Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de grondslagen van bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs eenvoudiger en transparanter te maken, daarbij rekening houdend met belangrijke kostenbepalende factoren;
dat in verband daarmee onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES moeten worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17a, achtste lid, wordt in de onderdelen g en h «artikel 85d» vervangen door «artikel 88».
B
In artikel 77 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
2. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door:
Het Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling de scholen, bedoeld in afdeling I van titel II.
C
Artikel 78 komt als volgt te luiden:
D
De artikelen 84 tot en met 85a, 86 tot en met 89 alsmede het opschrift van Titel III, afdeling II, hoofdstuk II, paragraaf 3, vervallen.
E
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk II, wordt het opschrift van paragraaf 2 vervangen door:
F
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk II, komt Paragraaf 1 (nieuw) als volgt te luiden:
1. De bekostiging voor een school bestaat uit:
a. een bedrag per vestiging van de school, indien de vestiging voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar soort vestiging wat betreft al dan niet in aanmerking komen voor bekostiging en de hoogte van het bedrag; en
b. een bedrag per leerling, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar schoolsoort, leerjaar, leerweg of profiel.
2. Indien een bevoegd gezag op één adres vestigingen van verschillende scholen heeft ondergebracht, wordt slechts één vaste voet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstrekt.
3. De bekostiging is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van een school. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de uitvoering hiervan.
4. De bekostiging van de scholen wordt verstrekt voor:
a. salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. de kosten van vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen van het personeel, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid, en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;
d. onderhoud van het gebouw en het terrein;
e. energie- en waterverbruik;
f. middelen waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e;
g. administratie, beheer en bestuur;
h. loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
i. schoonmaken van het gebouw en het terrein; en
j. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.
In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, ontvangt een school met leerwegondersteunend onderwijs dat op grond van artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, bekostigd wordt, of een school voor praktijkonderwijs een bedrag per leerling voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald dat deze is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs.
1. Onze Minister stelt de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de bedragen vastgesteld, bedoeld in de artikelen 79, eerste lid, en 79a en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend.
3. De vastgestelde bedragen gelden voor het kalenderjaar volgend op het tijdstip van vaststelling.
4. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, of bij tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks financiën zich daartegen verzet.
Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, gaat Onze Minister, volgens daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, uit van gegevens over een school op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft, over het aantal leerlingen en het aantal vestigingen.
1. Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het verstrekken van aanvullende bekostiging.
2. Bij ministeriële regeling kan een bekostigingsplafond worden vastgesteld en ook de verdeling van de aanvullende bekostiging.
1. Indien bijzondere omstandigheden aan een school daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister aanvullende bekostiging verstrekken.
2. De verstrekking vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig onder het verbinden van verplichtingen aan de verstrekking; en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin de bijzondere omstandigheden zich voordoen. Onze Minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis en noemt bij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Bij ministeriële regeling kan een bekostigingsplafond worden vastgesteld en ook de verdeling van de aanvullende bekostiging.
G
Na artikel 83 (nieuw) wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidend:
H
De artikelen 85b tot en met 85d worden als de artikelen 84 tot en met 88 opgenomen in paragraaf 2.
I
In artikel 84 (nieuw), zesde lid, wordt «Artikel 85a is» vervangen door «De artikelen 82 en 83 zijn».
J
In artikel 85 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 85b» vervangen door «artikel 84».
K
In artikel 86 (nieuw) wordt «artikel 85b» telkens vervangen door «artikel 84».
L
In artikel 87 (nieuw) wordt «artikel 85b1» telkens vervangen door «artikel 85».
M
In artikel 88 (nieuw), derde lid, wordt «artikel 85b» vervangen door «artikel 84».
N
De artikelen 89a tot en met 89b1 worden als de artikelen 89 tot en met 92 opgenomen in paragraaf 2.
O
In artikel 90 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 89a» vervangen door «artikel 89».
P
In artikel 91 (nieuw) wordt «artikel 89a» telkens vervangen door «artikel 89».
Q
In artikel 92 (nieuw) wordt «artikel 89a1» telkens vervangen door «artikel 90».
R
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk III, wordt paragraaf 1a vernummerd tot paragraaf 1.
S
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk III, komt paragraaf 2 te vervallen.
T
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk III, wordt paragraaf 6 vernummerd tot paragraaf 2.
U
Artikel 96g1 vervalt.
V
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk III, wordt paragraaf 7 vernummerd tot paragraaf 3.
W
In artikel 96i worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel d onder verlettering van de onderdelen a tot en met i tot a tot en met f.
2. In het eerste lid komt onderdeel c (nieuw) te luiden:
c. het totaal van de ontvangen bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, alsmede de bedragen die krachtens artikel 99, tweede lid, tweede volzin, voor personeel of voor voorzieningen in de exploitatie worden aangewend,.
3. In het eerste lid komt onderdeel d (nieuw) te luiden:
d. het totaal van de ontvangen aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83,.
4. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld de onderdelen b of e van dat lid. Indien de gemeente bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of d.
5. In het derde lid wordt «onderdelen c, f, g en h» vervangen door «onderdelen b, c, d en e» en wordt «bedoeld in artikel 86, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «bedoeld in artikel 79, vierde lid, onderdeel g».
6. In het vierde lid wordt «onderdelen a, c en h» vervangen door «onderdelen a, b en e».
7. In het vijfde lid wordt «onderdeel a of onderdeel c» vervangen door «onderdelen a of b» en wordt «onderdeel d, of onderdeel f» vervangen door «onderdeel c». 8. In het zevende lid wordt «onderdelen d tot en met g» vervangen door «onderdelen c en d».
X
In artikel 96j, eerste lid, wordt «krachtens de artikelen 84, eerste tot en met derde lid, 85 en 86» vervangen door «krachtens de artikelen 79 en 79a» en «bedoeld in artikel 86, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «bedoeld in artikel 79, vierde lid, onderdeel g».
Y
In artikel 96k, tweede lid, wordt «artikel 96i, eerste lid, onderdeel i» vervangen door «artikel 96i, eerste lid, onderdeel f».
Z
In artikel 96n, eerste lid, wordt «artikel 85b, eerste lid, en artikel 85b1» vervangen door «artikel 84, eerste lid, en artikel 85, eerste lid».
AA
In Titel III, afdeling II, hoofdstuk III, wordt paragraaf 9 vernummerd tot paragraaf 4.
BB
In artikel 99, negende lid, wordt «in de artikelen 85b, 85b1, 89a en 89a1» vervangen door «in de artikelen 84, 85, 89 en 90».
CC
In artikel 103b, tweede lid, onderdeel h, wordt «als bedoeld in artikel 85a, eerste lid» vervangen door «als bedoeld in artikel 82, eerste lid, en artikel 83, eerste lid».
DD
Artikel 118w komt te luiden:
Voor scholen die leerwegondersteunend onderwijs aanbieden, is artikel 79a van overeenkomstige toepassing voor de bekostiging van leerlingen voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald dat zij op dat onderwijs zijn aangewezen op grond van artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals dat luidde op 31 december 2015.
EE
Artikel 118x vervalt.
FF
Na artikel 118ee wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. De bekostiging voor alle scholen onder een bevoegd gezag, met uitzondering van de scholen, bedoeld in de Beleidsregel uitzonderingsscholen VO 2013, voor het kalenderjaar volgend op de inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 wordt eenmalig berekend op basis van de telgegevens op 1 oktober van het kalenderjaar voor het jaar van inwerkingtreding van deze artikelen:
a. op grond van de artikelen 79 en 80 en de daarop gebaseerde regelgeving, en
b. op grond van de artikelen 84, 84b, 85, 86, en de daarop gebaseerde regelgeving, artikel 2, tweede en derde lid, van het Formatiebesluit WVO of artikel 3 van de Regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging startbekostiging nieuwe school VO en samenvoeging, zoals die artikelen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de artikelen 79 en 80 (nieuw) in werking zijn getreden.
2. Het verschil tussen a en b is het herverdeeleffect van een bevoegd gezag.
3. Indien het herverdeeleffect van een bevoegd gezag positief dan wel negatief is, wordt de bekostiging voor de scholen onder dat bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 verminderd dan wel vermeerderd met achtereenvolgens 80%, 60%, 40% en 20% van het herverdeeleffect.
4. Indien het herverdeeleffect van een bevoegd gezag 3% of meer negatief is, ontvangt het bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 het verschil tussen min 3% en het werkelijke negatieve herverdeeleffect, met dien verstande dat het bevoegd gezag niet meer ontvangt dan maximaal 100% van de berekende bekostiging waar het bevoegd gezag recht op zou hebben op grond van onderdeel b. In het vijfde jaar na inwerkingtreding ontvangt het bevoegd gezag nog eenmaal 50% van dit verschil.
5. Bij de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, of bij tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van ’s Rijks financiën zich daartegen verzet.
GG
In artikel 121 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid vervalt «84, eerste lid».
2. Het vierde lid vervalt.
HH
Na artikel 123c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen; Stb. ..., ...), en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in titel III, afdeling II, hoofdstuk II, in de praktijk.
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 148 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
2. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door:
Het Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling de scholen, bedoeld in afdeling I van titel II.
B
In artikel 150 wordt «de artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies» vervangen door «de artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies».
C
Artikel 151 vervalt.
D
In titel III, afdeling III, komt hoofdstuk II te luiden:
1. De bekostiging voor een school bestaat uit:
a. een bedrag per school; en
b. een bedrag per leerling, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar schoolsoort, leerjaar, leerweg of profiel.
2. De bekostiging is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van een school. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de uitvoering hiervan.
3. De bekostiging wordt verstrekt voor:
a. salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. kosten wegens voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de Ambtenarenwet BES;
d. onderhoud van het gebouw en het terrein;
e. energie- en waterverbruik;
f. middelen waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 12;
g. administratie, beheer en bestuur;
h. loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
i. schoonmaken van het gebouw en het terrein; en
j. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.
1. Onze Minister stelt de hoogte van de bekostiging zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de bedragen vastgesteld, bedoeld in artikel 152, eerste lid, en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging kan worden toegekend.
4. De vastgestelde bedragen gelden voor het kalenderjaar na het tijdstip van vaststelling.
5. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 152, eerste lid, of bij tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks financiën zich daartegen verzet.
Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 152, gaat Onze Minister, volgens daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, uit van gegevens over een school op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft, over het aantal leerlingen.
1. Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het verstrekken van aanvullende bekostiging.
2. Bij ministeriële regeling kan een bekostigingsplafond worden vastgesteld en ook de verdeling van de aanvullende bekostiging.
1. Indien bijzondere omstandigheden aan een school daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister aanvullende bekostiging verstrekken.
2. De verstrekking vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig onder het verbinden van verplichtingen aan de verstrekking; en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin de bijzondere omstandigheden zich aandienden. Onze Minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Onze Minister kan in verband met deze aanvullende bekostiging een bekostigingsplafond vaststellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels over de verdeling van de aanvullende bekostiging gesteld.
E
In artikel 159, tweede lid, wordt «artikel 155 of artikel 157» vervangen door «artikel 156».
F
Artikel 161 vervalt.
G
Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel c onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot a tot en met e.
2. In het eerste lid komt onderdeel c (nieuw) te luiden:
c. het totaal van de ontvangen bekostiging, bedoeld in artikel 152, en de bedragen die krachtens artikel 172, tweede lid, tweede volzin voor personeel of voorzieningen in de exploitatie worden aangewend,.
3. In het eerste lid komt onderdeel d (nieuw) te luiden:
d. het totaal van de ontvangen aanvullende bekostiging, bedoeld in artikel 156.
4. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien een openbaar lichaam een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c of d toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in de onderdelen c en d van dat lid. Indien het openbaar lichaam bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c of d.
5. In het derde lid wordt «artikel 156, eerste lid, onderdeel d» vervangen door «artikel 152, vierde lid, onderdeel g».
6. In het vijfde lid wordt «het eerste lid, onderdeel c, of onderdeel d» vervangen door «eerste lid, onderdeel c».
7. In het zevende lid wordt «eerste lid onderdelen c tot en met e» vervangen door «eerste lid onderdelen c en d».
H
In artikel 164, eerste lid, wordt «de artikelen 152, eerste tot en met derde lid, 154, en 156» vervangen door «de artikelen 152 en 153» en «artikel 156, eerste lid, onderdeel d» door «artikel 152, vierde lid, onderdeel g».
I
In artikel 186 wordt «de artikelen 155, 157 en 184 »vervangen door «de artikelen 156 en 184».
J
Artikel 207 komt als volgt te luiden:
De Saba Comprehensive School en de Gwendoline van Putten School worden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aangemerkt als inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117, en aansluitend daarop bij beschikking aangemerkt als:
1°. een school als bedoeld in één van de artikelen 13, 14, 15, 17 en 31; of
2°. een scholengemeenschap, waarbij in de beschikking tevens wordt aangegeven welke scholen als bedoeld in de artikelen 13, 14, 15, 17 en 31 de scholengemeenschap omvat.
K
Artikel 209 vervalt.
L
Na artikel 218c wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen; Stb. ..., ...), en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in titel III, afdeling III, hoofdstuk II in de praktijk.
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «studiejaar» vervangen door «kalenderjaar».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot b tot en met e.
2. In de aanhef en de onderdelen a, b (nieuw), d (nieuw) en e (nieuw) wordt «opleiding» telkens vervangen door «beroepsopleiding».
B
In artikel 2.1.2, derde lid, wordt «opleiding» vervangen door «beroepsopleiding».
D
Artikel 2.2.1 komt als volgt te luiden:
1. De rijksbijdrage voor beroepsopleidingen waarop de in artikel 2.1.1, eerste lid, bedoelde aanspraak betrekking heeft, wordt per instelling berekend.
2. De rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, voor een instelling bestaat uit:
a. een bedrag per instelling; en
b. een bedrag per deelnemer, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar leerweg.
3. De rijksbijdrage is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van een instelling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de uitvoering hiervan.
4. De rijksbijdrage wordt verstrekt voor:
a. personeel wegens voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de Ambtenarenwet BES,
b. onderhoud en vervanging van inventaris,
c. onderhoud van gebouwen en terreinen,
d. energie,
e. administratie, beheer en bestuur,
f. schoonmaken,
g. heffingen
h. inkoop van diensten,
i. loopbaanoriëntatie en -begeleiding,
j. gehandicapte deelnemers, alsmede
k. zorg voor deelnemers met specifieke onderwijsbehoefte te verlenen door de instelling.
E
Artikel 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «opleiding» vervangen door «beroepsopleiding».
2. Het derde lid komt als volgt te luiden:
3. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de bedragen, bedoeld in artikel 2.2.1, tweede lid, vastgesteld, die per leerweg kunnen verschillen en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend.
F
Na artikel 2.2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 2.2.2, gaat Onze Minister, volgens daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, uit van gegevens over een instelling op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft, over het aantal deelnemers.
G
In artikel 2.2.5, eerste lid, wordt «september» vervangen door «december» en «jaar» door «kalenderjaar».
H
In artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 2.2.1, tweede lid, onderdeel n» vervangen door «artikel 2.2.1, vijfde lid, onderdelen j en k».
I
Na artikel 11.6f wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen; Stb. ..., ...), en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in hoofdstuk 2, titel 2 de praktijk.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 116a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 89, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» en wordt «bedoeld in artikel 89a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 89, van de Wet op het voortgezet onderwijs».
2. In het derde lid wordt «bedoeld in artikel 89a1, vijfde en zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 90, vijfde en zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» en wordt «bedoeld in artikel 89a1, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 90, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 84, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» en wordt «bedoeld in artikel 85b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs».
2. In het derde lid wordt «bedoeld in artikel 85b1, zesde en zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «bedoeld in artikel 85, zesde en zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» en wordt «bedoeld in artikel 85b1, eerste lid» vervangen door «bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs».
C
In artikel 164a, tweede lid, onderdeel m, wordt «de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «de artikelen 84, derde lid, en 89, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs».
In artikel 2.2.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt «De artikelen 85c, 85c1, 89b en 89b1 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «De artikelen 86, 87, 91 en 92 van de Wet op het voortgezet onderwijs».
In artikel 24f, zeventiende lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht wordt «artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «de artikelen 84, derde lid, en 89, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs».
In artikel 69, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling wordt «artikel 89 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 96k van de Wet op het voortgezet onderwijs» en wordt «het op de datum van herindeling lopende vijfjarige tijdvak, bedoeld in artikel 88, tweede lid, van die wet» vervangen door «de op de datum van herindeling lopende periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 96i, zesde lid, van die wet».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,