Ontvangen 1 juli 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst voor de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. In artikel 1, derde lid, aanhef, wordt «de artikelen 20, 21 en 24, derde lid,» vervangen door «de artikelen 20, 21, 24, derde lid, 45 en 45a».
B
In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 11c als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen extra taken aan de Landelijke commissie sociale hygiëne worden opgedragen voor zover die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne bij leidinggevenden.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens» vervangen door «bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens waaronder het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer,».
C
Artikel I, onderdeel DD, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden: Na artikel 48a worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
2. Na artikel 48b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 48c
1. Ten aanzien van degene die rechtmatig het horecabedrijf of slijtersbedrijf uitoefent in een inrichting waarvoor een op grond van de artikelen 40, 43 of 44 van de Drank- en Horecawet zoals deze luidde voor 26 mei 2000 verleende ontheffing geldt, blijft de ontheffing gelden. Voornoemde ontheffing geldt ook voor degene die de uitoefening van het bedrijf in die inrichting rechtsgeldig voortzet. Het in de eerste volzin bepaalde geldt niet als er een onderbreking van de bedrijfsuitoefening is geweest gedurende een periode van langer dan een jaar. Ten aanzien van ontheffingen verleend voor een bepaalde tijd vervallen de aan die ontheffing verbonden tijdsbeperkingen. Dit lid vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende volzinnen verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel 9 geldt niet ten aanzien van inrichtingen zolang daarvoor een vergunning geldt die is verstrekt vóór 26 mei 2000.
3. Artikel 29 is niet van toepassing op de op 26 mei 2000 geldende vergunningen.
Artikel 48d
1. De eisen gesteld bij of krachtens artikel 8, derde lid, en 11d, tweede lid, ten aanzien van sociale hygiëne gelden niet ten aanzien van personen die op 1 januari 1996 als bedrijfsleider of beheerder stonden vermeld op een krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning.
2. De eisen gesteld bij of krachtens artikel 8, derde lid, en 11d, tweede lid, ten aanzien van sociale hygiëne gelden voorts niet ten aanzien van personen die op 1 januari 1996 voldeden aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet zoals die luidde voor 1 januari 1996, gestelde eisen van handelskennis of beschikten over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 42 van de Drank- en Horecawet zoals die luidde voor 1 januari 1996, en die binnen een jaar na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet zoals die luidde voor 1 januari 1996 hebben ingediend.
D
Na artikel IX wordt een artikel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL IXA
De volgende wetten worden ingetrokken:
1. de Wet van 2 november 1995, tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet 1954 (Stb. 1995, 607);
2. de Wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet (Stb. 2000, 184);
3. de Wet van 9 juli 2004, houdende wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete (Stb. 2004, 429); en
4. de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten (Stb. 2012, 237).
In de nota van wijziging worden wijzigingen voorgesteld ten aanzien van de Landelijke commissie sociale hygiëne (hierna: Lcsh). Deze worden in dit algemene deel van de toelichting toegelicht. Daarnaast worden enkele technische wijzigingen in het voorstel van wet aangebracht. Deze worden in het artikelsgewijze deel toegelicht.
Landelijke commissie sociale hygiëne
De nieuw op te richten Lcsh is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo) zonder rechtspersoonlijkheid dat de huidige Landelijke Examen Commissie (hierna: LEC) van de Stichting Vakbekwaamheid Horeca zal vervangen. Dit nieuwe zbo wordt in ieder geval verantwoordelijk voor het erkennen van diploma’s sociale hygiëne, het inschrijven van personen in het Register sociale hygiëne en het afgeven van de Verklaring kennis en inzicht sociale hygiëne aan die personen. Personen die zijn ingeschreven in het register mogen leidinggevende zijn in horeca- en slijtersbedrijven. Om ervoor te zorgen dat de nieuwe onafhankelijke commissie de huidige werkzaamheden van de LEC volledig en zonder onderbreking zal kunnen overnemen, is het noodzakelijk om bij algemene maatregel van bestuur de taken van de Lcsh uit te breiden, indien dat noodzakelijk is voor het waarborgen van voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne bij leidinggevenden.
Daarnaast is het wenselijk dat de werkwijze van de nieuwe Lcsh zoveel mogelijk aansluit bij de huidige praktijk van het agentschap CIBG, omdat het nieuwe zbo organisatorisch wordt ondergebracht bij dat agentschap vanwege de daar aanwezige kennis en ervaring met het bijhouden van registers. De verzoeken tot inschrijving in een register bij het CIBG kunnen digitaal ingediend worden met gebruik van DIGID. Aan DIGID is een burgerservicenummer gekoppeld. Deze nota van wijziging expliciteert dat die klantvriendelijke, digitale werkwijze ook mogelijk is ten behoeve van de aanvragen van een inschrijving in het Register sociale hygiëne.
Onderdeel A
In dit onderdeel worden twee artikelen toegevoegd aan de opsomming in artikel 1, derde lid. In artikel 1, derde lid, is bepaald dat de Drank- en Horecawet niet van toepassing is op vervoersmiddelen, legerplaatsen en luchtvaartterreinen. De in artikel 1, derde lid, opgesomde artikelen gelden echter wel op deze plaatsen. Onder andere artikel 20 wordt genoemd. In dit artikel is bepaald dat er geen alcoholhoudende drank mag worden verkocht aan personen van wie niet is vastgesteld dat zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. De NVWA houdt op de genoemde plaatsen hierop toezicht. Voorgesteld wordt om de artikelen 45 en 45a hieraan toe te voegen, omdat deze ondersteunend zijn aan de norm dat jongeren onder de 18 jaar geen alcoholhoudende drank mogen drinken. Artikel 45 bepaalt dat jongeren strafbaar zijn als zij op voor publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig hebben. Artikel 45a is opgenomen in het wetsvoorstel en stelt de wederverstrekking van alcoholhoudende drank aan personen onder de 18 jaar strafbaar.
Onderdeel B
In dit onderdeel wordt in de eerste plaats voorgesteld aan artikel 11c een lid toe te voegen. In dit tweede lid (nieuw) wordt de mogelijkheid gegeven bij algemene maatregel van bestuur de taken van de Lcsh uit te breiden indien dat noodzakelijk is voor het waarborgen van voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne bij leidinggevenden. Hierbij kan worden gedacht om het (laten) inrichten van een examenvragendatabank als extra taak bij algemene maatregel van bestuur aan de Lsch op te dragen. Echter, aangezien de werkwijze van de Lcsh op dit punt kan wijzigen, is het niet wenselijk om deze taak in een wet in formele zin op te nemen. Meer flexibiliteit is op dit punt gewenst.
Ten tweede wordt voorgesteld om de Lcsh expliciet de bevoegdheid te geven om het burgerservicenummer (hierna: bsn) te verwerken. De Lcsh wil voor de digitale toegang gebruik maken van het Digid-portaal. Hiervoor is het noodzakelijk om het bsn te kunnen verwerken. In algemene zin heeft de Lcsh deze bevoegdheid op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Het is echter in het kader van overzichtelijkheid gewenst dit ook expliciet op te nemen in de Drank- en Horecawet (Alcoholwet).
Onderdeel C
In dit onderdeel wordt voorgesteld artikel I, onderdeel DD, aan te vullen met twee artikelen, de artikelen 48c en 48d, die overgangsrecht bevatten. Beide bepalingen zijn overgenomen uit eerdere wijzigingen van de Drank- en Horecawet.
Het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 48c is overgenomen uit de Wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet (Stb. 2000, 184, hierna: Wet van 13 april 2000). Deze wet is op 26 mei 2000 in werking getreden. Bij het herschrijven van het overgangsrecht is deze datum in de bepaling opgenomen.
Het eerste lid van artikel 48c strekt ertoe te bereiken dat in bestaande inrichtingen voor inwerkingtreding van de Wet van 13 april 2000 ten aanzien waarvan ontheffing is verleend, de bedrijfsvoering ongewijzigd mag worden voortgezet. Met de tweede volzin van dit onderdeel wordt bepaald dat bij overgang van de inrichting op een andere (rechts)persoon, de ontheffing overgaat op de nieuwe exploitant. Op deze wijze is de ontheffing gekoppeld aan de inrichting op voorwaarde dat de inrichting niet langer dan een jaar als zodanig buiten gebruik is geweest en niet van bestemming verandert. Hiermee is ook een overgangsregeling getroffen ten aanzien van de ontheffingen die zijn verleend in verband met de aanwezigheid van wijntapinstallaties (wijnfustverkoop) in verkooplokaliteiten. Door deze overgangsbepaling kunnen slijters en vinotheken, aan welke het op grond van een verleende ontheffing is toegestaan wijntapinstallaties in de verkoopruimte aanwezig te hebben, deze wijntapinstallaties daar handhaven.
Het tweede lid van artikel 48c bevat een overgangsbepaling met betrekking tot de aan paracommerciële instellingen gestelde eis dat een beleid met betrekking tot de alcoholverstrekking moet worden geformuleerd in een reglement. Voor de eisen over de inhoud van de vergunning is in het derde lid hetzelfde geregeld.
Het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 48d is overgenomen uit de Wet van 2 november 1995, tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet 1954 (Stb. 1995, 607, hierna: Wet van 2 november 1995). Deze wet is op 1 januari 1996 in werking getreden. Bij het herschrijven van het overgangsrecht is deze datum in de bepaling opgenomen.
Artikel 48d beoogt te voorzien in een tweetal bepalingen van overgangsrecht in verband met de bij of krachtens artikel 8, derde lid, en 11d, tweede lid, te stellen eisen ten aanzien van kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne.
Het eerste lid van artikel 48d regelt dat die eisen als zodanig niet kunnen leiden tot de intrekking van vergunningen van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 2 november 1995 als bedrijfsleider of beheerder stonden vermeld op een krachtens de Drank- en Horecawet, zoals die luidde voor inwerkingtreding van die wet, geldende vergunning.
Het tweede lid van artikel 48d heeft betrekking op personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 2 november 1995 nog niet als bedrijfsleider of beheerder op een krachtens de Drank- en Horecawet, zoals die luidde voor inwerkingtreding van die wet, geldende vergunning stonden vermeld. Ingevolge deze bepaling gelden de eisen betreffende sociale hygiëne onder bepaalde voorwaarden niet voor die personen wanneer zij binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet, zoals die luidde voor 1 januari 1996, aan hebben gevraagd. Die voorwaarden zijn dat die personen op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 2 november 1995 voldoen aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet, zoals die luidde voor 1 januari 1996, tot dan toe geldende eisen van handelskennis of op dat tijdstip beschikken over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid op grond van artikel 42 van die wet.
Onderdeel D
In dit onderdeel wordt voorgesteld een viertal wetten in te trekken met daarin resterend overgangsrecht. Een deel van het overgangsrecht wordt overgeheveld naar de Alcoholwet en een deel vervalt omdat het uitgewerkt is.
De Wet van 2 november 1995, tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet 1954 (Stb. 1995, 607) wordt ingetrokken. Het daarin opgenomen overgangsrecht heeft merendeels betrekking op het Vestigingsbesluit bedrijven en de Vestigingswet Bedrijven 1954, beide vervallen per 18 juli 2007, en is derhalve uitgewerkt. Het overgangsrecht dat niet is uitgewerkt is overgenomen in een nieuw artikel 48d.
De Wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet (Stb. 2000, 184) kan worden ingetrokken omdat het daarin opgenomen overgangsrecht is overgenomen in een nieuw artikel 48c, met uitzondering van het vierde lid van artikel V van die wet. Dat lid strekt er namelijk toe de reeds in het jaar 2000 aangevangen rechtsgedingen af te doen volgens het oude recht. De in 2000 aangevangen rechtsgedingen zijn inmiddels beëindigd, waardoor overheveling van voornoemd lid niet nodig is.
Ook de Wet van 9 juli 2004, houdende wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete (Stb. 2004, 429) kan worden ingetrokken omdat het daarin opgenomen overgangsrecht is uitgewerkt. Het overgangsrecht bood een voorziening voor overtredingen die zijn begaan voor inwerkingtreding van het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet (voor 1 maart 2005). Omdat de overtredingen uit 2005 inmiddels zijn verjaard (daarvoor geldt een verjaringstermijn van zes jaar), is overgangsrecht niet meer nodig.
Tot slot wordt de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten (Stb. 2012, 237) ingetrokken omdat ook het daarin opgenomen overgangsrecht is uitgewerkt. Het overgangsrecht heeft betrekking op de eerste twaalf maanden na inwerkingtreding van de wet (1 januari 2013), en is derhalve niet meer relevant.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis