Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie te wijzigen met het oog op de rechtstreekse werking in Nederland van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5.5.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Deze afdeling is van toepassing op een bevel als bedoeld in het derde lid, uitgevaardigd door een bevoegde justitiële autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1).
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid».
B
In artikel 5.5.4, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 5.5.1, tweede lid, onderdeel b of c» vervangen door «artikel 5.5.1, derde lid, onderdeel b of c».
C
Artikel 5.5.9 komt te luiden:
1. Deze afdeling is van toepassing op een bevel als bedoeld in het tweede lid aan een autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1).
2. De officier van justitie kan een bevel uitvaardigen strekkende tot inbeslagneming als bedoeld in artikel 94, eerste of tweede lid, of artikel 94a, tweede lid, van voorwerpen welke zich bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, en dit bevel zenden aan de autoriteiten van die andere lidstaat met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging ervan in die lidstaat.
3. Het tweede lid is tevens van toepassing op een bevel tot inbeslagneming van voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, vierde en vijfde lid, voor zover het bevel ziet op voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in artikel 94a, tweede lid, bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen.
D
Aan het Vijfde Boek, Titel 5, wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bevel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van Verordening 2018/1805;
de autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, subonderdeel a, van Verordening 2018/1805;
de autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van Verordening 2018/1805;
Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1).
1. Een bevriezingsbevel van een uitvaardigende autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie die door Verordening 2018/1805 is gebonden, wordt door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd overeenkomstig die verordening.
2. Het bevriezingsbevel wordt ten uitvoer gelegd door inbeslagneming van voorwerpen, met overeenkomstige toepassing van de derde afdeling van titel IV van het Eerste Boek, tenzij in deze titel anders is bepaald.
De officier van justitie kan de erkenning of de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel weigeren als één van de gronden, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Verordening 2018/1805, van toepassing is.
Indien de officier van justitie twee of meer bevelen tot bevriezing of confiscatie uit verschillende lidstaten ontvangt die zijn uitgevaardigd tegen dezelfde persoon of betrekking hebben op hetzelfde voorwerp, beslist de officier van justitie welk van de bevelen ten uitvoer moet worden gelegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van Verordening 2018/1805.
Belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerleggingen van een bevriezingsbevel. De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter niet treedt in een onderzoek naar de grondslag van het bevriezingsbevel. Het beklag heeft geen schorsende werking.
1. De officier van justitie kan een bevel tot inbeslagneming van voorwerpen als bedoeld in artikel 94, eerste of tweede lid of artikel 94a, tweede lid, overeenkomstig Verordening 2018/1805 toezenden aan de uitvoerende autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie die door deze verordening is gebonden, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging van dat bevel.
2. Het eerste lid is tevens van toepassing op een bevel tot inbeslagneming van voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, vierde en vijfde lid, voor zover het bevel ziet op voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in artikel 94a, tweede lid, bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen.
De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd:
Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1);
bevel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van Verordening 2018/1805;
autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, subonderdeel b, van Verordening 2018/1805;
autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van Verordening 2018/1805.
B
De artikelen 4 en 5 komen te luiden:
1. De officier van justitie bij het arrondissement Noord-Nederland is bevoegd tot erkenning van een in een andere lidstaat van de Europese Unie opgelegde beslissing houdende:
a. een geldelijke sanctie;
b. een beslissing tot confiscatie;
c. een confiscatiebevel.
2. Onze Minister is bevoegd tot tenuitvoerlegging van de beslissing of het bevel.
Onze Minister is bevoegd tot het verzenden van een in Nederland opgelegde beslissing, houdende een geldelijke sanctie, een beslissing tot confiscatie of een confiscatiebevel, aan een andere lidstaat van de Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. confiscatiebevelen.
2. In het tweede lid wordt na «de beslissing tot confiscatie» ingevoegd «of het confiscatiebevel».
D
In artikel 10, eerste lid, wordt, onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel g, een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. uitgevaardigd confiscatiebevel;
F
In artikel 22 wordt, onder vernummering van het eerste tot en met het derde lid tot tweede tot en met vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
1. Deze afdeling is van toepassing op een beslissing tot confiscatie van een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door Verordening 2018/1805.
G
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met het zesde lid tot tweede tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Deze afdeling is van toepassing op een beslissing tot confiscatie van een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door Verordening 2018/1805.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vijfde en zesde lid» vervangen door «zesde en zevende lid».
H
In artikel 33, tweede lid, wordt «vijfde en zesde lid» vervangen door «zesde en zevende lid».
I
Aan Hoofstuk III wordt, onder vernummering van de artikelen 34 tot en met 38 tot 40 tot en met 44, een afdeling toegevoegd, luidende:
Deze afdeling is van toepassing op een confiscatiebevel van een andere lidstaat van de Europese Unie die is gebonden door Verordening 2018/1805.
1. Een confiscatiebevel wordt erkend overeenkomstig Verordening 2018/1805. Voor zover het bevel betrekking heeft op de confiscatie van:
a. een geldsom, wordt het bevel ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen 6:1:1 tot en met 6:1:5, 6:1:9 en 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, de tweede titel van het vierde hoofdstuk van het Zesde Boek van het Wetboek van Strafvordering en de regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6:4:19 van het Wetboek van Strafvordering zijn gesteld, met dien verstande dat de vordering tot de toepassing van het dwangmiddel gijzeling en het verzetschrift tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland;
b. een voorwerp, wordt het bevel ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen 6:1:2 tot en met 6:1:5 en 6:1:9 van het Wetboek van Strafvordering, het vijfde hoofdstuk van het Zesde Boek van het Wetboek van Strafvordering en de regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6:5:3 van het Wetboek van Strafvordering zijn gesteld, met dien verstande dat het verzetschrift tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland.
2. Indien de uitvaardigende autoriteit heeft besloten tot teruggave van een voorwerp, dan wel een overeenkomstige geldsom, aan het slachtoffer, of tot overdracht van een geldsom ter compensatie van het slachtoffer, wordt de tenuitvoerlegging van het bevel voltooid overeenkomstig artikel 30, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 2018/1805.
3. Indien het confiscatiebevel strekt tot:
a. overdracht van een voorwerp, dan wel een voorwerp in plaats van een geldsom, aan de uitvaardigende staat, wordt de tenuitvoerlegging van het bevel voltooid overeenkomstig artikel 30, zesde lid, onderdeel b, van Verordening 2018/1805;
b. overdracht van een geldsom aan de uitvaardigende staat, wordt de tenuitvoerlegging van het bevel voltooid overeenkomstig artikel 30, zevende lid, van Verordening 2018/1805.
De officier van justitie of Onze Minister kan de erkenning onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel weigeren als één van de gronden, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Verordening 2018/1805, van toepassing is.
Indien de officier van justitie twee of meer bevelen tot confiscatie of bevriezing uit verschillende lidstaten ontvangt die zijn uitgevaardigd tegen dezelfde persoon of betrekking hebben op hetzelfde voorwerp, beslist de officier van justitie welk van de bevelen ten uitvoer moet worden gelegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van Verordening 2018/1805.
1. Voorafgaand aan de beslissing tot erkenning van een confiscatiebevel kunnen voorwerpen in beslag worden genomen overeenkomstig de derde afdeling van titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
2. De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter niet treedt in een onderzoek naar de grondslag van het confiscatiebevel.
1. De veroordeelde, alsmede belanghebbenden, kunnen tegen de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel beroep instellen bij de rechtbank Noord-Nederland. Het beroep wordt ingesteld uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag dat de veroordeelde of belanghebbende kennis heeft gekregen van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van toepassing. Het beroep heeft geen schorsende werking.
2. Ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op voorwerpen waarop verhaal wordt genomen, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
J
Artikel 40 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «beslissing tot confiscatie» ingevoegd «, confiscatiebevel».
2. In het tweede lid wordt na «Hoofdstuk III, afdeling 1,» ingevoegd «of de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel overeenkomstig Hoofdstuk III, afdeling 3,».
3. In het derde lid wordt «artikel 31, eerste lid,» vervangen door «artikel 31, tweede lid of op grond van Verordening 2018/1805».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Justitie en Veiligheid,