Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden
De vragen zijn op 28 mei 2020 voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij brief van 10 juni 2020 zijn ze door de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
1
Aangezien er wordt aangegeven dat er een stijging is in de uitgaven vanwege een aantal verplichtingen binnen het Shiraka-fonds die sneller tot uitvoer konden worden gebracht, betekent dit dan dat we in het komende jaar weer een daling kunnen verwachten in de uitgaven ten opzichte van de begrote uitgaven?
Antwoord:
Het verplichtingenbudget van subartikel 2.5 is in de Slotwet met EUR 4,6 miljoen opgehoogd voor het aangaan van nieuwe verplichtingen voor Shiraka. Dit heeft niet geleid tot hogere uitgaven in 2019. Het gaat om meerjarige verplichtingen. In 2019 was de kasrealisatie 97% voor Shiraka in zijn geheel. De verwachting is dat in 2020 het gehele budget zal worden uitgegeven. Een daling wordt niet verwacht.
2
Wat verklaart dat de verhoging van het subsidieplafond van het mensenrechtenfonds niet tot hogere uitgaven heeft geleid?
Antwoord:
De verhoging van het subsidieplafond was voor een tender die in 2019 is uitgeschreven voor mensenrechtenprojecten. Dit betrof projecten met een looptijd van één tot maximaal vier jaar. De betalingen voor deze projecten zijn in het eerste jaar gedaan binnen het beschikbare uitgavenbudget van 2019. De verhoging van het subsidieplafond heeft dus niet geleid tot ophoging van het uitgavenbudget in 2019. De optopping van het verplichtingenbudget was nodig voor het aangaan van meerjarige verplichtingen waarvoor de uitgaven dus deels in latere jaren vallen.
3
Wat verklaart dat de realisatie van verplichtingen van NFRP-Matra-programma lager uitviel?
Antwoord:
De verplichtingen realisatie kan jaarlijks beperkt fluctueren, omdat verplichtingen meerjarig worden aangegaan. Dit neemt niet weg, dat het kasbudget jaarlijks praktisch volledig wordt uitgeput.
4
Het budget voor veiligheid en stabiliteit is met 2.4 miljoen euro afgenomen, waarvan 1.5 miljoen euro wordt verklaard door de uitgestelde uitgave aan het Global Community Engagement and Resilience Fund; wat is de oorzaak van de overige vermindering?
Antwoord:
Het budget voor artikelonderdeel 2.2 Bestrijding internationale criminaliteit en terrorisme is met EUR 2,4 miljoen afgenomen. Naast de afname van EUR 1,5 miljoen vanwege de uitgestelde uitgave aan het Global Community Engagement and Resilience Fund zijn er tevens minder uitgaven gedaan aan UNDP programma voor Bangladesh vanwege vertraging in de uitvoering.
5
Wat verklaart de vertraagde realisatie van projecten binnen het Stabiliteitsfonds?
Antwoord:
Een aantal geplande bijdragen aan trustfondsen in 2019, zoals het Afghan National Army Trust Fund en het Elsie Trust Fund (ter bevordering van deelname van geüniformeerde vrouwen aan VN vredesmissies), is verschoven naar 2020 omdat deze fondsen geen liquiditeitsbehoefte hadden in 2019.
6
Wat verklaart dat er sprake is van onderbesteding van 7,5 miljoen euro op het onderdeel bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde (artikelonderdeel 2.4), onder andere bij de beveiligingsinzet op hoog risicoposten?
Antwoord:
De uitgaven voor de beveiligingsinzet op hoog-risicoposten waren lager dan geraamd als gevolg van een vertraging in het afronden van een nieuw samenwerkingsconvenant met het Ministerie van Defensie over de inzet van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). Dit nieuwe convenant zal leiden tot een verhoging van de kosten, als gevolg van een prijsindexatie en mogelijk een uitbreiding van de samenwerking. Tevens zijn de uitgaven binnen het Stabiliteitsfonds lager uitgevallen vanwege de langzamere realisatie van een aantal projecten.
7
De negatieve ontvangsten onder kopje 3.10 zijn omgeboekt naar kopje 3.1: negatieve ontvangsten zijn ten slotte uitgaven. Hoe ontstaan zulke negatieve ontvangsten?
Antwoord:
Negatieve ontvangsten ontstaan doordat er componenten zijn in de afdracht aan de EU die betrekking hebben op de afdracht van voorgaande jaren. Sommige daarvan zijn het ene jaar voor Nederland een teruggave maar in andere jaren een afdracht. Het bekendste voorbeeld hiervan is de jaarlijkse nacalculatie.
Op het moment dat Nederland geld terugkrijgt dient dit geboekt te worden onder Art. 3.10 als overige ontvangst. Vanuit transparantie en consistentie-overwegingen was ervoor gekozen om in jaren dat het een nabetaling was, dit ook op Art.3.10 te boeken als negatieve ontvangst.
Voordelen daarvan waren dat cijfers zoals de nacalculatie daarmee altijd op dezelfde plek terug te vinden zijn, dat ze niet verdwijnen in de veel grotere post afdrachten onder Art.3.1 en dat Art.3.1 een zo getrouw mogelijke weergave is van de reguliere jaarlijkse afdrachten.
In overleg met de Auditdienst Rijk (ADR) is besloten dat de algemene regel dat uitgaven op Art.3.1 geboekt worden prevaleert boven de andere overwegingen. Daarom is er omgeboekt.
8
Welke gevolgen heeft het ontbreken van een vastgesteld subsidiekader gedetineerden gehad voor de gedetineerdenbezoeken in het buitenland?
Antwoord:
Naast de consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland, verleent de rijksoverheid reeds decennialang onafgebroken subsidie voor gespecialiseerde begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland door onafhankelijke organisaties. Deze gesubsidieerde activiteiten door onafhankelijke organisaties vormen zowel financieel als inhoudelijk een kernonderdeel van de individuele begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, zoals onder meer toegelicht in de jaarlijkse Staat van het Consulaire.
Op 1 januari 2020 liep een driejarige subsidieperiode af en startte aansluitend een nieuwe vierjarige subsidieperiode voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Op basis van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» (Staatscourant, 18 juli 2019, nr. 39859) met een subsidieplafond van EUR 6.200.000 verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 2020 tot en met 2023 wederom subsidie voor vier onderdelen: resocialisatie, maatschappelijke/sociale/geestelijke zorg, aanvullende juridische ondersteuning en een tijdschrift.
9
Klopt het dat het eerder voorziene en vastgestelde budget voor de ontwikkeling van Loket Buitenland niet naar beneden is bijgesteld, noch verkleind is door hoger uitgevallen personele lasten?
Antwoord:
Het klopt dat het budget voor project Loket Buitenland niet naar beneden is bijgesteld of verkleind. Middelen die in 2019 niet zijn uitgegeven (EUR 3 miljoen) zijn doorgeschoven naar 2020. Uitgaven vinden niet gelijkmatig over de projectduur plaats. De grote uitgaven zijn voorzien in 2020 en 2021. De personele lasten van loket buitenland vallen binnen dit budget en worden conform begrotingsvoorschriften op apparaat (artikel 7) gerealiseerd.