Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2021 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen, alsmede dat het wenselijk is een wettelijke delegatiegrondslag voor een compensatieregeling op te nemen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.17a, zesde lid, onderdeel b, wordt «de onder 1° bedoelde bezittingen en schulden» vervangen door «de bezittingen en schulden, bedoeld in onderdeel a».
B
In artikel 4.17b, derde lid, wordt «het zevende lid» vervangen door «het achtste lid».
C
In artikel 5.4, zevende lid, wordt «vijfde lid» vervangen door «vierde lid».
D
In artikel 6.32 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
E
Na artikel 6.36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder een gift niet verstaan:
a. een bevoordeling of bijdrage in contant geld;
b. een bevoordeling of bijdrage die wordt betaald, verrekend of ter beschikking gesteld bij of na het overlijden van de belastingplichtige dan wel op een daarmee samenhangend tijdstip.
F
In artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, vervalt «, dan wel hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek».
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 31a, dertiende lid, aanhef, wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».
B
In artikel 38p, vierde lid, wordt «de artikelen 6, derde lid, onderdeel c, en 32, derde lid» vervangen door «artikel 32, derde lid».
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 16 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Onder een gift wordt niet verstaan een bevoordeling of bijdrage in contant geld.
B
In artikel 18, eerste lid, wordt «artikel 15ba en artikel 15d» vervangen door «artikel 15ba, de artikelen 15bd tot en met 15bh en artikel 15d».
De Wet op de kansspelbelasting wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen» vervangen door «de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 27g, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden casinospelen, en degene die opbrengst geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 27g, eerste lid, van de Wet op de kansspelen aangeboden casinospelen in Nederland».
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden kansspelen op afstand, en degene die opbrengst geniet van het tijdelijk zonder een vergunning als bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen aangeboden kansspelen op afstand;.
B
In artikel 2, tweede lid, wordt «een andere titel dan titel Vb van de Wet op de kansspelen» vervangen door «een ander artikel dan artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen».
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1a, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.
B
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «het recht» vervangen door «de belasting».
De in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Successiewet 1956 gestelde voorwaarde geldt voor het kalenderjaar 2015 niet voor een bloedverwant in de eerste graad die een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning zoals dat artikel op 31 december 2014 luidde heeft genoten in verband met in het kalenderjaar 2014 aan de in het kalenderjaar 2015 overleden bloedverwant verleende zorg.
De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na onderdeel ba een onderdeel ingevoegd, luidende:
Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PbEU 2018, L 284);.
2. In het zesde lid wordt «rustende» vervangen door «berustende».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Onze Minister van Financiën is de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119).
C
Artikel 3:2 wordt vervangen door drie artikelen, luidende:
1. Voor de uitvoering van de Verordening liquide middelen, de daarop berustende rechtshandelingen, en de artikelen 3:4 en 3:5 en de daarop berustende bepalingen, wordt bij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan onder:
a. goederen: liquide middelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening liquide middelen;
b. douaneaangifte of aangifte: aangifte als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening liquide middelen of kennisgeving als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van die Verordening.
2. De identiteit van de aangever of kennisgever wordt vastgesteld met behulp van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld omtrent de bij de uitvoering van de Verordening liquide middelen:
a. in aanmerking te nemen wisselkoers ter bepaling van de tegenwaarde in euro’s van contant geld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder i, van die verordening, waarvan het bedrag is uitgedrukt in een andere valuta;
b. in aanmerking te nemen waarde van de goederen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder ii tot en met iv, van die verordening, en bedoeld in artikel 3:4.
4. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden gesteld op welke wijze de aangifte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, langs elektronische weg kan worden gedaan.
De vervoerder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening liquide middelen of de afzender of de ontvanger van de liquide middelen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van die verordening verstrekt op verzoek van de inspecteur de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 4, tweede lid, van die verordening.
D
Artikel 3:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (PbEU 2005, L 309)» vervangen door «artikel 7 van de Verordening liquide middelen». Voorts wordt «artikel 3» vervangen door «artikel 3 of artikel 4».
2. In het derde lid wordt «van de verordening, genoemd in het eerste lid,» vervangen door «of van artikel 4, tweede lid, van de Verordening liquide middelen».
3. In het zevende lid wordt «artikel 4, tweede lid, van de verordening, genoemd in het eerste lid,» vervangen door «artikel 7 van de Verordening liquide middelen». Voorts wordt «artikel 3» vervangen door «artikel 3 of artikel 4».
E
Na artikel 3:3 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De afzender, de vervoerder of de ontvanger van liquide middelen ter waarde van € 10.000 of meer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening liquide middelen of waardevolle goederen ter waarde van € 10.000 of meer, verstrekt de inspecteur op diens verzoek binnen een termijn van dertig dagen een kennisgeving die de gegevens, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van die verordening, bevat.
2. De kennisgeving wordt gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Verordening liquide middelen.
3. De inspecteur kan de liquide middelen of de waardevolle goederen in bewaring nemen tot de kennisgeving is verstrekt. Artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.
4. De kennisgeving wordt geacht niet te zijn verstrekt indien die kennisgeving niet vóór het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, wordt gedaan of indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of de liquide middelen of waardevolle goederen niet voor controle ter beschikking worden gesteld.
5. De artikelen 6 en 9 van de Verordening liquide middelen en de artikelen 3:2 en 3:2a zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden goederen aangewezen die worden aangemerkt als waardevolle goederen als bedoeld in het eerste lid.
1. De afzender, de vervoerder of de ontvanger van documenten waaruit buitenlands of binnenlands bezit van vermogen of vermogensbestanddelen blijkt, die kunnen duiden op witwassen of terrorismefinanciering verstrekt de inspecteur op diens verzoek binnen een termijn van dertig dagen een kennisgeving die het volgende omvat:
a. de inhoud van de betreffende documenten middels een afschrift daarvan;
b. de gegevens van de kennisgever: diens volledige naam, adres, geboorteplaats, geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;
c. de gegevens van de eigenaar, afzender en ontvanger of beoogd ontvanger van de documenten en, indien van toepassing, de vermogensbestanddelen die deze documenten vertegenwoordigen:
– indien deze een natuurlijke persoon is: diens volledige naam, adres, geboorteplaats, geboortedatum, nationaliteit en identificatiedocumentnummer;
– indien deze een rechtspersoon is: de volledige naam, adres, registratienummer en, indien van toepassing, btw-identificatienummer;
d. de aard en het bedrag of de waarde van vermogensbestanddelen waar de documenten betrekking op hebben.
2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld op welke wijze de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan. Aan de kennisgever wordt op verzoek een gewaarmerkt exemplaar van de kennisgeving afgegeven.
3. De inspecteur kan de documenten in bewaring nemen tot de kennisgeving is verstrekt. Artikel 3:3 is van overeenkomstige toepassing.
4. De kennisgeving wordt geacht niet te zijn verstrekt indien die kennisgeving niet vóór het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, wordt gedaan of indien de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is of de documenten niet voor controle ter beschikking worden gesteld.
5. Artikel 9 van de Verordening liquide middelen en de artikelen 3:2 en 3:2a zijn van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 10:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten» vervangen door «artikel 3 of artikel 4 van de Verordening liquide middelen of artikel 3:2a». Voorts wordt «onjuist doet» vervangen door «onjuist doet of, in het geval van artikel 3:2a, de gevraagde gegevens niet verstrekt».
2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Degene die uit hoofde van de artikelen 3:4 of 3:5 verplicht is tot het verstrekken van de kennisgeving en deze kennisgeving niet, onvolledig of onjuist doet, wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «en vijfde» vervangen door «, vijfde en zesde».
De naleving en de controle daarop van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:4 en 3:5 van de Algemene douanewet zullen uiterlijk in 2026 worden geëvalueerd en daarna om de vijf jaar. Hierbij wordt aangesloten bij de evaluatie, bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PbEU 2018, L 284).
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 5b als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Algemeen nut beogende instellingen zijn in ieder geval:
a. de Staat, de provincies, de gemeenten en de waterschappen in Nederland alsmede daarmee vergelijkbare lichamen in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
b. de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede de gemeenten, waterschappen en daarmee vergelijkbare publiekrechtelijke lichamen in die landen of openbare lichamen.
2. In het achtste lid, aanhef, wordt «Een instelling» vervangen door «Een instelling als bedoeld in het eerste lid». Voorts wordt «misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 137c, eerste lid, 137d, eerste lid, en 266 van het Wetboek van Strafrecht».
3. Na het achtste lid wordt, onder vernummering van het negende en tiende lid tot tiende en elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
9. Een instelling als bedoeld in het eerste lid wordt eveneens door de inspecteur niet, of niet langer, als algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de instelling, een bestuurder van die instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan die instelling of een voor die instelling gezichtsbepalende persoon, en die instelling, onderscheidenlijk persoon, ondanks een verzoek daartoe van de inspecteur, niet een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overlegt.
4. In het elfde lid (nieuw) wordt «achtste lid» vervangen door «negende lid».
In de Invorderingswet 1990 wordt in artikel 63aa, eerste lid, «staatsteun» vervangen door «staatssteun».
In de Wet terugvordering staatssteun wordt in artikel 7, vierde lid, «staatsteun» vervangen door «staatssteun».
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen onvoldoende toereikend zijn om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien. Aan de ministeriële regeling kan terugwerkende kracht worden toegekend.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat:
a. artikel V, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2010;
b. artikel I, onderdeel C, en artikel V, onderdeel A, terugwerken tot en met 1 januari 2015;
c. artikel I, onderdelen A en B, terugwerkt tot en met 1 juli 2016;
d. artikel II, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2018;
e. artikel I, onderdeel F, terugwerkt tot en met 1 januari 2019;
f. artikel III, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2020, met dien verstande dat dat onderdeel voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2020;
g. artikel II, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 januari 2020.
2. In afwijking van het eerste lid treedt:
a. artikel VII in werking met ingang van 3 juni 2021;
b. artikel IV in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,