor toegankelijkheid gebaseerd is op de nieuwste inzichten. Er is ook aandacht voor het welzijn van alle studenten, dus ook van studenten die mantelzorger zijn of kampen met een functiebeperking of psychische problemen. Hiervoor werken we in de landelijke Werkgroep Studentenwelzijn samen met koepels, bonden en het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO). Verder halveerden we vanaf studiejaar 2018-2019 het collegegeld voor nieuwe eerstejaarsstudenten in het ho. Zij kregen een korting van ruim € 1.000 voor studiejaar 2018-2019. Voor studenten aan een lerarenopleiding geldt een extra jaar halvering.

2. Sterke docenten

Tabel 2 Sterke docenten

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1

  

2018

 

2020

PO

 

99,22%

 

n.v.t.

X Noot
1

Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. De waardes over 2019 worden medio 2020 bekend.

Leraren zijn onmisbaar voor onze samenleving. Ze zorgen ervoor dat kinderen en (jong)volwassenen klaar zijn om de wereld in te gaan. Helaas kennen we momenteel een lerarentekort. Uit de ramingen blijkt dat de tekorten op langere termijn toenemen en in het voortgezet onderwijs (vo) lopen de tekorten in sommige vakken de komende jaren sneller op dan voorspeld. Daarom nemen we extra maatregelen, zoals een gerichte aanpak in de steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) met de grootste tekorten in het primair onderwijs (po) en extra inzet op de tekortvakken in het vo en de regionale aanpak. De maatregelen die in gang zijn gezet hebben effect, maar er is meer nodig om te voorkomen dat de tekorten verder oplopen (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387). Daarom is het goed dat het aantal aanvragen voor zij-instroom sterk is toegenomen, vooral in het po en mbo. In 2019 investeerden we twee keer zoveel in de zij-instroom als in 2018. Bovendien is er meer animo dan verwacht voor de regeling onderwijsassisten om zich te laten bijscholen naar leraren. Ook zijn 800 uitkeringsgerechtigden met onderwijsbevoegdheid die langer dan zes maanden in de WW zaten weer aan de slag gegaan in het po. Deze ontwikkelingen zorgen op den duur voor een toename van het aantal leraren.

Op 1 november sloten we het convenant ‘aanpak lerarentekort’ (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 488) met de sociale partners. Voor 2020 en 2021 zijn afspraken gemaakt om meer mensen op te leiden en te behouden voor het funderend onderwijs en om ervoor te zorgen dat leraren zich ontwikkelen en goed worden begeleid. De totale investering in dit convenant is € 460 miljoen. Daarvan wordt vanaf 2020 € 16,5 miljoen structureel geïnvesteerd in de verbetering van de beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs met uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Volgens de OESO zijn de startsalarissen in het primair onderwijs goed, vrijwel op het EU-gemiddelde. Deze positie neemt echter af gedurende de loopbaan. In het (inmiddels bekrachtigde) onderhandelaarsakkoord van december 2019 voor de cao in het po is daarom een structurele loonsverhoging van 4,5% afgesproken. Leraren gaan er sinds september 2018, het begin van deze kabinetsperiode, structureel gemiddeld 14% in salaris op vooruit.

Uit mobiliteitscijfers van leraren blijkt dat weinig leraren overstappen van het po naar het vo of andersom. Relatief gezien gingen er in het schooljaar 2017-2018 meer leraren van het vo naar het po (0,5%) dan van het po naar het vo (0,3%). Na het werkdrukakkoord (voorjaar 2018) hebben schoolbesturen vorig jaar voor het eerst gerapporteerd over de besteding van de werkdrukmiddelen. Er loopt een kwalitatieve evaluatie over de effecten van de werkdrukmiddelen, die begin 2021 wordt opgeleverd. Door de extra middelen voor de bestrijding van de werkdruk in het po steeg de inzet van onderwijsondersteunend personeel met 18%. Besloten is om het geld voor het terugdringen van werkdruk eerder beschikbaar te stellen. Daardoor hebben scholen met ingang van schooljaar 2019-2020 € 333 miljoen ontvangen voor de aanpak van werkdruk, in plaats van € 237 miljoen (Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 435). Voor de lerarenbeurs zijn er minder aanvragen binnengekomen in 2019. Ondanks deze dalende trend sinds 2016 zijn leraren en schoolleiders positief over de lerarenbeurs, blijkt uit evaluatieonderzoek.

Sinds de actualisatie van de sectorakkoorden in 2018 is er meer aandacht voor strategisch personeelsbeleid in het primair en voortgezet onderwijs. Voor zowel po en vo zijn in 2019 nulmetingen gedaan naar de stand van zaken. Ze laten zien dat het belang van goed (strategisch) personeelsbeleid breed wordt erkend. Positief is ook dat alle partijen het belang van een professionele dialoog in de school zien. Desondanks kunnen scholen in het po hun personeelsbeleid beter afstemmen op schooleigen doelen en opgaven, vooral door hun doelen concreter te formuleren. Ook in het vo is een beweging in gang is gezet, bij de implementatie van strategisch personeelsbeleid in de school is nog wel verbetering mogelijk. Verder worden stappen gezet in de richting van een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording. Strategisch personeelsbeleid kent veel verschillende dimensies, wat maakt dat het niet in één enkele indicator te vangen is. Daarnaast bereiden we een wetsvoorstel voor wettelijke eisen voor strategisch personeelsbeleid voor.

Voor het mbo is in 2019 de eerste tranche van de kwaliteitsafspraken afgerond. Ze waren gericht op de professionalisering van individuele docenten en ander personeel (bijvoorbeeld via ‘peer-reviews’ en docentenstages) en op teamontwikkeling. Daarbij is er ook toenemende aandacht voor strategisch personeelsbeleid binnen de scholen, die zich steeds meer ontwikkelen tot lerende organisaties. Ook in het hoger onderwijs (ho) zijn kwaliteitsafspraken gemaakt, waarna alle instellingen met de medezeggenschap overlegden over de uitwerking ervan. De plannen van de instellingen beslaan de periode 2019 tot en met 2024, en hebben veel aandacht voor studentenwelzijn en studentsucces. Die aandacht krijgt vorm door het inzetten van tutoren en studentpsychologen, maar ook door een betere voorbereiding op de arbeidsmarkt. De instellingen nemen meer docenten aan, bevorderen de professionalisering van docenten en investeren in digitale leeromgevingen, studieplekken en ontmoetingsruimtes. Voor onderwijsdifferentiatie ontwikkelen hogescholen en universiteiten talentprogramma’s, verschillende (flexibele) leerroutes en associate degree- en masteropleidingen. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft in 2019 een deel van de plannen positief beoordeeld. Deze instellingen gaan aan de slag met het uitvoeren van de plannen en daarmee de verbetering van hun onderwijskwaliteit, bijvoorbeeld op de punten onderwijsintensiteit en docentkwaliteit. Een aantal instellingen heeft in 2019 een negatief besluit ontvangen. Zij kunnen, conform de afspraken in de sectorakkoorden uit 2018, opnieuw een plan indienen. In november is in een Kamerbrief (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) een beeld geschetst waaraan de opbrengsten van het leenstelsel worden besteed, met een stand van zaken van de kwaliteitsafspraken. Alle kwaliteitsafspraken per instelling en het besluit zijn ook te raadplegen op de website van de rijksoverheid.

Verder zijn in het ho aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt met alle onderwijsraden over het traject 'Opleiden in de school', onder de noemer 'Samen Opleiden'. Schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen bundelen hun krachten bij de opleiding en professionalisering van leraren. Doel is dat alle studenten aan lerarenopleidingen in 2025 binnen «Samen Opleiden» vallen en dat de samenwerking wordt uitgebreid naar de begeleiding van startende leraren. In een nieuwe Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (2019) staat dat er maximaal 18 nieuwe aspirant-opleidingsscholen bijkomen, als eerste stap in uitbreiding van het aantal opleidingsplekken en dat de kwaliteitszorg wordt herzien door invoering van een systeem van ‘peer review’. In 2019 is subsidie toegekend aan 16 nieuwe aspirant-opleidingsscholen en zijn de concepten voor het nieuwe kwaliteitskader en de organisatie van peer review opgeleverd. Deze concepten worden begin 2020 ter besluitvorming voorgelegd aan de vijf onderwijsraden.

3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Tabel 3 Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Verhogen kwaliteit technisch vmbo1

    

2020

VO

    

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was5

 

2012-2013

2015-2016

2016-2017

2020

 

MBO

76%

77%

78%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft6

 

2016

2018

2020

2020

MBO

77%

77%

71%

Vasthouden

X Noot
1

Deze indicator is in 2019 vervangen door de indicator "Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs". De nieuwe metingen van deze nieuwe indicator zullen in 2020/2021 worden uitgevoerd.

X Noot
5

ROA, BVE-Monitor.

X Noot
6

Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.

Gezien het tekort aan technische mensen stimuleren wij aankomende studenten om technische opleidingen te volgen. In 2019 was een stijgende lijn zichtbaar in het hoger onderwijs (indicator Aandeel afgestudeerden bètatechniek). Via het Techniekpact (Kamerstukken II 2012/13, 32637, nr. 57, bijlage 226777) werken we daarom met de Ministeries van EZK en SZW samen om de in- en doorstroom van leerlingen en studenten in de techniek te bevorderen. Vanuit het programma «Sterk Techniekonderwijs» in het vo is bijvoorbeeld veel aandacht voor doorstroom naar het mbo. Via het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) ontwikkelen scholen en bedrijfsleven gezamenlijk innovatief en daardoor aantrekkelijk onderwijs. Meer dan de helft van de RIF-projecten komt uit de techniek-sector. Voor de curriculumherziening van het po en vo zijn eind 2019 voorstellen opgeleverd door teams van leraren en schoolleiders. De voorstellen vormen een solide basis voor verdere uitwerking (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 495). De curriculumherziening moet ervoor zorgen dat we leerlingen nog beter voorbereiden op hun persoonlijke, maatschappelijke en werkende leven. Goed onderwijs voor de toekomst vraagt ook dat we alert zijn op de kwaliteit van ons onderwijs. In de Kamerbrief over de versterking van de examenorganisatie (Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 408) kondigden we maatregelen aan om de (school)examens in het vo beter te organiseren. In 2019 is ook gewerkt aan de voltooiing van het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de bekostiging van het voortgezet onderwijs. De scholen in Caribisch Nederland haalden in 2019 allemaal de basiskwaliteit. In de brief «Voortgang onderwijs Caribisch Nederland» (Kamerstukken II 2018/19, 35000 VIII, nr. 212) beschreven we de voortgang van de afspraken van de Tweede Onderwijsagenda (2017-2020) en namen maatregelen op die ervoor zorgen dat scholieren in Caribisch Nederland beter worden voorbereid op de toekomst.

De reserves van schoolbesturen stegen in 2018 weliswaar nog steeds, maar uit de begrotingen van besturen blijkt ook dat ze van plan zijn de komende jaren in te teren op hun reserves (Kamerstukken II 2019/20, 33495, nr. 116). Op basis van onderzoek van Oberon naar de financiële positie van onderwijsinstellingen hebben we verschillende acties aangekondigd om het aanhouden van onnodige reserves tegen te gaan (Kamerstukken II 2018/19, 35000 VIII, nr. 208). We hebben toegezegd een signaleringswaarde te ontwikkelen voor bovenmatige reserves van besturen. Die helpt ervoor te zorgen dat onnodige reserves naar het primaire proces van scholen kunnen gaan.

In mei 2019 adviseerde de Commissie Kwaliteitsafspraken MBO de kwaliteitsagenda’s van alle scholen als kwalitatief voldoende te beoordelen. Dit advies namen wij over (Kamerstukken II 2018/19, 31524, nr. 419), zodat mbo-instellingen € 1,3 miljard ontvangen voor hun kwaliteitsagenda’s. Daarin wordt veel aandacht besteed aan de invloed van technologische ontwikkelingen op beroepen. De kwaliteitsagenda’s vormen een goede basis waarmee het mbo en de regionale sectorale partners de komende jaren de kwaliteit van het onderwijs verder kunnen verbeteren. Doordat scholen zelf mogen kiezen welke thema’s en maatregelen ze uit de kwaliteitsagenda’s uitvoeren, kunnen ze beter inspelen op de vraagstukken van de regio. Hierbij speelt ook het Regionaal investeringsfonds mbo een belangrijke rol. Door deze inspanningen zien we de afgelopen jaren een verdere verbetering van de arbeidsmarktpositie van mbo-gediplomeerden. Zo steeg eind 2018 het aandeel gediplomeerden dat vindt dat hun opleiding voldoende tot goed aansluit op hun huidige functie naar 78% (indicator Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was). Ook zijn veel leerbedrijven positief over recent aangenomen mbo-ers (indicatoren Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft en Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft). Wel is in de cijfers over 2020 een daling te zien, hetgeen mogelijk te maken heeft met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit zullen we nader bekijken.

Voor Leven Lang Ontwikkelen is in 2019 de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg (Stcrt. 2019, 51003) gepubliceerd. De subsidie stimuleert publieke en private mbo-instellingen om innovatieve en flexibele onderwijsprogramma’s in de derde leerweg te ontwikkelen. Het aantal 25- tot 64-jarigen dat deelneemt is 19% (indicator Percentage 25- tot 64-jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)). Daarnaast waren via de subsidieregeling praktijkleren middelen beschikbaar om werkgevers tegemoet te komen in de kosten voor de begeleiding van een student van de beroepsbegeleidende leerweg op een praktijkleerplaats. Wel staat het subsidiebedrag per praktijkleerplaats onder druk. Het aantal studenten in de beroepsbegeleidende leerweg is sinds 2015 met 35% toegenomen. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, leidt dit er bij een gelijkblijvend budgettair kader wel toe dat het subsidiebedrag per volledige praktijkleerplaats daalt: van het maximale subsidiebedrag van € 2700 in 2016 naar circa € 2200 in 2019. Een verdere daling wordt verwacht. In 2018 heeft de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) haar werkwijze doelmatigheid gepresenteerd. Ook zijn in 2019 de Wet en de beleidsregel macrodoelmatigheid mbo geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt onder andere dat de zelfregulering recent met de initiatieven van SBB op gang lijkt te komen. Verder reageerden we op het rapport van de Adviescommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 744). De veranderlijkheid van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap vraagt van instellingen dat zij op reguliere basis gezamenlijk en in dialoog met maatschappelijke partners kritisch blijven kijken hoe hun opleidingsaanbod inspeelt op veranderingen in de benodigde kennis en vaardigheden en de balans op de arbeidsmarkt. Daarnaast hebben we de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) gevraagd om de macrodoelmatigheid van bestaande opleidingen in het hoger onderwijs te analyseren. In eerste instantie gebeurt dat aan de hand van de criteria die ook in het mbo worden gebruikt. Bij de analyse zal de CDHO ook kijken naar arbeidsmarktprognoses. De CDHO-analyse is in het najaar van 2020 gereed. Als hier knelpunten uit naar voren komen, zullen we de sector vragen daarmee aan de slag te gaan.

In de kabinetsreactie op het IBO Internationalisering van het Hoger Onderwijs (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 782) en het wetsvoorstel Taal en toegankelijkheid (Kamerstukken II 2018/19, 35282, nr. 1) zijn maatregelen aangekondigd voor bewuster taalbeleid bij instellingen, een beheersbare instroom van internationale studenten, en meer kennis van internationalisering. In 2019 bracht de Adviescommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek advies (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 726, bijlage 883303) uit over herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek. Om de overmatige groeiprikkel op studentenaantallen terug te dringen en de bekostiging te stabiliseren, wordt vanaf 2020 het aandeel vaste bekostiging groter en de variabele bekostiging kleiner. Het doel is dat instellingen meer gaan samenwerken en minder concurreren. Door de herverdeling van middelen op basis van het aandeel studenten bètatechniek, krijgen de vier technische universiteiten meer middelen. Met hen is afgesproken dat zij het voortouw nemen om een sectorplan onderwijs voor bètatechniek op te stellen, samen met de algemene universiteiten, het hbo, het vo en werkgevers. Het sectorplan moet de opleidingscapaciteit vergroten, het studentsucces verhogen en de aansluiting op de arbeidsmarkt verbeteren. Het experiment met leeruitkomsten is geslaagd en we willen de ruimte voor flexibilisering in dit experiment structureel vastleggen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het experiment met vraagfinanciering in het hbo is niet verlengd gezien de uitkomsten van de tussenevaluatie (Kamerstukken II 2018/19, 31288, nr. 721, bijlage 880560) in het voorjaar van 2019. Studenten die voor september 2019 zijn ingestroomd, kunnen hun opleiding vervolgen met vouchers tot het einde van de looptijd van het experiment in 2024.

4. Onderzoek van wereldformaat

Tabel 4 Onderzoek van wereldformaat

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1

 

2016

2017

2018

2020

OWB

42%

50%

54%

100%

X Noot
1

Bron: VSNU. VSNU zal naar verwachting de cijfers over 2019 in de tweede helft van 2020 publiceren.

Nederlandse onderzoekers behoren tot de wereldtop. Om die toppositie te behouden, ondanks de hevige internationale concurrentie, is de Nationale Wetenschapsagenda opgesteld (Kamerstukken II 2015/16, 29338, nr. 149, bijlage 631503). Belangrijk kenmerk van de agenda is samenwerking, in onderzoek en met maatschappelijke organisaties. In 2019 heeft NWO de eerste onderzoeksvoorstellen van brede consortia gehonoreerd (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 207). Daarnaast heeft NWO in 2019 de tweede oproep voor subsidieaanvragen gepubliceerd en met departementen thematische oproepen. Voor ‘Horizon Europe’ zijn in 2019 deelakkoorden gesloten. Het belangrijkste punt voor Nederland was dat excellentie en impact de leidende criteria zouden blijven voor het toekennen van budgetten onder 'Horizon Europe'. In het akkoord zijn excellentie en impact geborgd. Nederland is tevreden met het akkoord en ziet het als een gebalanceerd compromis dat op de belangrijkste punten tegemoet komt aan het Nederlandse standpunt zoals uiteen gezet in het bnc-fiche (Kamerstukken II 2018/19, 22112, nr. 2791). De definitieve besluitvorming, inclusief de budgettaire en horizontale elementen (zoals synergie met andere EU-programma’s), maakt integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor 2021-2027. De onderhandelingen over het MFK worden naar verwachting in 2020 afgerond.

In 2019 hebben we extra geïnvesteerd in onderzoeksinfrastructuur (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 186). Die investering in de ‘Square Kilometer Array’ (SKA) is bedoeld voor de bouw van de grootse radiotelescoop ter wereld. Tevens investeren we, op basis van een advies en uitwerkingsplan van NWO, in digitale onderzoeksinfrastructuur (Kamerstukken II 2019/20, 29338, nr. 210). Die investeringen in digitalisering komen ten goede aan de basis van de wetenschap en dragen bij aan onze ambities voor ‘open science’. Op het terrein van ‘open access’ is 54% van de ‘peer-reviewed’ artikelen van 14 Nederlandse universiteiten over het jaar 2018 vrij toegankelijk (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 793). In 2016 (nulmeting) en 2017 lag dat percentage op respectievelijk 42% en 50% (indicator Percentage open-access gepubliceerde artikelen). Dat is een voortzetting van de stijgende lijn uit de voorgaande jaren, maar de groei lijkt enigszins af te vlakken. Daarom is in 2019 een aantal versnellingsacties ingezet om de groei een impuls te geven. 

In 2019 is aan het sectorplan bètatechniek € 47 miljoen en aan het sectorplan de sociale en geesteswetenschappen (SSH) € 8 miljoen toegekend via de eerste geldstroom. Binnen het sectorplan bèta en techniek worden 340 vaste wetenschappelijke posities gecreëerd. Hierdoor wordt de onderzoeksbasis versterkt en kan een aantal numerus fixus-opleidingen meer ruimte bieden aan studenten. Binnen het sectorplan SSH zal de basis van de rechtsgeleerdheid worden versterkt en zal een thematische versterking plaatsvinden van het onderzoek en de infrastructuur op het punt van de digitalisering. In 2019 is besloten om het deel van de sectorplanmiddelen dat oorspronkelijk via de tweede geldstroom zou lopen over te hevelen naar de eerste geldstroom (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 206).

5. Cultuur

Tabel 5 Cultuur

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1

 

2017

2018

 

2020

Cultuur

42%

55%

 

>50%

X Noot
1

Bron: Cultuureducatie met Kwaliteit. De cijfers over 2019 worden verwacht medio 2020.

In juni 2019 hebben we de Uitgangspunten cultuurbeleid 2021-2024 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2018/19, 32820 nr. 290, bijlage 887202). In de culturele basisinfrastructuur maken we plek voor meer spelers en voor andere genres. Het subsidiebudget van de basisinfrastructuur is uitgebreid tot € 375 miljoen, met middelen uit het Regeerakkoord. Daarnaast is het belangrijk dat wie in de culturele sector werkt daarvoor een eerlijke beloning krijgt. In de komende periode moeten instellingen daarom de vorig jaar opgestelde ‘Fair Practice Code’ onderschrijven. Zij houden zich dan aan afspraken van de sector over eerlijk loon, zoals de cao en honoreringsrichtlijnen. Door het afgesloten convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) ontvangen makers vanaf 2019 een faire vergoeding voor uitlening van hun e-books door openbare bibliotheken.

Monumenten vertellen de geschiedenis van ons land. We investeren de middelen uit het Regeerakkoord om ervoor te zorgen dat weer meer gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat verkeren (indicator Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat). Het effect van deze inzet zal op langere termijn zichtbaar worden. Ook bij grote monumenten is het van belang te investeren in instandhouding, duurzaamheid en toegankelijkheid. Daarom hebben we de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 opgesteld. Verder hebben we middelen beschikbaar gesteld voor 12 Nederlandse iconen, waaronder de Sint-Janskathedraal in Den Bosch en Abdij Rolduc in Kerkrade. In de Erfgoed Deal hebben partijen afspraken gemaakt over behoud en gebruik van erfgoed bij grote ruimtelijke opgaven van dit moment zoals energietransitie, verduurzaming en stedelijke groei en krimp. Met het Regeerakkoord zijn daarvoor middelen beschikbaar gesteld.

We vinden het belangrijk om de Collectie Nederland goed te beschermen, met name van cultuurgoederen in particuliere bezit. In onze reactie op het rapport van de Adviescommissie Bescherming Cultuurgoederen gaan we in op de maatregelen voor een betere bescherming (Kamerstukken II 2018/19, 32820, nr. 332). Om dit doel te bereiken zal in 2020 ook een adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur worden gestuurd om een visie op de dynamische collectie Nederland te ontwikkelen en de lijst met beschermde cultuurgoederen te actualiseren. De uitvoering van deze maatregelen zijn onderdeel van de Erfgoedwet op het gebied van de bescherming van cultuurgoederen. Deze evaluatie dient voor juli 2021 te zijn afgerond. Verder herijkt een vorig jaar opgerichte onafhankelijke commissie de Canon van Nederland (Kamerstukken II 2018/19, 32820, nr. 289) en is in 2019 een commissie gestart die zal adviseren over de omgang met herkomst en restitutie van koloniaal erfgoed (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 319). Dat advies verschijnt voor 1 oktober 2020.

Meer scholen nemen deel aan het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit» (indicator Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK). De leesmotivatie en het leesplezier van leerlingen dalen echter, wat slecht is voor de leesvaardigheid. Daarom beginnen we een offensief (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 136) om (voor)lezen onder jongeren te stimuleren. Bibliotheken en onderwijs spelen bij deze aanpak een belangrijke rol.

In 2019 is het Beleidskader internationaal cultuurbeleid 2021-2024 verschenen (Kamerstukken II 2019/20, 31482, nr. 108). Het kader heeft drie doelstellingen. In de eerste plaats versterken we de positie van de Nederlandse culturele sector in het buitenland door zichtbaarheid, uitwisseling en duurzame samenwerking. In de tweede plaats ondersteunen we met Nederlandse cultuuruitingen de bilaterale relaties met andere landen. In de derde plaats benutten we de kracht van de culturele sector en creatieve industrie voor de 'Sustainable Development Goals'. De Tweede Kamer is in december 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 330) over een nieuwe stimuleringsmaatregel om de positie van Nederlands cultureel audiovisueel aanbod te versterken met een investeringsverplichting voor een viertal typen exploitanten. Hierbij gaat het om speelfilms, dramaseries, creatieve documentaires, animaties en innovatieve mediaproducties.

6. Media

Tabel 6 Media

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1

 

2017

2018

 

2020

Media

33/342

33/342

 

34/34

X Noot
1

Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media. De rapportage over 2019 wordt medio 2020 verwacht.

X Noot
2

De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd.

Een belangrijke stap in 2019 was de publicatie in juni van de visiebrief (Kamerstukken II 2018/19, 32827, nr. 157) waarin we uiteenzetten hoe we de publieke omroep toekomstbestendig willen maken. De publieke omroep moet geworteld zijn in de maatschappelijke pluriformiteit, iedereen kunnen bereiken, een stabiele financiering hebben, vernieuwend zijn en kunnen samenwerken. Dat willen we bereiken door het versterken van een pluriforme programmering, de financieringsbasis en de organisatie. En in de Kamerbrief over de mediabegroting van 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 106) beschreven we hoe we de maatregelen uit de visiebrief verder zullen uitwerken. Het Commissariaat voor de Media schreef in zijn jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Prestatieovereenkomst over 2018 dat de NPO niet geheel heeft voldaan aan afspraak 16. Die luidt dat de NPO jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms zal coproduceren (indicator Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen). De NPO heeft in 2018 slechts één Telescoopfilm gecoproduceerd, naar eigen zeggen omdat er niet genoeg kwaliteit was aangeleverd om een tweede film te coproduceren.

Ons doel is een stevige publieke omroep op alle schaalniveaus en een gezonde journalistieke sector. Daarom openden we in 2019 een subsidieregeling (Stcrt. 2019, 17117) voor regionale publieke omroepen. Deze regeling vervangt regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016-2019, die niet goed werkte. Verder is in 2019 de pilot met regionale vensterprogrammering uitgevoerd en geëvalueerd (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 106, p. 8). Ook stelden we in 2019 en 2020 incidenteel middelen beschikbaar voor pilots met lokale (streek)omroepen. Afgelopen jaar was de eerste subsidieronde en konden lokale (streek)omroepen aanvragen indienen bij het Stimuleringsfonds. In het najaar van 2019 leverden de Raad voor Cultuur en de Raad voor het Openbaar bestuur een advies op over lokale omroepen (Kamerstukken II 2019/20, 32827, nr. 178).

Daarnaast investeerden we afgelopen jaar in onderzoeksjournalistiek, via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Hierbij lag de focus op stimulering van (onderzoeks)journalistieke producties en de journalistieke infrastructuur, investeringen in talentontwikkeling en versterking van de positie van journalisten tegen bedreiging en geweld.

7. Emancipatie

Tabel 7 Emancipatie

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Acceptatie LHBTI1

 

2010

2016

2018

2020

Emancipatie

90%

93%

94%

≥ 90%

X Noot
1

Bron: LHBT monitor (SCP). Deze monitor verschijnt tweejaarlijks. Nieuwe cijfers worden verwacht voorjaar 2020.

De uitvoering van de regenboogmaatregelen uit het Regeerakkoord om de gelijke behandeling te bevorderen van LHBTI-personen ligt op schema. We passen vooral wetgeving aan en werken aan LHBTI-acceptatie in het onderwijs. Zo is de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) aangescherpt om expliciet te maken dat het niet toestaan van ongeoorloofd onderscheid maken op grond van geslacht ook geldt voor transgender en intersekse personen. Verder is het wetsvoorstel Herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen (Kamerstukken I 2018/19, 35080, A) aangenomen. In het voorstel worden de strafmaxima verhoogd voor het aanzetten tot geweld, haat en discriminatie (wijziging artikel 137d Sr). In het mbo zijn dit collegejaar de gewijzigde kwalificatie-eisen burgerschap (Stb. 2019, 163) ingegaan, die voorschrijven dat aandacht wordt besteed aan de acceptatie van etnische, religieuze, seksuele en genderdiversiteit. De acceptatie van LHBTI-personen is toegenomen (indicator Acceptatie LHBTI).

Op de arbeidsmarkt streven we naar een gelijk inkomen voor mannen en vrouwen en voldoende vrouwen in hoge functies. Omdat er te weinig vrouwen in hoge functies zijn (indicator Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies), is vorig jaar besloten Nederlandse beursgenoteerde bedrijven met een ingroei-quotum te verplichten een vertegenwoordiging van mannen én vrouwen van ten minste 30% vrouwen in de raad van commissarissen te realiseren. Het quotum wordt in 2020 uitgewerkt in een wetsvoorstel. Verder is besloten dat grote nv’s en bv’s ambitieuze streefcijfers moeten opstellen voor de (sub)top van het bedrijfsleven en daar transparant over moeten zijn. Het kabinet wil verder dat meer vrouwen economisch zelfstandig en financieel onafhankelijk zijn. Met het kennisprogramma «Vakkundig aan het Werk» zetten we in op effectieve werkwijzen bij gemeenten om de economische zelfstandigheid van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten (Kamerstukken II 2019/20, 30420, nr. 334). Er is ook meer aandacht voor de preventie van geweld tegen vrouwen. In 2019 is besloten de aanpak voor Veilige Steden uit te breiden en met drie jaar te verlengen.

Om meer genderdiversiteit te bereiken, voerde de alliantie Werk.en.de.Toekomst in 2019 actie voor het doorbreken van stereotypering bij de overheid, in het onderwijs en in het bedrijfsleven. De alliantie organiseerde Girlsday en maakte een video over genderstereotypering. Internationaal streven we naar meer gendergelijkheid door het naleven van de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW-verdrag) en de Beijing Platform for Action. Met ons emancipatiebeleid dragen we ook bij aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel 8 Realisatie beleidsdoorlichtingen12

Artikel

Naam artikel

2015

2016

2017

2018

2019

Geheel artikel?

1,3,4,6,7,9

Onderwijs

      
 

Beleidsdoorlichting2014 ‒ 2018 Artikel 4 begrotingMinisterie van OCW

    

X

Ja

 

Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo)

    

X

Ja

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3

X

    

Nee4

 

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

X

    

Nee2

 

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

X

    

Nee2

12

WTOS

      
 

Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  

X

  

Ja

14

Cultuur

      
 

Cultuur 2009-2014

X

    

Ja

15

Media

      
 

Mediabeleid 2010-2013

     

Ja

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

      

25

Emancipatie

      
 

Emancipatie 2011-2014

     

Ja

 

Emancipatie 2014 ‒ 2018

   

X

 

Ja

X Noot
1

Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.

X Noot
2

Zie ook: "".

X Noot
3

De overkoepelende doorlichting " Prestaties leerlingen en studenten omhoog" is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen " Doelmatigheid en focus op het onderwijs" en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".

X Noot
4

Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

Overzicht van risicoregelingen

Tabel 9 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2018

Verleend 2019

Vervallen 2019

Uitstaande garanties 2019

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

7

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

163.921

0

12.709

151.212

 

14

Indemniteits-regeling

288.096

379.617

417.359

250.354

 

300.000

 

De Indemniteitsregeling (Stb. 2015, 37956) heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 10 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

2018

2019

14

Achterborgovereenkomst NRF

322,7

328,0

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. Beleidsartikelen

4.1 Beleidsartikel 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 11 Kengetallen1

Kengetal

  

2015

2016

2017

2018

2019

1

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod2

%

 

0,07%

0,08%

0,09%

0,10%

0,12%

Aantallen

 

1.161

1.197

1.396

1.525

1.771

3

Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5

  

79%

83%

84%

87%

 

4

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6

  

97%

97%

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand

X Noot
2

Bron: Leerplichttellingen. De cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2018-2019.

X Noot
5

Bron: MOOZ Onderzoek, Loopbaanmonitor 2019, Begeleiding van beginnende leraren, 2019. De cijfers over 2019 worden in het najaar van 2020 in de loopbaanmonitor bekend gemaakt.

X Noot
6

Bron: ITS monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.

Tabel 12 Leerlingen primair onderwijs (aantallen x 1.000)1
 

2015

2016

2017

2018

2019

Leerlingen basisonderwijs2

     
 

geen gewicht

1.309,2

1.302,8

1.295,4

1.292,4

 
 

gewicht 0,3

70,2

64,5

60,7

56,6

 
 

gewicht 1,2

63,7

60,1

58,2

56,5

 

Subtotaal3

1.443,1

1.427,5

1.414,3

1.405,6

1.396,5

Leerlingen trekkende bevolking4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal3

1.443,5

1.427,9

1.414,7

1.405,9

1.396,9

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

34,7

33,9

34,0

35,0

35,7

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

68,2

67,1

67,5

68,4

69,8

Totaal PO3

1.546,4

1.528,9

1.516,2

1.509,3

1.502,4

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand

X Noot
2

In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.

X Noot
3

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
4

Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.

Tabel 13 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

Primair onderwijs1

6,4

6,6

6,9

7,3

7,8

X Noot
1

In tegenstelling tot Begroting 2018 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 1 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

10.342.863

10.216.767

10.632.968

11.687.151

12.054.624

11.302.400

752.224

Waarvan garantieverplichtingen

3.700

‒ 194

19.065

12.590

15.837

0

15.837

Waarvan overige verplichtingen

10.339.163

10.216.961

10.613.903

11.674.561

12.038.787

11.302.400

736.387

Uitgaven

  

10.032.762

10.212.474

10.494.756

11.142.533

11.759.120

11.302.361

456.759

          

Bekostiging

  

9.508.229

9.702.789

9.986.309

10.616.984

11.144.415

10.675.549

468.866

 

Hoofdbekostiging

9.362.138

9.532.349

9.742.879

10.292.897

10.822.277

10.375.315

446.962

  

Bekostiging Primair Onderwijs

9.347.550

9.515.642

9.725.580

10.275.784

10.803.308

10.360.985

442.323

  

Bekostiging Caribisch Nederland

14.588

16.707

17.299

17.113

18.969

14.330

4.639

 

Prestatiebox

128.675

156.230

228.085

309.368

296.983

272.234

24.749

 

Aanvullende bekostiging

17.416

14.210

15.345

14.719

25.155

28.000

‒ 2.845

  

Overig

17.416

14.210

15.345

14.719

25.155

28.000

‒ 2.845

Subsidies

  

95.901

87.272

88.877

87.640

88.316

99.704

‒ 11.388

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

23.000

23.000

23.191

23.808

24.500

23.000

1.500

 

Nederlands onderwijs buitenland

    

12.513

13.394

‒ 881

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

6.089

5.900

1.519

952

720

0

720

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

10.442

10.130

11.510

11.900

12.664

12.130

534

 

Overig

56.370

48.242

52.657

50.980

37.919

51.180

‒ 13.261

Opdrachten

  

8.100

9.982

6.915

6.901

4.756

14.511

‒ 9.755

Bijdrage aan agentschappen

33.902

25.538

26.207

29.651

41.663

30.852

10.811

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

33.902

25.538

26.207

29.651

41.663

30.852

10.811

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

25.180

25.443

19.997

34.907

17.625

7.734

9.891

 

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

15.229

24.358

18.412

33.502

16.225

5.231

10.994

 

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

8040

13

     
 

UWV

1.911

1.072

1.585

1.405

1.400

2.503

‒ 1.103

Bijdrage aan medeoverheden

361.450

361.450

366.451

366.450

462.345

462.328

17

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

261.750

261.750

266.750

277.402

462.345

462.328

17

 

Aanvulling GOA convenant G37

95.000

95.000

95.000

84.348

   
 

Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten

4.700

4.700

4.701

4.700

   

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

    

0

11.387

‒ 11.387

 

Brede Scholen

    

0

11.387

‒ 11.387

Bijdrage aan sociale fondsen

    

0

296

‒ 296

 

Brede Scholen

    

0

296

‒ 296

Ontvangsten

  

17.530

32.607

23.358

76.894

29.049

8.661

20.388

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2019 is € 752,2 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met forse meerjarige uitgavenreeksen die aan de oorspronkelijke begrotingsstand zijn toegevoegd, met name loonbijstelling en investeringen voortvloeiend uit het Regeerakkoord. Ook het convenant dat het Ministerie van OCW met sociale partners heeft gesloten voor de tekortenaanpak in het funderend onderwijs, heeft geleid tot deze uitgavenstijging. In 2019 zijn daarvan niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2019 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2020. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2019 immers de volledige schooljaaruitgaven 2019–2020 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijk begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 442,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste uitgavenverhoging is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2019 van € 302,2 miljoen. Daarnaast is er € 150,0 miljoen aan de lumpsum toegevoegd, zoals afgesproken in het Convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt. 2019, 64683). Ook de nieuw vrijgekomen middelen van de Aanvullende Post voor de Aanpak werkdruk primair onderwijs (€ 40,5 miljoen), die met een kasschuif ook nog eens naar voren zijn gehaald, hebben in 2019 geleid tot een uitgavenverhoging.

Daarnaast is het budget verlaagd ten gevolge van een overboeking van € 8,4 miljoen naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen, en is op de oude gewichtenregeling ruim € 25,5 miljoen minder uitgegeven dan begroot. In het eerste deel van 2019 vielen de uitgaven aan deze regeling lager uit dan verwacht doordat er minder kinderen waren met laagopgeleide ouders dan geraamd. Sinds 1 augustus 2019 is de oude gewichtenregeling vervangen door een nieuwe systematiek om de middelen voor het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstanden te verdelen. Hierdoor zijn de uitgaven in het tweede deel van 2019 even hoog als begroot.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES eilanden). De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor een groot deel is dat te verklaren doordat de gehanteerde systematiek minder rekening hield met de leerling- en prijsontwikkelingen in het verleden. Een andere belangrijke oorzaak van het verschil tussen realisatie en begroting is de op dit instrument geboekte bijdrage aan het Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ)-budget van € 1,0 miljoen, waarvoor de dekking op het instrument bekostiging Primair Onderwijs stond.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 24,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De redenen zijn het opnemen van loon- en prijsbijstelling in de voor 2019 verstrekte middelen (€ 8,5 miljoen) en een verhoging van de verstrekte middelen ten behoeve van museumbezoek (€ 4,5 miljoen). Daarnaast heeft er een correctie plaatsgevonden omdat de loonbijstelling over 2017 en 2018 nog niet in de begrote uitgaven van de prestatiebox was verwerkt.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2019 bestond uit uitgaven voor de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, voor de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, voor het Lerarenontwikkelfonds (LOF), voor de curriculumontwikkeling en hoogbegaafdheid.

De totale realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 2,8 miljoen lager dan begroot. Dit is te verklaren doordat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging schoolleiders en de regeling hoogbegaafdheid dan verwacht.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Voorbeelden van subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is in 2019 subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de onderwijskwaliteit. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van het sectorakkoord primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 11,4 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarvan betreft € 1,3 miljoen lagere uitgaven op de regeling snel internet, lagere uitgaven van € 0,9 miljoen op de regeling cultuurbegeleider en € 3,9 miljoen lagere uitgaven in het kader van het sectorakkoord PO. Van deze lagere realisatie is € 5,3 miljoen bij de Tweede Suppletoire wet 2019 reeds ingezet voor afspraken uit het Convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt., 2019, 64683).

Opdrachten

De realisatie van het instrument opdrachten heeft betrekking op de kosten voor beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel, projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets. De realisatie op de opdrachten is € 9,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor € 3,4 miljoen heeft een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) plaatsgevonden omdat de realisatie van begrote uitgaven voor onderzoeken uitgevoerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) voor passend onderwijs, onderwijsachterstanden en werkplaatsonderzoeken daar heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben overboekingen plaatsgevonden voor de uitvoering van de DUO projecten (€ 4,6 miljoen) en voor kansengelijkheid (€ 0,8 miljoen) en eindtoets (€ 1,0 miljoen).

Bijdrage aan agentschappen

DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 10,8 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft interne overboekingen ter dekking van op dit instrument drukkende DUO-uitgaven voor het project doorontwikkeling BRON en dereguleringstaakstelling.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds aan besturen vergoeden, worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 9,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door een betaling van € 11,5 miljoen aan het Participatiefonds. In het huidige systeem betaalt het Participatiefonds vooraf de door uitkeringsinstanties als het UWV in rekening gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid voor de sector primair onderwijs. Achteraf wordt op basis van het fondsreglement per geval bekeken of deze kosten uiteindelijk ten laste komen van het fonds (het collectief) of van het schoolbestuur waar het ontslag heeft plaatsgevonden. Als het Participatiefonds besluit dat ze ten laste komen van het desbetreffende bestuur, worden de kosten door het Ministerie van OCW in mindering gebracht op de bekostiging van dat bestuur en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds (zie ook onder het kopje Ontvangsten). De betaling van € 11,5 miljoen bestaat voor het grootste deel uit een inhaalslag in de verwerking van dergelijke gevallen in de jaren vanaf 2012. De inhaalslag was eind 2019 zo goed als afgerond.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het onder dit instrument begrote bedrag betreft een bijdrage aan het Gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het Ministerie van OCW, het Ministerie van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze is door middel van een overboeking gerealiseerd en daarom op dit begrotingsartikel niet als uitgave zichtbaar.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 20,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt met name veroorzaakt door de op de bekostiging in mindering gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid; dit bedrag is aan het Participatiefonds beschikbaar gesteld (zie ook onder het kopje Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s).

4.2 Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 15 Kengetallen

Kengetal

 

2015

2016

2017

2018

2019

1

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

%

0,17%

0,19%

0,19%

0,18%

0,19%

Aantallen

1.605

1.873

1.853

1828

1912

2

Aandeel zittenblijvers2

 

5,43%

5,73%

5,80%

6,14%3

6,40%

3

Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren4

 

94,80%

95,20%

95,70%

95,90%

 

4

Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5

 

89%

85%

80%

86%

 

5

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6

 

95%

96,90%

6

Aantal vsv’ers7

 

24.353

22.953

23.793

25.848

26.894

7

Meer studenten volgen vakken op hoger niveau8

 

0,96%

0,96%

1,20%

1,54%

1,80%

X Noot
1

Bron: Leerplichttellingen. De cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2017-2018. Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

X Noot
2

Bron: DUO. De percentages voor het meest recente schooljaar (2019/2020) zijn gebaseerd op voorlopige, maar ook incomplete data. Aangezien de VAVO inschrijvingen nog ontbreken kan het hier gepresenteerde percentage enigzins afwijken van het percentage dat binnenkort met de zittenblijverkalenderlevering gepubliceerd zal worden.

X Noot
3

Percentage is aangepast ten opzichte van de begroting 2019. Dit komt doordat de data nu ook de VAVO inschrijvingen bevat.

X Noot
4

Bron: IPTO en CenterData. Het percentage van 2019 wordt openbaar gemaakt rond januari 2021.

X Noot
5

Bron: Loopbaanmonitor. De cijfers over 2019 worden in het najaar van 2020 in de loopbaanmonitor bekend gemaakt. De percentages begeleiding starters hebben betrekking op leraren die de lerarenopleiding hebben gevolgd. Vóór 2018 werd er geen onderscheid gemaakt tussen de sectoren vo en mbo. Vanaf 2018 wordt dat onderscheid wel gemaakt. Het hier weergegeven percentage voor 2018 gaat alleen over startende leraren in het vo. Door deze andere manier van onderzoek is het percentage leraren dat van de lerarenopleiding komt en aangeeft dat zij begeleid wordt niet vergelijkbaar met het percentage van voorgaande jaren.

X Noot
6

Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten.

X Noot
7

Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo.

X Noot
8

Bron: Examenmonitor 2019 DUO.

Tabel 16 Leerlingen voortgezet onderwijs (aantallen x 1.000)1
 

2015

2016

2017

20182

20193

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen (x 1.000)4

966,2

970,1

961,1

974,9

956,9

 

Nader te verdelen in:

     
 

Vmbo (incl. lwoo)

416,2

392,6

377,9

395,6

384,2

 

Havo

256,2

259

261,4

258,4

256,2

 

Vwo

258,5

282,7

285,8

285

280,7

 

Pro

29,4

29,4

29,1

29,2

29,3

 

Vavo

6,1

6,4

6,8

6,7

6,4

2.

Totaal aantal scholen

641

640

644

649

650

3.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.488

1.516

1.492

1.502

1.472

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand

X Noot
2

Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.

X Noot
3

Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.

X Noot
4

Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.

Tabel 17 Uitgaven per leerling (bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

Voortgezet onderwijs1

8,0

8,2

8,4

8,7

9,1

X Noot
1

De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 16.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2019 opgenomen. Verder heeft in 2019 de evaluatie van de Pilot «Recht op Maatwerk» plaatsgevonden, zoals benoemd in de beleidsagenda van de begroting 2019. Binnen deze pilot onderzochten scholen en leerlingen hoe een recht op maatwerk voor leerlingen eruit zou kunnen zien. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemende scholen hun maatwerkaanbod significant hebben vergroot. De pilot heeft op vrijwel alle scholen voor een versnelling gezorgd om leerlingen meer uit te dagen en gebruik te maken van het versneld afleggen van een examen of het afleggen een examen op een hoger niveau (Kamerstukken II 2018/2019, 31289, nr. 395).

Scholen zien er geen meerwaarde in om een juridisch afdwingbaar recht op maatwerk op te nemen in de wet, maar benadrukken het belang om van elkaar te (blijven) leren om maatwerk van leerlingen mogelijk te maken. Na afronding van de pilot is een initiatiefgroep «Recht op Maatwerk» actief gebleven. Ook hebben meerdere scholen zich aangemeld. Voor deze groep zal het Ministerie van OCW, samen met de Inspectie van het Onderwijs en de VO-raad, een vraagbaakrol vervullen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 18 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 3 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

8.024.207

7.942.036

8.326.918

8.814.741

9.533.455

8.681.647

851.808

Waarvan garantieverplichtingen

21.057

39.487

45.105

50.192

87.747

0

87.747

Waarvan overige verplichtingen

8.003.150

7.902.549

8.281.813

8.764.549

9.445.708

8.681.647

764.061

Uitgaven

  

7.662.616

7.951.000

8.143.906

8.707.896

9.009.949

8.611.856

398.093

          

Bekostiging

  

7.503.239

7.800.337

7.992.965

8.527.776

8.817.242

8.438.702

378.540

 

Hoofdbekostiging

7.165.499

7.359.766

7.545.671

8.050.064

8.487.843

8.123.369

364.474

  

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.557.349

6.723.308

6.890.750

7.336.257

8.471.508

8.108.177

363.331

  

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

592.409

621.677

639.339

698.845

   
  

Bekostiging Caribisch Nederland

15.741

14.781

15.582

14.962

16.335

15.192

1.143

 

Prestatiebox

176.884

200.850

259.356

290.268

313.141

298.233

14.908

  

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

176.884

200.850

259.356

290.268

313.141

298.233

14.908

 

Aanvullende bekostiging

160.856

239.721

187.938

187.444

16.258

17.100

‒ 842

  

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.120

3.515

3.906

4.700

   
  

Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers

96.578

161.929

109.922

104.768

   
  

Regeling functiemix VO Randstadregio's

61.158

61.197

61.214

61.400

   
  

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen

 

13.080

12.896

16.576

16.258

17.100

‒ 842

Subsidies

  

57.773

51.513

54.473

63.815

79.509

88.783

‒ 9.274

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

12.000

12.300

12.280

12.260

19.774

12.240

7.534

 

ICT-projecten (incl. Transparantie)

700

3.293

6.172

4.749

0

5.000

‒ 5.000

 

Onderwijs Bewijs

942

656

     
 

Regionale verwijzingscommissies VO

7.103

      
 

Pilots zomerscholen

4.501

8.750

8.276

7.972

8.152

9.000

‒ 848

 

Overige projecten

32.527

26.514

27.745

38.834

51.583

62.543

‒ 10.960

Opdrachten

  

2.360

3.730

4.981

3.861

4.936

7.425

‒ 2.489

 

In- en uitbesteding

2.360

3.730

4.981

3.861

4.936

7.425

‒ 2.489

Bijdrage aan agentschappen

31.192

30.311

32.310

54.546

52.840

29.967

22.873

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

31.192

30.311

32.310

54.546

52.840

29.967

22.873

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

67.961

64.768

58.969

57.775

55.207

46.784

8.423

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

11.052

11.733

12.718

12.728

11.619

4.546

7.073

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

56.909

53.035

46.251

45.047

43.588

42.238

1.350

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

91

157

208

123

215

195

20

 

GRAZ (ECML) en PISA

91

157

208

123

215

195

20

Garantie-uitgaven

0

184

     
 

Garantie-uitgaven

 

184

     

Ontvangsten

  

8.795

7.936

9.173

10.287

8.855

7.391

1.464

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 is € 398,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 87,8 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 364,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de toevoeging van de loonbijstelling van € 215,4 miljoen en de extra middelen voor het voortgezet onderwijs van € 150 miljoen, die volgen uit het convenant «extra geld voor werkdrukverlichting» en «tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021» (Stcrt. 2019, 64683).

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is per saldo € 14,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de loonbijstelling van € 16,9 miljoen. Daartegenover is in 2019 € 3,5 miljoen van de verkregen loonbijstelling over 2019 overgeboekt ten behoeve van SIVON.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet, voor de pilots zomerscholen en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ict. De pilots zomerscholen hebben als doel om het aantal doubleurs te verminderen door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is € 9,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door minder aanvragen op de doorstroomregelingen. Bij het convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021 (Stcrt. 2019, 64683) is besloten € 10,6 miljoen onderuitputting op subsidies primair onderwijs en voortgezet onderwijs in te zetten voor individuele scholingsrechten in het primair onderwijs.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbe-gaafden. De realisatie ligt € 2,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er minder opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 22,9 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer een verhoging van € 15,7 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het overige verschil wordt verklaard door overboekingen voor diverse projecten van DUO, zoals doorontwikkelen BRON.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 7,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar middelen overboeken naar artikel 3.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 1,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2019 is € 1,5 miljoen meer ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetaling van onterecht betaalde subsidies.

4.3 Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 19 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

1

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1

35%

37%

38%

37%

2

Studenttevredenheid2

    
  

Cijfer opleiding

7

7,1

  

Cijfer instelling

6,6

6,7

  

Percentage tevreden over school en studie3

   

62%

X Noot
1

Bron: ROA. Cijfers over 2019 worden verwacht mei 2020.

X Noot
2

Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten.

X Noot
3

Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren en worden deze niet getoond.

Tabel 20 Studenten middelbaar beroepsonderwijs (aantallen x 1.000)1
  

2015

2016

2017

2018

2019

1

Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», (uitgezonderd 2018 en 2019) vavo)2

446,6

454,1

459

492,4

501,9

 

Bol

355,9

359,3

357,7

373,6

372,4

 

Bbl

90,5

94,8

101,3

118,8

129,5

 

Deeltijd-bol

0,2

0

0

0

0

 

Vavo

9,3

9,7

9,8

9,5

9,2

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)3

8,1

8

8,1

8,3

8,2

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand

X Noot
2

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
3

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit het 1cijferbestand van DUO plus de vavo studenten.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend is het sectorbeeld 2019 van de commissie Kwaliteitsafspraken (ckmbo) en de beleidsdoorlichting over de periode 2014-2019 gepubliceerd. Uit de beleidsdoorlichting kan men concluderen dat de kwaliteit in het middelbaar beroepsonderwijs zich in de afgelopen jaren positief ontwikkeld heeft. Kanttekening hierbij is dat er nog verbetering mogelijk is in het inzichtelijk krijgen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. De samenvattende conclusie van het sectorbeeld is dat de kwaliteitsagenda’s, die de mbo-instellingen voor de periode 2019-2023 hebben gemaakt, een stevige grondslag bieden om deze stijgende lijn in de komende jaren door te zetten.

De beleidsdoorlichting levert een positief beeld op van de ontwikkeling van het mbo. De omgeving van het mbo verandert echter snel. Het mbo wordt geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen en vraagstukken die het mbo voor een duidelijke opgave stelt. Gezien deze opgaven en de conclusies van de beleidsdoorlichting en de sectorrapportage, zijn er drie uitgangspunten voor het beleid gericht op de mbo-sector van belang. De punten zijn:

  • verbinding met de regio staat centraal;

  • meer samenwerking, minder concurrentie;

  • versterking van de beroepskolom vo-mbo-ho.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 21 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 4 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

3.964.746

4.478.441

4.333.854

4.424.079

5.275.175

4.539.026

736.149

Waarvan garantieverplichtingen

34.560

5.866

‒ 20.656

110.994

‒ 7.208

0

‒ 7.208

Waarvan overige verplichtingen

3.930.186

4.472.575

4.354.510

4.313.085

5.282.383

4.539.026

743.357

Uitgaven

4.065.903

4.118.177

4.209.212

4.601.918

4.654.063

4.596.476

57.587

          

Bekostiging

  

3.686.725

3.704.063

3.786.795

4.151.144

4.210.160

4.134.041

76.119

 

Hoofdbekostiging

 

3.381.311

3.278.808

3.298.079

3.607.090

3.678.920

3.585.802

93.118

  

Bekostiging mbo-instellingen1

3.268.662

3.210.597

3.229.517

3.537.697

3.608.204

3.514.492

93.712

  

Bekostiging kbb's

46.012

      
  

Bekostiging Caribisch Nederland

6.600

7.020

6.109

5.491

5.316

7.408

‒ 2.092

  

Bekostiging vavo

60.037

61.190

62.454

63.902

65.400

63.902

1.498

 

Kwaliteitsafspraken

 

214.086

298.623

366.000

399.635

417.800

417.260

540

  

Investeringsbudget

187.449

179.935

183.600

196.069

381.300

380.760

540

  

Resultaatsafhankelijk budget

26.637

118.688

182.400

203.566

36.500

36.500

0

 

Aanvullende bekostiging

 

91.327

126.632

122.716

144.419

113.440

130.979

‒ 17.539

  

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

13.939

15.003

15.000

14.938

   
  

Regionaal Investeringsfonds

11.218

15.834

20.691

22.729

21.676

42.063

‒ 20.387

  

Salarismix Randstadregio's

 

41.277

42.293

47.591

48.397

48.528

‒ 131

  

Regionaal programma

  

30.400

30.400

30.400

30.400

0

  

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

 

4.968

10.000

10.000

10.000

9.988

12

  

Gelijke kansen

  

4.332

18.761

2.967

0

2.967

  

Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen

30.400

30.400

     
  

Programmagelden regio's

19.150

19.150

     
  

Convenanten met RMC-regio's

16.620

0

     

Subsidies

  

229.039

254.258

235.308

246.410

241.277

240.493

784

 

Subsidieregeling praktijkleren

188.825

188.450

196.500

201.500

204.048

204.548

‒ 500

 

Permanent leren

    

464

7.250

‒ 6.786

 

Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal

3.930

11.688

14.072

22.780

16.007

12.000

4.007

 

Loopbaanorientatie

1.700

737

1.462

2.949

3.234

2.253

981

 

ROC Leiden

 

32.458

7.017

525

   
 

Pilots laaggeletterdheid

5.000

      
 

Overige subsidies

29.584

20.925

16.257

18.656

17.524

14.442

3.082

Opdrachten

  

17.351

11.642

15.567

8.573

8.238

4.363

3.875

 

In- en uitbesteding

3.644

3.515

6.214

4.228

3.590

4.363

‒ 773

 

Caribisch Nederland

13.707

8.127

9.353

4.345

4.648

0

4.648

Bijdragen aan agentschappen

21.191

29.760

24.328

21.108

17.831

21.690

‒ 3.859

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

17.372

27.312

22.128

18.312

15.539

19.190

‒ 3.651

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

3.819

2.448

2.200

2.796

2.292

2.500

‒ 208

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

20.833

3.984

51.901

54.910

54.998

64.295

‒ 9.297

 

College voor Toetsen en Examens

     

4.467

‒ 4.467

 

Wet SLOA

     

3.784

‒ 3.784

 

SBB

20.833

3.984

51.901

54.910

54.998

56.044

‒ 1.046

Bijdragen aan medeoverheden

90.764

114.470

95.313

119.773

121.559

131.594

‒ 10.035

 

RMC's

32.550

33.350

34.068

35.309

35.309

35.309

0

 

Educatie

56.700

57.548

58.985

60.391

60.356

60.356

0

 

Caribisch Nederland

1.514

1.722

2.260

1.480

7.437

16.729

‒ 9.292

 

Regionaal Programma

0

21.850

0

22.593

18.457

19.200

‒ 743

Ontvangsten

  

10.875

3.338

2.786

6.742

3.875

3.000

875

X Noot
1

Vanaf 2018 inclusief de bekosting van het groen mbo-onderwijs.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 57,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Per 2019 zijn de twee afzonderlijke budgetten die enerzijds voor de roc’s en vakinstellingen en anderzijds voor de aoc’s beschikbaar waren, samengevoegd tot één landelijk budget voor alle mbo-instellingen. Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl) en de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). De cascadebekostiging, waarbij rekening werd gehouden met het aantal verblijfsjaren van een mbo-student, is afgeschaft. De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2019 is € 93,7 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loonbijstelling tranche 2019.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2019 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2019 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2017, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2017. In 2019 is € 1,5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loonbijstelling tranche 2019.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Alle mbo-instellingen hebben een kwaliteitsagenda ingediend om aanspraak te kunnen maken op het investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget voor de kwaliteitsafspraken over de periode 2019-2022. De commissie kwaliteitsafspraken mbo heeft in het voorjaar van 2019 de kwaliteitsagenda’s beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.

Resultaatafhankelijk budget

In 2019 was als onderdeel van de kwaliteitsafspraken over de periode 2015-2018 nog een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten. Dit bedrag is uitgekeerd aan de mbo-instellingen die goede resultaten hebben bereikt bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten in het schooljaar 2017-2018.

Aanvullende bekostiging

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal investeringsfonds mbo zijn in de periode 2014 t/m 2019 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen. Deze aanvragen moeten bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio financieel bijdragen. Wegens succes is het fonds in 2019 verlengd. In 2019 is € 21,7 miljoen uitgekeerd. Dat is € 20,4 miljoen minder dan in de vastgestelde begroting staat. Dit is met name te verklaren door een meerjarige kasschuif van € 20,0 miljoen om de beschikbare middelen voor de RIF-regeling 2019-2022 in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Salarismix Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de randstadregio’s. Hiervoor was in 2019 € 48,4 miljoen beschikbaar. Van dit bedrag is 75% ingezet om docenten aan de hand van behaalde competenties in een hogere schaal te benoemen. De overige 25% is ingezet om extra docenten en instructeurs aan te nemen met als doel de werkdruk te verminderen. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin over het geheel genomen behaald.

Regionaal programma

In 2019 zijn alle 39 RMC-regio’s (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. In 2019 is de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie in werking getreden, waarmee de aanpak structureel is geborgd. Voor de uitvoering van de regionale programma’s was in 2019 in totaal € 49,6 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,4 miljoen via de contactschool naar de regio gekomen en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio gegaan (zie bijdrage aan medeoverheden).

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

Via de regeling «tijdelijke voorziening leermiddelen» is in 2019 € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past.

Gelijke kansen

De middelen voor Gelijke kansen zijn in 2019 besteed aan de regeling doorstroom mbo-hbo en de regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo. De realisatie in in 2019 € 3,0 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name door de betaling van € 2,8 miljoen aan subsidies die in 2018 al toegekend waren voor de regeling doorstroom mbo-hbo.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. Het budget bedroeg in 2019 € 204,0 miljoen, waarvan het grootste deel (€ 196,8 miljoen) bestemd was voor het mbo en de overige middelen bestemd waren voor de compartimenten vmbo, hbo en wo. In de regeling geldt een maximum subsidiebedrag van € 2700 per volledige praktijk- of werkleerplaats. De budgetten voor het mbo en het hbo waren niet toereikend om dit maximale bedrag uit te keren. Werkgevers ontvingen maximaal € 2217 per praktijkleerplaats in het mbo en maximaal € 876 per praktijkleerplaats in het hbo.

Permanent leren

Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen (permanent leren). In 2019 zijn de beschikbare OCW middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de subsidieregeling flexibilisering mbo voor volwassenen en de verkenning van een digitaal scholingsoverzicht. De realisatie is in 2019 € 6,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name door een kasschuif van € 4,9 miljoen om de middelen voor de subsidieregeling flexibilisering mbo in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Tel mee met Taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2019 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan Tel mee met Taal dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit actieplan worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook worden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere loopbaanbegeleiding (LOB) van jongeren in vo en mbo, te weten via het Expertisepunt LOB dat vo- en mbo-scholen ondersteunt bij de professionalisering van LOBen bij betere doorstroom vo-mbo-ho. Daarnaast worden de middelen gebruikt voor het project LOB-Gelijke Kansen, gericht op ontwikkeling van LOB competenties van mbo-jongeren in een achterstandspositie en de portal Kies MBO met relevante informatie over mbo opleidingen, die helpt bij het kiezen van een vervolgopleiding in het mbo.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op Sint Eustatius om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren. De middelen voor Caribisch Nederland waren in zijn geheel begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,6 miljoen lager dan in de vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de herverdeling van de DUO-budgetten over de artikelen en een bijdrage voor de problematiek bij DUO in onderhoud en vervanging van ICT.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2019 € 4,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat deze middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (voortgezet onderwijs). Daarnaast is het budget in 2019 met € 2,5 miljoen opgehoogd in verband met de gewijzigde opzet van de Staatsexamens NT2. Dit bedrag is daarna tevens overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2019 is € 3,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat er middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito. Daarnaast was de bijdrage aan het vo voor het onderdeel SLOA lager dan geraamd.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB heeft middelen ontvangen om de wettelijke taken uit te voeren. Hiermee is door SBB een bijdrage geleverd aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit proces omvat zowel het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur, als het werven en accrediteren van leerbedrijven. Daarnaast zorgt SBB voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert zij de kwaliteit van deze praktijkplaatsen.

Bijdragen aan medeoverheden

RMC’s

Gemeenten hebben met de RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er vervolgens samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2019 was hiervoor € 35,3 miljoen beschikbaar.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Gemeenten besteden dit budget aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2019 € 9,3 miljoen lager dan in de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de opdrachten van € 5,1 miljoen voor Caribisch Nederland onder het instrument opdrachten gerealiseerd worden in plaats van onder het instrument bijdrage aan medeoverheden. Daarnaast is er vertraging in het masterplan onderwijshuisvesting en kunnen betalingen pas later plaatsvinden dan eerder voorzien. De hiervoor benodigde budgetten zijn via een kasschuif in de juiste jaren geplaatst op artikel 1 (Primair onderwijs), waar de middelen vanaf 2020 beheerd zullen worden.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2019 een bedrag van € 18,4 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt. De realisatie is in 2019 € 0,7 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door een administratieve fout waardoor er in 2018 € 0,7 miljoen meer betaald is, terwijl dit pas in 2019 had moeten gebeuren.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 3,9 miljoen in 2019 zijn het gevolg van, onder andere, afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

4.4 Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen
Tabel 22 Kengetallen

Kengetal

 

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

1

Studenttevredenheid1

Hbo

75,6%

75,8%

72,9%

 

Wo

84,9%

85,2%

83,9%

 

2

Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2

 

18,9%

18,8%

19,1%

19,1%

3

Uitval 1e jaar3

Hbo

15,1%

15,0%

16,0%

15,5%

Wo

5,7%

6,0%

6,7%

7,1%

X Noot
1

Bron: Nationale Studenten Enquête. Voor 2018/19 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.

X Noot
2

Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS).

X Noot
3

Bron: DUO. Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.

Tabel 23 Studenten hoger onderwijs (aantallen x 1.000)

1

Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

  

hbo voltijd associate degree

4,1

4,3

5,4

6,9

8,7

  

hbo voltijd bachelor

388,9

392,8

396,0

394,9

396,8

  

hbo voltijd master

3,2

3,5

4,1

4,8

5,3

  

hbo deeltijd associate degree

1,9

2,4

3,2

4,0

5,2

  

hbo deeltijd bachelor

35,1

34,7

35,8

36,8

38,9

  

hbo deeltijd master

8,8

8,4

7,7

7,8

7,9

  

Totaal hbo

442,0

446,1

452,2

455,2

462,8

        
  

wo voltijd bachelor

158,4

162,7

171,1

182,0

191,5

  

wo voltijd master

95,7

98,4

102,0

105,8

108,8

  

wo deeltijd bachelor

1,8

1,6

1,7

1,7

1,5

  

wo deeltijd master

3,4

3,3

3,2

3,2

3,0

  

Totaal wo

259,3

266,0

278,0

292,7

304,8

  

Bron: 1cijferho

     
        

2

Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1

2015

2016

2017

2018

2019

  

hbo voltijd associate degree

1,0

1,1

1,1

1,2

1,4

  

hbo voltijd bachelor

57,1

58,7

62,5

64,1

61,8

  

hbo voltijd master

1,3

1,3

1,3

1,5

1,9

  

hbo deeltijd associate degree

0,6

0,5

0,5

0,8

0,9

  

hbo deeltijd bachelor

6,9

6,5

5,8

6,0

5,9

  

hbo deeltijd master

2,2

2,5

2,4

2,2

2,0

  

Totaal hbo

69,1

70,6

73,6

75,8

73,9

        
  

wo voltijd bachelor

33,5

33,4

34,0

34,0

35,4

  

wo voltijd master

38,7

40,0

41,0

42,7

44,3

  

wo deeltijd bachelor

0,4

0,3

0,2

0,2

0,2

  

wo deeltijd master

1,4

1,1

1,1

1,1

1,1

  

Totaal wo

74,0

74,8

76,3

78,0

81,0

  

Bron: 1cijferho

     

3

Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)2

 

2016

2017

2018

2019

  

hbo

 

7,1

7,2

7,5

7,5

  

wo

 

7,0

7,1

7,4

7,5

4

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)

   

2018/19

 
    

2.060

 
X Noot
1

De aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen nu, idem aan 2018, inclusief het groene onderwijs en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de jaarverslagen 2015 tot en met 2017.

X Noot
2

Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2019 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

C. Beleidsconclusies

Strategische agenda hoger onderwijs 2019 en beleidsdoorlichting artikel 6 en artikel 7

Op 2 december 2019 is de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797) aan beide Kamers verzonden. Daarmee is invulling gegeven aan artikel 2.4, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW). In deze agenda wordt aangegeven dat Nederland kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk onderwijs heeft. Een unieke combinatie die behouden moet blijven. Daartoe is het nodig dat overheid en instellingen de komende jaren werken aan optimale samenwerking met elkaar en tussen instellingen en aan het terugdringen van onnodige concurrentie. Het doel daarvan is om de druk in het hoger onderwijs en onderzoek te verminderen, en om internationaal competitief te blijven.

Naast deze overkoepelende doelstelling worden in deze agenda vier ambities geagendeerd die het Ministerie van OCW de komende jaren wil ondersteunen en faciliteren waar nodig:

  • 1. toegankelijker hoger onderwijs en groter studentsucces;

  • 2. flexibel hoger onderwijs;

  • 3. betere aansluiting op de arbeidsmarkt en samenleving;

  • 4. regionale verankering en internationale samenwerking.

Deze agenda is ook de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 6 (hbo) en 7 (wo) die in 2019 heeft plaatsgevonden. Op een aantal belangrijke aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting wordt ingegaan in het hoofdstuk over implementatie namelijk het belang van relevante en actuele beleidsinformatie en een heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden.

In lijn met de beleidsreactie zet het Ministerie van OCW er op in om de ambities uit deze agenda meetbaar te maken en te monitoren.Voor de totstandkoming van de agenda is gesproken met vrijwel alle universiteiten en hogescholen, studenten, medezeggenschap, docenten, onderzoekers en vakbonden. De inbreng is zeer waardevol geweest.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 24 Budgettaire gevolgen beleid van artikel 6 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

2.874.883

2.867.843

3.213.191

3.461.463

3.552.945

3.258.567

294.378

Waarvan garantieverplichtingen

25.983

70.434

53.643

22.410

10.580

0

10.580

Waarvan overige verplichtingen

2.848.900

2.797.409

3.159.548

3.439.053

3.542.365

3.258.567

283.798

Uitgaven

  

2.811.099

2.833.160

2.925.976

3.262.539

3.399.821

3.277.742

122.079

          

Bekostiging

  

2.756.130

2.773.809

2.868.197

3.185.040

3.310.594

3.199.939

110.655

 

Hoofdbekostiging

 

2.578.000

2.584.417

2.713.021

3.185.040

3.190.628

3.082.719

107.909

  

Onderwijsdeel hbo

2.507.785

2.505.033

2.630.368

3.091.346

3.091.440

2.981.838

109.602

  

Deel ontwerp en ontwikkeling

70.046

70.915

72.439

80.191

83.670

81.751

1.919

  

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

 

8.346

10.171

13.503

15.518

19.130

‒ 3.612

  

Bekostiging experimenten open bestel

       
  

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

169

123

43

    
 

Prestatiebox

 

178.130

189.392

155.176

0

119.966

117.220

2.746

  

Studievoorschotmiddelen

    

119.966

117.220

2.746

  

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

178.130

189.392

155.176

    

Subsidies

  

3.798

5.569

5.001

2.077

1.013

408

605

 

Regeling stimulering Bèta/techniek

2758

4289

3.143

   

0

 

Overig

1.040

1.280

1.858

2.077

1.013

408

605

Opdrachten

  

271

      
 

Uitbesteding

271

      

Bijdragen aan agentschappen

17.613

17.540

14.089

12.969

13.177

15.987

‒ 2.810

  

Dienst Uitvoering Onderwijs

17.613

17.540

14.089

12.969

13.177

15.987

‒ 2.810

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

31.096

36.242

38.689

62.453

75.037

61.408

13.629

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

28.696

29.477

29.329

48.963

60.813

48.513

12.300

 

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

2.400

2.949

5.720

9.238

9.292

9.292

0

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)²

 

3.816

3.640

4.252

4.932

3.603

1.329

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.191

      
 

Stichting Studiekeuze 123³

2.191

      

Ontvangsten

  

1.288

1.903

1.358

2.057

3.998

1.213

2.785

Tabel 25 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 7 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

4.235.203

4.391.850

4.663.507

5.038.007

5.422.362

4.928.814

493.548

Waarvan garantieverplichtingen

‒ 22.983

0

‒ 22.983

‒ 22.983

‒ 22.983

0

‒ 22.983

Waarvan overige verplichtingen

4.258.186

4.391.850

4.686.490

5.060.990

5.445.345

4.928.814

516.531

Uitgaven

  

4.210.383

4.328.205

4.443.628

4.860.007

5.132.352

4.898.729

233.623

Bekostiging

  

4.178.621

4.298.116

4.416.577

4.829.573

5.101.096

4.868.771

232.325

 

Hoofdbekostiging

4.042.961

4.153.232

4.300.299

4.829.573

5.028.684

4.797.809

230.875

  

Onderwijsdeel wo

1.675.277

1.731.117

1.831.298

2.196.748

2.281.781

2.161.085

120.696

  

Onderzoeksdeel wo

1.750.117

1.768.756

1.800.009

1.962.582

2.060.420

1.964.932

95.488

  

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

617.567

653.359

668.992

670.243

686.483

671.792

14.691

 

Prestatiebox

135.660

144.884

116.278

0

72.412

70.962

1.450

  

Studievoorschotmiddelen

    

72.412

70.962

1.450

  

Profilering en zwaartepuntvorming

       
  

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

135.660

144.884

116.278

    

Subsidies

4.709

3.160

2.553

3.573

3.675

4.641

‒ 966

 

Subsidieregeling Sirius programma

1.726

      
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

265

      
 

Open en online onderwijs

 

1.027

988

1.674

1.840

2.000

‒ 160

 

Overig

 

2.718

2.133

1.565

1.899

1.835

2.641

‒ 806

Opdrachten

1.374

2.716

1.851

2.404

2.536

2.024

512

 

Uitbesteding

1.374

2.716

1.851

2.404

2.536

2.024

512

Bijdragen aan ZBO's/RWT

4.032

      
 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

4.032

      

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

21.647

24.213

22.647

24.457

25.045

23.293

1.752

 

Organisaties

21.647

24.213

22.647

24.457

25.045

23.293

1.752

Ontvangsten

  

592

2.253

1.364

172

9

16

‒ 7

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt voor het hbo € 122,1 miljoen en voor het wo € 233,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 2,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 110,7 miljoen en voor het wo met € 232,3 miljoen verhoogd.Dit betreft:

  • aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2019 (hbo € 31,7 miljoen en wo € 47,2 miljoen);

  • de verdeling van de loonbijstelling tranche 2019 (hbo € 75,0 miljoen en wo € 101,6 miljoen);

  • de generaal beschikbaar gestelde intensiveringsmiddelen (hbo € 10,0 miljoen en wo € 27,0 miljoen ) voor de bekostiging van bèta/techniek-opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en in het wetenschappelijk onderwijs;

  • de doorverdeling ( € 55,0 miljoen) van de extra onderzoeksmiddelen uit het Regeerakkoord voor de sectorplannen Bèta/Techniek en Social Sciences Humanities;

  • een verlaging (hbo ‒ € 1,4 miljoen) van de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Er werden minder vouchers toegekend dan geraamd;

  • diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo ‒ € 4,6 miljoen en wo € 1,5 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;

  • c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Het doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs.

In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen. Bekostigde instellingen hebben meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats in 2021. Het aantal aangevraagde vouchers in 2019 lag lager dan de raming. De realisatie in 2019 is daardoor € 3,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 2,2 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek teruggezet naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant van € 1,4 miljoen valt vrij.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen ruim 400 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie van de experimenten en in de strategische agenda is aangekondigd dat de ruimte voor flexibele inrichting van opleidingen op basis van leeruitkomsten, zoals die in de pilots geldt, structureel wordt verankerd in de WHW. Mits het oordeel van de NVAO over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in de pilots positief is. Met het oog op die structurele verankering in de WHW wordt de eindevaluatie van de pilots flexibilisering naar voren gehaald, deze was eerst voorzien in 2021 maar zal nu in 2020 plaatsvinden.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is, en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen geldt vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen beoordeelt in 2019 en 2020. Met de instellingen is daarom afgesproken dat zij in 2019 en 2020 de studievoorschotmiddelen ontvangen in de lumpsum. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De subsidieregeling open en online is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.

Onder begeleiding van SURF zijn in 2019 15 projecten gestart; 9 voor de pijler online onderwijs en 6 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten 

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7. Het budget voor bijdragen aan agentschappen (DUO) wordt per saldo met € 2,8 miljoen verlaagd. Enerzijds betreft het een verlaging (€ 3,8 miljoen) veroorzaakt door de herverdeling (op totaalniveau budgetneutraal) van de basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het ministerie van OCW. Anderzijds betreft het verhogingen voor investeringen onderhoud en vervanging ICT-systemen bij DUO(€ 0,8 miljoen) en de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2019 (€ 0,2 miljoen).

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s 

NWO

Het Praktijkgericht onderzoek van hogescholen groeit uit tot een eigenstandige en hoogwaardige vorm van onderzoek met een sterke binding met maatschappij en economie en een duidelijk eigen positie in het kennisbestel. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA (onderdeel van NWO) stimuleert en richt de verdere vernieuwing en uitbouw van het onderzoek aan hogescholen. In 2019 honoreerde Regieorgaan SIA daartoe 379 projecten (van 596 ontvankelijke indieningen) in 16 verschillende regelingen. In 2019 zijn 175 projecten gestart. Ultimo 2019 waren er 688 projecten in uitvoering.

Het budget voor het praktijkgericht onderwijs is met € 12,3 miljoen verhoogd in verband met:

  • een toevoeging (€ 4,0 miljoen) vanuit het ministerie van LNV (Fonds jonge boeren) voor het programma Praktijkgericht Onderzoek ten behoeve van coaching en opleiding op het vlak van agrarische bedrijfsopvolging;

  • een toevoeging (€ 6,6 miljoen) vanuit het ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;

  • een toevoeging (€ 1,2 miljoen) vanuit het ministerie van EZK in het kader van stimulering van innovatie bij kleine MKB-bedrijven via verbreding van de GoChem regeling via NWO;

  • een toevoeging van € 0,5 miljoen voor de OCW-programma’s Postdoc/City Deals Kennis.

Promotiebeurs voor Leraren

Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2019 is via NWO aan 58 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken. In 2019 is deze bijdrage verhoogd met € 1,3 miljoen. Dit met name als gevolg van aanvullende werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsafspraken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies. De verhoging in 2019 van € 2,8 miljoen wordt met name veroorzaakt door incidentele inhoudingen op in voorgaande jaren verstrekte rijksbijdrage van een aantal hogescholen.

4.5 Beleidsartikel 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etcetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen beleid
Tabel 26 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 8 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

14.645

11.001

13.080

13.236

12.426

12.785

‒ 359

 

Uitgaven

  

12.669

12.281

11.625

12.496

12.678

12.785

‒ 107

810

           

Subsidies

1.559

1.595

856

820

179

321

‒ 142

114

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

724

632

      
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

600

600

600

600

    
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

135

211

186

155

114

196

‒ 82

114

 

Overige incidentele subsidies

100

152

70

65

65

125

‒ 60

 

Opdrachten

359

1.002

56

0

105

207

‒ 102

0

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

33

61

30

 

71

100

‒ 29

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

22

3

23

 

34

107

‒ 73

 
 

EU-Voorzitterschap

304

938

3

     

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

10.301

9.234

10.287

11.250

11.883

11.831

52

185

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

135

135

135

   

0

 
 

Nuffic

3.505

3.566

3.838

3.875

3.858

3.858

0

 
 

Nederlandse Taalunie

4.140

2.806

2.821

2.727

2.762

2.799

‒ 37

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 
 

Unesco

    

130

20

110

 
 

OESO CERI

69

71

74

77

81

77

4

 
 

Fulbright Center

368

368

368

468

368

368

0

 
 

DCCIC

90

90

    

0

 
 

Stichting Ons Erfdeel

185

185

185

185

185

185

0

185

 

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.779

1.963

2.208

2.989

3.066

3.074

‒ 8

 
 

EU-programma's en activiteiten

 

20

 

40

 

20

‒ 20

 
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

    

600

600

0

 
 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

  

628

859

803

800

3

 

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

450

450

426

426

511

426

85

511

 

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

450

450

426

426

511

426

85

511

Ontvangsten

  

113

1

24

113

121

99

22

 
E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 0,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Subsidies

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, VSNU, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB, LSVB en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen het Ministerie van OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van het Ministerie van OCW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nuffic

Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation (DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar artikel 14 (cultuur).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van Nuffic en Cinop. De omvang van het Europese programma Erasmus+ en de daarbij behorende uitvoeringskosten zijn sterk gestegen. De ophoging van de OCW-bijdrage aan het Agentschap volgt de ophoging van de Europese Commissie aan het Agentschap.

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken).

Tabel 27 Homogene Groep Internationale Samenwerking (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.155

3.155

2.858

2.873

2.873

2.873

 

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

51.688

52.588

49.001

51.437

52.770

51.437

1.333

Internationaal beleid (artikel 8)

810

886

932

766

825

807

18

Cultuur (artikel 14)

5.393

5.739

4.640

4.617

4.617

4.617

 

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

454

454

454

454

454

454

 

Apparaatskosten (artikel 95)

   

139

144

139

5

Totaal

61.500

62.822

57.885

60.286

61.683

60.327

1.356

Toelichting

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van het Ministerie van OCW per artikel weer.

4.6 Beleidsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan LeerKracht van Nederland (Kamerstukken II 2007/08, 27923, nr. 45), het in mei 2011 uitgebrachte actieplan Leraar 2020, een krachtig beroep! (Kamerstukken II 2010/11, 32500 VIII, nr. 176) en de in oktober 2013 opgestelde Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil (Kamerstukken II 2013/14, 27923, nr. 171 en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Regionale aanpak lerarentekort

De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend hierop kan het volgende opgemerkt worden rondom het lerarenbeleid.

De arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel (leraren, schoolleiders, ondersteunend onderwijspersoneel) functioneert vooral regionaal. Hier treffen vraag en aanbod elkaar. Samenwerking op het gebied van de arbeidsmarkt in de regio draagt dus ook bij aan het vinden van oplossingen voor het probleem van de huidige en geraamde tekorten. Mede om die reden wordt vanaf 2018 de regionale aanpak van de tekorten gestimuleerd. De landelijke tafel voor de aanpak van de tekorten heeft daarvoor een subsidieregeling vastgesteld. De regeling is gericht op de verdere stimulering van de regionale samenwerking tussen schoolbesturen en lerarenopleidingen en op het aanpakken van personeelstekorten in het po (inclusief het (v)so), vo en mbo. In 2019 hebben 57 regio's een beroep gedaan op de subsidieregeling. Dit is boven verwachting en geeft de grote bereidheid en noodzakelijkheid aan om gezamenlijk aan de slag te gaan met de aanpak van de tekorten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 28 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 9 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

168.537

188.280

152.191

138.490

178.784

168.559

10.225

Uitgaven

  

209.749

208.594

162.367

140.384

172.073

168.555

3.518

          

Bekostiging

  

18.720

24.612

27.820

26.720

29.242

32.894

‒ 3.652

 

Aanvullende bekostiging

18.720

24.612

27.820

26.720

29.242

32.894

‒ 3.652

  

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

18.720

24.612

27.820

26.720

29.242

32.894

‒ 3.652

Subsidies

177.228

167.251

125.339

109.289

136.960

126.721

10.239

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

111.722

115.534

109.945

103.380

   
 

Lerarenbeurs

    

77.559

82.060

‒ 4.501

 

Zij-instroom

    

42.540

25.588

16.952

 

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

20.366

16.774

2.625

687

   
 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

16.779

17.418

63

    
 

Wet Beroep leraar en Lerarenregister

    

738

2.945

‒ 2.207

 

Verankering academische opleidingsschool

2.383

1.120

     
 

InnovatieImpuls Onderwijs

385

      
 

Onderwijscoöperatie

2.908

3.015

2.945

822

   
 

Promotiebeurs voor leraren

7.610

6.502

3.251

    
 

Projecten professionalisering

1.327

1.092

3.899

1.665

   
 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

4.733

654

     
 

Caribisch Nederland

2.308

      
 

Overige projecten

6.707

5.142

2.611

2.735

16.123

16.128

‒ 5

Opdrachten

7.302

10.908

3.654

1.623

2.289

3.368

‒ 1.079

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

7.302

3.837

2.685

1.497

2.289

3.368

‒ 1.079

 

Leraren- en schoolleidersregister

 

7.071

969

126

   

Bijdrage aan agentschappen

6.499

5.823

5.554

2.752

3.582

5.572

‒ 1.990

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

6.499

5.823

5.554

2.752

3.582

5.572

‒ 1.990

Ontvangsten

  

7.596

12.319

11.319

9.812

8.307

9.000

‒ 693

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 is € 3,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De verplichtingen zijn € 10,2 miljoen hoger dan in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een ophoging van het budget voor de regeling zij-instroom en door meer verplichtingen op de aanvullende bekostigingsregeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Voor het schooljaar 2019-2020 zijn er 16 nieuwe (aspirant-)opleidingsscholen verplicht in 2019.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 3,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 10,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door het extra budget voor de regeling zij-instroom om alle subsidie-aanvragen toe te kennen. Voor de zij-instroom is er bij Voorjaarsnota € 4 miljoen extra beschikbaar gekomen en bij Najaarsnota nog eens € 11,2 miljoen extra vanuit de eindejaarsmarge. Tegelijkertijd was er een meevaller op de lerarenbeurs van € 4,5 miljoen, omdat er minder subsidie-aanvragen zijn ingediend dan verwacht.

4.7 Beleidsartikel 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl

C. Beleidsconclusies

In 2019 hebben geen grote beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de studiefinanciering, met uitzondering van een herziening van de boete-systematiek bij het te laat stopzetten van het studenten-reisproduct. Eén van de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2019 is dat studenten alleen nog maar een ov-boete hoeven te betalen als ze ook daadwerkelijk met hun studentenreisproduct hebben gereisd, nadat ze daar geen recht meer op hadden. Als gevolg van deze en andere maatregelen (Kamerstukken II 2017/18, 23645, nr. 653), is het bedrag dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) per saldo aan ov-boetes heeft opgelegd gedaald van € 32,8 miljoen (in 2018) naar € 12,2 miljoen (in 2019).

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 29 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 11 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.317.390

5.583.226

‒ 265.836

Uitgaven

  

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.317.390

5.583.226

‒ 265.836

          

Inkomensoverdracht

  

2.261.813

3.202.597

1.496.930

3.251.767

2.248.346

2.201.267

47.079

 

Basisbeurs

1.307.103

1.014.122

741.403

503.228

338.654

380.511

‒ 41.857

  

Gift ( R)

1.045.073

1.075.460

1.108.885

1.210.960

1.099.286

1.085.819

13.467

  

Prestatiebeurs (NR)

262.030

‒ 61.338

‒ 367.482

‒ 707.732

‒ 760.632

‒ 705.308

‒ 55.324

 

Aanvullende beurs

736.390

757.761

777.233

808.533

810.377

834.064

‒ 23.687

  

Gift ( R)

579.340

585.282

608.481

672.109

665.431

661.126

4.305

  

Prestatiebeurs (NR)

157.051

172.479

168.752

136.424

144.946

172.938

‒ 27.992

 

Reisvoorziening

167.521

1.420.507

‒ 41.301

1.631.598

965.521

957.621

7.900

  

Gift (R)

594.044

639.958

668.643

718.370

744.544

741.716

2.828

  

Prestatiebeurs (NR)

    

175.475

150.076

25.399

  

Bijdrage studerenden aan OV-contract (R)

‒ 811.239

‒ 824.622

‒ 832.335

‒ 810.274

‒ 912.229

‒ 866.639

‒ 45.590

  

Kosten contract OV-bedrijven (R )

384.717

1.605.171

122.391

1.723.502

957.731

932.468

25.263

 

Overige uitgaven

50.798

10.207

19.595

308.408

133.794

29.071

104.723

  

Overige uitgaven relevant ( R)

97.552

117.723

285.356

77.750

93.059

90.082

2.977

  

Caribisch Nederland ( R)

3.013

3.320

3.491

3.210

3.340

3.860

‒ 520

  

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

‒ 49.767

‒ 110.836

‒ 269.252

227.448

37.395

‒ 64.871

102.266

Leningen

1.974.217

2.500.210

2.934.328

2.832.535

2.946.674

3.284.173

‒ 337.499

 

Rentedragende lening (NR)

1.771.421

2.238.174

2.612.321

2.480.180

2.614.154

2.900.819

‒ 286.665

 

Collegegeldkrediet (NR)

202.796

262.036

322.007

352.355

332.520

383.354

‒ 50.834

Bijdrage aan agentschappen

131.657

125.255

132.571

115.923

122.370

97.786

24.584

 

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

131.657

125.255

132.571

115.923

122.370

97.786

24.584

Ontvangsten

  

764.976

795.034

826.628

846.307

914.341

893.224

21.117

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom ( R)

154.920

128.017

106.887

95.100

78.099

91.550

‒ 13.451

 

Kortlopende vorderingen ( R)

92.801

83.054

93.778

57.673

41.091

81.045

‒ 39.954

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

517.254

583.963

625.963

693.534

795.151

720.629

74.522

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

517.254

583.963

625.963

693.534

795.151

720.629

74.522

Tabel 30 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x €1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Totaal programma-uitgaven

4.367.687

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.317.390

5.583.226

‒ 265.836

Relevante uitgaven:

2.024.157

3.327.547

2.097.483

3.711.550

2.773.532

2.746.218

27.314

Niet-relevante uitgaven:

2.343.531

2.500.515

2.466.346

2.488.675

2.543.858

2.837.008

‒ 293.150

Totaal ontvangsten

764.976

795.034

826.628

846.307

914.341

893.224

21.117

Relevante ontvangsten:

  

247.721

211.071

200.665

152.773

119.190

172.595

‒ 53.405

Niet-relevante ontvangsten:

517.254

583.963

625.963

693.534

795.151

720.629

74.522

Sinds de begroting van 2019 is er een wijziging in de weergave van de uitgaven aan de reisvoorziening. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De boekingswijze van de reisvoorziening is complex, omdat het naast de prestatiebeurssystematiek ook gaat over betalingen aan de OV-bedrijven en werkt met tegenboekingen om te voorkomen dat middelen twee keer worden geboekt (als uitgave aan het OV en als uitgave aan de student).

Het betreft vier wijzigingen. Ten eerste zijn de uitgaven die betrekking hebben op het reisproduct nu geheel zichtbaar onder de post reisvoorziening. Voorheen zat een deel van de reisvoorziening in de overige uitgaven niet-relevant. Het betrof de niet-relevante uitgaven op de toekenningen en de niet-relevante tegenboeking van de omzettingen. Dit bedrag is nu zichtbaar onder de post prestatiebeurs (Niet Relevant(NR)) zoals dit ook is opgezet bij de basisbeurs en de aanvullende beurs.

Ten tweede is de post die voorheen prestatiebeurs (Relevant (R)) werd genoemd, nu zichtbaar onder de post bijdrage studerenden aan OV-contract. Hiermee wordt duidelijker aangegeven welk bedrag studenten krijgen opgeboekt voor het gebruik van het reisproduct en dus welk bedrag zij indirect voor het reisproduct betalen aan de OV-bedrijven. Voor studenten die binnen de prestatiebeurstermijn een diploma behalen, wordt dit bedrag omgezet in een gift.

In de derde plaats is ook voor bol-studenten (beroeps opleidende leerweg) van niveau 1 en 2 het bedrag dat zij bijdragen aan het OV-contract negatief in deze post opgenomen. Aangezien deze studenten de reisvoorziening als gift krijgen zit dit bedrag tevens positief in de post reisvoorziening gift. Tot slot is de boekingsgang van de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) aangepast. Het bedrag aan RBS staat weliswaar niet apart in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, maar in tabel 11.10. Voorheen bedroeg dit een relevant bedrag waarmee de suggestie kon worden gewekt dat RBS direct een gift is. RBS is echter een prestatiebeurs, behalve voor bolstudenten van niveau 1 en 2. Omdat voorheen de RBS ook werd tegengeboekt en niet-relevant werd geboekt, waren de prestatiebeursuitgaven per saldo wel correct. In het nieuwe schema zijn de prestatiebeursuitgaven RBS opgenomen onder de niet- relevante uitgaven aan de reisvoorziening.

Bovenstaande leidt ertoe dat de uitgaven aan de reisvoorziening in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid voor de jaren tot en met 2018 niet volledig te vergelijken zijn met de uitgaven zoals ze er voor 2019 instaan. Onderstaande tabel laat zien hoe de uitgaven voor die eerdere jaren te vergelijken zijn met het huidige jaarverslag.

Was (t/m Departementaal jaarverslag 2018)

Is (vanaf 2019)

Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (NR)

Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (R)

Bijdrage studerenden aan OV-contract (R)

Reisvoorziening gift (R) exclusief bol 1–2 studenten

Reisvoorziening gift (R) inclusief bol 1–2 studenten

Reisvoorziening prestatiebeurs (R) exclusief bol 1–2 studenten

Bijdrage studerenden aan OV contract (R) inclusief bol 1–2 studenten

Reisvoorziening gift (R) inclusief boeking RBS

Reisvoorziening gift (R) exclusief boeking RBS

Reisvoorziening prestatiebeurs (R) inclusief boeking RBS

Bijdrage studerenden aan OV contract (R) exclusief boeking RBS

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2019 € 265,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 27,3 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 293,2 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 21,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 53,4 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 74,5 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2019 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 31 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Studerenden met basisbeurs

630.872

506.094

395.402

290.298

230.111

240.300

‒ 10.189

Bol

238.947

236.048

230.764

220.603

213.388

221.900

‒ 8.512

Hbo

265.655

197.812

132.213

64.064

15.235

15.400

‒ 165

Wo

126.270

72.234

32.425

5.631

1.488

3.000

‒ 1.512

(Nul)lening en geen basisbeurs

153.663

277.203

393.096

486.511

547.147

548.600

‒ 1.453

Bol

6.975

7.702

8.432

8.067

16.873

8.100

8.773

Hbo

75.663

142.916

214.365

277.321

321.903

328.300

‒ 6.397

Wo

71.025

126.585

170.299

201.123

208.371

212.200

‒ 3.829

Totaal

784.535

783.297

788.498

776.809

777.258

788.900

‒ 11.642

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2019 lager lag dan geraamd (11.642 studerenden minder).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol, hbo als wo met een basisbeurs is lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs is hoger dan geraamd in de bol. In zowel het hbo als het wo is dit aantal lager dan geraamd.

Tabel 32 Uitgaven basisbeurs (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol direct gift

103,2

85,0

79,3

82,3

80,2

77,6

2,6

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

209,5

217,0

226,0

250,2

223,1

239,7

‒ 16,6

Ho direct gift

2,4

2,7

3,4

6,0

2,9

2,0

0,9

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

730,0

770,8

800,2

872,5

793,0

766,5

26,5

Totaal

1045,1

1075,5

1108,9

1211,3

1099,3

1085,8

13,5

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 33 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol toekenningen

256,7

259,5

249,8

238,5

234,7

244,3

‒ 9,5

Bol omzettingen

‒ 208,0

‒ 217,0

‒ 226,0

‒ 250,2

‒ 226,5

‒ 239,7

13,2

Ho toekenningen

933,7

662,8

406,8

175,4

52,5

49,4

3,1

Ho omzettingen

‒ 720,4

‒ 766,6

‒ 798,0

‒ 871,5

‒ 821,4

‒ 759,3

‒ 62,1

Totaal

262,0

‒ 61,3

‒ 367,4

‒ 707,8

‒ 760,6

‒ 705,3

‒ 55,3

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

In de beroeps opleidende leerweg is in 2019 per saldo € 6,9 miljoen (€ 2,6 miljoen aan gift en ‒ € 9,5 miljoen aan prestatiebeurs) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De hogere uitgaven aan gift worden veroorzaakt door een hoger dan geraamd aantal uitwonende studenten aan een bol 1-2 opleiding. De lagere uitgaven aan prestatiebeurs worden veroorzaakt door een lager dan geraamd studentenaantal. In 2019 is in de bol € 16,6 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd. Verder is er € 3,4 miljoen prestatiebeurs omgezet in lening.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten zijn € 0,9 miljoen hoger dan geraamd. De toekenningen van basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs zijn € 3,1 miljoen hoger gerealiseerd dan begroot. De uitgaven in het hbo waren, als gevolg van een verschuiving van thuiswonende studenten naar uitwonende studenten, hoger dan geraamd, terwijl de uitgaven in het wo lager waren dan geraamd. In het wo betreft het een lager dan geraamd aantal studenten (zowel thuis- als uitwonend). In het ho is ten opzichte van de raming € 26,5 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit is het gevolg van hogere omzettingen in zowel het hbo als het wo.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 34 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol

115.390

115.226

112.894

110.724

108.074

108.800

‒ 726

Hbo

88.881

86.974

88.376

88.466

88.969

87.600

1.369

Wo

29.202

28.540

29.288

30.127

31.295

31.100

195

Totaal

233.473

230.740

230.558

229.317

228.338

227.500

838

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen aan bol-studenten is in 2019 iets lager uitgevallen dan geraamd. In het hbo zijn er iets meer beurzen verstrekt en in het wo nagenoeg het geraamde aantal.

Tabel 35 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol direct gift

239,8

228,6

224,8

228,9

229,3

225,6

3,7

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

135,4

139,7

147,2

164,2

151,3

161,8

‒ 10,5

Ho direct gift

48,1

47,1

51,3

54,6

53,5

53,3

0,2

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

156,0

169,8

185,2

224,4

231,3

220,5

10,8

Totaal

579,3

585,2

608,5

672,1

665,4

661,1

4,3

Bron: Realisatiegegevens DUO

Tabel 36 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol toekenningen

167,7

174,0

171,9

164,3

160,0

167,5

‒ 7,5

Bol omzettingen

‒ 132,8

‒ 139,8

‒ 147,3

‒ 164,2

‒ 153,3

‒ 161,8

8,5

Ho toekenningen

275,7

307,2

328,8

360,6

378,2

387,1

‒ 8,9

Ho omzettingen

‒ 153,6

‒ 168,9

‒ 184,7

‒ 224,2

‒ 239,9

‒ 220,0

‒ 19,9

Totaal

157,0

172,5

168,8

136,4

144,9

172,9

‒ 28,0

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2019 per saldo € 3,8 miljoen (€ 3,7 miljoen en ‒ € 7,5 miljoen) lager uitgekomen. Dit komt vooral omdat het aantal bol studenten aan een bol 3-4 opleiding lager is dan geraamd. Het aantal bol 1-2 studenten is hoger dan geraamd, wat de hogere uitgaven aan aanvullende beurs in gift grotendeels veroorzaakt.

De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 10,5 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn in 2019 per saldo € 8,7 miljoen (€ 0,2 miljoen aan gift en ‒ € 8,9 miljoen aan prestatiebeurs) lager dan geraamd. Dit is het gevolg van lagere studentenaantallen dan geraamd in het hbo.

De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 10,8 miljoen hoger uit dan geraamd. Dit komt grotendeels door hogere omzettingen in het hbo (€ 7,3 miljoen), maar ook in het wo zijn de omzettingen hoger (€ 3,5 miljoen).

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 37 Aantal studenten met een reisvoorziening
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Aantal gebruikers van het reisrecht

668.303

663.486

771.330

782.943

792.103

779.500

12.603

Bol

215.151

214.627

316.008

324.377

327.828

315.300

12.528

Ho

453.152

448.859

455.322

458.566

464.275

464.200

75

Aantal Reisvoorziening buitenlandse studenten (RBS)

20.614

20.568

20.480

19.314

17.250

20.800

‒ 3.550

Bol

2.978

3.017

3.240

2.992

2.605

3.100

‒ 495

Ho

17.636

17.551

17.240

16.322

14.645

17.700

‒ 3.055

Totaal

688.917

684.054

791.810

802.257

809.353

800.300

9.053

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2019 per saldo 12.603 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. De hogere realisatie in 2019 zit zowel in de minderjarige als de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2019 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 3.550 studenten lager dan geraamd. Het aantal RBS viel zowel in de bol als in het ho lager uit dan geraamd.

Tabel 38 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Prestatiebeurs (NR)

Bol prestatiebeurs

    

299,2

306,1

‒ 6,9

 

Ho prestatiebeurs

    

524,9

509,0

15,9

 

RBS en overig prestatiebeurs

    

19,4

24,6

‒ 5,2

 

Bol naar gift omgezette prestatiebeurs

    

‒ 185,8

‒ 210,7

24,8

 

Ho naar gift omgezette prestatiebeurs

    

‒ 482,2

‒ 478,9

‒ 3,3

Gift (R)

Bol direct gift

    

79,4

52,2

27,2

 

HO direct gift

    

10,2

0,0

10,2

 

Bol naar gift omgezette prestatiebeurs

    

184,3

210,7

‒ 26,4

 

Ho naar gift omgezette prestatiebeurs

    

470,7

478,9

‒ 8,2

Bijdrage studerenden aan OV-contract

     

‒ 912,2

‒ 866,6

‒ 45,6

Kosten contract OV-bedrijven

     

957,7

932,5

25,2

Totaal reisvoorziening

     

965,5

957,6

7,9

Toelichting

Tabel 38 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2019. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 29) per 2019. Tevens is ten opzichte van de begroting een rij toegevoegd: HO direct gift. Abusievelijk is er bij het opstellen van de begroting vanuit gegaan dat er in het ho geen uitgaven direct als gift zouden zijn in 2019, maar dit was wel het geval.

De realisatie 2019 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 7,9 miljoen hoger dan geraamd.

De uitgaven aan bol prestatiebeurs waren € 6,9 miljoen lager omdat het aantal bol 3-4 studenten lager was dan geraamd. De uitgaven aan ho prestatiebeurs waren juist € 15,9 miljoen hoger vanwege hogere gemiddelde prijzen. Ook hebben wat minder studenten gebruik gemaakt van de reisvoorziening voor buitenlandstuderenden, wat een verschuiving veroorzaakt van uitgaven aan RBS naar uitgaven aan voornamelijk de prestatiebeurs hoger onderwijs.

Studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen, krijgen de reisvoorziening als directe gift. Tot en met 2018 kwamen deze uitgaven alleen terug onder de post kosten contract OV-bedrijven. In 2019 worden deze voor het eerst ook verantwoord onder de posten bol direct gift, ho direct gift en de tegenboeking onder bijdrage studerenden aan OV-contract. Dit blijkt om meer studenten te gaan dan geraamd, waardoor de bol direct gift € 27,2 miljoen hoger is. Ook in het ho zijn er uitgaven als gift gedaan. Het betreft onder meer studenten die sneller afstuderen dan de duur van de prestatiebeurs (5 jaren in het ho) en het resterende bedrag als gift uitgekeerd krijgen omdat zij nog verder studeren, of studenten die geen prestatiebeurs aanvragen, maar wel afstuderen binnen 10 jaar. Deze hogere bedragen dragen ook bij aan de lagere bijdrage studerenden aan OV-contract van € 45,6 miljoen. Deze verlaging wordt voor een ander deel veroorzaakt door de hogere prestatiebeurstoekenningen op de niet-relevante post die op deze relevante post worden tegen geboekt.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 26,4 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 8,2 miljoen lager.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 25,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit bedrag geeft een vertekend beeld vanwege diverse kasschuiven die na vaststelling van de begroting 2019 tot stand zijn gekomen. Als gevolg van deze kasschuiven zijn de uitgaven in 2019 per saldo € 50 miljoen hoger. Dat de kosten toch maar € 25,2 miljoen hoger uit zijn gevallen komt doordat de afrekening over 2018 meeviel ten opzichte van de raming en doordat de prijzen gemiddeld wat lager waren dan begroot.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen en technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2019 bij overige uitgaven bedraagt € 104,7 miljoen, waarvan € 2,5 miljoen relevant en € 102,3 miljoen niet-relevant. De hogere niet-relevante uitgaven zijn te wijten aan de invoering van het nieuwe Programma vernieuwing studiefinanciering (PVS) systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening. Dit betekent dat er op deze post een hoger bedrag blijft staan aan prestatiebeurzen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 39 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Rentedragende lening

1771,4

2238,2

2612,3

2480,2

2614,2

2900,8

‒ 286,7

Collegegeldkrediet

202,8

262,0

322,0

352,4

332,5

383,4

‒ 50,8

Totaal

1974,2

2500,2

2934,3

2832,6

2946,7

3284,2

‒ 337,5

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Per saldo zijn in 2019 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 337,5 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2019 per saldo € 286,7 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er wat minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening. Het gemiddeld geleende bedrag was wel iets hoger voor alle niveaus. Tevens is een aanzienlijk deel van de lagere uitgaven nog te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem in 2018: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn lager gerealiseerd dan geraamd. In totaal is er € 50,8 miljoen minder collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door lagere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 24,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft deels (€ 4,1 miljoen) een (op totaalniveau budget neutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Daarnaast is het budget bij 1e suppletoire begroting met € 14,6 miljoen verhoogd vanwege de DUO problematiek. Ook is toen vanwege het investeringsvoorstel Persoonsgericht Innen het budget verhoogd (€ 3,1 miljoen).

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.

Tabel 40 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Hoofdsom (NR)

517,3

584,0

626,0

693,5

795,2

720,6

74,5

Relevante rentedragende lening

2,2

1,1

1,0

0,7

0,8

0,9

‒ 0,1

Rente ontvangsten

146,5

126,3

105,8

93,9

76,9

90,5

‒ 13,7

Renteloos voorschot

6,2

0,6

0,1

0,5

0,4

0,1

0,3

Totaal

672,2

712,0

732,9

788,6

873,2

812,2

61,0

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

In vergelijking met de raming is er in 2019 per saldo € 61,0 miljoen meer ontvangen dan geraamd. De belangrijkste component van deze hogere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom van € 74,5 miljoen hoger dan geraamd.

Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere dan geraamde rente ontvangsten (- € 13,7 miljoen).

Tabel 41 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2015

2016

2017

2018

2019

Leningen

15.083,0

16.778,1

18.812,9

20.498,8

22.222,5

Collegegeldkrediet

699,9

850,0

1.034,2

1.377,6

1.691,9

Levenlanglerenkrediet

0,0

0,0

3,9

23,9

50,5

Totaal

15.782,9

17.628,1

19.851,0

21.900,3

23.964,9

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Tabel 41 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2019 is € 24,0 miljard. Het betreft hier de uitstaande leningen op oud-studenten en actieve studenten. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2019 gestegen met € 2,1 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.

Tabel 42 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Achterstallig lager recht (ALR)

47,6

41,8

53,6

26,9

16,9

41,8

‒ 24,9

Reisvoorziening

35,2

35,2

34,2

28,7

19,7

34,2

‒ 14,5

Overig

10,0

6,0

6,0

2,1

4,4

5,1

‒ 0,7

Totaal

92,8

83,1

93,8

57,7

41,1

81,0

‒ 39,9

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Het verschil tussen realisatie en raming 2019 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal ‒ € 40,0 miljoen. Er is voor € 24,9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Door het inwerking treden van het PVS systeem is de post achterstallig lager recht (ALR) een stuk lager. Ook de kortlopende vorderingen op de reisvoorziening zijn, als gevolg van de nieuw in werking getreden boete-maatregelen, een stuk lager dan geraamd (- € 14,5 miljoen).

De ontvangsten op de post overig zijn € 0,7 miljoen lager dan begroot.

4.8 Beleidsartikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2019 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 43 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 12 (Bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

93.696

86.708

92.792

80.481

76.013

93.071

‒ 17.058

Uitgaven

  

93.696

86.708

92.792

80.481

76.013

93.071

‒ 17.058

          

Inkomensoverdrachten

  

75.881

69.787

76.913

78.031

73.608

77.180

‒ 3.572

 

TS 17-

6.661

15

4

8

12

0

12

  

Minderjarige deelnemers bol ( R)

6.661

15

4

8

12

0

12

 

TS 18+

5.506

5.391

5.968

5.849

6.405

5.968

437

  

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ( R)

3.634

3.327

3.741

3.611

3.847

3.741

106

  

Deeltijd vo ( R)

1.872

2.065

2.227

2.238

2.558

2.227

331

 

VO 18+

63.713

64.381

70.941

72.174

67.189

71.212

‒ 4.023

  

Volwassenenonderwijs (vavo) ( R)

6.295

5.787

6.204

6.423

4.920

6.459

‒ 1.539

  

Meerderjarige scholieren vo ( R)

51.019

53.369

58.773

58.883

58.759

59.664

‒ 905

  

Meerderjarige scholieren vso ( R)

5.519

4.730

4.242

3.843

3.510

4.057

‒ 547

  

STOEB/ALR (NR)

880

495

1.722

3.025

0

1.032

‒ 1.032

Bijdrage aan agentschappen

17.815

16.921

15.879

2.450

2.405

15.891

‒ 13.486

 

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

17.815

16.921

15.879

2.450

2.405

15.891

‒ 13.486

Ontvangsten

  

3.444

2.630

3.813

4.227

3.463

3.657

‒ 194

 

TS 17- ( R)

542

318

144

84

71

0

71

 

TS 18+ ( R)

75

85

158

215

327

158

169

 

VO 18 + ( R)

2.827

2.227

3.511

3.928

3.065

3.499

‒ 434

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 17,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdracht

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2019 per saldo € 17,1 miljoen lager dan begroot. Naast de verlaging van de bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO; die hieronder toegelicht wordt) betreft dit met name lagere uitgaven aan meerderjarige vo leerlingen. Dit is het gevolg van het lager dan geraamde aantal leerlingen in het VO 18+. Verder betreft het een verlaging aan de uitgaven op de post Student op eigen benen/achterstallig lager recht (STOEB/ALR). Deze post wordt vanaf 2019 verantwoord op artikel 11 (Studiefinanciering). Het betreft een verschuiving van kortlopende vorderingen (vanwege teveel uitbetaalde WTOS die terugbetaald dient te worden) naar langlopende vorderingen. De kortlopende vorderingen worden dan omgezet in een lening die verantwoord wordt op, en onder de terugbetaalvoorwaarden valt van, artikel 11. Tot slot de uitgaven aan minderjarige deelnemers in de bol (TS17-). Dit betreffen uitgaven aan deelnemers die in het verleden recht hadden op deze regeling en achteraf nog recht op een bedrag hadden.

Tabel 44 (TS 17-)aantal gebruikers per regeling
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Aantal gebruikers TS 17-

1.859

0

0

0

0

0

0

Aantal gebruikers TS 18+

5.470

6.092

6.363

6.891

7.273

6.400

873

Aantal gebruikers VO 18+

33.261

32.852

35.808

36.338

34.573

35.600

‒ 1.027

Bron: Realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 13,5 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 13,9 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2019.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil tussen de raming en realisatie 2019 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 0,2 miljoen.

4.9 Beleidsartikel 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2019-20) aangegeven.

Tabel 45 Lesgeldbedrag (bedragen x € 1)
 

2014/15

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

Voltijd mbo

1.118

1.131

1.137

1.137

1.155

1.168

Bron: Regeling tarieven 19/20

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2019 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 46 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 13 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

7.626

7.198

7.334

12.158

12.831

6.649

6.182

Uitgaven

  

7.626

7.198

7.334

12.158

12.831

6.649

6.182

          

Bijdrage aan agentschappen

7.626

7.198

7.334

12.158

12.831

6.649

6.182

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.626

7.198

7.334

12.158

12.831

6.649

6.182

Ontvangsten

  

259.160

248.477

241.966

237.165

245.727

238.734

6.993

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt € 6,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 7,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 6,2 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk (€4,5 miljoen) een herverdeling van de basisbetaling aan DUO over de begrotingsartikelen van het ministerie van OCW (op totaalniveau is deze herverdeling budgetneutraal). Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer een investering in het onderhoud en vervanging van ICT-systemen.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

Tabel 47 Aantal lesgeldplichtigen
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Bol/vo

229.109

227.533

221.191

217.236

214.336

213.000

1.336

Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF

Toelichting

Het aantal lesgeldplichtigen in 2019 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

4.10 Beleidsartikel 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen
Tabel 48 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

1

Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht1

 

89%

  

2

Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht1

 

60%

  

3

Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar die voorstellingen, musea of bibliotheken heeft bezocht1

 

99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar)

  
X Noot
1

Bron: SCP/CBS. De gegevens over 2016 zijn de meest recente. Deze zijn gebaseerd op de Vrijetijdsomnibus (VTO), een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over 2017 en 2018 is nog in uitvoering. De nieuwe cijfers worden verwacht voorjaar 2020.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten zijn conform de verwachtingen in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 49 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 14 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

599.736

2.072.046

506.851

511.415

564.102

589.734

‒ 25.632

Waarvan garantieverplichtingen

432.037

55.649

103.359

34.823

8.404

0

8.404

Waarvan overige verplichtingen

167.699

2.016.397

403.492

476.592

555.698

589.734

‒ 34.036

Uitgaven

  

713.445

795.135

738.415

852.585

960.734

967.703

‒ 6.969

          

Bekostiging

  

616.810

600.818

633.284

717.121

829.903

832.394

‒ 2.491

 

Culturele basisinfrastructuur

478.041

475.203

398.644

423.247

448.841

445.012

3.829

  

Vierjaarlijkse instellingen

322.949

318.126

232.252

239.409

246.119

248.365

‒ 2.246

  

Vierjaarlijkse fondsen

155.092

157.077

166.392

183.838

202.722

196.647

6.075

 

Erfgoedwet

  

121.722

138.511

133.986

124.182

9.804

  

Huisvesting

  

81.547

91.860

87.088

83.025

4.063

  

Beheer en onderhoud collecties

  

40.175

46.651

46.898

41.157

5.741

 

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

    

0

48.004

‒ 48.004

  

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen

    

0

24.534

‒ 24.534

  

Digitale openbare bibliotheken

    

0

12.200

‒ 12.200

  

Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

    

0

11.270

‒ 11.270

 

Monumentenzorg

75.266

78.754

45.953

117.814

205.974

173.119

32.855

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

25.384

26.607

24.787

25.281

25.860

25.286

574

 

Flankerend beleid huisvesting

28.104

10.254

31.960

2.050

5.024

6.573

‒ 1.549

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

10.000

10.000

10.218

10.218

10.218

10.218

0

 

Archeologie

15

     

0

Subsidies

37.155

58.519

45.529

76.789

71.099

77.363

‒ 6.264

 

Verbreden inzet cultuur

8.519

15.043

8.991

13.903

14.233

16.516

‒ 2.283

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

6.471

6.862

6.327

8.873

8.319

9.005

‒ 686

 

Programma bibliotheekvernieuwing

       
 

Programma leesbevordering

2.900

3.476

3.437

3.427

3.427

3.350

77

 

Creatieve Industrie

1.609

 

1.823

1.998

2.397

7.475

‒ 5.078

 

Monumentenzorg

   

6.801

5.603

 

5.603

 

Erfgoed en ruimte

 

2.567

2.667

2.125

258

 

258

 

Erfgoed en fysieke leefomgeving

     

3.000

‒ 3.000

 

Programma ondernemerschap

1.575

1.575

     
 

Specifiek cultuurbeleid

16.081

28.996

22.284

39.662

36.862

38.017

‒ 1.155

Opdrachten

14.568

95.405

16.982

14.421

14.308

14.516

‒ 208

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

14.568

95.405

2.233

1.235

1.139

2.101

‒ 962

 

Monumentenzorg

  

6.941

6.732

6.850

3.717

3.133

 

Archeologie

  

1.976

1.845

3.493

4.893

‒ 1.400

 

Erfgoed en ruimte

  

1.366

1.580

276

 

276

 

Erfgoed en fysieke leefomgeving

     

2.500

‒ 2.500

 

Overige opdrachten

  

4.466

3.029

2.550

1.305

1.245

Bijdrage aan agentschappen

42.101

37.180

39.771

41.396

42.496

40.646

1.850

 

Nationaal Archief

42.101

37.180

39.771

27.440

27.571

26.981

590

 

Nationaal Archief Programma

   

13.956

14.925

13.665

1.260

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.811

3.213

2.849

2.858

2.928

2.784

144

 

Bijdragen aan (inter)nationale organisateis

    

2.928

2.784

144

 

Uitvoering internationale verdragen

1.163

1875

2849

2858

  

0

 

Uitvoering internationale contributies

1.648

1.338

    

0

 

Europese samenwerking

      

0

Ontvangsten

  

32.322

2.421

11.031

7.648

4.376

494

3.882

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2019 is per saldo € 25,6 miljoen lager dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een positief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 8,4 miljoen) en lagere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (- € 34 miljoen). De lagere realisatie bij de overige verplichtingen wordt gedeeltelijk verklaard door de lagere uitgavenrealisatie (- € 7 miljoen). De rest betreft verplichtingenruimte die niet is benut doordat verplichtingen in een eerder of later jaar zijn, of worden aangegaan dan bij de begroting was voorzien.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 32820, nr. 211) opgenomen. Voor het derde jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 87 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Erfgoedwet 

Op basis van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511) worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (Stcrt. 2016, 1220) middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. In 2019 is de Wsob geëvalueerd. De evaluatie vormt de basis voor nieuw beleid. Met ingang van 2019 worden in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s (Kamerstukken II 2017/18, 34775 VIII, nr. 27) 12 kleinere gemeenten in de regio ondersteund om de openbare bibliotheek weer terug te brengen of te verbeteren. Op basis van het convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding.

Het budget is verlaagd met € 48,0 miljoen. Deze verlaging betreft grotendeels een overboeking naar artikel 16 (onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 22,6 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 12,6 miljoen voor digitale infrastructuur en € 11,7 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten). Daarnaast is als gevolg van de uitvoering van de Motie van het lid Asscher c.s € 1 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Monumentenzorg

In 2019 is een groot deel van de beschikbare intensivering voor rijksmonumenten op grond van het Regeerakkoord besteed. De kaders hiervoor zijn de Erfgoedwet en de beleidsbrief Erfgoed Telt, die in 2018 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Zo is de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 opengesteld en is de Subsidieregeling tienjarige ondersteuning iconische rijksmonumenten (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 329) in concept naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze regelingen stelt het kabinet middelen beschikbaar voor restauraties, instandhouding, verduurzaming en het verbeteren van de toegankelijkheid. Daarnaast is ook de Instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten in werking getreden. Deze regeling vervangt de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden met ingang van 2019. Ook is in 2019 geïnvesteerd in opleidingen en vakmanschap: met steun van het Ministerie van OCW (her)ontwikkelt het Nationaal Centrum Erfgoedopleidingen opleidingen voor kleinschalige restauratie-ambachten.In het kader van Erfgoed Telt wordt onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van ratificatie en implementatie van het Verdrag van Faro (Raad van Europa, 2005). Daarvoor is in 2019 het Faro-programma gestart en is een onderzoek gestart naar internationale voorbeelden van implementatie, beleidsconsequenties bij ratificatie, interpretatie van Faro-begrippen en een inventarisatie van projecten in de geest van Faro. De RCE begeleidt Faro-proefprojecten en richt een ontwikkelplatform in waar kennis en ervaringen opgedaan in de projecten bij elkaar komen.Het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Mondriaan Fonds voeren gezamenlijk een vrijwilligersregeling uit die recent van start is gegaan en werd aangekondigd in Erfgoed Telt. Voor de uitwerking van de Nationale vrijwilligersprijs is door Nederland Monumentenland een voorstel gemaakt. Voor de ondersteuning van lokale vrijwilligersorganisaties heeft het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst in samenwerking met het Ministerie van OCW in 2019 een verkenningsbijeenkomst georganiseerd. Op basis daarvan worden mogelijkheden samen met de erfgoedsector uitgewerkt.

Archieven inclusief Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Op 29 november 2019 is de internetconsultatie gestart voor de nieuwe Archiefwet 2021.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511). Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Cultuureducatie met Kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur 

De cultuurkaart is in 2019 gecontinueerd. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet het Ministerie van OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Aan deze impuls nemen alle pabo’s en bijna 1700 scholen voor primair onderwijs deel. Verder is de toegankelijkheid van cultuur verbeterd mede door onder andere ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een matchingsregeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. De matchingsregeling richt zich op samenwerking tussen cultuur en het sociale domein en zal in 2020 de eerste resultaten opleveren. Met extra middelen voor de Brede Impuls Combinatiefuncties konden 50 extra cultuurcoaches worden aangesteld. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties.

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van het Ministerie van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerstukken 2015/16, 31482, nr. 97 en Kamerstukken II 2016/17, 31482, nr. 103). In november 2019 is de rapportage van de Ministeries van OCW en BZ over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Programma leesbevordering

In 2019 is het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstukken II 2014/15, 28760, nr. 39) met een jaar verlengd. Het programma Kunst van Lezen is als onderdeel van Tel mee met Taal in 2019 voortgezet, in afwachting van het tweede Actieprogramma Tel mee met Taal 2020-2024. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van OCW samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast zijn middelen besteed aan de restauratie en digitalisering van de ontwerptekeningen van Stichting Het Nieuwe Instituut, zoals aangekondigd in de brief Cultuur in een open samenleving (Kamerstukken II 2017/18, 32820, nr. 221).

Monumentenzorg

De middelen zijn besteed aan projecten op het gebied van archeologie, restauratie van rijksmonumenten, kwaliteit in de sector en het opleiden van vakmensen. De basis hiervoor is gelegd in de beleidsbrieven Cultuur in een open samenleving (Kamerstukken II 2017/18, 32820, nr. 221) en Erfgoed Telt. In de begroting waren voor dit onderdeel geen geraamde uitgaven zichtbaar. Dat heeft een technische reden; de middelen hiervoor zijn structureel onderdeel van de bekostiging monumentenzorg en voor 2019 pas in de loop van het jaar overgeboekt naar dit subsidiebudget, ten laste waarvan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed deze subsidies uitvoert.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Op basis van de beleidsbrief Erfgoed Telt wordt invulling gegeven aan het ruimtelijk erfgoedbeleid, via uitvoeringsmaatregelen als de Erfgoed Deal en deelname aan de Nationale Omgevingsvisie (Kamerstukken II 2016/17, 34682, nr. 1).

Specifiek cultuurbeleid

Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld. Er is € 15 miljoen besteed aan aanvulling van het Museaal Aankoopfonds uit de Regeerakkoordmiddelen. Aan het Mondriaanfonds is € 5 miljoen betaald voor 75 jaar vrijheid, € 1,5 miljoen voor een bijdrage voor een kunstaankoop, € 1 miljoen voor de Open Oproep Beladen Geschiedenis en € 1 miljoen voor de samenwerkingsregeling musea. Het Joods Historisch Museum heeft € 1,1 miljoen ontvangen voor het Nationaal Holocaustmuseum. Cultuur + Ondernemen heeft een subsidie ontvangen van € 1,7 miljoen. Er zijn daarnaast voor ruim € 4 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur, erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33053, nr. 3) aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en fysieke leefomgeving.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor onder meer opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en voor Werelderfgoed.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

4.11 Beleidsartikel 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2014/15, 32827, nr. 74) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen
Tabel 50 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

1

Integraal bereik NPO1

87%

86%

85%

84%

X Noot
1

Bron: NPO. Het nieuwe cijfer over 2019 wordt voorjaar 2020 bekend.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 51 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 15 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

1.020.726

990.792

996.678

915.524

1.126.387

1.000.829

125.558

Uitgaven

  

864.629

1.019.469

977.791

973.392

1.038.789

1.000.829

37.960

          

Bekostiging

  

859.804

1.012.881

971.732

966.516

1.019.890

994.836

25.054

 

Publieke omroep (omroepinstellingen)

776.518

923.624

893.656

940.139

881.620

876.476

5.144

  

Landelijke publieke omroep

648.767

765.473

752.149

795.844

731.822

731.821

1

  

Regionale omroep

127.751

158.151

141.507

144.295

149.798

144.655

5.143

 

Beheertaken landelijke publieke omroep

49.924

64.844

64.782

39.251

40.312

39.298

1.014

  

Stichting Omroep Muziek

12.358

15.952

16.143

16.366

16.766

16.348

418

  

Uitzenden en uitzendgereedmaken

20.725

25.577

25.730

   

0

  

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

16.841

23.315

22.909

22.885

23.546

22.950

596

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

28.614

32.866

13.267

16.796

13.781

13.568

213

  

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

17.202

19.613

    

0

  

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.185

2.156

2.119

5.434

2.272

2.139

133

  

Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO)

6.534

8.064

8.106

8.274

8.335

8.335

0

  

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

1.446

1.498

1.498

1.519

1.561

1.522

39

  

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

1.247

1.535

1.544

1.569

1.613

1.572

41

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr)

4.258

‒ 8.917

‒ 463

‒ 30.040

83.808

65.174

18.634

 

Overige bekostiging media (uit rente AMr)

165

134

490

370

369

320

49

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016

325

330

0

0

  

0

  

Vierjaarlijkse instellingen

325

330

    

0

Subsidies

463

358

311

1.820

13.935

894

13.041

 

Subsidies

463

358

311

1.820

13.935

894

13.041

Opdrachten

552

899

650

170

167

430

‒ 263

 

Opdrachten

552

899

650

170

167

430

‒ 263

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

3.750

5.271

5.038

4.826

4.736

4.609

127

 

Commissariaat voor de Media

3.750

5.271

5.038

4.826

4.736

4.609

127

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

60

60

60

60

61

60

1

 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

60

60

60

60

61

60

1

Ontvangsten

  

191.501

206.979

199.517

164.157

172.003

163.000

9.003

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2019 ligt hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van een meevaller op de ontvangsten (€ 9,0 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 19,0 miljoen), toevoeging van de Regeerakkoordmiddelen onderzoeksjournalistiek € 4,9 miljoen), toevoeging eindejaarsmarge 2018 (€ 2,0 miljoen), toevoeging middelen motie Sneller (3,0 miljoen) en overige kleine mutaties. Per saldo is dit € 38,0 miljoen.

De realisatie van de verplichtingen 2019 ligt € 125,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2019 aangegane verplichtingen voor 2020 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2020. Het budget in 2020 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2019 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2020. Daarnaast zijn de verplichtingen verhoogd om aan te sluiten bij de Mediawet 2008 en/of de Aanwijzing voor subsidieverstrekking waarbij binnen 13 weken na aanvraag de beschikking tot subsidieverlening moet worden gegeven. Voorheen werd voor een aantal instellingen de verplichting vastgelegd in het jaar waarin de uitgaven werden gedaan. Om dit te corrigeren is voor een aantal instellingen in 2019 twee keer een verplichting aangegaan.

De raming van de ontvangsten is met € 9,0 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

De hogere uitgaven van de regionale omroepen zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 3,4 miljoen en een toevoeging van € 1,5 miljoen aan het budget voor Regionale Samenwerking.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,4 miljoen. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2019 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,6 miljoen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

De Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De hogere dotatie aan de AMr van in totaal € 18,6 miljoen is het gevolg van:

  • een uitgedeelde prijsindex 2019 van ‒ € 5,1 miljoen;

  • gecorrigeerde prijsindex 2018 van ‒ € 0,4 miljoen;

  • prijsbijstelling 2019 van € 18,5 miljoen;

  • hogere STER-inkomsten van € 9,0 miljoen;

  • toevoeging niet bestede omroepmiddelen 2018 van € 2,0 miljoen;

  • samenwerkingsverbanden regionale publieke omroepen per saldo ‒ € 6,0 miljoen;

  • lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 0,9 miljoen;

  • diverse kleine hogere en lagere uitgaven van ‒ € 0,2 miljoen;

De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2019 als volgt ontwikkeld:

Tabel 52 Liquiditeitsstand AMr (bedragen x € 1.000)

Saldo AMr per 01-01-2019

3.654

Uitgaven, aflossing lening NTR en overige mutaties1

‒ 30.951

Via begroting aan AMr toegevoegd (incl. hoger Sterinkomsten)1

83.808

Saldo AMr per 31-12-2019

56.511

X Noot
1

In de uitgaven en toevoeging Amr is € 40 miljoen ter compensatie van de tegenvallende reclame-inkomsten opgenomen.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 13,0 miljoen zijn het gevolg van € 5,1 miljoen uit het Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek die op het instrument bekostiging zijn ontvangen en zijn gerealiseerd op subsidies. Voor Regionale Samenwerking is € 5,0 miljoen gerealiseerd op het instrument subisidies. Voor de uitvoering van de motie Sneller is € 3,0 miljoen gerealiseerd.

Opdrachten

Te laste van dit budget zijn onder meer de kosten van de landsadvocaat betaald en zijn er uitgaven gedaan voor incidentele opdrachten zoals voor "Samenwerkingsagenda Duurzaam medialandschap", evaluatieonderzoek Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) en een aantal kleine opdrachten.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2019 van € 0,1 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

Ontvangsten

Deze betreffen de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke ontvangsten in 2019 zijn uiteindelijk € 9,0 miljoen hoger dan geraamd.

4.12 Beleidsartikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren: 

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen
Tabel 53 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

2019

1

Top 5-positie qua budget Kaderprogramma dat naar Nederland gaat1

5

6

6

6

6

2

Publieke investering in R&D als % bbp2

0,71

0,70

0,67

0,72

0,69

3

R&D personeel (fte) als‰ van de totale beroepsbevolking3

15,6

16,2

16,7

17,2

 
X Noot
1

Bron: H2020 Database, bewerking Rathenau Instituut.

X Noot
2

Bron: Eurostat en TWIN-overzicht 2017-2023, Rathenau Instituut. Cijfers van 2018 en 2019 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. De bron die voorgaande jaren werd gebruikt voor het berekenen van dit kengetal baseert zich mede op deze R&D-statistieken, echter zijn voor dit kengetal de gevolgen van de revisie nog niet voor alle afgelopen jaren doorberekend. Er is daarom dit jaar gekozen voor een bron die hier geen gebruikt van maakt en die daarmee een vergelijking over jaren mogelijk maakt.

X Noot
3

Bron: CBS Statline, berekening Rathenau Instituut. Cijfers voor 2018 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. Als gevolg hiervan zijn de R&D-statistieken, ook voor eerdere jaren, naar boven bijgesteld.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2019 opgenomen. Aanvullend zijn in 2019 meerdere stappen gezet in de uitvoering van de afspraken in het Regeerakkoord over de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 207). Verder is er een akkoord bereikt over het negende Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, Horizon Europe, dat in 2021 van start moet gaan (Kamerstukken II 2018/19, 22112, nr. 2791). De omvang van Horizon Europe is onderdeel van de nog lopende onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021-2027.

Via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft het Ministerie van OCW in het kader van talentontwikkeling € 5 miljoen euro ingezet voor veelbelovend talent. Deze middelen zijn ingezet om onderzoekers met een migratieachtergrond en vrouwen in bèta en techniek te stimuleren. Dit heeft onder andere geleid tot de honorering van extra Veni’s in de gebieden Exacte en Natuurwetenschappen en Toegepaste en Technische wetenschappen. Ook is een deel van de middelen besteed aan de Hestia-impuls om gevluchte wetenschappers mee te laten werken aan onderzoek in Nederland. In totaal zijn daarmee 21 projecten gefinancierd, verdeeld over 2 rondes.

Hiernaast is in 2019 de evaluatie van de instituten-portfolio van de NWO en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) afgerond. De portfoliocommissie concludeert dat het huidige portfolio van nationale onderzoeksinstituten waarde toevoegt aan het stelsel van kennisinstellingen in Nederland doordat het de slagkracht van de Nederlandse wetenschap als geheel vergroot. Daarnaast beoogt het Ministerie van OCW met de sectorplannen onder andere de volgende ambities te realiseren: het versterken van de onderzoekbasis, het creëren van meer vaste contracten voor onderzoekers en het zorgen voor profilering tussen universiteiten (Kamerstukken II 2018/19, 29338, nr. 206).

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 54 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 16 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

1.038.163

964.085

1.064.240

1.122.383

1.154.701

1.179.678

‒ 24.977

Waarvan garantieverplichtingen

 

‒ 846

‒ 889

‒ 934

‒ 981

0

‒ 981

Waarvan overige verplichtingen

1.038.163

964.931

1.065.129

1.123.317

1.155.682

1.179.678

‒ 23.996

Uitgaven

1.034.719

1.040.139

1.034.753

1.216.958

1.250.760

1.228.371

22.389

          

Bekostiging

  

913.370

923.215

913.550

1.101.220

1.131.218

1.106.383

24.835

 

Hoofdbekostiging

661.764

669.606

657.342

742.322

719.555

707.581

11.974

 

NWO-wet en WHW

       
  

NWO

483.207

489.560

475.144

556.834

528.488

571.192

‒ 42.704

  

KNAW

88.880

89.435

89.573

89.646

92.728

89.216

3.512

  

KB

89.677

90.611

92.625

95.842

98.339

47.173

51.166

 

Aanvullende bekostiging

251.606

253.609

256.208

358.898

411.663

398.802

12.861

  

NWO Talentenontwikkeling

162.318

161.409

161.246

160.885

170.885

170.885

0

  

NWO STW

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

0

  

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

54.243

55.295

55.382

85.380

85.380

85.380

0

  

NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek

21.603

23.258

25.933

28.986

33.751

20.890

12.861

  

Poolonderzoek

2.942

3.147

3.147

3.147

3.147

3.147

0

  

Caribisch Nederland

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

0

  

NWO NWA

   

70.000

108.000

108.000

0

Subsidies

  

25.759

22.123

21.746

22.549

21.918

26.237

‒ 4.319

 

Stichting NLBIF

   

550

550

550

0

 

Naturalis Biodiversity Center

6.262

6.266

6.265

6.265

6.265

6.265

0

 

BPRC

8.359

8.359

9.608

9.608

9.608

9.608

0

 

NCWT/NEMO

3.366

3.393

3.366

3.366

3.366

3.366

0

 

STT

219

221

221

221

221

221

0

 

Stichting AAP

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

0

 

Nationale coördinatie

2.885

1.352

1.254

1.507

876

5.195

‒ 4.319

 

Bilaterale samenwerking

3.636

1.500

    

0

Opdrachten

691

318

223

163

248

300

‒ 52

 

Opdrachten

691

318

223

163

248

300

‒ 52

Bijdrage aan agentschappen

303

291

950

673

918

944

‒ 26

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

303

291

286

 

0

280

‒ 280

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

  

664

673

918

664

254

Bijdrage aan medeoverheden

650

813

0

0

0

0

0

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

650

813

    

0

Bijdrage aan internationale organisaties

93.946

93.379

98.284

92.353

96.458

94.507

1.951

 

EMBC

812

832

853

918

941

853

88

 

EMBL

4.846

5.016

5.198

5.176

5.227

5.198

29

 

ESA

30.950

31.061

31.065

31.065

32.783

31.065

1.718

 

CERN

47.832

44.937

49.891

44.199

46.278

44.800

1.478

 

ESO

7.032

9.044

8.773

8.425

8.626

10.019

‒ 1.393

 

NTU/INL

2.474

2.489

2.504

2.570

2.603

2.572

31

Ontvangsten

  

441

722

3.793

504

1.375

101

1.274

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 ligt € 22,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 1,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 25,2 miljoen lager dan verwacht. Deze verlaging wordt met name veroorzaakt door het afboeken van de verplichtingen aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het afboeken is een gevolg van vernieuwde afspraken tussen het Ministerie van OCW en NWO.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt structureel bij aan:

  • de NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • de NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

  • de NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben» en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Sint Eustatius;

  • de NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.

  • het NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

De bekostiging is per saldo met € 24,8 miljoen verhoogd. Oorzaak hiervan is:

  • interne overboeking vanuit het NWO budget voor de uitvoering van de Commissie Sectorplannen (-€ 42,7 miljoen);

  • diverse interne overboekingen op het KNAW budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 3,5 miljoen);

  • een overboeking van art. 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de KB (€ 50,7 miljoen);

  • diverse interne overboekingen ten behoeve van het KB-budget (€ 0,4 miljoen;

  • diverse interne overboekingen onder andere ten behoeve van het Nationaal Regiorgaan Onderwijsonderzoek (€ 12,9 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

  • het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en –educatie.

Het budget voor subsidies is per saldo met € 4,4 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie ‘Horizon 2020’. Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 2 miljoen gestegen. De achterliggende oorzaak is onder andere een ongunstige wisselkoers van de Zwitserse Frank met betrekking tot de contributie aan CERN. Daarnaast is door ESO minder contributie opgevraagd dan verwacht was en is het ESA budget hoger uitgevallen door een interdepartementale overboeking.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies. In 2019 is een aantal oudere subsidies verantwoord waarbij sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Deze overschotten zijn conform afspraken teruggevorderd.

4.13 Beleidsartikel 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en LHBTI gelijkheid.Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen
Tabel 55 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

1

Economische zelfstandigheid van vrouwen1

 

59,3%

60,7%

62,3%

2

Financiële onafhankelijkheid van vrouwen2

 

48,5%

50,0%

51,5%

X Noot
1

Bron: CBS. De cijfers van 2016 en 2017 zijn gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers. Het cijfer van 2018 is een voorlopig cijfer.

X Noot
2

Bron: CBS. Het cijfer van 2016 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige cijfer. Het cijfer van 2018 is een voorlopig cijfer.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten. Deze paragraaf bevat aanvullende beleidsconclusies voor het emancipatiebeleid.

Het kabinet heeft in 2018 opdracht gegeven tot een interdepartementaal onderzoek deeltijdwerk (IBO Deeltijdwerk). In dit IBO is gekeken naar de oorzaken van het vele deeltijdwerken in Nederland. Er zijn beleidspakketten ontwikkeld voor de verschillende visies op deeltijdwerk. Het IBO en de kabinetsreactie worden begin 2020 aan de Kamer gezonden.

Met gemeenten zet de Minister in op de preventie van geweld tegen vrouwen in een samenhangende aanpak van Veilige Steden. Ook werd met de Veilige Steden ingezet op veilig uitgaan en het leggen van verbinding tussen de Veilige Steden en de Ben je oké? Campagne.

Voor het tegengaan van onnodige sekseregistratie is gewerkt aan een afwegingskader onnodige sekseregistratie en aan het ontwikkelen van een online toolbox. Instanties en bedrijven het afwegingskader kunnen gebruiken om te bepalen wanneer het gerechtvaardigd is (doel/criteria/grondslag) om naar geslacht te vragen. In de toolbox worden de gebruiksvriendelijke versie van het afwegingskader geplaatst en goede voorbeelden en handreikingen gegeven voor de sectoren rijksoverheid, gemeenten en bedrijfsleven.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 56 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 25 (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

  

7.145

13.475

45.373

6.003

4.305

6.643

‒ 2.338

Uitgaven

  

12.968

11.614

12.363

12.929

12.540

15.880

‒ 3.340

          

Bekostiging

  

4.148

4.198

6.199

8.500

8.447

8.270

177

 

Kennisinfrastructuur

4.148

4.198

6.199

8.500

8.447

8.270

177

  

Vrouwenemancipatie

2.948

2.948

2.949

   

0

  

LHBT

1.200

1.250

1.250

   

0

  

Gender- en LHBTI-gelijkheid

  

2.000

8.500

8.447

8.270

177

Subsidies

  

6.814

5.985

4.963

3.613

3.278

3.431

‒ 153

 

Subsidieregeling emancipatie

291

0

0

0

0

0

0

  

Vrouwenemancipatie

267

     

0

  

LHBT

24

     

0

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

6.523

5.985

4.266

1.844

600

786

‒ 186

  

Vrouwenemancipatie

3.687

3.846

2.557

1.100

234

786

‒ 552

  

LHBT

2.836

2.139

1.709

744

366

 

366

 

Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017-2022

  

697

1.769

2.678

2.645

33

Opdrachten

1.730

1.096

1.024

783

815

1.043

‒ 228

  

Vrouwenemancipatie

1.297

625

913

   

0

  

LHBT

433

471

111

   

0

  

Gender- en LHBTI-gelijkheid

   

783

815

1.043

‒ 228

Bijdrage aan agentschappen

151

145

137

3

0

136

‒ 136

 

DUO

151

145

137

3

 

136

‒ 136

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

3.000

‒ 3.000

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

3.000

‒ 3.000

  

Gender- en LHBTI-gelijkheid

     

3.000

‒ 3.000

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

125

190

40

30

0

0

0

 

LHBT

125

190

40

30

  

0

Ontvangsten

  

58

284

54

53

150

0

150

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2019 ligt € 3,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 2,3 miljoen verlaagd. Bij Voorjaarsnota 2019 zijn de verplichtingen met € 0,8 miljoen verlaagd. De uitgaven zijn met € 0,9 miljoen verhoogd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 3,2 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 0,9 miljoen verlaagd. Bij Slotwet zijn de verplichtingen met € 0,6 miljoen verlaagd.

Bekostiging

De Minister bekostigt vanaf 2018 acht strategische allianties van in totaal vijftien organisaties. Het budget is met € 0,2 miljoen verhoogd. De strategische allianties zijn in 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van het emancipatiebeleid 2018–2021 zijn de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en lhbti- gelijkheid emancipatie 2017-2022». Aan een instelling kan de Minister projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan DUS-I wordt niet meer uit dit instrument betaald. Bij Najaarsnota is dit gecorrigeerd.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 1,3 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 54 gemeenten in het kader van het programma «Regenboogsteden» Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is voor het programma «Veilige steden» een bedrag van € 0,3 miljoen overgemaakt voor 11 gemeenten. Een aantal gemeenten heeft geen beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 1,3 miljoen lager dan begroot.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Niet-beleidartikel 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  • loonbijstelling;

  • prijsbijstelling;

  • onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 57 Nog onverdeeld: opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van de vastgestelde begroting 2019, realisatie en verschil (bedragen x € 1.000)
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

          

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2019 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2019 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.

5.2 Niet-beleidsartikel 95 Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 58 A. Apparaatsuitgaven Kerndepartement Budgettaire gevolgen (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Verplichtingen

 

249.788

243.981

234.043

250.379

266.515

259.975

6.540

Uitgaven

 

249.788

243.565

234.542

250.379

266.317

259.975

6.342

         

Personele uitgaven

 

179.076

184.613

189.432

185.942

197.662

192.869

4.793

 

waarvan eigen personeel

170.675

174.681

180.150

177.316

188.890

183.336

5.554

 

waarvan inhuur externen

4.809

5.880

4.884

5.190

5.614

5.751

‒ 137

 

waarvan overige personele uitgaven

3.592

4.052

4.398

3.436

3.158

3.782

‒ 624

Materiële uitgaven

69.562

57.844

43.979

63.217

67.336

67.106

230

 

waarvan ICT

27.032

21.721

17.833

23.442

23.719

24.198

‒ 479

 

waarvan bijdrage aan SSO's

31.021

19.982

14.687

15.121

15.926

25.385

‒ 9.459

 

waarvan overige materiële uitgaven

11.509

16.141

11.459

24.654

27.691

17.523

10.168

Begrotingsreserve schatkistbankieren

1.150

1.108

1.131

1.220

1.319

0

1.319

Ontvangsten

 

2.973

1.467

3.000

2.428

1.980

567

1.413

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2019 € 6,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  • de personele uitgaven zijn € 4,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt door toevoeging van de loonbijstelling tranche 2019;

  • de materiële uitgaven zijn per saldo € 0,2 miljoen hoger dan begroot. De raming voor de bijdrage aan Shared Service Organisaties (SSO’s) is te hoog ingeschat. De daadwerkelijk uitgaven zijn € 9,5 miljoen lager dan begroot. Daartegenover is er meer gebruik gemaakt van in- en uitbesteding van diensten. De uitgaven onder het instrument overige materiële uitgaven zijn daardoor € 10,2 miljoen hoger dan begroot;

  • tenslotte staat het Ministerie van OCW garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. De ontvangen risicopremie in 2019 bedraagt € 1,3 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2019 € 1,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat het Ministerie van OCW garant staat voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, ontvangt zij een vergoeding (risicopremie). De ontvangen risicopremie in 2019 bedraagt € 1,3 miljoen.

Tabel 59 B. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een wettelijke taak (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2016

2017

2018

2019

2019

2019

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

249,7

243,6

234,5

250,4

266,3

260,0

6,3

Kerndepartement

136,7

135,9

131,8

143,1

154,7

158,0

‒ 3,3

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

38,0

34,6

32,9

34,9

36,8

32,6

4,2

Inspectie van het Onderwijs

66,8

64,0

61,5

64,6

66,5

62,3

4,2

Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed

2,3

2,3

2,4

2,3

2,5

2,3

0,2

Onderwijsraad

2,2

2,9

2,3

2,2

2,4

2,3

0,1

Raad voor Cultuur

2,3

2,5

2,5

2,0

2,2

2,0

0,2

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,4

1,4

1,1

1,3

1,2

0,5

0,7

        

Totaal apparaatskosten agentschappen

336,6

356,4

351,4

365,6

360,0

308,6

51,4

Dienst Uitvoering Onderwijs

303,4

313,3

314,1

326,8

318,6

271,6

47,0

Nationaal Archief

33,2

43,1

37,3

38,8

41,4

37,0

4,4

        

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

111,5

129,5

153,9

361,6

0,0

141,4

‒ 141,4

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

4,4

4,4

6,1

7,0

 

6,0

‒ 6,0

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

1,9

1,9

2,6

2,8

 

3,1

‒ 3,1

Stichting Mondriaanfonds

2,2

2,2

2,9

  

3,6

‒ 3,6

Stichting Nederlands Filmfonds

3,1

2,6

3,9

4,3

 

3,8

‒ 3,8

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,6

1,1

1,9

2,0

 

2,0

‒ 2,0

Stichting Nederlands Letterenfonds

2,0

1,1

2,7

   

0,0

Bureau Architectenregister

  

0,9

0,9

  

0,0

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,6

1,7

nvt

nvt

  

0,0

Commissariaat voor de Media (CvdM)

3,8

5,3

7,4

6,6

 

4,5

‒ 4,5

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,6

2,6

1,5

2,1

 

2,3

‒ 2,3

Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO)

0,0

0,0

1,5

1,0

 

1,0

‒ 1,0

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

4,0

3,8

3,6

4,3

  

0,0

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

15,0

13,5

14,1

54,2

 

13,6

‒ 13,6

Koninklijke Bibliotheek (KB)

15,3

26,5

36,7

63,1

 

58,6

‒ 58,6

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

32,3

41,6

47,4

208,0

 

37,6

‒ 37,6

Stichting Participatiefonds

2,5

2,3

2,1

2,0

nnb

2,0

0,0

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

15,3

15,3

15,3

   

0,0

Stichting Vervangingsfonds

3,2

3,0

2,8

2,7

nnb

2,7

0,0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,7

0,6

0,5

0,6

 

0,6

‒ 0,6

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Tabel 60 D. Extracomptabele tabel invulling taakstelling (bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

24,0

54,0

67,0

67,0

     

Kerndepartement

6,9

20,0

26,5

26,5

     

Agentschappen

    

DUO

12,1

23,5

27,9

27,9

NA

0,8

1,0

1,0

1,0

Totaal Agentschappen

12,9

24,5

28,9

28,9

     

ZBO’s

    

Cultuurfondsen

0,5

1,1

1,4

1,4

Commissariaat voor de Media

0,2

0,5

0,6

0,6

Nederlandse Publieke Omroep

0,1

0,3

0,4

0,4

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

0,2

0,4

0,5

0,5

Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW)

0,7

1,6

2,0

2,0

Kon.Bibliotheek (KB)

0,6

1,3

1,6

1,6

Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

1,5

3,5

4,3

4,3

Participatiefonds

0,1

0,3

0,4

0,4

Vervangingsfonds

0,2

0,4

0,5

0,5

Stimuleringsfonds voor de Pers

0,0

0,1

0,1

0,1

Totaal ZBO's

4,2

9,5

11,8

11,8

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de Rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor artikel 8, 9 en 14.

Bij het begrotingsartikel 8, Internationaal Beleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 1,3 miljoen. Bij dit artikel is in 2019 sprake geweest van onzekerheden in de rechtmatigheid in de aangegane verplichten ter grootte van € 3,9 miljoen. Dit betreft 31,2% van het artikel. Deze afwijking is in belangrijke mate veroorzaakt door risico’s op staatssteun in de subsidiebeschikkingen aan Nuffic (€ 2,5 miljoen), Neth-ER (€ 0,6 miljoen) en het Duitsland Instituut Amsterdam (€ 0,8 miljoen) voor 2020. Mede naar aanleiding van deze bevinding is het Ministerie van OCW bezig de subsidierelatie met de genoemde instellingen te herzien. Gezien de langjarige subsidierelatie met de organisaties moet hier zorgvuldig mee om worden gegaan en kost de herziening tijd. De eerste verbeteringen worden in 2020 doorgevoerd.

Bij het begrotingsartikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 17,9 miljoen. Bij dit artikel overschrijden wij de tolerantiegrens. Dit wordt deels veroorzaakt doordat de ADR controle voor de bekostigings- en subsidie-instrumenten middels een statistische steekproef heeft uitgevoerd. De basisonnauwkeurigheid die voortvloeit uit de gehanteerde steekproefmethode is € 10,6 miljoen. In de steekproef zelf zijn geen fouten gesignaleerd. Dit is mede het resultaat van alle maatregelen die wij dit jaar getroffen hebben voor de lerarenbeurs, waaronder een 100 procentscontrole door DUO bij de initiële aanvragen en de herhaalaanvragen met studieverlof (zie paragraaf 3).

De daadwerkelijk geconstateerde fouten en onzekerheden op artikel 9 vallen lager uit dan de rapporteringstolerantie en komen uit op € 9,5 miljoen. Dit betreft:

  • een begrotingsonrechtmatigheid van € 4,8 miljoen. die wordt veroorzaakt door het niet tijdig vermelden van verplichtingenmutaties in de begroting. Hier zullen we komend jaar nog scherper op toezien;

  • een onrechtmatigheid op inkoop van € 2,4 miljoen. die het gevolg is van het bewust afwijken van de aanbestedingsregels voor arbeidsmarktramingen. In ons inkoopbeheer blijven we sturen op de naleving van de aanbestedingsregels.;

  • een onzekerheid van € 2,3 miljoen. bij herhaalaanvragen zonder studieverlof Lerarenbeurs. Bij deze aanvragen in 2019 is standaard geen werkgeversverklaring opgevraagd. Voor aanvragen in 2020 is dit wel ingeregeld.

Bij het begrotingsartikel 14, Cultuur, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 28,2 miljoen. Bij dit artikel overschrijden we de tolerantiegrens. De gevonden fouten en onzekerheden komen uit op € 34,2 miljoen. De fouten bestaan uit het onjuist toepassen van de inkoopregels voor circa € 1,3 miljoen door de RCE en € 17,5 miljoen aan fouten die worden veroorzaakt door het niet naleven van de formele procedures rondom staatssteun. De onzekerheden hebben voor € 4,5 miljoen betrekking op de RCE en zijn voor € 10,9 ontstaan door risico’s op staatssteun. De risico’s omtrent staatssteun spelen onder andere bij het mogelijk niet goed toepassen van het selectiviteitscriterium bij subsidies van circa € 5,5 miljoen en het ontbreken van een staatsteuntoets bij aangegane verplichtingen onder de € 125.000,- (€ 3,1 miljoen). Voor het gehele Ministerie van OCW worden verbetermaatregelen genomen om de risico’s op staatssteun te verkleinen.

Tabel 61 Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden

(1) Rapporterings-tolerantie

(2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis)

(3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in €

(4) Bedrag aan fouten in €

(5) Bedrag aan onzekerheden in €

(6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in €

(7) Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100%

Artikel 8 Internationaal Beleid Verplichtingen

€ 12,4 mln.

€ 1,3 mln.

 

€ 3,9 mln.

€ 3,9 mln.

31,2%

Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Verplichtingen

€ 178,8 mln.

€ 17,9 mln.

€ 7,2 mln.

€ 2,3 mln.

€ 9,5 mln.

5,3%

Artikel 14 Cultuur Verplichtingen

€ 564,1 mln.

€ 28,2 mln.

€ 18,8 mln.

€ 15,4 mln.

€ 34,2 mln.

6,0%

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De directie FEZ is verantwoordelijk voor het begrotingsbeheer, binnen de door de wet- en regelgeving en het ministerie van Financiën gestelde kaders. De Tweede Kamer is bij brief van 13 december geïnformeerd over de beleidsmatige mutaties na de Najaarsnota (Kamerstuk 35300-VIII, nr. 138). De realisatie van de uitgaven en verplichtingen is hiermee in overeenstemming, met uitzondering van begrotingsartikel 3 Voortgezet Onderwijs en begrotingsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid; enkele verplichtingen waren niet gemeld bij de 2e suppletoire wet. Verder heeft de Algemene Rekenkamer (AR) in het verantwoordingsonderzoek over 2018 vier onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij het Inkoop- en Uitvoeringscentrum Noord, autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), toezicht op het voorschottenbeheer en informatiebeveiliging kerndepartement. OCW heeft in 2019 veel ondernomen voor het oplossen van alle onvolkomenheden. Hieronder volgt de status:

Dienstverlening Inkoop- en Uitvoeringscentrum Noord

Een belangrijke aanbeveling van de AR was, dat er dient te worden gewerkt volgens het Rijksinkoopstelsel. OCW heeft hiertoe in 2019 onder meer aandacht gegeven aan de ketenproblematiek van de inkoopketen. De taken, rollen en verantwoordelijkheden in de inkoopketen zijn nader uitgewerkt conform de principes van het Rijksinkoopstelsel en er zijn afspraken gemaakt over de onderlinge samenwerking in de inkoopketen. Tevens zijn er in de rapportagecyclus verbeteringen doorgevoerd: afspraken zijn gemaakt rondom tijdig informeren van betrokkenen in de keten, zodat beter en tijdig inzicht in de inkooptrajecten wordt verkregen én beter kan worden gestuurd op doel- en rechtmatigheid. Een verdiepingsslag van de proces-aanpassingen zal in 2020 worden opgepakt. Voor het belang van het waarborgen van een onafhankelijke positie van het IUC-Noord is in 2019 gestart met een nieuwe governance structuur (afnemersberaad, directeurenoverleg en governanceboard).

Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs

De AR heeft over 2018 (opnieuw) een onvolkomenheid geconstateerd op autorisatiebeheer bij DUO. Er waren onder meer risico’s doordat medewerkers te veel rechten hadden. Ook de periodieke controles hierop werden in 2018 beperkt uitgevoerd . DUO heeft in 2019 hoge prioriteit gegeven aan de verbetering van de controles op autorisatiebeheer. De eerste stappen zijn gezet naar de inrichting van gecentraliseerd en geautomatiseerd autorisatiebeheer door middel van Role Based Access Management. Hierbij worden autorisaties toegekend op basis van rollen en worden bijbehorende autorisatieprofielen gedefinieerd. Daarnaast zijn er risicoanalyses uitgevoerd om te bepalen welke systemen, applicaties en rollen prioriteit behoeven in de controles op uitgegeven autorisaties.

In de tweede helft van 2019 is vooral ingezet op het verbeteren en uitvoeren van het controleproces van de uitgegeven autorisaties. De autorisaties van alle DUO-medewerkers zijn gecontroleerd voor wat betreft toegang tot data, de centrale systemen en applicaties . Daarmee is ook een deel van de risicovolle autorisaties gecontroleerd. De toegang tot mappen en mailboxen isbuiten de scope gehouden op basis van een risicoafweging. Autorisaties in decentrale systemen en IT-infrastructuur zijn gedeeltelijk gecontroleerd. De niet-persoonsgebonden accounts en het databasesysteem zijn geïnventariseerd, geclassificeerd en de verantwoordelijkheid voor controle op de accounts is belegd. Als onderdeel van deze actie zijn ook autorisatiematrices gerealiseerd. DUO had als voornemen om voor alle hoog geclassificeerde systemen de matrices gereed te hebben. Dit is deels gelukt en zal in 2020 worden afgerond. De autorisatiematrices worden begin 2020 getoetst op juistheid en volledigheid.

Er is een plan van aanpak opgesteld voor 2020 om te waarborgen dat DUO in control blijft ten aanzien van aan medewerkers en systemen verstrekte autorisaties, alsmede een risicoanalyse op autorisatiebeheer DUO waarin is beschreven hoe DUO de risico’s gaat beheersen. Ook zal de rapportagecyclus binnen DUO worden verbeterd.

Toezicht op het voorschottenbeheer

De AR en de ADR constateerden beiden over 2017 en 2018 dat er bij het Ministerie van OCW onvoldoende waarborgen voor ordelijk voorschottenbeheer aanwezig waren. In 2018 zijn de aanbevelingen ter hand genomen en in 2019 is dit voortgezet. Een plan van aanpak is opgezet en uitgevoerd. De nadruk in 2019 lag op het beoordelen van de voorschottenrapportages en het uitvoeren van analyses door het Ministerie van OCW. Daarnaast is meer aandacht gegeven aan het voorschottenbeheer van DUO, doordat DUO nu ook een voorschottenrapportage opstelt en deze wordt beoordeeld. Beiden maken nu een vast onderdeel uit van de werkzaamheden van het Ministerie van OCW. Hiermee is geborgd dat het Ministerie van OCW het toezicht op het voorschottenbeheer ook in de komende jaren blijft uitvoeren.

Informatiebeveiliging kerndepartement

De AR heeft over 2018 de volgende aandachtsgebieden bij het Ministerie van OCW opgemerkt:

  • bestuur van de informatiebeveiliging;

  • organisatie van de informatiebeveiliging;

  • incidentenmanagement;

  • en risicomanagement.

Het Ministerie van OCW heeft bij het jaarverslag 2018 geconstateerd dat deze beoordeling door de AR afwijkend is van de beoordeling door de ADR. Ondanks dat heeft het Ministerie van OCW de volgende verbeteringen, in lijn met de aanbevelingen van de AR, in 2019 doorgevoerd:

  • de basis van de informatiebeveiliging op het kerndepartement verder op orde brengen: het Ministerie van OCW heeft het informatiebeveiligingsbeleid verder uitgewerkt en geoperationaliseerd bij alle aangesloten directies op basis van een jaarkalender. Deze stap komt voort uit de nieuw ontwikkelde informatiebeveiliging visie. De nieuwe inormatiebeveiliging visie gaat het Mnisterie van OCW in 2020 inzetten om te groeien naar het volgende volwassenheidsniveau. Hiermee zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet. De volgende stap is expliciete centrale sturing en informatievoorziening verder ontwikkelen, met als kernthema’s risicomanagement en incidentmanagement;

  • ook worden de departementsleiding en directeuren minimaal twee maal per jaar geïnformeerd over de te nemen acties bij de informatiebeveiliging op lokaal en centraal niveau;

  • vanuit een bottom-up aanpak zijn in 2019 bij alle directies de te beschermen belangen, risico’s en primaire processen en systemen inzichtelijk gemaakt, deze inzichten worden komende tijd besproken met de departementsleiding volgens de Plan Do Check Act cyclus.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

MenO- risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom. Sinds de aanpassing van de controleprotocollen 2019 houden de cultuurdirecties geen toezicht meer op het volgen van de aanbestedingsregels door de subsidieontvangers. Het Ministerie van OCW onderzoekt hoe dit toezicht weer in het toezichts- en controlebeleid kan worden opgenomen.

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.

Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen. Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.

Tabel 62 Restant Misbruik en Oneigenlijk gebruik

Omschrijving

Bedrag (x € 1.000.000)

Percentage restant M&O > € 1 miljoen (van de totale uitgaven per artikel)

Artikel 1: Primair onderwijs

  

1.

Gewichtenregeling Primair Onderwijs

167,9

1,43%

2.

Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond - Cumi

20,1

0,17%

3.

Nederlands onderwijs aan anderstaligen - Noat

4,9

0,04%

Artikel 11: Studiefinanciering

  

4.

Aanvullende beurs

32,8

0,62%

5.

Uitwonende beurzen

5,01

0,09%

X Noot
1

Het betreft een geïmporteerd restrisico voor OCW.

Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Basisscholen ontvangen extra bekostiging voor bestrijding van onderwijsachterstanden. Sinds schooljaar 2019-2020 wordt voor de berekening van de onderwijsachterstanden gebruik gemaakt van een door het CBS berekende achterstandsscore. Het gebruik van door scholen aangeleverde gewichten is dan niet meer nodig. Slechts voor de overgangsperiode, dit duurt tot en met schooljaar 2021-2022, zijn de gewichten op 1 oktober 2018 nog van toepassing, zij het steeds in mindere mate. Vanaf schooljaar 2019-2020 zijn risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik niet meer aan de orde.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond - Cumi

Speciale scholen voor basisonderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende bekostiging. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond bedragen in 2019 € 20,1 miljoen. De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfforumlieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Voor 2019 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 20,1 miljoen.

3. Nederlands onderwijs aan anderstaligen - Noat

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de voormalige Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een Noat-bekostiging gegeven voor Nederlands onderwijs aan anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2019 € 4,9 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Sinds invoering van het onderwijsnummer kan deels worden gecontroleerd aan de hand van de Basisregistratie Personen (BRP); dit is echter niet altijd mogelijk.

Voor 2019 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,9 miljoen.

4. Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert de inkomensgegevens uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken. Er zijn een kleine 14 duizend studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op bij de ouders of bij de student.

In 2019 is in totaal € 835,5 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 41,6 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland. DUO vraagt de bewijsstukken op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen ad € 8,7 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 32,8 miljoen.

5. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten van het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschotstelsel vallen. In 2019 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo student € 3.278 (en voor een thuiswonende mbo student € 1.004). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen voor studenten bedroegen in 2019 € 171,7 miljoen (WSF 2000). De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonende scholieren is verstrekt, bedroeg in 2019 € 5,6 miljoen.

Bij de vaststelling van de studiefinanciering van studerenden die in Nederland wonen, wordt nu uitgegaan van het geregistreerde adres in de Basisregistratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen hier daadwerkelijk. Daarom worden fysieke controles op het geregistreerde woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2019 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ruim 500 gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd. Bij studerenden in het buitenland wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt er aangenomen dat de student in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

Het misbruik is substantieel afgenomen als gevolg van getroffen maatregelen en het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden met invoering van het studievoorschotstelsel. Het huidige restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in het BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een aselecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2019 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen (ter vergelijking: dit was in 2014 rond de € 17 miljoen).

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet altijd bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij mogelijk geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (inclusief bewijsstukken). Ultimo 2018 ontbrak nog van circa 2,4% van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 20.000 van de circa 835.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (was 4% van het totaal aantal debiteuren).

Van oud-studenten is niet altijd bekend of zij een partner hebben. Oud-studenten met een partner dienen deze partner door te geven aan DUO, omdat de draagkracht van een oud-student mede bepaald wordt door de aanwezigheid van een partner en zijn/haar inkomen. Het belang van partnercontroles is toegenomen sinds de invoering van het Commercieel, Administratief, Technisch en Sociaal-systeem (inkomen partner telt sindsdien verplicht mee). Bovendien kan door de partnerdefinitie in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) sneller geconstateerd worden (zonder te bevragen) of personen als partners aangemerkt kunnen worden. Er zijn gemiddeld 150.000 debiteuren met een draagkrachtregeling die geen partner hebben opgegeven. In 2019 zijn 4.700 debiteuren door DUO gecontroleerd op partnerschap. Hiervan bleken 1.706 debiteuren een verzwegen partner te hebben (36,3%).

Grote lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent in 2019 drie ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van 2019 één is afgerond): Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON), ICT werkplekdienstverlening OCW en Implementatie Wet Beroep Leraar (voorheen: Krachtig Leraarschap en Lerarenregister, afgerond in 2019). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Voor alle projecten geldt dat Chief Information Officer (CIO)- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.

Gebruik open standaarden en open source software 

In het kader van veilig internet- en mailverkeer zijn er diverse ‘open standaarden’ van toepassing. Deze worden steeds strikter toegepast. De overheid heeft zich verplicht om per 1 januari 2020 deze standaarden geïmplementeerd te hebben, zodat een burger zekerheid heeft over het verkeer met het Ministerie van OCW en vice versa. het Ministerie van OCW heeft deze datum niet volledig gehaald. Een deel van de webomgeving en een deel van de mailomgeving voldoet niet aan alle afgesproken open standaarden. De oorzaak hiervan ligt bij de inrichting van een nieuwe werkplek omgeving waarbij focus is gegeven aan een correcte migratie. De beschermende maatregelen uit de oude omgeving zijn meegenomen naar de huidige omgeving. Door inzet van de betreffende openstandaarden kan spam-mail met een hogere accuratesse worden herkend. Eind 2019 is de migratie van de werkplek afgerond. Nu volgt in een tweede stap de aanpassing van omgeving naar de open standaarden. De afronding van deze implementatie van open standaarden zal in de tweede helft van 2020 zijn voltooid.

Betaalgedrag

Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2019 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,6%.

Conform de Richtlijn ‘Elektronische facturering bij overheidsopdrachten’ van de Europese Unie zijn alle aanbestedende diensten in Europa verplicht per november 2018 e-factureren te implementeren. Dit betekent dat de diensten e‑facturen van leveranciers moeten kunnen ontvangen en verwerken. Tot 2019 werden leveranciers nog niet structureel aangesproken op het niet naleven van de plicht tot e-facturatie. In de loop van 2019 is hier verandering in gekomen. De voorbereiding hield onder andere in dat leveranciers op verschillende manieren (aanvullend op de bestaande informatie in het contract tussen leverancier en departement) zijn geïnformeerd over de start van de controle op het naleven van de inkoopvoorwaarde e-facturatie. Er is tevens in voorzien dat leveranciers in heel uitzonderlijke gevallen een tijdelijke ontheffing kunnen krijgen. De controle is medio 2019 gestart waarbij 1 augustus 2019 van start is gegaan met het terugsturen van niet-e-facturen. Sindsdien neemt het aantal e-facturen toe, dit ondanks de onbekendheid van leveranciers met e‑facturatie en de technische storingen die af en toe optreden.

Audit Committee

Het afgelopen jaar is het Audit Committee (AC) vier keer bij elkaar geweest. Conform de regeling Audit Committees heeft het Ministerie van OCW in 2019 het AC geëvalueerd en is tot de conclusie gekomen dat ze het AC op een andere manier wil samenstellen. Hierdoor heeft de evaluatie geleid tot het terug brengen van het aantal externe leden van vier naar twee externe leden. Eén van de vergaderingen van het AC heeft plaats gevonden zonder externe leden vanwege de duur van de werving van de externe leden. De Secretaris-Generaal, als voorzitter, vormt vanaf 2020 samen met de leden van het MT-OCW, de ADR (en open stoel AR) en twee externe leden het AC. In 2021 zal het AC opnieuw worden geëvalueerd, om na te gaan of de veranderingen een verbetering van de werking van het AC teweeg hebben gebracht. 

De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen hebben, naast de evaluatie, vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierop van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Onderwerpen als autorisatiebeheer en inkoopbeheer komen hier bijvoorbeeld aan de orde. Daarnaast zijn ook het jaarwerkplan en reviewbeleid van de Inspectie van het Onderwijs besproken.

Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

Het Ministerie van OCW past in haar toezichtsrelaties met de zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak (zbo's en rwt's) het normenkader waar mogelijk toe. In bijlage 1 «Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak» wordt ingegaan op eventuele uitzonderingen.

Paragraaf 3 -Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Aanpassingen in bedrijfsprocessen voor subsidiebeheer en departementsbrede analyse op sturingsrelaties

In navolging van de in 2018 gestarte verbetering van de bedrijfsprocessen heeft het Ministerie van OCW een verdere verfijning doorgevoerd. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met het implementeren van wet- en regelgeving. Bij bijna alle subsidieprocessen is een ex-ante analyse op het verlenen van staatssteun uitgevoerd en aan het subsidiedossier toegevoegd. In 2020 worden deze analyses nog verder uitgebreid. Tevens is er binnen het bestuursdepartement een traject in gang gezet waarbij wordt gekeken of de sturingsrelatie die OCW met partijen heeft, effectief is en past binnen de interne en externe kaders. In voorkomend geval is de sturingsrelatie en de bijhorende wijze van financiering bijgesteld of is het voornemen tot bijstelling genomen.

Lerarenbeurs

De ADR had over 2018 een gemiddelde bevinding gemeld op de regeling Lerarenbeurs. De bevinding betrof de onrechtmatige verstrekking van subsidies als gevolg van het steekproefsgewijs uitvoeren van controles, in het bijzonder de controle op een geldige werkgeversverklaring. Verder constateerde de ADR dat verschillen tussen de diverse administraties die ten behoeve van de regeling worden gevoerd, onvoldoende bewaakt werden door een gebrek aan monitoring over de keten.

In 2019 heeft het Ministerie van OCW de bevindingen zeer voortvarend opgepakt. Binnen de keten zijn werkafspraken gemaakt die jaarlijks worden geëvalueerd en mogelijk herzien. Er is op de regeling een risicoanalyse uitgevoerd en er is een 100% controle op de ontvangen werkgeversverklaringen uitgevoerd voor de initiële en herhaalaanvragen met studieverlof. In 2019 waren alleen herhaalaanvragers die subsidie voor studieverlof aanvroegen verplicht om een werkgeversverklaring bij te voegen, initiële aanvragers moesten in alle gevallen een werkgeversverklaring bijvoegen. Voor 2020 wordt het (controle)beleid aangescherpt:

  • 100% controle op alle bedragen boven het wettelijk collegegeld;

  • 100% controle op werkgeversverklaring in 2020;

  • bij iedere initiële en iedere herhaalaanvraag is het aanleveren van een werkgeversverklaring verplicht.

Interne beheersing Studiefinancieringssysteem (SFS)

De oorspronkelijke lichte bevinding conform het ADR auditrapport 2018 betrof het ontbreken van aantoonbare monitoring van de volledig geautomatiseerd verwerkte transacties in SFS. In reactie op de bevinding heeft DUO de monitoring doorontwikkeld op verwerkte transacties en is bezig dit periodiek zichtbaar te maken met behulp van standaardrapportages. DUO gaat in 2020 de monitoring, waaronder ook de monitoring van geldstromen, met behulp van een standaardrapportage verder operationaliseren, zodat nog meer inzicht wordt verkregen in een aantoonbare juiste en rechtmatige verwerking van gegevens door het geautomatiseerde systeem SFS.

Getrouwbeeldweergave Nationaal Archief (NA)

In de jaarrekening van het NA is onder de passiva bij zowel de langlopende als de kortlopende schulden voor in totaal € 19,5 miljoen aan posten opgenomen welke niet in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften zijn. Het gaat hier om ontvangen bedragen van het Ministerie van OCW voor investeringsbijdrage en projectgelden. Hier staan prestaties in de toekomst tegenover. Het NA gaat in overleg met de eigenaar, opdrachtgever en het Ministerie van Financiën over de te hanteren systematiek in de toekomst.

Datalekken OCW en DUO

Ook in 2019 hebben het Ministerie van OCW en DUO veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is 8 geweest. Hiervan zijn er 2 bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld.

Er is sprake van een stijging van het aantal meldingen bij het meldpunt datalekken van DUO. In 2019 zijn binnen DUO in totaal 80 incidenten gemeld die zijn gekwalificeerd als datalek. Hiervan hebben 20 uiteindelijk, volgens de voorschriften vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), tot een melding bij de AP geleid. DUO heeft ook 17 incidenten gemeld bij het meldpunt datalekken van andere departementen voor wie DUO regelingen uitvoert.

Organisatieontwikkeling bij DUO

DUO heeft in 2019 belangrijke stappen gezet bij de verdere implementatie van life cycle management (LCM). Er is inmiddels een meerjarige vervangingsportfolio conform de IV-strategie en is gestart met het structureel onderhoud van de systemen. DUO heeft prioriteit gegeven aan noodzakelijk onderhoud en vervanging van de bestaande IT-systemen in het belang van de continuïteit van de dienstverlening aan onderwijsinstellingen en studenten.

DUO staat voor flinke uitdagingen op het terrein van HRM. Hiervoor is in 2019 een Strategisch Personeelsplan opgezet. In 2020 zal verder gewerkt worden aan onder meer het vervangingsvraagstuk: hoe komen we aan voldoende, goed personeel gezien de uitstroom in verband met vergrijzing de komende 10 jaar? Daarnaast is ook het zorgen dat de werknemers de gewenste competenties hebben om goed om te gaan met de impact van digitalisering en het groeiende belang van data, een belangrijk speerpunt.

Binnen DUO wordt gestuurd op een verdere daling van het aantal externen om te komen tot een evenwichtige verhouding tussen vast en flexibel. In 2019 zijn er minder externen omgezet in internen dan we hadden beoogd. Dat komt enerzijds omdat er extra werkzaamheden waren (zoals VDI voor bestuursdepartement van het Ministerie van OCW), maar anderzijds ook omdat er voor ICT en data-functies sprake is van een krappe arbeidsmarkt. Het lukt lang niet altijd om een vaste medewerker te vinden. Er wordt zo breed mogelijk geworven via stagiairs, trainees, klasjes en het inhuren van medewerkers vanuit Rijks ICT-Gilde en I-Interim Rijk. Ondanks deze inzet blijft het wel een risico, zowel financieel, voor de continuïteit als voor de borging van kennis binnen de organisatie.

Werk aan uitvoering/ Manifestgroep

De regering is zich ervan bewust dat de uitvoerende overheid de laatste jaren te weinig aandacht heeft gehad. Door vele bezuinigingsrondes en te hoge verwachtingen van de digitale dienstverlening zijn er bij veel uitvoeringsorganisaties nijpende situaties ontstaan. Er is sprake van legacy in de IT-systemen, moeite om medewerkers aan te trekken en te behouden en de dienstverlening schiet soms tekort.

DUO werkt vanaf medio 2019 samen met enkele departementen en uitvoeringsorganisaties in het traject «Werk aan Uitvoering» van ABD Topconsult, dat een analyse en handelingsperspectieven zal opleveren voor de uitvoering. In het programma staan de continuïteit van de dienstverlening, de ruimte voor nieuw beleid (wendbaarheid) en maatwerk aan burgers, bedrijven en instellingen centraal. Er is aandacht voor de wetgeving, besturing in de driehoek, data, IT- en HRM-vraagstukken.

DUO werkt op verschillende vlakken samen met andere uitvoeringsorganisaties. Een formeel verband waarin die samenwerking vorm krijgt is de Manifestgroep en het daarboven opererende Netwerk Publieke Dienstverleners. Hier worden inzichten rond uitvoering ontwikkeld en gedeeld en naar voren gebracht richting gremia waarbij de uitvoeringsorganisaties een gemeenschappelijk belang hebben. Daarnaast worden enkele concrete projecten ontwikkeld, zoals het programma digitale inclusie dat beoogt de digitale vaardigheden van burgers te verhogen en de toegang tot digitale dienstverlening makkelijker te maken door het aanbieden van een cursusaanbod (Klik en Tik en Digisterker) en door het inrichten en onderhouden van een landelijk dekkend netwerk van Informatiepunten.

Het Kabinet heeft een Ministeriele Commissie Uitvoering ingesteld met als doel de dienstverlening, continuiteit en wendbaarheid van uitvoeringsorganisaties te versterken. In dat kader werkt DUO mee aan onder meer het traject Werk Aan Uitvoering ABD Topconsult, dat een analyse en handelingsperspectieven zal opleveren voor de uitvoering.

Implementatie aanbevelingen doorlichting DUO

In het voorjaar heeft in samenwerking met het Ministerie van Financiën een doorlichting DUO plaatsgevonden. Het doorlichtingsrapport concludeert dat de ingezette organisatieontwikkeling bij DUO de goede richting heeft. De transitie is een meerjarig proces dat van invloed is op de sturingsrelatie tussen het bestuursdepartement en DUO, de sturing binnen DUO en de financiering. Het rapportage bevat een aantal aanbevelingen om de noodzakelijke transitie te doen slagen. In 2019 is een start gemaakt met de implementatie van de aanbevelingen. In 2020 wordt hier verder aan gewerkt.

DUO en het Ministerie vanOCW zijn in de zomer 2019 gestart met de voorbereidingen van de Management Afspraak (MA) 2020, conform de aanbevelingen uit de Doorlichting DUO. Verbeteringen daarin waren de verscherpte aandacht voor het meerjarig karakter, de geintensiveerde samenwerking tussen DUO-business en OCW-beleid en de verbreding van de gesprekken naar de going concern van DUO. Dit heeft ertoe geleid dat de MA2020 in december 2019 vastgesteld kon worden.

ICT-rijksbreed

DUO zet zich in om ook compliant te zijn aan wet- en regelgeving en bovendepartementale afspraken op het gebied van (generieke) ICT. Het betreft regelgeving die belangrijk is voor burgers en bedrijven (ook in Europees verband) vanuit digitale inclusie/toegang, gebruikersgemak en veiligheid. Dit vraagt een forse inspanning van DUO. In 2019 is in dit verband gewerkt aan onder meer eIDAS en aan de Single Digital Gateway. Dit zal in 2020 en daarna alleen maar meer worden met onder meer de verdere invoering van de Wet Digitale overheid en bijbehorende regelgeving, de Single Digital Gateway en de Wet modernisering electronisch bestuurlijk verkeer. We werken in het verband van ICT-rijksbreed onder andere aan e-Herkenning, informatiebeveiliging e-ID en toegankelijkheid voor Europese burgers.

C. JAARREKENING

7. Departementale verantwoordingsstaat

Tabel 63 Departementale verantwoordingsstaat 2019 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
  

(1)

(2)

(3) = (2) - (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

  

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

41.611.603

42.024.208

1.329.157

44.552.015

43.075.430

1.397.629

2.940.412

1.051.222

68.472

           
 

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

20.458.168

20.940.607

1.141.105

21.658.765

21.095.499

1.179.415

1.200.597

154.892

38.310

 

Beleidsartikelen

         

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.539.026

4.596.476

3.000

5.275.175

4.654.063

3.875

736.149

57.587

875

6

Hoger beroepsonderwijs

3.258.567

3.277.742

1.213

3.552.945

3.399.821

3.998

294.378

122.079

2.785

7

Wetenschappelijk onderwijs

4.928.814

4.898.729

16

5.422.362

5.132.352

9

493.548

233.623

‒ 7

8

Internationaal beleid

12.785

12.785

99

12.426

12.678

121

‒ 359

‒ 107

22

11

Studiefinanciering

5.583.226

5.583.226

893.224

5.317.390

5.317.390

914.341

‒ 265.836

‒ 265.836

21.117

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

93.071

93.071

3.657

76.013

76.013

3.463

‒ 17.058

‒ 17.058

‒ 194

13

Lesgelden

6.649

6.649

238.734

12.831

12.831

245.727

6.182

6.182

6.993

14

Cultuur

589.734

967.703

494

564.102

960.734

4.376

‒ 25.632

‒ 6.969

3.882

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.179.678

1.228.371

101

1.154.701

1.250.760

1.375

‒ 24.977

22.389

1.274

25

Emancipatie

6.643

15.880

0

4.305

12.540

150

‒ 2.338

‒ 3.340

150

 

Niet-beleidsartikelen

         

91

Nog onverdeeld

0

0

0

0

0

0

0

0

0

95

Apparaat Kerndepartement

259.975

259.975

567

266.515

266.317

1.980

6.540

6.342

1.413

           
 

Basis- en Voorgezet onderwijs en Media

21.153.435

21.083.601

188.052

22.893.250

21.979.931

218.214

1.739.815

896.330

30.162

 

Beleidsartikelen

         

1

Primair onderwijs

11.302.400

11.302.361

8.661

12.054.624

11.759.120

29.049

752.224

456.759

20.388

3

Voortgezet onderwijs

8.681.647

8.611.856

7.391

9.533.455

9.009.949

8.855

851.808

398.093

1.464

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

168.559

168.555

9.000

178.784

172.073

8.307

10.225

3.518

‒ 693

15

Media

1.000.829

1.000.829

163.000

1.126.387

1.038.789

172.003

125.558

37.960

9.003

8. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

Tabel 64 Samenvattende verantwoordingsstaat 2019 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde

(2) Realisatie

(3) Verschil realisatie en

(4) Realisatie

 

begroting

 

vastgestelde begroting

t-1

Baten-lastenagentschap DUO

    

Totale baten

281.363

337.010

55.647

342.882

Totale lasten

281.363

336.125

54.762

342.407

Saldo van baten en lasten

0

885

885

475

     

Totale kapitaaluitgaven

‒ 10.794

‒ 34.219

‒ 23.425

‒ 39.452

Totale kapitaalontvangsten

1.248

22.125

20.877

16.800

     

Baten-lastenagentschap NA

    

Totale baten

39.662

43.325

3.663

40.311

Totale lasten

39.662

43.124

3.462

40.381

Saldo van baten en lasten

0

201

201

‒ 70

     

Totale kapitaaluitgaven

‒ 7.751

‒ 769

6.982

‒ 6.787

Totale kapitaalontvangsten

0

600

600

0

De Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2020 laten enige ruimte voor interpretatie ten aanzien van de vraag wat als omzet van een baten-lastenagentschap kan of dient te worden aangemerkt. In bepaalde gevallen is hieraan daarom via de begrotingswet nadere invulling gegeven. Bij de herziening van de regelgeving in 2020 en verder, zullen verduidelijkingen worden aangebracht, zodat voortaan alleen bijdragen die een directe relatie hebben met geleverde producten/diensten als omzet kunnen worden verantwoord en het niet meer nodig is in de begrotingswet nadere duiding te geven aan het begrip omzet. Om dit over 2020 mogelijk te maken, zullen door de regering voorstellen worden ingediend om de inmiddels door de Staten-Generaal goedgekeurde begrotingen bij suppletoire wet aan te passen in lijn met deze voorgenomen herziening. Om ook over 2019 een transparant beeld te geven, is in de toelichting bij de jaarrekening van elk agentschap een nadere specificatie opgenomen van de gerealiseerde omzet, waaruit aard en omvang duidelijk blijken.

9. Jaarverantwoording agentschap per 31 december 2019

9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord (SSO-Noord) waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere overheidsorganen.

Tabel 65 Staat van baten en lasten van het agentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

   

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

    
 

Omzet

  

281.363

334.633

53.270

342.869

  

Omzet moederdepartement

218.863

269.790

50.927

270.500

  

Omzet overige departementen

57.300

58.663

1.363

64.880

  

Omzet derden

5.200

6.180

980

7.489

 

Rentebaten

 

Vrijval voorzieningen

669

669

13

 

Bijzondere baten

1.708

1.708

Totaal baten

281.363

337.010

55.647

342.882

     

Lasten

    
 

Apparaatskosten

271.563

318.561

46.998

326.811

  

Personele kosten

184.563

224.694

40.131

232.026

  

Waarvan eigen personeel

146.960

167.336

20.376

156.284

  

Waarvan inhuur externen

31.603

46.813

15.210

68.515

  

Waarvan overige personele kosten

6.000

10.545

4.545

7.227

  

Materiële kosten

87.000

93.867

6.867

94.785

  

Waarvan apparaat ICT

22.000

22.975

975

23.542

  

Waarvan bijdrage aan SSO’s

22.000

24.236

2.236

23.374

  

Waarvan overige materiële kosten

43.000

46.656

3.656

47.869

 

Rentelasten

91

91

15

 

Afschrijvingskosten

9.700

15.423

5.723

12.448

  

Materieel

7.700

10.656

2.956

10.418

  

Waarvan apparaat ICT

7.400

10.353

2.953

10.127

  

Waarvan overige materiële afschrijvingskosten

300

303

3

291

  

Immaterieel

2.000

4.767

2.767

2.030

 

Overige lasten

2.000

2.000

3.034

  

Dotaties voorzieningen

2.000

2.000

3.034

  

Bijzondere lasten

Totaal lasten

281.263

336.075

54.812

342.308

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

100

935

835

574

Agentschapsdeel Vpb-lasten

100

50

50

99

Toelichting

DUO heeft een positief resultaat van € 0,9 miljoen gerealiseerd. Het positieve resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. In het vervolg wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

Tabel 66 Omzet verantwoording agentschap

Omzet moederdepartement (bedragen x € 1 miljoen)

269,8

 

Waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten

269,8

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging

35,0

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering

92,0

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten

24,0

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister

35,0

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten

7,0

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken

20,9

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten

38,5

  

Waarvan productgroep/dienstengroep Examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs

11,1

  

Waarvan productgroep/dienstengroepShared Service

6,3

De omzet moederdepartement is € 50,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit SSO-Noord voor € 6,3 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2019 van € 3,0 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening € 11,8 miljoen, zoals de uitvoering van diverse zogenaamde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering Intensivering Handhaving Studiefinanciering en uitvoering eindtoets primair onderwijs en uitvoering persoonsgericht innen). Daarnaast is € 5,5 miljoen beschikbaar gesteld voor noodzakelijk onderhoud en beheer, uitgevoerd om systemen operationeel te houden. Tevens zijn vervangingsinvesteringen in het ICT landschap gedaan, € 8,7 miljoen, en is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren € 4,0 miljoen. Verder is € 2,1 miljoen ingezet voor de uitvoering van persoonsgericht innen, € 1,6 miljoen ingezet ter dekking van Rijksbrede kosten voor DigiD en € 2,6 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is incidenteel nog eens € 12,7 miljoen beschikbaar gesteld voor de implementatie van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 7,4 miljoen doorgeschoven naar 2020, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. De genoemde extra omzet van € 50,9 miljoen wordt voor € 6,3 miljoen gedekt vanuit middelen die OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen begroting hebben opgevoerd, € 37,3 miljoen gedekt vanuit de voorjaarsnota OCW en de overige € 7,3 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de OCW begroting.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 58,7 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 34,4 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,5 miljoen), allen voor het Ministerie van SZW, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het CJIB (€ 1,2 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van JenV. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van SSO-Noord voor diverse Ministeries (€ 12,2 miljoen). De afnemers zijn de Ministeries van JenV (€ 5,7 miljoen), EZK (€ 2,3 miljoen), IenW (€ 1,5 miljoen), BZK (€ 1,3 miljoen) en VWS (€ 1,4). Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor overige departementen (€ 0,3 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 1,3 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 2,8 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak. Hier staat en daling tegenover voor de werkzaamheden ten behoeve van het Landelijk Register Kinderopvang van minus € 0,2 miljoen. Daarnaast is de dienstverlening vanuit SSO-Noord met € 1,5 miljoen gedaald.

Omzet derden

De omzet derden (€ 6,2 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 2,3 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,4 miljoen), leges voor Verklaring Afgelegd Examen (€ 0,2 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,3 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen SSO-Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,1 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 1,0 miljoen. De stijging heeft grotendeels betrekking op de getemporiseerde afbouw van de werkzaamheden van het participatiefonds.

Vrijval voorziening

De vrijval voorziening van € 0,7 miljoen heeft grotendeels betrekking op regelingen die in het verleden waren voorzien maar niet zijn geëffectueerd en derhalve vrij kunnen vallen.

Bijzondere baten

De bijzondere baten van € 1,7 miljoen betreft een vrijval van een balanspositie voorgaand boekjaar waar € 0,7 miljoen kosten tegenover staan. Het restant van € 1,0 miljoen wordt toegevoegd aan het eigen vermogen.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 54,8 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 40,1 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, extra onderhoud en beheer, telefonische dienstverlening, uitvoering van persoonsgericht innen en investering in het ICT landschap en de loonontwikkeling in 2019. Een deel personele inzet 2019 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laat een stijging zien van € 6,9 miljoen. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 5,7 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen onder meer in het ICT-landschap. Tevens is een dotatie aan de voorzieningen opgenomen van € 2,0 miljoen, onder andere aan de voorziening Sociaal Beleidskader Rijk en maatwerkregelingen in relatie tot uitstroom personeel, die in de oorspronkelijke begroting niet was meegenomen.

Rentelasten

De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name zelfontwikkelde software.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 2,0 miljoen (2018: € 3,1 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2019 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.

Tabel 67 Balans per 31 december 2019 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2019

2018

Activa

   
 

Vaste activa

79.589

63.826

  

Immateriële vaste activa

54.234

33.173

  

Materiële vaste activa

25.355

30.653

   

Grond en gebouwen

   

Installaties en inventarissen

25.355

30.653

   

Overige materiële vaste activa

 

Vlottende Activa

37.092

23.279

  

Voorraden en onderhanden projecten

380

289

  

Debiteuren

5.895

4.177

  

Overige vorderingen en overlopende activa

16.190

12.339

  

Liquide middelen

14.627

6.474

Totaal activa

116.681

87.105

Passiva

  
 

Eigen Vermogen

1.698

813

  

Exploitatiereserve

813

338

  

Onverdeeld resultaat

885

475

 

Voorzieningen

3.124

3.943

 

Langlopende schulden

34.706

22.208

  

Leningen bij het Ministerie van Financiën

34.706

22.208

 

Kortlopende schulden

77.153

60.141

  

Crediteuren

11.633

13.352

  

Schulden bij het Rijk

  

Belastingen en premies sociale lasten

  

Leningen bij het Ministerie van Financiën

6.480

  

Overige schulden en overlopende passiva

59.040

46.789

Totaal passiva

116.681

87.105

Toelichting

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte software licenties opgenomen, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software. De boekwaarde is toegenomen met € 15,8 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 16,3 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 1,0 miljoen) en software en licenties € 3,3 miljoen. Op de totale immateriële vaste activa is € 4,8 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft zesenveertig projecten met een totale waarde van € 17,3 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet eveneens tegen werkelijke kosten en interne inzet tegen handleiding overheidstarieven. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de 3 en 10 jaar). Er heeft een herrubricering vanuit materiële vaste activa plaatsgevonden van € 5,2 miljoen wat een verklaring is voor de forse toename van de immateriële vaste activa.

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2019 met € 0,1 miljoen afgenomen. Het investeringsniveau was in 2019 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar. Er heeft een herrubricering naar immateriële vaste activa plaatsgevonden van € 5,2 miljoen wat een verklaring is voor de forse daling van de materiële vaste activa. 

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,7 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 3,2 miljoen aan vorderingen op andere Ministeries opgenomen te weten; Ministerie van OCW € 0,3 miljoen, Ministerie van BZK € 0,5 miljoen, Ministerie van Financiën € 0,4 miljoen, Ministerie van JenV € 0,4 miljoen, Ministerie van VWS € 0,1 miljoen, Ministerie van EZK € 1,1 miljoen en Ministerie van IenW € 0,4 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2019 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 14,5 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,9 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën € 0,2 miljoen, Ministerie van SZW € 0,7 miljoen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2019 met € 8,2 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 20,3 miljoen, de gepleegde investeringen van € 31,2 miljoen waar een lening van € 22,0 miljoen tegenover staat. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2019 € 1,7 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 16,5 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO-Noord.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorziening voor wachtgeld € 0,9 miljoen en overige € 2,2 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,1 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2019. Aan de voorziening is € 2,0 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,7 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke reeds waren voorzien, maar waar deelnemers om verschillende redenen geen gebruik meer van wensen te maken. Hierdoor valt de stand van de reservering 2019 lager uit dan de stand van de reservering 2018.

Voorzieningen

Tabel 68 Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2018

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2019

Wachtgeld

1.298

‒ 346

137

‒ 174

915

Overige

2.645

‒ 1.776

1.924

‒ 495

2.298

Totaal voorzieningen

3.943

‒ 2.122

2.061

‒ 669

3.213

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2019 gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3361 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 8,3 miljoen met een looptijd van 4 jaar en een rentepercentage van 0,0%. En lening nummer 3360 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 13,7 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,01%.

DUO heeft in 2018 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3167 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 16,8 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,53%.

DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 2951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rentepercentage van 0,0%.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2019 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,1 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 1,1 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Overige schulden en overlopende passiva

De balanspost Overige schulden en Overlopende passiva van € 59,0 miljoen bevat voor € 36,1 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van OCW. Het betreft geoormerkt geld voor taken / projecten (vaak ICT gerelateerd) in opdracht van het Ministerie van OCW, gericht op dienstverlening ten behoeve van voornamelijk het onderwijsveld. Deze werkzaamheden lopen door en worden afgerond in 2020. Daarnaast is een verplichting van € 0,05 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2019 van het personeel in loondienst (€ 13,8 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 7,7 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investering specifieke financiële bijdragen van de Ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,3 miljoen waarvan € 0,8 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

In de nog te betalen bedragen is € 0,5 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander Ministerie opgenomen te weten; Ministerie van SZW € 0,1 miljoen (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen) en Ministerie van BZK € 0,4 miljoen.

Tabel 69 Kasstroomoverzicht over 2019 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2019 + stand depositorekeningen

14.040

6.432

‒ 7.608

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

281.363

358.067

76.704

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

‒ 271.663

‒ 337.779

‒ 66.116

2.

Totaal operationele kasstroom

9.700

20.288

10.588

 

Totaal investeringen (-/-)

‒ 9.858

‒ 31.187

‒ 21.329

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

115

115

3.

Totaal investeringskasstroom

‒ 9.858

‒ 31.072

‒ 21.214

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (-/-)

‒ 936

‒ 3.032

‒ 2.096

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

1.248

22.010

20.762

4.

Totaal financieringskasstroom

312

18.978

18.666

5.

Rekening courant RHB 31 december 2019 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

14.194

14.626

432

Toelichting

Naast de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding (RHB) heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,00 miljoen staat (op 31 december 2018 was dit € 0,04 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De positieve operationele kasstroom (€ 20,3 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 273,2 miljoen), overige departementen (€ 40,7 miljoen), Derden (€ 27,9 miljoen) waar aan uitgaven tegenover staan aan crediteuren en personeel (€ 341,8 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In 2019 is tevens fors geïnvesteerd in het ICT-landschap waarvoor gebruik is gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Tabel 70 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2019

Omschrijving Generiek Deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2016

2017

2018

2019

2019

Generiek Deel

     

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

     

ICT gerelateerd

104

104

112

114

112

Overige uren

74

74

77

78

78

Omzet per productgroep (pxq)

     

Omzet Bekostiging Instellingen

34

36

39

35

36

Omzet Studiefinanciering

90

91

108

92

82

Omzet Examendiensten

25

23

25

24

23

Omzet Basisregister

25

28

30

35

31

Omzet Informatiediensten

7

6

6

7

6

Totaal omzet basiscontract OCW

182

184

207

193

178

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.894

2.014

2.217

2.331

2.200

Saldo van baten en lasten (%)

99

98

100

100

100

Kwaliteitsindicatoren

     

Klantcontact digitaal

7

6

6

7

6

Klantcontact traditioneel

7

7

7

8

7

Toelichting

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2019 ligt € 15,0 miljoen hoger dan begroot. Dit als gevolg van extra onderhoud en beheer wat in de kostprijs tot uitdrukking komt, alsmede als gevolg van de investeringen in het ICT-landschap waarvan de afschrijvingslasten drukken op de kostprijs van de dienstverlening. Ook is de reguliere stijging als gevolg van loon- en prijsontwikkeling zichtbaar. Daarnaast is extra ingezet op de verbetering van de telefonische bereikbaarheid wat heeft geleid tot een hogere kostprijs voor het product Studiefinanciering maar wat ook weerspiegeld wordt in een hogere klanttevredenheid.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2019. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2019 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 114 per uur en met € 2 gestegen ten opzichte van 2018.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 77,50 per uur en met € 1 gestegen ten opzichte van 2018.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2019 van € 0,9 miljoen bedraagt 0,0% van de baten.

Indicatoren: Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. 

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2019 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2018 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2019 heeft deze indicator een score van 8 op een schaal van 0 tot 10. Over 2018 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 Nationaal Archief

Het Nationaal Archief beheert de archieven van de rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC’s). De RHC’s zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Deze begroting handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s zijn onderdeel van artikel 14 van de begroting van het Ministerie van OCW.

Tabel 71 Staat van baten en lasten van het agentschap NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

  

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2018

Baten

    
 

Omzet

 

36.649

41.235

4.586

39.751

  

Omzet moederdepartement

35.566

40.017

4.451

38.559

  

Omzet overige departementen

400

400

0

400

  

Omzet derden

683

818

135

792

 

Vrijval voorzieningen

55

20

‒ 35

144

 

Mutatie projectgelden

2.959

2.070

‒ 889

416

 

Bijzondere baten

0

0

0

0

 

Rentebaten

0

0

0

0

Totaal baten

39.662

43.325

3.663

40.311

     

Lasten

    
 

Apparaatskosten

37.006

41.391

4.385

38.818

  

Personele kosten

17.532

19.158

1.626

18.305

  

Waarvan eigen personeel

15.664

15.721

57

14.892

  

Waarvan inhuur externen

872

2.461

1.589

2.335

  

Waarvan overige personele kosten

996

976

‒ 20

1.078

  

Materiële kosten

19.474

22.233

2.759

20.513

  

Waarvan apparaat ICT

1.001

676

‒ 325

912

  

Waarvan bijdrage aan SSO’s

5.017

4.819

‒ 198

2.726

  

Waarvan overige materiële kosten

13.456

16.738

3.282

16.875

 

Afschrijvingskosten

2.636

1.672

‒ 964

1.554

  

Materieel

2.636

1.672

‒ 964

1.554

  

Waarvan apparaat ICT

291

97

‒ 194

97

  

Immaterieel

0

0

0

0

 

Overige kosten

0

0

0

0

 

Dotaties voorzieningen

0

54

54

0

 

Bijzondere lasten

0

0

0

0

 

Rentelasten

20

7

‒ 13

9

Totaal lasten

39.662

43.124

3.462

40.381

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

0

201

201

‒ 70

Agentschapsdeel Vpb-lasten

0

0

0

 

Saldo van baten en lasten

0

201

201

‒ 70

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

Tabel 72 Omzetverantwoording agentschap

Omzet moederdepartement (x € 1 miljoen)

40,0

 

Waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten

40,0

  

waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief

6,900

  

waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief

9,400

  

waarvan productgroep/dienstengroep Publiek

9,500

  

waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering

8,800

  

waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies

5,400

De omzet van het moederdepartement over 2019 bedraagt € 40,0 miljoen en betreft de vergoeding voor de producten en diensten die het Nationaal Archief aan OCW levert. De stijging ten opzichte van de begroting is onder andere veroorzaakt door tweede geldstroom projecten van totaal € 0,8 miljoen, de loon- en prijsbijstellingen van 2018 en 2019 van totaal € 1,8 miljoen en € 0,7 miljoen additionele bijdragen van het Ministerie van OCW voor onder meer arbeidsparticipanten en ICT medewerkers. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2019 betreft de programma’s Handschriftherkenning, Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding. Het Nationaal Archief presenteert de doorbetalingen van gelden van OCW aan het centraal bureau voor de genealogie en de regionale historische centra niet in de eigen omzet omdat het NA hierbij alleen een kassiersfunctie vervult.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door een hogere omzet van het moederdepartement vanwege loon- en prijscompensatie, programmageld en een per saldo lager dan verwachte onttrekking uit de projectgelden. 

Omzet overige departementen

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

Omzet derden

De omzet derden is iets hoger dan voorgaand jaar door een hogere opbrengst voor de dienstverlening en verkoop van producten.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft een deel van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Er is een voorziening gevormd voor de afvloeiing van een medewerker.

Mutatie Projectgelden

In de staat van baten en lasten wordt de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Tegenover de toegekende projectgelden voor onder meer DTR en het depot in Emmen, staan toekomstig te leveren prestaties aan de opdrachtgever OCW. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

De mutatie projectgelden is lager dan begroot vanwege de langere doorlooptijd van de Europese aanbesteding van netwerkcomponenten. Uitgaven op projecten zijn in 2019 vooral kosten geweest. Voor de staat van baten en lasten zijn de onttrekkingen aan de projectrekeningen in 2019 groter geweest dan de toevoegingen. De projectgelden op de balans nemen af.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 41,4 miljoen en liggen circa € 4,4 miljoen boven de begroting. De kosten voor eigen personeel zijn hoger door cao loonstijgingen. Verder is er meer ICT personeel ingehuurd voor de ontwikkeling van de digitale infrastructuur.

De materiële kosten zijn vooral door de opening van de locatie Emmen hoger dan 2018.

De presentatie van de bijdrage aan SSO’s is conform de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Gedurende 2019 is het voor ons verbouwde pand aan het Bendienplein 5 in Emmen door de RVB opgeleverd en in gebruik genomen. Hierdoor stijgen de overige materiele kosten.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2019 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,7 miljoen en is € 1,0 miljoen lager dan begroot. Dit komt door lagere investering in Emmen dan begroot en doordat de afschrijvingen voor Emmen later in het jaar starten door een latere ingebruikname van het pand.

Tabel 73 Balans per 31 december 2019 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2019

Balans 2018

Activa

  
 

Vaste activa

11.028

12.045

  

Immateriële vaste activa

0

0

  

Materiële vaste activa

11.028

12.045

   

Grond en gebouwen

820

953

   

Installaties en inventarissen

10.176

7.330

   

Overige materiële vaste activa

32

3.762

 

Vlottende Activa

30.772

35.406

  

Voorraden en onderhanden projecten

36

35

  

Debiteuren

185

149

  

Overige vorderingen en overlopende activa

1.757

4.437

  

Liquide middelen

28.794

30.785

Totaal activa

41.800

47.451

      

Passiva

  
 

Eigen Vermogen

2.135

1.934

  

Exploitatiereserve

1.934

2.004

  

Onverdeeld resultaat

201

‒ 70

 

Voorzieningen

161

159

 

Langlopende schulden

15.027

18.175

  

Leningen bij het Ministerie van Financiën

725

300

  

Investeringsbijdrage

7.545

7.884

  

Projectgelden

6.757

9.991

 

Kortlopende schulden

24.477

27.182

  

Investeringsbijdrage

969

839

  

Projectgelden

4.274

3.272

  

Crediteuren

1.944

2.086

  

Belastingen en premies sociale lasten

58

0

  

Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën

160

100

  

Overige schulden en overlopende passiva

17.072

20.886

Totaal passiva

41.800

47.451

Toelichting

Activa

De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege de afname van overige schulden en overlopende passiva, de overige vorderingen en overlopende activa en de liquide middelen. De liquide middelen zijn gedaald door betalingen van gelden aan de RHC’s. Het Ministerie van OCW heeft in 2018 een fonds voor huisvesting gevormd ter dekking van de risico’s vanwege het nieuwe huisvestingsstelsel van de RHC’s. De middelen zijn afkomstig van de bestemmingsfondsen voor huisvesting bij zeven RHC’s. De RHC’s zijn nu verantwoordelijk voor het onderhoud aan hun pand. Het fonds is opgenomen als kortlopende schuld aan het moederdepartement. Twee RHC’s maakten begin 2019 nog een restant deel van in totaal € 0,9 miljoen over. Op basis van een opname van het RVB is aan de RHC’s € 4,8 miljoen betaald voor nog uit te voeren onderhoudswerkzaamheden die bij de overgang naar het nieuwe stelsel door de RHC’s zelf gedaan moeten worden.

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen stijgt met € 2,8 miljoen doordat de investeringen in de stellingen en ontzurings-machine in Emmen voor € 3,2 miljoen zijn overgeboekt vanuit de overige materiele vaste activa. Verder zijn de afschrijvingen op de post installaties en inventarissen € 0,5 miljoen hoger dan de investeringen in het jaar.

Vlottende Activa

De vlottende activa dalen door een daling van de nog te ontvangen bedragen van overige organisaties.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 74 Debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2019

2018

Vorderingen op het moederdepartement

Vorderingen op overige departementen

146

14

Vorderingen op overige debiteuren

39

135

Stand per 31 december

185

149

Tabel 75 Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2019

2018

Nog te ontvangen van moederdepartement

Nog te ontvangen op overige departementen

89

Nog te ontvangen van overige organisaties

1.668

4.437

Stand per 31 december

1.757

4.437

De daling van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 2,7 miljoen is vanwege eind 2018 vooruitbetaalde kosten van € 1,3 miljoen aan de nieuwe dienstverlener voor applicatieontwikkeling en beheer in het eerste kwartaal van 2019 en van € 0,3 miljoen aan ICT licenties. Verder is er eind 2018 nog € 0,9 miljoen ontvangen van twee RHC’s i.v.m. de terugvordering van de middelen uit de bestemmingsfondsen voor huisvesting.

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gedaald als gevolg van betalingen aan de RHC’s. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC’s groot € 14,7 miljoen volledig in liquide middelen wordt aangehouden.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2019 € 2,1 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 76 Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2017 ‒ 2019
 

2019

2018

2017

Eigen Vermogen

   

Saldo per 1 januari

1.934

2.504

2.269

Onverdeeld resultaat

201

‒ 70

235

Overige directe mutaties

Directe vermogensmutatie

   

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

0

‒ 500

0

Saldo per 31 december

2.135

1.934

2.504

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2019 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2020. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,0 miljoen. Omdat er € 2,1 miljoen aan eigen vermogen is heeft het NA een surplus van € 0,1 miljoen.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn per saldo vrijwel gelijk gebleven. Dit is het saldo van dotaties onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de reorganisatievoorziening:

Tabel 77 Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
  

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2019

114

45

159

Dotatie

2

52

54

Onttrekking

27

5

32

Vrijval

0

20

20

Stand 31/12/2019

89

72

161

Langlopende schulden

Onder de passiva heeft in de vergelijkende cijfers 2018 een reclassificatie plaats gevonden van Kortlopende schulden naar Langlopende schulden voor een bedrag van € 17,9 miljoen. Dit betreft de Investeringsbijdrage en Projectgelden, omdat deze posten een langlopend karakter hebben. Beide posten zijn niet in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het Nationaal Archief gaat gezien voorgaande constatering in overleg met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek in de toekomst.

De langlopende schulden nemen toe doordat een nieuwe lening van € 0,6 miljoen is afgesloten bij het Ministerie van Financiën. Op de lening bij het Ministerie van Financiën wordt binnen een jaar € 0,16 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Emmen en DTR en de afschrijvingen op bestaande activa. Een oorzaak van de lagere stand van de projectgelden zijn kosten van de projecten Emmen, DTR en metamorfose en de investeringen in het nieuwe depot op locatie Emmen en DTR. Na ingebruikname van het pand in juni is gestart met de afschrijving op de voor Emmen aangeschafte activa.

Kortlopende schulden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

In de post ‘investeringsbijdrage’ staan bedragen waartegenover investeringen staan, zoals de depotstellingen, een ontzuringsmachine, het e-Depot en ICT devices voor de nieuwe werkplek. Investeringen zijn bedrijfsmiddelen met een aanschafwaarde boven de € 10.000.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 78 Crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2019

2018

Schulden op het moederdepartement

0

0

Schulden op overige departementen

523

878

Schulden op overige crediteuren

1.421

1.208

Stand per 31 december

1.944

2.086

Tabel 79 Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2019

2018

Nog te betalen aan moederdepartement

14.668

18.775

Nog te betalen aan overige departementen

102

144

Nog te betalen aan overige organisaties

2.302

1.967

Stand per 31 december

17.072

20.886

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC’s uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting. Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar.

Tabel 80 Kasstroomoverzicht per 31 december 2019 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2019 + stand depositorekeningen

16.719

30.785

14.066

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

36.349

43.506

7.157

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

‒ 37.026

‒ 45.327

‒ 8.301

2.

Totaal operationele kasstroom

‒ 677

‒ 1.821

‒ 1.144

 

Totaal investeringen (-/-)

‒ 7.151

‒ 654

6.497

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

‒ 7.151

‒ 654

6.497

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

‒ 600

‒ 115

485

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

600

600

4.

Totaal financieringskasstroom

‒ 600

485

1.085

5.

Rekening courant RHB 31 december 2019 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

8.291

28.795

20.504

Toelichting

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2019 met circa € 2 miljoen afgenomen. De belangrijkste oorzaak van deze afname is de betaling aan de RHC’s. De operationele kasstroom is € 1,1 miljoen lager dan begroot. De investeringskasstroom is lager ten opzichte van de begroting als gevolg van minder investeringen op projecten. De gedane investeringen betreffen met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en een ontzurings-machine voor het depot in Emmen en investeringen in ICT in het kader van het DTR project. Een vorig jaar geboekte investering onder de overige materiële vaste activa voor het pand in Emmen betrof voornamelijk de sloopkosten van het oude pand en is in 2019 niet meer als activa opgenomen maar in de kosten geboekt.

De financieringskasstroom is positief vanwege het aangaan van een nieuwe lening van € 0,6 miljoen en de jaarlijkse € 0,1 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.

Tabel 81 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2019

Omschrijving

  

Realisatie

Vastgestelde begroting

   

2016

2017

2018

2019

2019

Generiek Deel

     
        

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

     
 

de (gem) prijs per meter fysiek archief (capaciteit)

zie toelichting

zie toelichting

15

15

13

 

de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

zie toelichting

zie toelichting

1163

1.231

1.290

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

     
 

primaire taken - activiteiten

50

55

53

53

55

 

programma's en projecten 2e en 3e geldstromen

50

54

Aantal fte

     
 

formatie op lumpsum en projecten

186,32

194,83

198,29

207,71

200-210

 

formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven

0

0

0

0

0

Saldo baten en lasten

609.108

235.434

‒ 70.332

201.162

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers

     
 

bezoekers - tentoonstelling

12.288

17.482

19.078

18.398

20.000

 

onderwijs

3.527

12.655

7.539

8.922

13.000

 

studiezaal - bezoekers

12.328

14.940

15.433

17.121

12.000

 

studiezaal - raadplegingen archiefstukken

114.297

114.349

104.570

134.071

100.000

 

website Nationaal Archief

1.183.834

1.350.798

1.721.451

1.601.889

1.500.000

Cijfer bezoeker tevredenheid

7

7,5

7,5

7,5

8

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

***

***

***

***

 

Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie

     
 

fysieke dienstverlening; geopend:

     
  

informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

  

tentoonstelling

di t/m vr

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

  

ontvangst schoolgroepen

   

ma t/m vr

ma t/m vr

 

digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

     
  

beschikbaarheid (%)

nvt

nvt

nvt

nvt

 
  

helpdesk openingstijden op werkdagen

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

Toelichting

De afgelopen jaren waren er geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en in 2018 en 2019 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel is het nu mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per 2019 zijn opgenomen in de tabel.

In 2019 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten uit in lijn met de voorgaande jaren.

10. Saldibalans

Tabel 82 Saldibalans per 31 december 2019 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)(bedragen x € 1.000)

Activa

    

Passiva

   
  

31-12-2019

31-12-2018

   

31-12-2019

31-12-2018

Intra-comptabele posten

       

1

Uitgaven ten laste van de begroting

43.075.426

42.326.872

 

2

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.397.628

1.368.558

3

Liquide middelen

270

277

     

4

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

   

4a

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

41.673.736

40.954.114

5

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

55.093

40.300

 

5a

Begrotingsreserves

55.093

40.300

6

Vorderingen buiten begrotingsverband

281

174

 

7

Schulden buiten begrotingsverband

4.613

4.651

Subtotaal intra-comptabel

43.131.070

42.367.623

 

Subtotaal intra-comptabel

43.131.070

42.367.623

Extra-comptabele posten

       

9

Openstaande rechten

216.424

219.419

 

9a

Tegenrekening openstaande rechten

216.424

219.419

10

Vorderingen

31.597.175

29.962.993

 

10a

Tegenrekening vorderingen

31.597.175

29.962.993

11a

Tegenrekening schulden

0

0

 

11

Schulden

0

0

12

Voorschotten

6.017.262

5.100.292

 

12a

Tegenrekening voorschotten

6.017.262

5.100.292

13a

Tegenrekening garantieverplichtingen

3.226.766

3.135.369

 

13

Garantieverplichtingen

3.226.766

3.135.369

14a

Tegenrekening andere verplichtingen

30.550.918

29.165.728

 

14

Andere verplichtingen

30.550.918

29.165.728

15

Deelnemingen

   

15a

Tegenrekening deelnemingen

  

Subtotaal extra-comptabel

71.608.545

67.583.801

 

Subtotaal extra-comptabel

71.608.545

67.583.801

Totaal

114.739.615

109.951.424

 

Totaal

114.739.615

109.951.424

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2019

De uitgaven over 2019 zijn uitgekomen op € 43.075.425.218,07 en de ontvangsten op € 1.397.627.118,44. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 43.075.430.000,00 en de ontvangsten op € 1.397.629.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2019 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Tabel 83 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

Totaal liquide middelen

270

277

4. Rekening-courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën, wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 84 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2019

Toevoegingen 2019

Onttrekkingen 2019

Saldo 31-12-2019

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

29.747

15.000

1.526

43.221

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

10.553

1.437

118

11.872

95

Totaal

40.300

16.437

1.644

55.093

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intracomptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2019 is er voor 1 aankoop een bijdrage geleverd:

de aankoop van het werk het Godenbanket van Joachim Anthonisz Wtewael. Naast de aankoop is het saldo van het fonds ook verlaagd doordat over 2019 sprake was van negatieve rente.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intracomptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 85 Vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

98

Dienst Uitvoering Onderwijs

183

Totaal

281

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 86 Schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Codarts

3.531

Overig

1.082

Totaal

4.613

De post Codarts betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (€ 0,35 miljoen), legaten (€ 0,05 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,35 miljoen).

9. Openstaande rechten

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO.

Tabel 87 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Lesgelden

216.424

Totaal

216.424

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2019 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 88 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

1

Primair onderwijs

8.927

12.852

3

Voortgezet onderwijs

962

1.224

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2.140

2.862

6

Hoger beroepsonderwijs

9.795

10.427

7

Wetenschappelijk onderwijs

17

0

8

Internationaal beleid

0

17

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

5.051

6.588

11

Studiefinanciering

31.502.184

29.853.450

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

8.338

9.049

13

Lesgelden

0

 

14

Cultuur

58.831

64.184

15

Media

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

1.210

25

Emancipatie

52

305

95

Apparaat Kerndepartement

878

825

Lening Bonaire

0

 

Totaal

31.597.175

29.962.993

De overige openstaande vorderingen (€ 95,0 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 89 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

Niet-relevante langlopende vorderingen

30.843.438

29.092.214

 

Leningen - hoofdsom

23.467.964

21.312.139

 

Prestatiebeursleningen - hoofdsom

7.375.474

7.780.075

    

Relevante langlopende vorderingen

534.956

633.160

 

Leningen - rente

478.519

568.418

 

Prestatiebeursleningen - rente

14.063

24.179

Overig

 

42.374

40.563

Relevante kortlopende vorderingen

123.790

128.076

Totaal

 

31.502.184

29.853.450

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Tabel 90 Verloop van de vorderingen Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

Openstaande bedragen per 01-01-2019

29.853.450

28.192.644

Mutatie bruto vorderingen

4.720.025

4.883.780

Omgezet in gift

‒ 2.052.408

‒ 2.255.641

Afgelost (ontvangen en verrekend)

‒ 914.731

‒ 847.248

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

‒ 104.152

‒ 120.085

Totaal

31.502.184

29.853.450

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of woren ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift en doordat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2019 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 91 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

1

Primair onderwijs

1.315.503

856.348

3

Voortgezet onderwijs

140.071

113.187

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

670.528

632.675

6

Hoger beroepsonderwijs

31.890

37.637

7

Wetenschappelijk onderwijs

42.543

25.880

8

Internationaal beleid

19.304

20.448

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

144.696

176.856

11

Studiefinanciering

1.821.473

1.760.012

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

0

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

1.577.540

1.086.986

15

Media

24.899

10.286

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

205.302

360.161

25

Emancipatie

23.486

19.640

95

Apparaat Kerndepartement

27

176

Totaal

6.017.262

5.100.292

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. In 2019 heeft de betaling voor zowel 2019 als 2020, voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat, plaatsgevonden. De toename van het openstaande voorschot komt voor rekening van artikel 1 (Primair onderwijs) en artikel 14 (Cultuur).

Niet in de voorschotten opgenomen zijn de uitstaande voorschotten voor subsidieregelingen voor instandhouding van monumenten. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Het uitstaande voorschot hiervoor bedraagt ultimo 2019 € 231,6 miljoen.

De stand van de voorschotten per 31-12-2019 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 92 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per 1-1-2019

Verstrekt 2019

Afgerekend 2019

Stand per 31-12-2019

2003

1.340

 

1.340

2004

8.336

 

8.315

21

2005

8.658

 

5.185

3.473

2006

38.022

 

5.800

32.222

2007

68.113

 

33.160

34.953

2008

64.994

 

33.160

31.833

2009

54.714

 

33.360

21.353

2010

58.139

 

33.860

24.279

2011

33.840

 

9.622

24.218

2012

28.252

 

7.560

20.692

2013

42.064

 

21.647

20.417

2014

82.139

 

37.857

44.282

2015

103.178

 

52.154

51.025

2016

192.338

 

76.614

115.724

2017

1.115.529

 

185.171

930.358

2018

3.200.636

 

1.109.758

2.090.878

2019

 

2.577.340

7.146

2.570.194

Totaal

5.100.292

2.577.340

1.660.370

6.017.262

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen. Het Rijk staat garant voor de rente en aflossingsverplichtingen richting de geldverschaffers. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het Ministerie van OCW ultimo 2019 loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2019 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Tabel 93 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2019

Openstaand per 31-12-2018

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

151.212

163.921

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

761.502

753.098

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

22.350

23.330

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

244.209

254.483

Garanties Hoger beroepsonderwijs

777.048

766.468

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

636.328

643.536

Garanties Voortgezet onderwijs

479.263

391.516

Garanties Primair onderwijs

124.854

109.017

Totaal

3.226.766

3.135.369

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 761,5 miljoen. Hiervan is € 507,6 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 250,4 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 22,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Wetenschappelijk onderwijs (€ 244,2 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 777,0 miljoen), het Beroepsonderwijs en (€ 636,3 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 479,3 miljoen) en het Primair onderwijs (€ 125,0 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid, de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekening-courantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft het maximaal mogelijke krediet. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector voor het maximaal mogelijke krediet en voor de daadwerkelijk uitstaande leningen.

Tabel 94 Opbouw garantstellingen onderwijsinstellingen (bedragen x € 1 miljoen)

Maximale kredietfaciliteit

Leningen

Wetenschappelijk onderwijs

136,4

107,8

Hoger onderwijs

201,9

575,1

Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

158.5

477,9

Voortgezet onderwijs

156,3

323

Primair onderwijs

32,3

92,6

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen is als volgt:

Tabel 95 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2019

3.135.369

Bij: Aangegane verplichtingen 2019

674.463

Af: Afgelopen garantie 2019

583.066

Af: Verrichte betalingen 2019

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2019

0

Stand 31 december 2019

3.226.766

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen is als volgt:

Tabel 96 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2019

29.165.728

Bij: aangegaan 2019

44.460.615

  

Af: Tot betaling gekomen in 2019

43.075.425

Stand 31 december 2019

30.550.918

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2019 is hieronder opgenomen.

Tabel 97 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x 1.000)

1

Primair onderwijs

6.665.158

3

Voortgezet onderwijs

7.938.906

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.387.551

6

Hoger beroepsonderwijs

3.377.918

7

Wetenschappelijk onderwijs

5.206.090

8

Internationaal beleid

8.366

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

26.245

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

890.649

15

Media

992.822

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.029.835

25

Emancipatie

27.177

95

Apparaat Kerndepartement

201

Totaal

30.550.918

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels € 314,2 miljoen betaald dan wel verplicht. Het restant, zijnde € 145,3 miljoen, is nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting. Dit gaat om € 16,5 miljoen voor hoger salaris leraren vso welke in 2020 verplicht en betaald zal worden. Daarnaast is er afgesproken dat er € 10,6 miljoen beschikbaar komt voor Samen Opleiden. In 2020 gaat dit om € 2,0 miljoen en het overige deel voor Toekomstige jaren. Ook wordt er € 21,2 miljoen vrijgemaakt voor individuele scholingsrechten leraren po. Dit heeft voor de helft betrekking op 2020 en voor de andere helft op 2021. Het laatste deel gaat over € 97,0 miljoen welke eerder beschikbaar komt voor de aanpak van werkdruk in het po. Bij Voorjaarsnota 2020 wordt deze kasschuif verwerkt.

Op 26 november 2014 is het bestuursakkoord PO 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord is voor 2020 en verder een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2019 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2019 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2019 € 7,3 miljoen vastgelegd als juridische verplichting. De overige € 31,7 miljoen voor 2020 betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting.

Op 31 mei 2018 is het sectorakkoord VO 2018–2020 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2019 en 2020 een additioneel bedrag van € 12,0 miljoen per jaar beschikbaar. Voor 2020 is daarvan circa € 3,9 miljoen niet juridisch verplicht en derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.670,8 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2019 een bedrag van € 821,3 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 849,5 miljoen is ultimo 2019 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Vanuit het convenant onderwijshuisvesting CN is er in totaal $ 64,7 miljoen (US dollars) beschikbaar. Voor de jaren 2020 geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan die nog niet juridisch verplicht zijn en derhalve niet in de saldibalans zijn opgenomen. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 58,8 miljoen (US Dollars).

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2019 een bedrag van in totaal € 2.366,0 miljoen (€ 1.470,0 miljoen voor het hbo en € 896,0 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2019 voor de jaren 2019 en 2020 al een bedrag van € 419,0 miljoen (€ 261,0 miljoen hbo en € 158,0 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2021 t/m 2024 van € 1.947,0 miljoen (€ 1.210 miljoen voor het hbo en € 737,0 miljoen voor het wo) is ultimo 2019 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2019 € 18,0 miljoen nog niet juridisch verplicht.

11. WNT-verantwoording 2019 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigings­maximum bedraagt in 2019 € 194.000.

Nieuw in 2019 is, dat een topfunctionaris die stopt met zijn werkzaamheden als topfunctionaris, maar een dienstverband behoudt bij dezelfde WNT-instelling toch nog vier jaar aangemerkt blijft als topfunctionaris.

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2019 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2019 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2019 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

Tabel 98 Bezoldiging van topfunctionarissen

Naam instelling

Naam top-functionaris

Functie

Datum aanvang dienst-verband

Datum einde dienst-verband

Omvang dienstverband in fte (+ omvang in 2018)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalender-mnd; > 12 kalender-mnd)

Beloning + onkostenvergoedingen (belast)(+ bedrag in 2018)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ bedrag in 2018)

Totale bezoldiging in 2019 (+ bedrag in 2018)

Individueel toepasselijk bezoldigings-maximum

Motivering (indien overschrijding)

CvTE1

P. Hendrikse

Voorzitter

  

0,2 (0,2)

 

€ 24.020 (€ 23.770)

 

€ 24.020 (€ 23.770)

€ 38.800

 

CvTE

T.G.M. Bekker2

Plv. lid > lid 1/3/19

         

CvTE

A.M.L. Jansen

Plv. lid > lid 1/3/19

  

0,025 (-)

 

€ 1.868 (€ -)

 

€ 1.868 (€ -)

€ 4.850

 

CvTE

Y. van Zijl-Med

Lid

  

0,025 (0,025)

 

€ 1.806 (€ 2.452)

 

€ 1.806 (€ 2.452)

€ 4.850

 

CvTE

A. Kaim Lamers

Lid

  

0,025 (0,025)

 

€ 2.694 (€ 1.025)

 

€ 2.694 (€ 1.025)

€ 4.850

 

CvTE

D.J.M. Majoor2

Lid

         

CvTE

L.S.J.M. Henkens

Lid

  

0,025 (0,025)

 

€ 2.024 (€ 2.032)

 

€ 2.024 (€ 2.032)

€ 4.850

 

CvTE

M.A. Jansen2

Plv. lid

         

CvTE

H. de Deugd2

Plv. lid

24-6-2019

        

CvTE

G.J. Zomer2

Plv. lid

         

CvTE

J.C. Krijt2

Lid

 

28-2-2019

       

CvTE

W.L.M. de Koning2

Plv. lid

         

CvTE

Y.B. Walvisch-Stokvis2

Plv. lid

         
X Noot
1

College voor Toetsen en Examens

X Noot
2

Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. BIJLAGEN

Bijlage 1: Toezichtrelaties rwt's en zbo's

Tabel 99 Overzichtstabel rwt's en zbo's van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (bedragen x € 1.000)

Naam rwt/zbo

Begrote bijdrage moederdepartement aan rwt/zbo

Gerealiseerde bijdrage moederdepartement aan rwt/zbo

Begrote bijdrage overige departementen

Gerealiseerde bijdrage overige departementen

Bijzonderheden

ZBO's

     

Stichting Nederlans Fonds voor Podiumkunsten+

€ 64.879

€ 66.570

  

Nee

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

€ 32.226

€ 35.221

  

Nee

Stichting Nederlands Fonds voor de Film

€ 54.177

€ 59.335

  

Nee

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

€ 17.021

€ 20.772

  

Nee

Stichting Mondriaan Fonds

€ 30.629

€ 41.239

  

Nee

Stichting Nederlands Letterenfonds

€ 12.425

€ 14.059

  

Nee

Bureau Architectentregister

    

Nee

Commissariaat voor de Media

€ 4.906

€ 4.736

  

Nee

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie

€ 3.603

€ 4.932

  

Realisatiecijfers 2019 zijn juli 2020 beschikbaar. Cjfers hebben betrekking op de bijdrage van NL-zijde.

Koninklijke Bibliotheek

€ 47.173

€ 98.339

  

Nee

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

€ 571.192

€ 528.487

€ 32.727

€ 34.844

Nee

Stichting Participatiefonds (PF)

€ 1.972

nnb

0

nnb

Realisatiecijfers 2019 komen medio maart 2020 beschikbaar.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

€ 2.730

nnb

0

nnb

Realisatiecijfers 2019 komen medio maart 2020 beschikbaar.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

€ 2.105

€ 2.272

  

Nee

College voor Toetsen en Examens

 

€ 11.618

  

Nee

Nederlandse Publieke Omroep

€ 731.821

€ 731,82

  

Nee

Regionale Publieke Omroep

€ 144.655

€ 147.507

  

Nee

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

€ 89.216

€ 92.728

  

Ja/Nee

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

€ 56.044

€ 54.998

  

Nee

      

RWT's

     

Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

€ 210.800

€ 223.482

  

Nee

Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

    

Deze vijf commerciële instellingen zijn niet gehouden cijfers e.d. aan OCW te overleggen.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

onbekend

€ 10.803.308

  

Ja; betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 4.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2018

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

onbekend

€ 8.817.242

  

Ja; betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 4.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2018

Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen

€ 3.514.492

€ 3.608.204

  

Nee

Instellingsbesturen hogescholen

€ 3.199.939

€ 3.310.594

  

Nee

Instellingsbesturen universiteiten

€ 4.196.979

€ 4.414.613

  

Nee

Academische Ziekenhuizen

€ 671.792

€ 686.483

  

Nee

Stichting Cito

€ 31.724

€ 32.738

  

Nee

Stichting SLO

€ 10.514

€ 10.850

  

Nee

Toelichting

Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2019 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, wordt de Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.

Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.

Gezien de goede kwaliteit van het jaarverslagen van de zbo’s, met als voorbeeld het jaarverslag van het NWO, de verschillende Kamerbrieven die over de werkzaamheden van het NWO in het afgelopen jaar zijn verstuurd, de omvang van het jaarverslag van het Ministerie van OCW en het uitgangspunt van de CW, artikel 4.2, lid 2, in de Memorie van Toelichting (praktische regels ten aanzien van de verantwoording over een bepaald onderwerp), wordt met het oog op het beperken van de administratieve lasten of ondoelmatigheden vooralsnog verwezen naar het jaarverslag NWO (Jaarverslag NWO 2018).

Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Tabel 100 Artikel 1 (Primair onderwijs)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

  

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO)

2015

  

Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal‐emotionele uitkomsten

2015

  

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

  

Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)

2016

  

Effectief taalonderwijs (NRO)

2016

  

Effectief rekenonderwijs (NRO)

2016

  

Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek

2016

  

Toptalenten in het onderwijs

2017

  

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017 Kamerstukken II 2017/18, 28760 nr. 69

2017

  

Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid Kamerstukken II 2017/18, 27 020 nr. 73

2017

  

Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO Kamerstukken II 2017/18, 31289 nr. 343

2017

  

Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010-2014 Kamerstukken II 2017/18, 31293 nr. 373

2017

  

Evaluatie landelijke geschillen commissie Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 258

2017

  

Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs

2018

  

Evaluatie wet versterking medezeggenschap Kamerstukken II 2018/19, 33223 nr. 7

2018

  

Evaluatie NOB

2018

  

Evaluatie wet eindtoetsing po

2019

  

Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten

2015

  

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

  

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

  

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

  

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

  

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

  

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

  

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

  

IBO Schatkistbankieren2

2016

  

Quick scan leerlingendaling

2016

  

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs

2016

  

Onderzoek Regeldruk

2016

  

Onderzoek leermiddelenmarkt PO

2016

  

Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen

2016

  

OESO stelselreview

2016

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs

2017

  

Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken

2017

  

Monitor bestuursakkoord PO - tabellenrapport 2017

2017

  

Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 242

2017

  

Licht op schaduwonderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31 289 nr. 358

2017

  

Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo Kamerstukken II 2017/18, 34 775 nr. 115

2017

  

Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 ‒ 2016

2017

  

Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht

2017

  

Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 ‒ 2016

2017

  

Quickscan leerlingendaling PO en VO - Schoolbesturen, gemeenten, provincies

2017

  

Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten Kamerstukken II 2017/18, 27 923 nr. 245

2017

  

Rapportage Referentieniveau 2016 ‒ 2017

2017

  

Eindrapport Advies over Instemming

2017

  

Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen

2017

  

Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO)

2017

  

Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school Kamerstukken II 2017/18 31497 nr. 242

2017

  

Enquête beurs voor bewegingsonderwijs

2017

  

Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262

2018

  

Monitor leerlingenvervoer Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262

2018

  

Toepassing en werking van de protocollen ernstige reken- en wiskunde problemen in het onderwijs (po, vo, mbo) Kamerstukken II 2019/20, 31293 en 31289 nr. 498

2019

  

Het verhaal achter de financiële cijfers (po, vo, mbo, ho)

2019

  

De inzet van hbo-geschoolde beroepskrachten in de vve

2019

  

Kunstmatige intelligentie (AI) in het onderwijs

2019

4.

Toetsbare beleidsplannen3

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.

X Noot
3

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 101 Artikel 3
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog Kamerstukken II 2015/16, 31511, nr. 201

2015

  

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties

2015

  

Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen

2016

  

Evaluatie wet gratis schoolboeken Kamerstuk II 2016/17, 33088, nr. 5

2016

  

De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 341

2016

  

Voortgangsrapportage regelluwe scholen Kamerstukken II 2016/17, 29546, nr. 26

2016

  

Monitor Techniekpact Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249

2016

  

Evaluatie kiezen voor techniek Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249

2016

  

Monitor diagnostische tussentijdse toets Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 231

2016

  

Onderzoek groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2016/17, 31293, nr. 351

2016

  

Voortgang sectorakkoord

2016

  

Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO

2017

  

Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 407

2018

  

Evaluatie project flexibele en digitale examens vmbo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 395

2019

  

Evaluatie Klachtenregeling po/vo

2019

  

Opting out lwoo/pro

2019

  

Evaluatie CvTE

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Doorstroom Havo-VWO Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Laks monitor scholieren

2015

  

Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1

2015

  

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

  

PISA 2015

2016

  

OESO stelsel review

2016

  

Digitale doorstroom atlas

Reguliere update

  

Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving Kamertukken II 2017/18, 27923, nr. 282

2017

  

IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs)

2017

  

Monitor onderwijshuisvesting Kamerstukken II 2017/18, 34775, nr. 115

2017

  

Quick scan leerlingendaling

2017

  

Dyslexie nader verklaard

2017

  

De inrichting van de onderbouw Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 344

2017

  

Toptalenten in het onderwijs

2017

  

Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO

2017

  

Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs

2017

  

Eindrapport advies over instemmingsrecht

2017

  

Groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 385

2018

  

Monitor 10-14 onderwijs

2018

  

Examenmonitor

2018

  

Monitor techniek pact

2018

  

Bestuurlijke constructen in het voortgezet onderwijs

2019

  

Quick scan toelatingsbeleid funderend onderwijs

2019

  

Monitor sterk techniekonderwijs, nulmeting Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 108

2019

  

Schoolkostenmonitor 2018-2019 Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 450

2019

  

Toelatingscriteria vwo-scholen voor doorstromers vanaf het havo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392

2019

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Tabel 102 Artikel 4
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

  

Beleidsdoorlichting artikel 4

2019

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020

2015

  

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014

2015

  

Evaluatie laaggeletterdheid 2012-2015

2015

  

Monitoring en evaluatieonderzoek VSV 2012-2015

2015

  

Analyse Effectrapportage RMC

2016

  

Job-monitor 2016

2016

  

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA)

2017

  

Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen februari 2017

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen september 2017

2017

  

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017)

2017

  

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017)

2017

  

Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo

2017

  

Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs

2017

  

Monitor RIF

2017

  

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage

2017

  

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen september 2018

2018

  

Job-monitor 2018

2018

  

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie regeling praktijkleren

2018

  

Evaluatie Wet Macrodoelmatigheid

2019

  

Monitor Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018

2019

  

Evaluatie taaltrajecten

2019

  

Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo

2019

  

Evaluatie herziening kwalificatiestructuur mbo

2019

  

Evaluatie wet «Doelmatige Leerwegen» mbo

2019

  

Rapportage monitor keuzedelen 2019

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO

2016

  

Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2

2017

  

Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen

2017

  

MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2

2017

3.

Overig onderzoek

 
  

De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs

2015

  

vsv evaluatieonderzoek (pantheia)

2015

  

School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken

2015

  

OESO stelsel review

2016

  

Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon

2017

  

Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1

2017

  

De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt

2018

  

Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO

2018

  

Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus)

2018

  

Achtergronden van ontwikkelingen in de instroom in de bbl

2018

  

Monitor Sociale Veiligheid

2018

  

Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk

2018

  

Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO

2018

  

De kosten en baten van BBL

2018

  

Onderzoek gezamenlijke huisvesting

2018

  

Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB

2018

  

Onderzoeksrapport NCOR over nut onderwijsovereenkomst en rechtspositie mbo-student

2018

  

Bedrijfsscholen voor mbo-opleidingen: een eerste verkenning

2019

  

Het verhaal achter de financiele cijfers

2019

  

Het loslaten van de verplichte koppeling van keuzedelen aan kwalificaties in het mbo

2019

  

Verkenning digitaal scholingsoverzicht

2019

  

Schoolkostenmonitor po, vo, mbo 2018/2019

2019

4.

Toetsbare beleidsplannen2

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 103 Artikel 6 en 7
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting artikel 6 en 7

2019

  

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

  

Doelmatigheid en focus op onderwijs1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo

2015

  

Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief

2015

  

Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen

2015

  

De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie

2015

  

Big Data in onderwijs en wetenschap

2015

  

Beter benutten voor beter onderwijs.

2015

  

Monitor uitrol Associate degree

2015

  

Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen

2015

  

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6

2015

  

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek

2015

  

Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)

2016

  

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs

2016

  

Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)

2016

  

Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct

2016

  

Studentplannen doorstroom mbo-hbo

2016

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2015

2016

  

Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's

2016

  

Dyslexieverklaringen

2017

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2016 ‒ 2017

2017

  

Studentenmonitor gegevens tot en met 2016

2017

  

De Studiekeuzecheck

2017

  

Onderzoek schakeltrajecten

2017

  

Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs

2017

  

Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs

2017

  

Evaluatie nadere vooropleidingseisen mbo-hbo

2018

  

Evaluatie van het accreditatiestelsel

2018

  

Stelselreview Benchmarking higher education system performance (OESO)

2018

  

Onderzoek gezamenlijke huisvesting i.k.v. publiek/ privaat

2018

  

Onderzoek bekostigingssystematiek

2018

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2017 ‒ 2018

2018

  

Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs

2019

  

OECD Education at a glance

2019

  

Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen

2019

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2018 ‒ 2019

2019

  

Werking van het bindend studieadvies

2019

  

Instellingsaccreditatie in het buitenland

2019

  

Ervaren regeldruk rond kwaliteitszorg in het onderwijs

2019

  

Het experiment promotieonderwijs: een tussenevaluatie

2019

  

IBO Internationalisering van het (hoger) onderwijs

2019

  

Derde cyclus hbo in het buitenland en samenwerking hbo en wo in onderzoek in Nederland

2019

4.

Toetsbare beleidsplannen2

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 104 Artikel 8
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam.

2015

  

Evaluatie subsidieregeling Internationalisering po en vo

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland.

2016

  

Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+

2017

Tabel 105 Artikel 9
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo)

2015

  

Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 ‒ 2013

2015

  

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2015

  

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting)

2015

  

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting

2015

  

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting

2016

  

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2017

  

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting

2017

3.

Overig onderzoek

 
  

Monitoring van Lerarenagenda

2015

  

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

  

Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren

2015

  

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)

2015

  

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025

2015

  

Uitkomsten scenario’s po met mirror

2016

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2016

  

Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren

2016

  

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025

2016

  

Loopbaanmonitor onderwijs 2016

2016

  

Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo

2016

  

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016

2016

  

Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo

2016

  

Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs

2016

  

Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs

2017

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2017

  

Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo

2017

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281

2017

  

Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281

2017

  

Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo

2017

  

TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report

2017

  

Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering Kamerstukken II 2016/2017,31293, nr. 358

2017

  

Personeel niet in loondienst Kamerstukken II 2017/18, 27923 nr. 281

2017

  

Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265

2017

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po

2017

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo

2017

  

Quickscan effecten WWZ Kamerstukken 2016/17, 27923, nr. 249

2017

  

Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265

2017

  

Onderzoek naar kosten zij-instroom Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

Anders organiseren van het onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School

2018

  

Arbeidsmarktbarometer 2017 ‒ 2018 Kamerstukken 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO

2018

  

Arbeidsmarkt Barometer po, vo en mbo 2018-2019 Kamerstukken 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Loopbaanmonitor Onderwijs 2019 Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Professionalisering: Lerarenregister: nulmeting en monitoring wet op beroep leraar Kamerstukken II 2019/2020, 27923, nr. 387

2019

  

Professionalisering: Strategisch personeelsbeleid in het VO

2019

  

Evaluatieonderzoek toelatingseisen pabo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387

2019

  

Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387

2019

4.

Toetsbare beleidsplannen2

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 106 Artikel 11
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Motieven mbo-studenten om al dan niet door te stromen naar hbo

2016

  

Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct

2017

  

Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct

2017

  

Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek)

2018

  

Studentenmonitor (periodiek)

2018

  

Monitor beleidsmaatregelen 2018-2019

2019

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 107 Artikel 12
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting 2009 ‒ 2016

2017

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Schoolkostenmonitor 2015–2016

2016

  

Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers

2016

Tabel 108 Artikel 13
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

N.v.t.

 

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 109 Artikel 14
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting Cultuur 2009-2014

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra

2015

  

Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst

2015

  

Evaluatie programma Kunst van Lezen

2015

  

Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving - Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving (Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 274)

2018

  

Evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

2019

  

Derde evaluatie wet op de vaste boekenprijs. Periode 2013-2018

2019

  

ZBO-evaluatie bureau Architectenregister

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Het culturele draagvlak - Gisteren vandaag

2015

  

Economisch onderzoek 2009-2014

2015

  

Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg

2015

  

Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015-2018

2015

  

Een toekomstgericht restitutiebeleid

2015

  

Notitie Mattheüseffect

2015

  

Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)

2015

  

Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen

2015

  

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

  

Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen

2015

  

Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector

2015

  

Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak)

2016

  

Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2015

2016

  

Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers

2016

  

Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014

2016

  

Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen

2016

  

Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel - Rijksmusea

2016

  

Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16)

2016

  

Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020

2016

  

Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector

2016

  

Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving

2016

  

Van binnen naar buiten

2016

  

Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017

2017

  

Evaluatie programma ondernemerschap

2017

  

Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017-2020

2017

  

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009-2016

2017

  

Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur

2017

  

Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening

2017

  

Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015)

2017

  

Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet

2017

  

Sturen met betekenis

2017

  

Ondersteuningsstructuur cultuursector

2018

  

Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg

2018

  

Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker

2018

Tabel 110 Artikel 15
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2017

  

Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015-2018 (Kamerstukken II 2017-2018, 31434, nr. 8)

2018

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Must carry on - Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting

2017

  

Verheffing of verstoring-effecten stimuleringsmaatregelen audiovisuele productie in Nederland (Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 330)

2019

3.

Overig onderzoek

 
  

Commissariaat van de Media - Mediamonitor

Jaarlijks

  

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)

2015

  

Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)

2015

  

SCP: Het culturele draagvlak - Media:tijd in Beeld - Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie

2015

  

Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep

2015

  

Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media

2015

  

Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

  

Televisie à la carte (Mediamonitor)

2016

  

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

  

Financieel onderzoek EYE

2016

  

Financieel onderzoek Beeld en Geluid

2016

  

Governance STER

2016

  

Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet

2017

  

Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen

2017

  

Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

  

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

  

Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor)

2017

  

Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW

2017

  

Onderzoek inkomstenopties 2017-2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO)

2017

  

Onderzoeksjournalistiek in Nederland (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127)

2018

  

Op het tweede gezicht.. Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 ‒ 2017 (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127)

2018

  

Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127)

2018

  

Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000-2018 (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127)

2018

  

Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan (Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127)

2018

  

Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media

2018

  

Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media

2018

  

Mediamonitor 2018

2018

  

Mediamonitor 2019

2019

  

Evaluatie van de gemeentelijke bekostiging lokale publieke media-instellingen 2016-2018 (Kamerstukken II 2019-2020, 35300-VIII, nr. 147)

2019

  

SCP Trends in Media: Tijd

 
Tabel 111 Artikel 16
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Portfolio-analyse KNAW

2019

  

Portfolio-analyse NWO

2019

  

Evaluatie KB

2019

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop

2016

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Tabel 112 Artikel 25
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting 2014-2018

2018

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Eindrapportage Eigen Kracht

2015

  

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs

2015

  

Resultaatmeting»We can Young Campagne»

2015

  

Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport

2016

  

Evaluatie regenboogsteden 2015-2017

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Verschillen in studiesucces jongens en meisjes

2015

  

Internationale voorbeelden beleid topvrouwen

2015

  

Onderzoek database topvrouwen

2015

  

Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen

2015

  

Cyberpesten

2015

  

Wel werk, maar niet economisch zelfstandig

2015

  

Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012-2015

2015

  

Black box

2016

  

Emancipatiemonitor 2016

2016

  

Bedrijvenmonitor 2016

2016

  

LHBT monitor 2016

2016

  

Lekker vrij

2016

  

Vrije plekke rvc's en rvb's

2016

  

Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen

2016

  

Verdient een man meer?

2016

  

Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU

2016

  

Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen

2016

  

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2016

  

Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie

2016

  

Doorstroming vrouwen naar de subtop

2017

  

Leren van verschillen

2017

  

Eerste treden op de arbeidsmarkt

2017

  

Gelijk verdeeld?

2017

  

Bedrijvenmonitor 2017

2017

  

Voorstudie sectorale benchmark

2018

  

Emancipatiemonitor 2018

2018

  

LHBT monitor 2018

2018

  

Toelichting op female board index 2018

2018

  

Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen

2018

  

Werken aan de start

2018

  

Genderdatabase m/v

2018

  

Bedrijvenmonitor 2019

2019

  

Mediapresentator

2019

  

Kennissynthese «Wat werkt»

2019

  

IBO Deeltijd

2019

  

In dit overzicht zijn linken opgenomen voor SCP en CBS. Dit zijn onderzoeksinstituten die ook onder Overheid.nl zijn opgenomen.

 

4.

Toetsbare beleidsplannen1

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

In verband met het focusonderwerp ’toetsbare beleidsplannen’, wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel. Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door het Ministerie van OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid. Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. Het Ministerie van OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Bijlage 3: Inhuur externen

Tabel 113 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verslagjaar 2019 (bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten

 

1.

Interim-management

512

2.

Organisatie- en Formatieadvies

41

3.

Beleidsadvies

533

4.

Communicatieadvisering

209

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1.295

5.

Juridisch Advies

96

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

50.277

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

94

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

50.467

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)

18.196

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

18.196

Totaal uitgaven inhuur externen

69.958

Toelichting

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2019 bedraagt 15,30%, de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,28%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 24,95%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW en Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege het ontbreken van de benodigde expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. Meer informatie over de ontwikkeling van de externe inhuur binnen DUO vindt u in de bedrijfsvoeringsparagraaf.

Tabel 114 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2019

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2019 is gedaald ten opzichte van 2018 van 20,19 % naar 15,30 %. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO en anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van het Ministerie van OCW.

Tabel 115 Sturingspercentage 2019
 

Heel OCW

OCW excl. DUO

DUO

Uitgaven ambtelijk personeel

387.392

201.201

186.191

Uitgaven externe inhuur

69.958

8.075

61.883

Waarvan beleidsgevoelige inhuur

1.295

1.228

67

Totale personele uitgaven

457.350

209.276

248.074

Percentage Externe inhuur 2019

15,30%

3,86%

24,95%

Bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2014 t/m 2018. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 139, van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is 17 december 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage. Opgemerkt wordt dat in de gegevens in de Financiële Staat van het Onderwijs al sprake is van afrondingsverschillen waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2019 de gegevens over 2018 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2019 worden voor 1 juli 2020 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen conform de Financiële Staat van het Onderwijs 2018:

Rentabiliteit: De rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resul­taat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). 

Solvabiliteit II : De solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kun­nen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsri­sico’s kijken wij naar de solvabiliteit 2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva).

Liquiditeit : De liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa, die over het alge­meen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden.

Tabel 116 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen landelijk totaal (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

76

78

82

75

69

1.2

Materiële vaste activa

13.789

14.081

14.300

14.565

14.720

1.3

Financiële vaste activa

830

759

702

736

752

Totaal vaste activa

14.694

14.917

15.085

15.376

15.541

1.4

Voorraden

27

21

19

17

16

1.5

Vorderingen

2.439

2.319

2.445

2.340

2.327

1.6

Effecten

170

108

96

96

94

1.7

Liquide middelen

7.019

7.592

7.865

8.234

8.960

Totaal vlottende activa

9.654

10.040

10.425

10.687

11.396

Totaal Activa

24.349

24.957

25.510

26.063

26.937

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

12.484

12.887

13.126

13.417

13.805

2.2

Voorzieningen

1.881

2.048

2.202

2.360

2.583

2.3

Langlopende schulden

3.065

3.010

3.097

3.182

3.210

2.4

Kortlopende schulden

6.918

7.012

7.084

7.104

7.340

Totaal Passiva

24.349

24.957

25.510

26.063

26.937

       

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

26.875

27.822

28.508

30.959

32.438

3.2

Overige overheidsbijdragen

550

584

576

589

638

3.3

College-, cursusgelden etc.

1.402

1.474

1.535

1.611

1.641

3.4

Baten werk in opdracht

2.063

2.184

2.195

2.266

2.326

3.5

Overige Baten

1.853

1.704

1.729

1.698

1.765

Totaal baten

32.742

33.768

34.543

37.123

38.807

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

24.445

25.067

25.893

26.729

27.858

4.2

Afschrijvingen

1.485

1.448

1.504

1.521

1.563

4.3

Huisvestingslasten

2.177

2.309

2.317

2.296

2.393

4.4

Overige lasten

4.286

4.366

4.479

6.226

6.498

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

     

Totaal lasten

32.393

33.190

34.193

36.771

38.312

Saldo baten en lasten

349

578

350

352

495

HR Gerealiseerde herwaardering

2

1

1

1

1

 

Financiële baten

 

73

53

33

16

 

Financiële lasten

 

121

130

115

120

5

Financiële baten en lasten

‒ 44

‒ 48

‒ 78

‒ 82

‒ 104

Resultaat

306

530

273

272

392

6

Belastingen

1

2

3

3

2

7

Resultaat deelnemingen

‒ 2

3

3

5

8

Resultaat na belastingen

304

531

274

274

398

8

Aandeel derden in resultaat

5

16

15

15

16

Netto resultaat

299

515

258

259

382

 

Buitengewone baten

0

0

1

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

1

0

1

0

0

Totaal resultaat

300

516

259

259

382

       

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

1,40

1,43

1,47

1,50

1,55

Solvabiliteit

0,59

0,60

0,60

0,61

0,61

Liquiditeit

0,90

1,60

0,80

0,70

1,00

Tabel 117 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen primair onderwijs, zonder samenwerkingsverbanden1 (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

1.373

1.417

1.464

1.514

1.582

  

Gebouwen, terreinen

331

376

381

409

420

  

Inventaris en overige

1.041

1.041

1.084

1.105

1.162

1.3

Financiële vaste activa

299

269

252

242

235

Totaal vaste activa

1.672

1.686

1.716

1.756

1.817

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

828

765

760

761

812

1.6

Effecten

36

30

26

29

31

1.7

Liquide middelen

2.081

2.316

2.449

2.567

2.580

Totaal vlottende activa

2.945

3.111

3.235

3.356

3.424

Totaal Activa

4.617

4.797

4.951

5.113

5.241

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

2.873

2.950

3.017

3.122

3.122

2.2

Voorzieningen

474

562

632

678

727

2.3

Langlopende schulden

86

102

103

113

121

2.4

Kortlopende schulden

1.184

1.183

1.200

1.200

1.271

Totaal Passiva

4.617

4.797

4.951

5.113

5.241

        

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

8.767

9.041

9.222

9.483

10.026

3.2

Overige overheidsbijdragen

237

297

294

294

324

3.3

College-, cursusgelden etc.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

9

7

11

9

9

3.5

Overige Baten

475

380

372

379

388

Totaal baten

9.488

9.725

9.899

10.166

10.747

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

7.854

7.892

7.982

8.176

8.788

4.2

Afschrijvingen

225

236

241

254

260

4.3

Huisvestingslasten

629

723

727

735

750

4.4

Overige lasten

847

861

886

895

938

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

 

0

0

0

7

5

Totaal lasten

9.556

9.712

9.836

10.067

10.741

Saldo baten en lasten

‒ 67

13

63

99

6

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

27

17

13

7

 

Financiële lasten

 

6

6

6

7

5

Financiële baten en lasten

34

21

12

8

0

Resultaat

‒ 33

34

74

106

6

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

1

Resultaat na belastingen

‒ 33

34

74

106

6

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

‒ 33

34

74

106

6

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

‒ 33

34

75

106

6

       

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

‒ 0,30

0,40

0,70

1,00

0,10

Solvabiliteit

0,73

0,73

0,74

0,74

0,73

Liquiditeit

2,49

2,63

2,70

2,80

2,69

X Noot
1

Primair onderwijsbesturen kennen ook scholen in andere sectoren. Van de rijksbijdrage 2018 was € 182 miljoen voor vo-leerlingen.

Tabel 118 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen voortgezet onderwijs zonder samenwerkingsverbanden (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

1

1

1

1

1

1.2

Materiële vaste activa

2.125

2.158

2.183

2.237

2.271

  

Gebouwen, terreinen

1.298

1.308

1.349

1.442

1.490

  

Inventaris en overige

827

850

835

795

781

1.3

Financiële vaste activa

217

215

231

263

269

Totaal vaste activa

2.343

2.373

2.416

2.501

2.542

1.4

Voorraden

10

4

4

2

3

1.5

Vorderingen

313

298

295

321

325

1.6

Effecten

20

21

15

14

18

1.7

Liquide middelen

1.468

1.596

1.608

1.753

1.985

Totaal vlottende activa

1.810

1.918

1.920

2.090

2.331

Totaal Activa

4.153

4.292

4.336

4.591

4.873

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

1.993

2.035

2.071

2.149

2.240

2.2

Voorzieningen

520

586

642

694

759

2.3

Langlopende schulden

382

429

436

531

586

2.4

Kortlopende schulden

1.258

1.243

1.186

1.217

1.289

Totaal Passiva

4.153

4.292

4.336

4.591

4.873

        

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

7.287

7.585

7.843

8.061

8.279

3.2

Overige overheidsbijdragen

147

135

131

134

151

3.3

College-, cursusgelden etc.

7

8

8

9

9

3.4

Baten werk in opdracht

2

5

5

5

6

3.5

Overige Baten

410

403

407

398

433

Totaal baten

7.853

8.135

8.395

8.608

8.877

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

6.206

6.390

6.622

6.803

6.941

4.2

Afschrijvingen

274

279

284

280

302

4.3

Huisvestingslasten

507

508

526

513

552

4.4

Overige lasten

892

901

935

935

972

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

0

7

6

Totaal lasten

7.879

8.078

8.366

8.537

8.773

Saldo baten en lasten

‒ 26

58

28

70

105

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

17

11

7

6

 

Financiële lasten

 

16

17

14

17

5

Financiële baten en lasten

12

2

‒ 5

‒ 7

‒ 11

Resultaat

‒ 14

59

23

63

94

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

‒ 14

59

23

63

94

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

‒ 14

59

23

63

94

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

‒ 14

59

23

63

94

        

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

‒ 0,20

0,70

0,30

0,70

1,10

Solvabiliteit

0,61

0,61

0,63

0,62

0,62

Liquiditeit

1,44

1,54

1,62

1,72

1,81

Figuur 3

Tabel 119 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het primair onderwijs1(bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

3

1

2

2

2

1.3

Financiële vaste activa

0

0

0

0

0

Totaal vaste activa

3

2

2

2

3

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

19

7

6

9

12

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

105

105

127

139

149

Totaal vlottende activa

124

111

133

148

161

Totaal Activa

127

113

135

151

164

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

60

76

101

112

118

2.2

Voorzieningen

1

1

1

1

1

2.3

Langlopende schulden

1

0

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

65

37

33

38

45

Totaal Passiva

127

113

135

151

164

       

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

187

154

152

793

839

3.2

Overige overheidsbijdragen

10

6

7

7

7

3.3

College-, cursusgelden etc.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

0

0

0

0

0

3.5

Overige Baten

36

12

6

10

11

Totaal baten

233

172

165

810

857

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

114

76

81

87

93

4.2

Afschrijvingen

1

0

0

1

1

4.3

Huisvestingslasten

3

2

2

2

2

4.4

Overige lasten

123

47

57

33

34

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

0

677

721

Totaal lasten

240

125

140

800

851

Saldo baten en lasten

‒ 8

48

25

10

6

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

0

0

0

0

 

Financiële lasten

 

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

1

0

0

0

0

Resultaat

‒ 7

48

26

10

6

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

‒ 7

48

26

10

6

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

‒ 7

48

26

10

6

 

Buitengewone baten

 

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

 

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

‒ 7

48

26

10

6

      

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Solvabiliteit po

0,48

0,68

0,76

0,74

0,73

Liquiditeit po

1,90

3,04

4,02

3,86

3,61

X Noot
1

De breuk in de baten en lasten tusen 2016 en 2017 is veroorzaakt door een verandering in de wijze van registreren van gegevens.

Tabel 120 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het voortgezet onderwijs 1(bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

3

3

3

4

6

1.3

Financiële vaste activa

1

1

1

1

1

Totaal vaste activa

4

4

4

5

8

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

10

13

12

16

13

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

59

101

124

142

162

Totaal vlottende activa

69

114

135

158

175

Totaal Activa

73

118

140

164

182

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

44

82

105

127

142

2.2

Voorzieningen

1

1

3

2

2

2.3

Langlopende schulden

0

0

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

28

35

32

34

38

Totaal Passiva

73

118

140

164

182

       

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

58

129

141

1.237

1.298

3.2

Overige overheidsbijdragen

9

12

11

10

9

3.3

College-, cursusgelden etc.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

1

3

3

2

2

3.5

Overige Baten

19

28

19

18

21

Totaal baten

88

172

174

1.267

1.330

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

43

70

80

82

87

4.2

Afschrijvingen

1

1

1

1

1

4.3

Huisvestingslasten

3

4

4

4

5

4.4

Overige lasten

28

63

66

47

47

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

0

1.112

1.177

Totaal lasten

75

137

151

1.246

1.317

Saldo baten en lasten

13

35

23

21

13

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

0

0

0

0

 

Financiële lasten

 

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

0

0

0

0

0

Resultaat

13

35

23

21

13

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

13

35

23

21

13

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

13

35

23

21

13

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

13

35

23

21

13

      

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Solvabiliteit vo

0,61

0,71

0,77

0,79

0,79

Liquiditeit vo

2,43

3,27

4,26

4,60

4,61

X Noot
1

De breuk in de baten en lasten tusen 2016 en 2017 is veroorzaakt door een verandering in de wijze van registreren van gegevens.

Tabel 121 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen middelbaar beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

5

6

13

12

11

1.2

Materiële vaste activa

3.575

3.553

3.562

3.610

3.591

  

Gebouwen, terreinen

3.047

2.992

2.975

3.006

3.020

  

Inventaris en overige

528

561

587

604

572

1.3

Financiële vaste activa

77

59

61

62

65

Totaal vaste activa

3.657

3.618

3.636

3.685

3.667

1.4

Voorraden

3

4

4

4

4

1.5

Vorderingen

202

173

187

179

176

1.6

Effecten

69

13

13

13

10

1.7

Liquide middelen

903

931

988

984

1.096

Totaal vlottende activa

1.178

1.121

1.192

1.179

1.286

Totaal Activa

4.835

4.739

4.828

4.864

4.954

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

2.422

2.506

2.583

2.583

2.677

2.2

Voorzieningen

267

250

276

308

338

2.3

Langlopende schulden

1.177

1.038

1.049

1.024

973

2.4

Kortlopende schulden

969

945

920

949

966

Totaal Passiva

4.835

4.739

4.828

4.864

4.954

        

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

4.177

4.379

4.496

4.542

4.715

3.2

Overige overheidsbijdragen

109

99

97

97

92

3.3

College-, cursusgelden etc.

48

45

53

59

63

3.4

Baten werk in opdracht

166

157

174

191

186

3.5

Overige Baten

210

198

194

190

197

Totaal baten

4.710

4.879

5.013

5.077

5.252

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

3.299

3.387

3.606

3.741

3.816

4.2

Afschrijvingen

335

303

295

307

309

4.3

Huisvestingslasten

330

333

345

347

342

4.4

Overige lasten

658

628

641

639

656

Totaal lasten

4.622

4.651

4.887

5.033

5.123

Saldo baten en lasten

88

228

126

44

129

Gerealiseerde herwaardering

2

1

1

1

1

 

Financiële baten

 

5

3

2

2

 

Financiële baten

 

51

49

40

40

 

Financiëlebaten en lasten

‒ 46

‒ 46

‒ 46

‒ 38

‒ 38

Resultaat

44

183

81

7

92

6

Belastingen

0

1

1

0

0

7

Resultaat deelnemingen

‒ 6

1

1

0

2

Resultaat na belastingen

38

182

81

7

93

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

38

182

81

7

93

 

Buitengewone baten

  

0

  
 

Buitengewone lasten

  

0

  

9

Buitengewoon resultaat

0

1

0

0

0

Totaal resultaat

38

183

81

7

93

        

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

0,80

3,70

1,60

0,10

1,80

Solvabiliteit

0,55

0,58

0,59

0,59

0,61

Liquiditeit

1,10

1,19

1,30

1,24

1,33

Tabel 122 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

13

6

11

10

8

1.2

Materiële vaste activa

2.374

2.447

2.501

2.501

2.537

  

Gebouwen, terreinen

1.914

2.163

2.166

2.212

2.234

  

Inventaris en overige

460

284

335

289

303

1.3

Financiële vaste activa

24

26

21

24

38

Totaal vaste activa

2.411

2.480

2.533

2.535

2.583

1.4

Voorraden

3

2

1

2

2

1.5

Vorderingen

327

316

315

152

153

1.6

Effecten

2

3

2

1

0

1.7

Liquide middelen

948

941

886

965

1.128

Totaal vlottende activa

1.280

1.262

1.205

1.119

1.283

Totaal Activa

3.691

3.741

3.737

3.654

3.866

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

1.709

1.729

1.639

1.623

1.745

2.2

Voorzieningen

182

198

202

244

272

2.3

Langlopende schulden

687

668

732

741

769

2.4

Kortlopende schulden

1.113

1.147

1.164

1.047

1.081

Totaal Passiva

3.691

3.741

3.737

3.654

3.866

        

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

2.772

2.837

2.852

2.942

3.160

3.2

Overige overheidsbijdragen

34

32

36

46

53

3.3

College-, cursusgelden etc.

811

841

861

887

878

3.4

Baten werk in opdracht

174

174

182

194

199

3.5

Overige Baten

206

161

164

170

166

Totaal baten

3.997

4.046

4.095

4.239

4.456

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

2.850

3.002

3.143

3.229

3.309

4.2

Afschrijvingen

248

226

240

240

246

4.3

Huisvestingslasten

237

238

233

232

231

4.4

Overige lasten

481

531

544

523

533

Totaal lasten

3.815

3.997

4.160

4.224

4.318

Saldo baten en lasten

182

49

‒ 65

15

138

HR Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

5

3

1

1

 

Financiële lasten

 

29

29

27

26

5

Financiële baten en lasten

‒ 23

‒ 24

‒ 26

‒ 26

‒ 25

Resultaat

159

25

‒ 91

‒ 11

113

6

Belastingen

1

1

1

2

1

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

 

Resultaat na belastingen

159

24

‒ 92

‒ 12

112

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

159

24

‒ 92

‒ 13

112

 

Buitengewone baten

  

0

  
 

Buitengewone lasten

  

0

  

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

159

24

‒ 92

‒ 13

112

        

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

4,00

0,60

‒ 2,20

‒ 0,30

2,50

Solvabiliteit

0,51

0,52

0,49

0,51

0,52

Liquiditeit

1,15

1,10

1,03

1,07

1,19

Tabel 123 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2014

2015

2016

2017

2018

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

56

64

58

51

49

1.2

Materiële vaste activa

4.336

4.502

4.584

4.696

4.730

  

Gebouwen, terreinen

3.571

3.614

3.894

3.915

3.994

  

Inventaris en overige

765

888

690

782

735

1.3

Financiële vaste activa

212

188

136

144

143

Totaal vaste activa

4.604

4.755

4.778

4.891

4.921

1.4

Voorraden

10

11

11

9

8

1.5

Vorderingen

741

746

872

902

835

1.6

Effecten

42

42

39

40

34

1.7

Liquide middelen

1.455

1.603

1.683

1.685

1.860

Totaal vlottende activa

2.249

2.403

2.605

2.636

2.737

Totaal Activa

6.853

7.157

7.383

7.528

7.658

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

3.384

3.510

3.609

3.702

3.761

2.2

Voorzieningen

436

449

447

433

485

2.3

Langlopende schulden

733

775

778

774

762

2.4

Kortlopende schulden

2.301

2.423

2.549

2.619

2.650

Totaal Passiva

6.853

7.157

7.383

7.528

7.658

        

Staat van baten en lasten

     

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

3.626

3.697

3.802

3.901

4.121

3.2

Overige overheidsbijdragen

3

1

1

1

1

3.3

College-, cursusgelden etc.

536

580

614

657

691

3.4

Baten werk in opdracht

1.712

1.838

1.820

1.865

1.925

3.5

Overige Baten

496

523

566

534

550

Totaal baten

6.373

6.639

6.803

6.957

7.288

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

4.079

4.251

4.381

4.610

4.825

4.2

Afschrijvingen

402

404

443

440

445

4.3

Huisvestingslasten

468

501

479

463

511

4.4

Overige lasten

1.258

1.335

1.351

1.325

1.373

4.5

Versterkte subsidies

   

27

36

Totaal lasten

6.207

6.491

6.654

6.864

7.190

Saldo baten en lasten

167

148

149

93

98

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

 

18

17

9

0

 

Financiële lasten

 

19

30

27

30

5

Financiële baten en lasten

‒ 22

‒ 2

‒ 12

‒ 19

‒ 30

Resultaat

144

147

137

74

67

6

Belastingen

0

0

1

1

1

7

Resultaat deelnemingen

4

2

2

5

5

Resultaat na belastingen

148

149

138

78

71

8

Aandeel derden in resultaat

5

16

15

14

15

Netto resultaat

143

133

123

64

56

 

Buitengewone baten

     
 

Buitengewone lasten

     

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

143

133

123

64

56

       

Kengetallen

2014

2015

2016

2017

2018

Rentabiliteit %

2,30

2,20

2,00

1,10

0,90

Solvabiliteit

0,56

0,55

0,55

0,55

0,55

Liquiditeit

0,98

0,99

1,02

1,01

1,03

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW bekostigd worden. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Tabel 124 Overzicht1 bevindingen2 ontleend aan de controlebevindingen van de accountant bij de jaarverslagen 2018 van het bestuur van de bekostigde onderwijsinstellingen3
 

Sector

 

po

vo

mbo

ho

Aantal onrechtmatigheden

18

12

4

1

Bedrag per sector (x € 1.000)

10.753

4.799

10.857

 

Totaal lasten per sector (x € 1.000)4

11.591.196

10.089.923

5.123.042

11.507.854

Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%)

0,09

0,05

0,21

 

Totaal aantal besturen

1.039

361

60

53

X Noot
1

Bron: DUO

X Noot
2

Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij ijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.

X Noot
3

Het totaal van de lasten betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

X Noot
4

Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven en ook is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015-2018 in figuur ('Geldstromen in WO') opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  • 1. de eerste geldstroom bestaat uit de Rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;

  • 2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);

  • 3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.

Tabel 125 Geldstromen

Instelling

Geldstromen

Bedrag(x 1.000.000)

% van totaal baten

Erasmus Universiteit Rotterdam

1e geldstroom

361,500

55,7

2e geldstroom

24,000

3,7

3e geldstroom

263,900

40,6