Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 20 mei 2020 inzake het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 470 VI, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Vraag 1
Wat is het anti-corruptiebeleid geweest van het ministerie de afgelopen vijf jaren? Hoeveel geld is uitgegeven met dit beleid? Kan de beleidsinzet worden uitgesplitst per jaar?
Vraag 2
Wat was het effect van het gevoerde anti-corruptiebeleid? Hoe wordt dit effect gemeten?
Vraag 3
Welk anti-corruptieonderzoek heeft het afgelopen jaar plaatsgevonden in opdracht van het ministerie? Hoeveel geld is hieraan besteed? Wat hebben deze onderzoeken opgeleverd?
Vraag 4
Hoeveel corruptiezaken heeft het openbaar ministerie (OM) gevoerd het afgelopen jaar? In hoeveel zaken kwam het tot een veroordeling? In hoeveel zaken kwam het tot een schikking? Wat was het gemiddelde schikkingsbedrag? Kunnen deze vragen ook worden beantwoord voor de afgelopen vijf jaren?
Hier hebben wij in het kader van ons Verantwoordingsonderzoek 2019 geen onderzoek naar verricht. Het is volgens ons aan de Minister van Justitie en Veiligheid om deze vragen te beantwoorden.
Vraag 5
Kan een oorzaak worden aangewezen voor de nieuwe onvolkomenheid: financiële administraties en verantwoording en het proces rond de prestatieverklaring?
De tekortkomingen die hebben geleid tot de twee nieuwe onvolkomenheden worden veroorzaakt doordat bestaande regels en procedures in veel gevallen niet (juist en volledig) worden nageleefd. Wij hebben de Minister daarom aanbevolen om de administratieve discipline te verbeteren en de bestaande regels en procedures strikter na te leven.
Vraag 6
Kan worden aangeven hoe de afpakketen vorm gegeven dient te worden, welke streefbedragen aan te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel realistisch te stellen zijn en hoeveel fte's bij de politie, het OM, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) e.d. daarmee gemoeid is?
Het is volgens ons aan de Minister van JenV om deze vraag te beantwoorden.
Vraag 7
Kan worden aangeven welke structurele oplossingen van knelpunten in het proces van de afpakketen denkbaar zijn en wat ervoor nodig is om die oplossingen door te voeren? Hoe ziet de Algemene Rekenkamer de gesuggereerde oplossing van ketenverantwoordelijke precies voor zich?
Het is volgens ons aan de Minister van JenV om deze vraag te beantwoorden. Het geven van een dergelijk advies staat op gespannen voet met onze taak als onafhankelijk controleur.
Wat betreft het doorvoeren en implementeren van oplossingen tussen de organisaties die gezamenlijk de afpakketen vormen hebben wij de Minister aanbevolen om
te komen tot een uniforme werkwijze (zowel wat processen als IT-systemen betreft). En daarnaast om landelijk eenduidige afspraken te maken over de beheerprocessen in de afpakketen, in nauwe samenwerking met de ketenpartners.
Vraag 8
Wat is de waarde van het wederrechtelijk verkregen vermogen dat jaarlijks door de gehele afpakketen wordt geconfisqueerd? Kan dit worden uitgesplitst per jaar voor de afgelopen vijf jaren? Kan dit ook worden uitgesplitst naar type goederen en vermogensbestanddelen?
Vraag 9
Hoeveel ontnemingszaken heeft het openbaar ministerie (OM) de afgelopen vijf jaren gevoerd? In hoeveel van deze zaken heeft het OM een schikking getroffen? In hoeveel van de ontnemingszaken heeft het OM verloren en in hoeveel gewonnen? Kan de beantwoording van deze vragen worden uitgesplitst per jaar?
Vraag 10
Wat was het gemiddelde schikkingsbedrag in een ontnemingszaak de afgelopen vijf jaren per jaar?
Vraag 11
Wat is de totale waarde van het vermogen van de door het OM verloren ontnemingszaken?
Hier hebben wij in het kader van ons Verantwoordingsonderzoek 2019 geen onderzoek naar verricht. Het is volgens ons aan de Minister van Justitie en Veiligheid om deze vragen te beantwoorden.
Vraag 12
Aan welke eisen voor het beheer van de derdenrekening wordt niet voldaan door het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Welke stappen moet de Minister van Justitie en Veiligheid nemen om hieraan te voldoen?
Uit onze controle blijkt dat de te declareren kosten zoals geboekt op de derdenrekening niet altijd kunnen worden gerelateerd aan de uitgaven. Daarnaast worden belangrijke mutaties en de stand van de derdenrekening niet altijd voldoende onderbouwd. Deze tekortkomingen hebben geleid tot onzekerheden. Voor een goed beheer dient JenV daarom de derdenrekening periodiek te analyseren en vast te stellen dat de bedragen op de derdenrekening overeenkomen met de primaire registraties bij de betreffende afdelingen.
Vraag 13
Hoe groot is het risico dat uitgaven niet aantoonbaar blijken te zijn en niet als subsidiabel worden aangemerkt? Hoe verhoudt dit risico bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich tot andere ministeries zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Hier hebben wij in het kader van ons Verantwoordingsonderzoek 2019 geen onderzoek naar verricht. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen u naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Vraag 14
Wat was de inzet van het ministerie om de onvolkomenheden, die door de Algemene Rekenkamer in voorgaande jaren waren geconstateerd, te herstellen?
Uit ons verantwoordingsonderzoek 2019 blijkt dat de meeste onvolkomenheden in de bedrijfsvoering aandacht hebben gekregen en dat er dientengevolge verbeteringen te zien zijn. Bij de beoordeling of onvolkomenheden kunnen worden opgeheven kijken we niet alleen naar de opzet van de oplossing, maar ook naar de effectieve werking in de praktijk hiervan.
Op het punt van de informatiebeveiliging beoordelen we deze verbeteringen als voldoende.
Bij het subsidie- en bijdragenbeheer zien wij dat er belangrijke maatregelen zijn genomen. Het subsidie- en bijdragenbeheer is in opzet op orde. Omdat de effectieve werking hiervan nog moet blijken, handhaven we dit onderwerp wel als onvolkomenheid. Bij de onvolkomenheid bij de afpakketen zien wij onvoldoende verbetering.
Vraag 15
Hoeveel gekwalificeerde kinderrechters zouden naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer voorhanden moeten zijn?
Wij hebben geen specifiek onderzoek gedaan naar het benodigde aantal gekwalificeerde kinderrechters. De rechterlijke macht hanteert zogeheten Professionele Standaarden. Volgens deze standaarden dient een gekwalificeerde kinderrechter te voldoen aan het Curriculum jeugdrechter. Dat wil zeggen dat een kinderrechter in ieder geval een gedegen kennis van het jeugdstrafrecht en het jeugdbeschermingsrecht heeft en bij zijn/haar aantreden ten minste twee jaar ervaring als strafrechter heeft. In ons Verantwoordingsonderzoek 2019 hebben de betrokken gesprekspartners uit de rechtspraak aangegeven dat op dit moment niet alle rechtbanken over voldoende gekwalificeerde kinderrechters beschikken. Dit heeft zowel te maken met het feit dat twee à drie jaar geleden te weinig rechters zijn opgeleid (de verwachting was toen dat de instroom van zaken zou dalen) als met het feit dat het lastig is aan de eis van de vereiste voorkennis (strafrechtervaring) te voldoen.
Vraag 16
Kan een indicatie worden gegeven wat nodig is om de signalering van problemen in gezinnen en het aanbod van passende jeugdhulp en begeleiding om vervolgzorg te bieden op orde te brengen?
Het antwoord op deze vraag is niet door de Algemene Rekenkamer op basis van het uitgevoerde onderzoek te geven. Wij verwijzen u naar de verantwoordelijke Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Vraag 17
Is naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer sprake van een adequaat handhavingsniveau voor wat betreft de aanpak van ondermijning, afgezet tegen de in de afgelopen jaren beschikbaar gestelde budgetten?
Wij hebben geen onderzoek verricht naar de relatie tussen een adequaat handhavingsniveau en de beschikbare budgetten. Wij hebben in het verantwoordingsonderzoek 2019 wel geconstateerd dat de budgetten vanaf 2019 een extra financiële impuls krijgen uit het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III. Het totale RIEC’s-/LIEC-budget voor de periode 2019–2021 is fors hoger dan daarvoor: ging het in 2017 nog om € 8 miljoen en in 2018 om € 13 miljoen van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in 2019 groeide dit bedrag naar € 51 miljoen.
Vraag 18
Waaraan is de bijdrage van € 2,6 miljoen voor versterking van de strafrechtketen besteed?
Wij hebben geen onderzoek verricht naar deze bijdrage voor de strafrechtketen. Het is volgens ons aan de Minister van Justitie en Veiligheid om deze vraag te beantwoorden
Vraag 19
Op basis van welke criteria is gekozen de twee praktijkcasus die zijn geanalyseerd bij het onderzoek naar de integrale casusaanpak van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) te onderzoeken?
Wij hebben bij twee RIEC-bureaus, een binnen de Randstad en een buiten de Randstad, gevraagd naar een in hun ogen succesvolle casus binnen de integrale casusaanpak. Wij hebben deze twee casussen gebruikt als basis voor onze vragen over de succes- en verbeterfactoren in de samenwerking in RIEC-verband.
Vraag 20
Welke aanbevelingen heeft de Algemene Rekenkamer om te voorkomen dat een aangepakte crimineel elders weer opduikt? Blijkt uit de praktijkcasus hoe dit risico op een «waterbedeffect» kan worden gemitigeerd?
Onze aanbeveling is ervoor te zorgen dat de bij RIEC’s en LIEC beschikbare kennis over het blootleggen en aanpakken van ondermijnende criminaliteit waar nodig wordt gedeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. Dit om met kennis van zaken preventieve maatregelen te kunnen treffen om te voorkomen dat er wetsovertredingen worden gepleegd.
Dankzij hun grondige analyses lijken de RIEC’s veel zicht te hebben op het ontstaan van criminaliteit en de wijze waarop de overheid hierop kan acteren. Bijvoorbeeld welke mechanismen een rol spelen bij zorgfraude. Uit een van onze onderzochte praktijkcasussen bleek bijvoorbeeld dat informatie delen over deze mechanismen met andere (niet bij de casus zelf betrokken) overheden hen kan attenderen waar op te letten bij het aangaan van contracten met zorgaanbieders.
Vraag 21
Welke kolomdoelstellingen staan het succes van de integrale casusaanpak van de RIEC’s in de weg?
Een deel van de partners van de RIEC’s gaf tegenover ons aan dat «kolomdoelstellingen» (bijvoorbeeld de targets van de eigen organisatie van een RIEC-partner) het succes van de integrale casusaanpak in de weg kunnen zitten, omdat ze niet gericht zijn op het RIEC-samenwerkingsverband. In het onderzoek werd door partners van het RIEC gesteld dat sommige partners door hun leidinggevenden geacht worden minstens een bepaalde hoeveelheid geld af te pakken, wat over het algemeen niet bij draagt aan samenwerking in bepaalde cases en duurzame effecten.
Vraag 22
Op welke wijze kan het beste worden gewaarborgd dat bijdragen aan de RIEC’s integraal door de Minister van Justitie en Veiligheid zouden worden verantwoord?
Wij denken dat de afstemming van (en het commitment aan) gezamenlijke doelen binnen de RIEC’s (en het LIEC) wordt bevorderd wanneer de JenV-budgetten voor het RIEC-/LIEC-stelsel samen met de bijdragen van de RIEC-/LIEC-partners integraal door de Minister vooraf worden aangestuurd en achteraf verantwoord. Door in het beleid een expliciete koppeling te maken tussen enerzijds alle uitgaven voor het RIEC-/LIEC-stelsel en anderzijds wat daarmee moet worden bereikt, ontstaat er meer samenhang in de doelstellingen. Deze expliciete koppeling tussen de budgetten en doelstellingen (inclusief bijdragen van de RIEC-partners) en wat ermee feitelijk bereikt is, wordt over 2019 nog niet gemaakt in de JenV-verantwoording; deze beperkt zich tot de verantwoording over de JenV-budgetten. De Comptabiliteitswet 2016 (artikel 3.1) schrijft voor dat verantwoording over uitgaven inzicht moet bieden in doeltreffendheid en doelmatigheid. Integrale aanpak is naar onze mening een manier om de partners in het RIEC-/LIEC-stelsel te binden.