Gepubliceerd: 13 november 2019
Indiener(s): Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35336-3.html
ID: 35336-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoud

I.

Algemeen deel

2

1.

Inleiding

2

2.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

3

 

2.1

Aanleiding

3

 

2.2

Ervaringen tot nu toe

4

 

2.3

Doelstellingen

11

 

2.4

Waarom deze maatregelen?

12

3.

Voorstel

13

 

3.1

Doorlopende leerroutes vmbo naar mbo 2, 3 en 4

13

 

3.1.1

Het programma van de doorlopende leerroute

13

 

3.1.2

Het vormgeven van een doorlopende leerroute

15

 

3.1.3

Wettelijke ruimte voor inrichting doorlopende leerroute

16

 

3.1.4

Verantwoordelijkheden tijdens de route

17

 

3.1.5

Medezeggenschap

18

 

3.2

De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding

19

4.

Toepassing in Caribisch Nederland

19

5.

Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving

20

6.

Gevolgen en doenvermogen

23

7.

Uitvoering

26

8.

Toezicht en handhaving

26

9.

Financiële gevolgen

26

10.

Bescherming persoonsgegevens

27

11.

Advies en consultatie

27

12.

Overgangsrecht en inwerkingtreding

29

II.

Artikelsgewijze deel

30

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Beroepsonderwijs is cruciaal voor de Nederlandse samenleving met haar voortdurende behoefte aan goed opgeleide vakmensen. Meer dan de helft van de Nederlandse jongeren volgt een opleiding in het beroepsonderwijs.1 Beroepsonderwijs is bij uitstek geschikt voor jongeren, die praktisch zijn ingesteld en behoefte hebben aan leren in de beroepscontext. Het beroepsonderwijs kan voor jongeren met uiteenlopende talenten het verschil maken, ook voor jongeren met een relatief trage start in het onderwijs. Juist deze jongeren gaan veelal van het primair onderwijs naar het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) om vervolgens door te stromen naar het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo). In het mbo hebben zij vervolgens de mogelijkheid om door te stromen naar mbo-niveaus met betere arbeidsmarktperspectieven en na mbo-4 eventueel door te stromen naar het hbo. De diversiteit van jongeren in de beroepskolom maakt dat er verschillende leerroutes nodig zijn om deze jongeren het beste uit zichzelf te laten halen, om met zoveel mogelijk bagage het beroepsonderwijs uit te kunnen stromen. De overgangen in het beroepsonderwijs zijn daarnaast voor sommige jongeren lastig; juist bij die overgangen wordt de kansenongelijkheid onder jongeren manifest.

Vmbo en mbo werken dan ook steeds intensiever samen in de regio om de overgang naar het mbo zo goed mogelijk te laten verlopen. Voor veel jongeren helpt het om vroegtijdig kennis te maken met het mbo en de beroepscontext, en bijvoorbeeld tijdens het vmbo al onderwijs te volgen op het mbo. Voor sommige jongeren kan het passend zijn om binnen het vmbo een mbo-opleiding (op niveau 2) af te ronden.

Om hieraan tegemoet te komen worden met dit wetsvoorstel doorlopende leerroutes vmbo-mbo mogelijk gemaakt. Een doorlopende leerroute is een route waarin zowel een vmbo-diploma als een mbo-diploma (op niveau 2, 3 of 4) wordt behaald. Doorlopende leerroutes zijn vooral geschikt voor jongeren die bovengemiddeld gemotiveerd zijn of die door het opdoen van beroepspraktijkervaring gemotiveerder raken om te leren of in te stromen in bepaalde beroepen. Veel van deze jongeren hebben al in het vmbo een beeld van de sector waarin ze een beroepsopleiding willen volgen. Dit betekent niet dat deze jongeren al precies weten wat ze willen worden, maar ze hebben wel al een duidelijke affiniteit met bijvoorbeeld techniek of zorg. Doordat het onderwijs in een doorlopende leerroute verdiept, verrijkt of versneld kan worden, stromen jongeren beter voorbereid in op de (regionale) arbeidsmarkt of stromen zij sneller door naar vervolgonderwijs (een mbo-opleiding op een hoger niveau of, na het afronden van mbo 4, naar het hbo).

Een deel van de jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo heeft meer begeleiding nodig om een startkwalificatie te behalen.2 Voor deze doelgroep wordt met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt dat zij een doorlopende leerroute kunnen volgen waarbij vmbo-examinering en dus een vmbo-diploma achterwege blijft: de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding. Hierdoor kan in deze route doelgericht en onder extra begeleiding worden gewerkt aan het behalen van een startkwalificatie, desgewenst binnen het vmbo. Dit is in lijn met de adviezen van de Onderwijsraad, die ervoor pleit het aantal overgangen in het onderwijs te verminderen door de beroepsgerichte leerwegen van vmbo en mbo te integreren, waardoor jongeren zonder overgang kunnen toewerken naar een startkwalificatie.3

Dit wetsvoorstel, waarmee de doorlopende leerroutes vmbo-mbo structureel verankerd worden, is één van de drie actielijnen van het programma Sterk beroepsonderwijs, dat door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Ministerie van OCW), MBO Raad, VO-Raad, Connect Groen,4 Stichting Platforms VMBO (SPV) en Platform-TL gezamenlijk wordt uitgevoerd. De andere twee actielijnen betreffen:

  • het samenbrengen van de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo in één nieuwe leerweg; en

  • het versterken en uitbreiden van regionale netwerken vmbo-mbo-arbeidsmarkt.

Ambitie daarbij is dat vanaf 2020 een jongere in elke regio terecht kan in doorlopende leerroutes vmbo tot en met mbo, dankzij de aanwezigheid van netwerken vmbo-mbo-arbeidsmarkt in die opleidingen met regionale meerwaarde.5 Dit is aangekondigd in de brief van 28 mei 2018 aan de Tweede Kamer.6

Deze memorie van toelichting wordt gegeven mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

2.1 Aanleiding

Dit wetsvoorstel richt zich op de samenwerking en de aansluiting tussen het vmbo en het mbo. Dalende jongerenaantallen binnen het beroepsonderwijs, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en veranderend keuzegedrag van jongeren voor vervolgonderwijs maken een meer regionale benadering van het onderwijsaanbod noodzakelijk. Dit wetsvoorstel draagt eraan bij dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen kunnen samenwerken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven en ervoor te zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.

De energietransitie, vergrijzing en het groeiende huizentekort, zijn slechts drie voorbeelden van ontwikkelingen die een grote behoefte aan praktisch geschoold talent duidelijk maken. Het is cruciaal dat het mbo zoveel mogelijk jongeren naar een kwalificatie op een passend niveau leidt, met goede kansen op de arbeidsmarkt of doorstroom naar vervolgonderwijs. Daar is goede samenwerking binnen de gehele beroepskolom (van vmbo, mbo tot en met hbo) voor nodig.

Het beroepsonderwijs kent een diversiteit aan jongeren. Dat vraagt om maatwerk in het onderwijs. Het gaat niet alleen om de jongere die extra zorg en ondersteuning nodig heeft om een startkwalificatie te behalen, maar ook om de jongere die opnieuw het onderwijs instroomt en de jongere die verrijkt of versneld de opleiding wil afronden. Het verbeteren van de doorstroom binnen de beroepskolom maakt een groot verschil voor gelijke kansen in het onderwijs, juist omdat de overgangen in het onderwijs voor veel jongeren kwetsbaar zijn en omdat jongeren met een lage sociaaleconomische status minder vaak een mbo-opleiding op niveau 3 of 4 volgen en minder vaak doorstromen naar het hbo. Al deze jongeren verdienen de ruimte om hun talenten maximaal te ontwikkelen. Deze jongeren moeten gestimuleerd en gemotiveerd worden en geen onnodige hinder ondervinden van twee verschillende onderwijssystemen.

Het wetsvoorstel komt daarmee tegemoet aan de aandacht die de Onderwijsraad voor doorstroom binnen het beroepsonderwijs vraagt. De raad benadrukt in zijn adviezen van de afgelopen vijf jaar het belang van doorlopende leerroutes vmbo-mbo en stelt voor deze te stimuleren en faciliteren.7

2.2 Ervaringen tot nu toe

De afgelopen twintig jaar is met verschillende maatregelen continu gewerkt aan de versterking van de beroepskolom. Hierbij is ervaring opgedaan met samenwerking tussen het vmbo en mbo, waaronder met doorlopende leerroutes. Al meer dan tien jaar experimenteren scholen en instellingen onder voorwaarden met doorlopende leerroutes vmbo-mbo.

Experimenten vmbo-mbo 2 routes (vm2)

In 2008 is begonnen met experimenten met vmbo-mbo 2 routes (vm2).8 Deze doorlopende route van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo tot en met een basisberoepsopleiding (niveau 2 van het mbo) was specifiek gericht op jongeren met een verhoogd risico op uitval in het beroepsonderwijs. Samenwerkende vmbo-scholen en mbo-instellingen kregen experimenteerruimte om voor deze jongeren een geïntegreerde, doorlopende leerroute in te richten, waarbij werd ingezet op het voorkomen van een harde knip tussen het voortgezet onderwijs en het mbo, waarmee jongeren te maken kregen. Vandaar de inzet op het bieden van onderwijs op één locatie, door één team van docenten en vanuit één pedagogisch-didactisch concept. Daarbij hadden scholen de mogelijkheid om geen vmbo-examens af te nemen en vmbo-diplomering over te slaan.

Uit de eindevaluatie van de experimenten vm2 blijkt dat een derde van de vmbo-scholen en mbo-instellingen die deelnamen aan de experimenten er niet in slaagden om het traject volgens bovenstaande principes vorm te geven.9 Oorzaken hiervoor varieerden per samenwerking. Organiseerbaarheid, het ontbreken van financiële afspraken, onderlinge concurrentie tussen de partners of gebrek aan betrokkenheid vanuit mbo zijn onderliggende oorzaken waarom diverse trajecten onvoldoende vorm kregen.10 In de eindevaluatie is geconstateerd dat het slagen van een doorlopende leerroute valt of staat met een goede samenwerking. Wanneer die samenwerking niet goed staat, vertaalde zich dat vroeg of laat in het stagneren en vaak ook stopzetten van een route.

Ongeveer twee derde van de deelnemende scholen en instellingen slaagden er wel in het experiment vm2 zoals bedoeld te realiseren.11 Een belangrijke succesfactor bleek de daadwerkelijke samenwerking tussen het vmbo en mbo op verschillende niveaus: docenten, middenmanagement en bestuur.12 Daarnaast bleek de samenwerking het beste te verlopen wanneer deze niet al te complex was georganiseerd, wanneer organisatorisch duidelijk werd gestuurd en wanneer inbreng van vmbo en mbo met elkaar in evenwicht waren. Ook het maken van goede afspraken over de financiële aspecten van de samenwerking is een relevante factor voor een succesvolle samenwerking.13 Voorts bleek een doorlopende leerroute meer succesvol als vroeg in de route mbo-stof werd aangeboden aan de jongere, waardoor versnelling mogelijk wordt gemaakt, en de pedagogische aanpak van het vmbo werd voortgezet tot aan het einde van het traject.14 Zo blijken de jongeren die gestart zijn in een route die voldoet aan bovenstaande succesfactoren, met andere woorden routes die vergaand

geïmplementeerd zijn, of een versneld traject doorlopen (waarin geen vmbo-examen wordt afgelegd en het zomerlek wordt gevuld), minder vaak uit te vallen.15 Uit de meerjarige monitor van het vm2-experiment komt naar voren dat doorlopende leerroutes succesvol zijn om schooluitval tegen te gaan en om het aantal jongeren dat een startkwalificatie behaalt, te vergroten. Het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) binnen deze experimenten lager was dan in de landelijke vergelijkingscohorten en de voorgaande cohorten op de vm2-scholen (13,2% versus 16,5%).16 Bij het aantal behaalde startkwalificaties is het beeld vergelijkbaar: jongeren die gestart zijn in de vm2-experimenten hebben – middels een verkort traject van drie jaar – vaker een startkwalificatie behaald dan jongeren in het reguliere traject van vmbo basisberoepsgerichte leerweg naar mbo niveau 2: 16,7% versus 4,3%.17

Na afloop van de experimenten, in 2012, was het evenwel te vroeg om definitieve conclusies aan de eindrapportage te verbinden. De resultaten uit de vm2-experimenten waren immers gebaseerd op twee cohorten. Om die reden werd in de eindevaluatie ook aangegeven dat er bescheiden resultaten waren geboekt.18 Ondanks de beperkte duur van de experimenten konden de eerste succesfactoren en aandachtspunten die een samenwerking in de weg staan worden gedestilleerd, zoals hierboven genoemd. De vm2-experimenten lieten de potentie van doorlopende leerroutes van het vmbo naar het mbo zien. Zij boden daarmee voldoende aanleiding voor een vervolg op de experimenten vm2.19

Experimenten vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes

In 2014 zijn experimenten met de «vakmanschap- en technologieroutes» ingericht.20 Vmbo-scholen en mbo-instellingen kregen met deze experimenten ruimte om geïntegreerde leerroutes vanaf het derde leerjaar van het vmbo tot en met een diploma in het mbo (op niveau 2, 3 en 4) te realiseren. In 2016 zijn de experimenten uitgebreid met de vakmanschaproutes voor mbo 3 en beroepsroutes voor mbo 4.21 Hiermee werd tegemoet gekomen aan een behoefte van het onderwijsveld.

De experimenten vm2 hebben veel inzichten opgeleverd, waarmee bij de invulling van de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo rekening is gehouden. De belangrijkste les die is geleerd, is dat er grote aandacht vereist is voor de startcondities. Daarom zijn er bij de experimenten doorlopende leerlijnen strengere eisen gesteld aan de samenwerking tussen de vmbo-school en mbo-instelling, door de partijen afspraken vast te laten leggen in een samenwerkingsovereenkomst (o.a. financiële afspraken) en in een gezamenlijk plan waarin de vorm en inhoud van het onderwijsprogramma wordt beschreven. Ook zijn sommige condities van het experiment verruimd.22 De ervaringen met vm2 en het vooruitzicht van dalende leerlingenaantallen waren reden om bij dit experiment de mogelijkheden uit te breiden voor een verdergaande samenwerking tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen. Hierdoor is het mogelijk om doorlopende leerroutes op niveau 2, 3 en 4 aan te bieden.

Het doel van deze experimenten is te onderzoeken of door het inrichten van doorlopende routes van vmbo naar mbo:

  • 1. de doorstroming van jongeren van het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs verbeterd kan worden,

  • 2. meer jongeren van de gemengde en theoretische leerweg kiezen voor een leerroute vmbo naar beroepsonderwijs,

  • 3. de programmatische aansluiting van de vmbo-leerwegen op het beroepsonderwijs verbeterd kan worden,

  • 4. het onderwijsproces doelmatiger georganiseerd kan worden,

  • 5. voor zover mogelijk de opleidingsduur kan worden verkort,

  • 6. het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug kan worden gedrongen, en

  • 7. de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd en voor de technologieroute: een bijdrage wordt geleverd aan het tekort aan technisch opgeleide mensen op de arbeidsmarkt in de technieksector.23

Uit onderzoeken en monitoring van de experimenten blijkt dat bijna alle van bovengenoemde doelstellingen worden gerealiseerd, vooral bij scholen en instellingen die verder gevorderd zijn met de implementatie. Hieronder worden per doel de resultaten weergegeven.

1.) Verbeterde doorstroming naar het beroepsonderwijs

In de derde rapportage van de monitor wordt uitgelicht dat zowel de vakmanschap- als de technologieroute zorgt voor een groter aandeel doorstroom naar mbo. Zo blijkt het aandeel dat kiest voor de beroepskolom bij doorstroom naar vervolgonderwijs vanuit de vakmanschap- en technologieroute significant groter dan zonder doorlopende leerroute. Voor de vakmanschaproute geldt bovendien dat een significant groter aandeel van de doorstromers binnen het mbo voor dezelfde opleidingsrichting kiest als in het vmbo in vergelijking met soortgelijke opleidingen zonder doorlopende leerroute.24

Uit de vierde rapportage van de monitor is wederom een positief effect te zien op de doorstroom naar het mbo. Daarmee wordt een belangrijke doelstelling van de routes behaald. Het aandeel dat kiest voor het mbo (de beroepskolom) bij doorstroom naar vervolgonderwijs is bij jongeren die gestart zijn met een route significant groter dan bij jongeren die kiezen voor een soortgelijke opleiding zonder doorlopende route. Na twee jaar is zo’n 90% doorgestroomd naar het mbo, zo’n 5 procentpunten meer dan bij jongeren die geen route volgen.25 Voor beide routes is te zien dat jongeren uit het cohort 2015–2016 vaker doorstuderen op mbo-niveau. 95,8% van de leerlingen in de vakmanschaproute zitten op het mbo tegenover 91,9% van de controlegroep. Voor de technologieroute is dit 86,5% tegenover 79,2%.26 Deze resultaten sluiten aan bij de bevindingen van de derde rapportage.27 Intensieve en persoonlijke begeleiding op maat, het bieden van uitdagende praktijkgerichte activiteiten en toewerken naar eigen verantwoordelijkheid zijn onder andere de succesfactoren voor doorstroom naar vervolgonderwijs.28 Ook is gekeken naar de situatie van doorstuderen op het mbo in het vierde jaar nadat de jongeren zijn gestart met de routes. De jongeren uit de technologieroute zitten (nog steeds) vaker op het mbo, namelijk 100%. In de controlegroep is dit 98,4%. Bij de vakmanschaproute is er amper verschil tussen de experiment- en controlegroep. In beide zit nagenoeg iedereen op het mbo.29

2.) Keuze voor het beroepsonderwijs vanuit de gemengde en theoretische leerweg

Daarnaast laat de vierde rapportage van de monitor zien dat meer jongeren vanuit de gemengde en theoretische leerweg kiezen voor een leerroute vmbo naar beroepsonderwijs. In de technologieroute, stroomt 86,5% van jongeren door in het mbo. Dit terwijl van de jongeren die de gemengde of theoretische leerweg volgen in het «reguliere» onderwijs 79,2% het onderwijs vervolgt op het mbo.30

3.) De programmatische aansluiting is beter

Vmbo-scholen en mbo-instellingen pakken steeds meer de ruimte om onnodige overlap in onderwijsprogramma’s te verwijderen en de voorbereiding op een beroepsopleiding te verbeteren. Dit komt ten goede aan de kwaliteit van het onderwijs in de beroepskolom. Jongeren maken in doorlopende routes sneller kennis met mbo-stof. Jongeren zijn hierdoor eerder en meer in de praktijk en beroepscontext bezig dan jongeren in het «reguliere» onderwijs.31

4.) Doelmatiger onderwijsproces

Hoewel uit de vierde rapportage naar voren komt dat bij twaalf van de zestien bezochte routes geen sprake lijkt te zijn van een doelmatiger organisatie of kostenbesparing, valt deze conclusie niet eenvoudig te trekken.32 In de vierde rapportage wordt hier geen specifieke aandacht aan besteed. Gezien de diversiteit in verschijningsvormen van de routes zal de variatie bij doorlopende leerroutes net zo groot zijn als in het «reguliere» onderwijs. Uit de vierde rapportage blijkt wel dat in diverse routes het onderwijs inhoudelijk doelmatiger is geworden, bijvoorbeeld door het verwijderen van overlap, gezamenlijk gebruik maken van een leeromgeving en stageplaatsen. De derde rapportage besteedde meer aandacht aan doelmatigheid van het onderwijsproces. Zo blijkt uit dat rapport dat de deelnemers aan de experimenten overwegend positief zijn over de doelmatigheid van de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Doelmatigheid heeft ook betrekking op voldoende arbeidsmarktperspectief en, in de aanloop daar naar toe, voldoende leerbedrijven om het vak te leren. Respondenten oordelen daar overwegend positief over.33

5.) De opleidingsduur kan worden verkort

Het lukt bij meer dan de helft van de deelnemende scholen en instellingen om de routes te verkorten.34 Dit leidt overigens niet tot vervroegd kiezen. Een doorlopende route bestaat vaak uit een vmbo-profiel gecombineerd met een opleidingsdomein. Pas in een later stadium van de doorlopende leerroute kiest een jongere de kwalificatie waarin hij of zij een mbo-diploma wil behalen. In plaats van het verkorten van de opleidingsduur blijkt dat scholen en instellingen deze vrijgevallen tijd vaak ook inzetten voor verdieping en verrijking. Bijvoorbeeld door extra vakken of examenonderdelen of door vakken op een hoger niveau aan te bieden. De opleiding in een doorlopende leerroute wordt daardoor uitdagender voor jongeren. Dit blijkt positief uit te pakken voor de motivatie van jongeren.35

6.) Het aantal voortijdig schoolverlaters

De experimenten omvatten verschillende doorlopende routes, waarbij de scholen keuzes maken in de vormgeving van de route en in de doelgroep van betreffende routes. Vakmanschaproutes worden veelal ingericht voor jongeren met een risico op uitval. Technologie- en beroepsroutes worden vooral aangeboden aan jongeren die door extra uitdaging worden gemotiveerd. De rapportages laten zien dat de vakmanschaproutes in het eerste jaar minder vsv kennen dan reguliere routes. Na twee jaar is er geen sprake van verschil in vsv. Uit de vierde rapportage komt naar voren dat het aantal jongeren in de vakmanschaproute dat na drie jaar het onderwijs verliet zonder een startkwalificatie te behalen, in de experimentgroep 6,7% bedroeg, tegenover 2,5% in de controlegroep. Als verklaring geven de onderzoekers dat dit komt doordat er relatief veel leerlingen de vakmanschaproute instromen die tot de risicogroep van voortijdig schoolverlaten behoren. Jongeren met een hogere kans op uitval kiezen eerder voor, of worden eerder toegelaten tot de vakmanschaproute, juist om de kans op uitval te reduceren. Niet de route is debet aan de extra uitval, maar de samenstelling van de groep.36 De resultaten met de technologieroute zijn in alle rapportages positief. Zowel voor de eerste twee jaren van de route als voor het derde jaar van de doorlopende route is bij de technologieroute geen significant verschil in vsv met de reguliere routes.37

Uit de vierde rapportage blijkt overigens wel dat bij het inzoomen op de regionale situatie van drie vakmanschaproutes en bij drie technologieroutes het diplomarendement goed is en er minder voortijdig schoolverlaten is vergeleken met het reguliere traject. Voor de vakmanschapsroute valt bij één experiment bijvoorbeeld op te merken dat 85% van de jongeren een mbo-diploma behaalde, tegenover 65% van de jongeren die niet in een route zitten in diezelfde regio. Bij deze vakmanschaproute wordt er alles aan gedaan om jongeren klaar te stomen voor het mbo-diploma, waaronder indien nodig extra lessen of begeleiding om vakken bij te spijkeren. De meeste van deze jongeren stromen vervolgens met succes door naar niveau 3 of 4.38 De rapportage geeft aan dat bij meerdere vakmanschaproutes die opleiden tot niveau 2 vrijwel alle leerlingen doorstromen naar niveau 3 of 4. Zij doen het volgens de respondenten bovendien goed in dit vervolgonderwijs. Ditzelfde geldt voor twee technologieroutes waarbij eveneens de doorstroom (naar het hbo) groot is.39

7.) De aansluiting op de arbeidsmarkt, waaronder de bijdrage aan opleiden in techniek

Bedrijven leveren met name bij de technologieroutes relatief vaak een bijdrage in het verstrekken van opdrachten aan jongeren of door middel van het beschikbaar stellen van stageplaatsen. Hierdoor sluit de opleiding beter aan op de arbeidsmarkt. Bij dergelijke routes is het voor jongeren dan ook gemakkelijker om tijdens de opleiding een stageplek te vinden en om werk te vinden na afloop van de opleiding.40

Het switchgedrag, het aantal jongeren dat tussentijds overstapt naar een andere mbo-opleiding, is aanzienlijk lager in de technologieroute: 57,7% heeft een mbo-opleiding gekozen in dezelfde richting tegenover 31,4% van de controlegroep. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het opleiden voor techniek.41

Expertsessies met ervaringsdeskundigen

De uitkomsten uit de monitor vm2 en doorlopende leerlijnen zijn getoetst en aangescherpt in expertsessies met het onderwijsveld begin 2018. Honderden docenten, schoolleiders, onderwijsprofessionals en bestuurders hebben vanuit hun ervaringen met doorlopende leerroutes en samenwerking tussen vmbo en mbo (zowel deelnemers aan de experimenten als scholen die samenwerken binnen reguliere ruimte), meegedacht en input gegeven over de belemmeringen die zij ervaren om doorlopende leerroutes goed vorm te geven en de ruimte in wet- en regelgeving die hiervoor nodig is.

Scholen die sinds het experiment vm2 routes operationeel hebben, hebben tijdens de sessies toegelicht dat hun jongeren vaker dan jongeren die geen doorlopende route hebben gevolgd, doorstromen naar een hoger niveau in het mbo. In deze sessies kwam verder naar voren dat er tussen vmbo en mbo veel niet-functionele overlap zit, die in een doorlopende leerroute kan worden geschrapt. Aanwezigen vonden het daarnaast van belang dat voor sommige jongeren in de route naar mbo niveau 2 extra ruimte in wet- en regelgeving wordt geboden om ze te kunnen begeleiden naar een startkwalificatie.

Daarnaast werd het beeld bevestigd dat scholen en instellingen de samenwerkingen verschillend vormgeven en diverse behoeften hebben. De deelnemers aan deze bijeenkomsten waren dan ook zeer te spreken over het voornemen om ruimte te bieden in wetgeving en geen vast format aan scholen op te leggen ten aanzien van de vormgeving van de route. Doorlopende leerroutes kunnen er volgens de ervaringsdeskundigen aan bijdragen dat vmbo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen gestimuleerd worden samen te werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven en ervoor te zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt. Dalende jongerenaantallen binnen het beroepsonderwijs, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en veranderend keuzegedrag van jongeren voor vervolgonderwijs maken een dergelijke, meer regionale benadering van het onderwijsaanbod noodzakelijk.

De ervaringsdeskundigen zijn enthousiast over de doorlopende leerroutes. Zij hopen dat wettelijke ruimte voor de routes snel geboden gaat worden, die vraag wordt sinds 2016 steeds vaker gesteld.42 Het enthousiasme voor doorlopende leerroutes vmbo-mbo bleek ook al uit de toekomstverkenning vmbo uitgevoerd in 2016–2017, waarbij docenten en jongeren de meerwaarde van doorlopende leerroutes vmbo-mbo reeds onderschreven.43

Momentum van het wetsvoorstel

Na ruim tien jaar experimenteren laten de resultaten in de onderzoeken zien dat de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo meerwaarde hebben. Het intensieve consultatietraject met het veld heeft deze meerwaarde van doorlopende leerroutes bevestigd. Er is niet alleen draagvlak, maar ook een inhoudelijk gedeeld beeld over de onderdelen waarop ruimte moet worden geboden. Ook hebben vmbo-scholen en mbo-instellingen aangegeven dat de onzekerheid over het voortbestaan van de ruimte die het experiment biedt, gevolgen heeft voor de continuïteit en (door)ontwikkeling van doorlopende leerroutes. Sommige scholen en instellingen hebben ervoor gekozen om voorlopig niet in samenwerkingen en uitbreidingen van samenwerkingen te investeren vanwege deze onzekerheid.

De regering heeft dan ook besloten om, gelet op dit inhoudelijk gedeelde beeld, de positieve resultaten die de experimenten tot nu toe laten zien, en de gevolgen die het zou hebben als we scholen en instellingen nog langer in onzekerheid laten, dit wetsvoorstel in te dienen vooruitlopend op de eindevaluatie van de experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Door de doorlopende leerroute nu wettelijk te verankeren, kunnen scholen en instellingen hun investering van de afgelopen jaren borgen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een belangrijk aandachtspunt uit de vierde monitor: dat de investering van scholen en instellingen groot is, terwijl rond het voortbestaan van de leerroutes onzekerheid heerst. Door dit wetsvoorstel weten de scholen en instellingen waar ze aan toe zijn en kunnen ze in blijven zetten op verdergaande aansluiting van het vmbo en mbo.

Het voornemen tot de maatregelen uit dit wetsvoorstel hebben beide Ministers op 28 mei 2018 aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer.44 Met dit wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan het voornemen van de regering om het, in navolging van de entree-opleiding, voor jongeren mogelijk te maken om een mbo 2-diploma te halen in een doorlopende route die start in het vmbo.45 Dit wetsvoorstel geeft tevens invulling aan de motie Siderius, die pleit voor de mogelijkheid tot het behalen van een startkwalificatie binnen het vmbo.46

2.3 Doelstellingen

Dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor vmbo-scholen en mbo-instellingen om vanaf 2020–2021 doorlopende leerroutes vmbo-mbo op niveau 2, 3 en 4 aan te bieden, die zij regionaal kunnen vormgeven.12 Met het actieprogramma Sterk beroepsonderwijs wordt erop ingezet dat een jongere in elke regio terecht kan in een doorlopende leerroute vmbo-mbo. De regio maakt afspraken over welke profielen en opleidingen als doorlopende leerroutes worden aangeboden. Het gaat dan om leerroutes passend bij het regionale onderwijsaanbod.

Met doorlopende leerroutes beogen we de volgende doelstellingen te realiseren:

  • Efficiënt en effectief opleiden:

    Een betere programmatische aansluiting van het vmbo op het mbo mogelijk maken, waardoor jongeren efficiënt en effectief de opleiding doorlopen en waardoor opleidingen beter aansluiten aan behoeften en wensen van jongeren;

  • Meer jongeren in staat stellen een startkwalificatie te behalen:

    Jongeren de mogelijkheid bieden om een geïntegreerd vmbo-mbo programma te volgen, zodat meer jongeren een startkwalificatie behalen en (indien mogelijk) doorleren;47

  • Meer doorstroom naar mbo-3 en mbo-4:

    Uit de experimenten blijkt dat jongeren in de doorlopende leerroutes vaker doorstromen naar mbo-3 dan jongeren buiten deze routes. Die kwaliteit willen we met dit wetsvoorstel verankeren. De arbeidsmarktperspectieven van mbo-2 opleidingen lopen immers uiteen. In sommige sectoren zijn deze uitstekend (bijv. techniek), in andere zijn deze ronduit slecht (bijv. ICT). Op het niveau van mbo-3 en mbo-4 zijn de arbeidsmarktperspectieven over het algemeen beter. Het is dus in het belang van de jongere om naar een niveau 3 of 4 opleiding in het mbo door te kunnen stromen;

  • Minder uitval van jongeren:

    Verzachting van de harde knip tussen vmbo en mbo, waardoor minder jongeren uitvallen bij de overgang naar het mbo;

  • Snellere en succesvollere doorstroom naar het hbo:

    Voor jongeren die na het behalen van hun mbo-diploma een hbo-opleiding willen volgen, is de lengte van de opleidingsroute (die voor een deel van de jongeren bestaat uit het stapelen van diploma’s) vaak een drempel. Doordat verkorting in de doorlopende leerroute mogelijk is, krijgen jongeren die een extra uitdaging aan kunnen de mogelijkheid om eerder dan gebruikelijk met een mbo-diploma aan het hbo te beginnen. Voor deze jongeren wordt het onderwijs via de beroepskolom uitdagender en aantrekkelijker gemaakt. Daarmee ontstaat een passend alternatief voor de route (van vmbo) via havo naar het hbo;

  • Behoud van divers beroepsonderwijsaanbod:

    Doelmatige beroepsgerichte routes met een interessant onderwijsprogramma, dat aansluit bij de behoeften van de doelgroep en bijdraagt aan het behoud van relevant beroepsonderwijsaanbod in de regio. Dalende jongerenaantallen vragen om een meer regionale, gezamenlijke benadering van onderwijsaanbod. Als vmbo-scholen en mbo-instellingen samenwerken, kan een divers opleidingsaanbod in de regio geborgd worden.

2.4 Waarom deze maatregelen?

Uit onderzoeken en de (tussen)rapportages van de monitor van de experimenten (zowel experimenten doorlopende leerlijnen als vm2) blijkt dat doorlopende leerroutes van het vmbo naar het mbo effectief en succesvol kunnen zijn in het aanpakken van verschillende problemen in de aansluiting van het vmbo op het mbo, waaronder:

  • het ontbreken van een gestructureerde overzichtelijke route voor jongeren, waardoor doorstroom naar het vervolgonderwijs vaak niet optimaal is;

  • het niet goed benutten van de onderwijstijd, mede omdat voor het vo en het mbo op dit punt verschillende regimes gelden;

  • inhoudelijke overlap in het programma;

  • de uitval, vooral rond de overstap van vmbo basis naar mbo 2 en in het eerste jaar mbo;

  • het niet kunnen uitwisselen van de onderwijsbekostiging;

  • het niet kunnen inzetten van mbo-docenten in het vmbo (waardoor er effectief geen sprake kan zijn van een gezamenlijk docententeam).48

De experimenteerruimte, die de afgelopen jaren is geboden, heeft op vrijwel alle van deze knelpunten een oplossing kunnen bieden (behalve op het punt van de bevoegdheden van docenten). Deze kwaliteit van de experimenten wordt met dit wetsvoorstel verankerd evenals andere aspecten die we van de experimenten geleerd hebben.

In dit wetsvoorstel worden duidelijkheidshalve ook de afzonderlijke verantwoordelijkheden van vmbo en mbo benoemd, met name voor de examinering en diplomering, zodat over de vraag wie verantwoordelijk is voor de onderwijskwaliteit geen twijfel hoeft te bestaan.

3. Voorstel

In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld dat een vmbo-school en een mbo-instelling gezamenlijk een doorlopende leerroute vmbo-mbo kunnen gaan aanbieden. Om een kwalitatief goed en inhoudelijk uitdagend onderwijsprogramma aan te kunnen bieden, dat start in het derde leerjaar van het vmbo en eindigt met het behalen van een mbo-diploma, is het nodig dat de school en instelling extra ruimte in wet- en regelgeving wordt geboden. Zo wordt het mogelijk om met één docententeam het onderwijsprogramma te verzorgen. Er geldt één studieduur en onderwijstijd voor de gehele doorlopende leerroute. Tevens mogen jongeren in een doorlopende leerroute het vmbo-examen in de eerste drie jaren van de doorlopende leerroute afleggen, dus desgewenst later dan jongeren in het reguliere vmbo (waardoor ruimte ontstaat om eerder te starten met onderdelen van het mbo-programma). In paragraaf 3.1 worden deze mogelijkheden nader toegelicht. Voor de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding (route van vmbo basis naar mbo 2) wordt daarnaast extra ruimte geboden: bij het vormgeven van dat onderwijsprogramma kunnen een vmbo-school en mbo-instelling ervoor kiezen om de vmbo-examens achterwege te laten. Deze mogelijkheid wordt in paragraaf 3.2 verder uiteengezet.

3.1 Doorlopende leerroutes vmbo naar mbo 2, 3 en 4

3.1.1 Het programma van de doorlopende leerroute

Een vmbo-school en een mbo-instelling bepalen samen welke doorlopende leerroutes zij aanbieden en op welke locatie een route wordt aangeboden.49 Een doorlopende leerroute bestaat uit een vmbo-profiel en een daaraan verwant mbo-opleidingsdomein of -kwalificatie. Bijvoorbeeld het profiel Zorg & Welzijn in de basisberoepsgerichte leerweg geïntegreerd met het domein helpende Zorg & Welzijn mbo niveau 2.

Wanneer een jongere een doorlopende leerroute wil volgen, dan maakt hij deze keuze in het tweede jaar van het vmbo, net zoals nu bij de keuze voor een vmbo-profiel al het geval is. Bij de keuze voor een doorlopende leerroute kiest de jongere niet alleen voor een vmbo-profiel, maar ook voor een verwant opleidingsdomein of kwalificatie in het mbo. Of een doorlopende leerroute in het mbo in een beroepsopleidende leerweg (bol) of beroepsbegeleidende leerweg (bbl) wordt gevolgd, is een keuze die de jongere later kan maken.

Jongeren kunnen in een doorlopende leerroute al eerder starten met programmaonderdelen van de mbo-opleiding. Jongeren, die al in de onderbouw van het vmbo een beeld hebben in welke sector ze een beroepsopleiding willen gaan volgen, kunnen snel in de beroepspraktijk aan de slag of volgen in een doorlopende leerroute een efficiënt onderwijsprogramma waarmee zij zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding. Voordat een jongere start met programmaonderdelen van de mbo-opleiding, sluit de mbo-instelling een onderwijsovereenkomst met de jongere af.50 Door het integreren van het vmbo- en mbo-programma wordt voorkomen dat opnieuw gestart wordt met stof die al wordt beheerst. De tijd, die hierdoor overblijft, kan worden ingezet voor verdieping, verbreding of versnelling van de opleiding.

Indien een jongere kiest voor een doorlopende leerroute, schrijft de vmbo-school de jongere in voor die doorlopende leerroute. Na twee jaar wordt de jongere overgeschreven naar de betrokken mbo-instelling. De jongere hoeft hier niets voor te doen; dit regelen de vmbo-school en mbo-instelling samen. De jongere heeft zich immers aan het begin van de doorlopende leerroute vmbo-mbo al ingeschreven voor deze route. Wanneer een jongere na de eerste twee jaar van de doorlopende leerroute overgeschreven wordt, heeft hij recht op alle faciliteiten die ook gelden voor jongeren in een «reguliere» mbo-opleiding. Omdat de vmbo-school en mbo-instelling gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de doorlopende leerroute, blijft de vmbo-school ook na overschrijving naar de mbo-instelling verantwoordelijk voor het vo-deel van het onderwijsprogramma, en voor de vo-examinering en -diplomering.

Een onderdeel van de doorlopende leerroute is de beroepspraktijkvorming. Indien de beroepspraktijkvorming al in het begin van de doorlopende leerroute is geprogrammeerd, is de kans aanzienlijk dat de jongere jonger is dan 16 jaar. Ook in dat geval is het van belang dat de Arbeidstijdenwet in acht wordt genomen. Op grond van die wet mag de beroepspraktijkvorming slechts lichte arbeid van geschikte aard betreffen (artikel 3:2, tweede lid, onder c, van de Arbeidstijdenwet).

In de doorlopende leerroute haalt een jongere zowel een vmbo- als een mbo-diploma. Het vmbo-diploma moet uiterlijk in het derde jaar van de doorlopende leerroute worden behaald. Mocht een jongere na dit jaar zijn vmbo-diploma niet hebben behaald, dan treedt de overstapoptie in werking. Een optie kan bijvoorbeeld zijn dat de jongere de mogelijkheid krijgt om in te stromen in een ander opleidingsprogramma op een vergelijkbaar niveau. Dit kan binnen dezelfde school of instelling zijn, maar er kan ook in de regio worden gezocht naar een andere geschikte plek die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de jongere. Een jongere die een doorlopende leerroute verlaat, heeft dus altijd een alternatief. De vmbo-school en de mbo-instelling stellen van tevoren vast welke opties een jongere heeft die zijn vmbo- of mbo-diploma niet behaalt. Dit betekent dat in de samenwerkingsovereenkomst (zie verder hierna) algemene kaders moeten zijn bepaald voor de overstap. Een voorbeeld hiervan is dat in de samenwerkingsovereenkomst wordt aangegeven dat een jongere bij uitval in het derde jaar van de doorlopende leerroute naar mbo-2 kan overstappen naar een andere mbo-opleiding op hetzelfde niveau. Bij daadwerkelijke beëindiging van de doorlopende leerroute zullen de vmbo-school en mbo-instelling met de jongere bespreken welke concrete mbo-2 opleiding geschikt is.

3.1.2 Het vormgeven van een doorlopende leerroute

Het is van belang om een voorgenomen besluit tot samenwerking voor advies voor te leggen aan de medezeggenschapsorganen binnen de vmbo-school en de mbo-instelling. Deze organen hebben adviesrecht ten aanzien van samenwerkingen met andere scholen of instellingen (zie verder onder onderdeel 3.1.5 Medezeggenschap).

Scholen en instellingen die een doorlopende leerroute vmbo-mbo willen starten dienen deze samenwerking met elkaar formeel vorm te geven in een samenwerkingsovereenkomst. Indien de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt vormgegeven door meerdere scholen en/of instellingen, kan er één overeenkomst worden opgesteld, waaraan alle partijen deelnemen. De samenwerkingsovereenkomst is verplicht om een doorlopende leerroute op te kunnen zetten. In de samenwerkingsovereenkomst worden ten minste afspraken opgenomen over:

  • a) het profiel en het aanverwant opleidingsdomein of de aanverwante kwalificatie waarin de doorlopende leerroute wordt aangeboden;

  • b) hoe de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt vormgegeven, waaronder de samenstelling, de wijze van benoeming van die leiding en de taken en bevoegdheden die door de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling zijn opgedragen aan de leiding;

  • c) de wijze waarop de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo inlichtingen verstrekt en verantwoording aflegt aan de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling;

  • d) de organisatorische en onderwijskundige inrichting van de doorlopende leerroute, waaronder de inzet van personeel en het gebruik van faciliteiten van de aan de overeenkomst deelnemende partijen;

  • e) in geval van overdracht van een deel van de bekostiging, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen;

  • f) de inhoud van de overstapoptie;

  • g) de wijze waarop het bedrijfsleven zal worden betrokken bij de invulling van de doorlopende leerroute vmbo-mbo;

  • h) de wijze van geschilbeslechting tussen de deelnemende partijen over de uitvoering van de overeenkomst, en

  • i) de voorwaarden waaronder een andere school of een andere instelling partij kan worden bij de overeenkomst, de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden opgezegd of ontbonden alsmede de wijze waarop de overeenkomst in andere gevallen kan worden gewijzigd, telkens met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen voor de jongeren.

Een vmbo-school en mbo-instelling kunnen samen besluiten om een doorlopende leerroute op te starten, net zoals mbo-instellingen nu ook zelf kunnen besluiten om reguliere opleidingen te starten. Er is geen afzonderlijke licentie (in het kader van voorzieningenplanning) nodig om met een doorlopende leerroute te starten (zoals wel geldt voor de uitbreiding van de aangeboden vmbo-profielen of de stichting van scholen). De vmbo-school en mbo-instelling melden aan Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als zij een doorlopende leerroute gaan aanbieden.

3.1.3 Wettelijke ruimte voor inrichting doorlopende leerroute

Om een kwalitatief goed en inhoudelijk uitdagend programma aan te kunnen bieden wordt in de wet mogelijk gemaakt dat scholen en instellingen die een doorlopende leerroute aanbieden gebruik kunnen maken van de volgende ruimte:

a) vmbo-examens kunnen tot en met het derde jaar van de doorlopende leerroute worden afgerond

In het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute is het mogelijk om vmbo- en mbo-onderwijs te integreren of delen van het mbo-onderwijs in de eerste twee jaar van de route aan bod te laten komen en te examineren. Om overladenheid van het programma te voorkomen, wordt daarnaast ruimte geboden vmbo-examens op een later moment af te leggen. Om vmbo-scholen en mbo-instellingen de mogelijkheid te bieden één geïntegreerd onderwijsprogramma vorm te geven, wordt om die reden voorgesteld om in de wet op te nemen dat vmbo-examens tot en met het derde jaar van de doorlopende leerroute kunnen worden afgesloten. Dat betekent dat jongeren in een doorlopende leerroute een jaar langer de tijd hebben om het vmbo eindexamen af te ronden. Dit komt overeen met de regelruimte die nu binnen de experimenten wordt geboden.

b) één studieduur en onderwijstijd

De doorlopende leerroute bestaat uit één geïntegreerd programma waarin zowel vmbo- als mbo-onderwijs wordt verzorgd. Daar past ook één regime voor cursus-/studieduur en onderwijstijd bij. De cursus-/studieduur voor een doorlopende leerroute betreft een periode waarbinnen de totale duur van het onderwijsprogramma moet zijn afgerond. De onderwijstijd geeft de totale omvang van het onderwijsprogramma weer, inclusief de verdeling tussen begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvormingsuren (bpv-uren). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een doorlopende leerroute die uitmondt in een mbo-opleiding in de beroepsopleidende leerweg (BOL) dan wel de beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Dit komt overeen met de regelruimte die deelnemers aan de huidige experimenten reeds hebben.

In artikel 7.2.7, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) is de mogelijkheid opgenomen om van het minimale aantal onderwijsuren (begeleide onderwijstijd en bpv-uren) af te wijken, mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. Het bevoegd gezag van de instelling legt een afwijkend programma ter afstemming voor aan de studentenraad en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag. Voorgesteld wordt dat ook voor de doorlopende leerroute gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid zoals die nu in de WEB staat. Daardoor wordt het mogelijk voor een vmbo-school en een mbo-instelling die een doorlopende leerroute vorm willen geven om bijvoorbeeld wat meer bpv-uren en wat minder begeleide onderwijsuren te verzorgen. Dit zal met name aan de orde zijn als de leerroute «hybride» is.51 In een dergelijk geval legt het bevoegd gezag van de school het afwijkende programma voor instemming voor aan de medezeggenschapsraad, omdat een afwijking van de onderwijstijd moet worden opgenomen in de schoolgids en in het schoolplan.

De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) kijkt in beginsel niet naar de naleving van onderwijstijd op opleidingsniveau. In het toezicht op onderwijstijd kijkt de inspectie naar de manier waarop de kwaliteitsborging op het punt van onderwijstijd op schoolniveau is geregeld. Wanneer de inspectie op opleidingsniveau knelpunten signaleert, bijvoorbeeld omdat zich tekorten voordoen op het gebied van opbrengsten, leertijd of tevredenheid van jongeren, medewerkers of bedrijven, kan het inspectieonderzoek naar onderwijstijd op opleidingsniveau worden uitgebreid.

c) één docententeam

Om één geïntegreerd onderwijsprogramma te kunnen aanbieden is het van belang dat vo-leraren en mbo-docenten in een doorlopende leerroute gezamenlijk een team kunnen vormen. Het voorstel bevat daarom een mogelijkheid om te werken met teambevoegdheden voor de vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op de bestaande teambevoegdheid voor vakoverstijgende programmaonderdelen in de eerste twee leerjaren in het voortgezet onderwijs, als neergelegd in artikel 33, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO).

Op grond van de teambevoegdheid mogen alle leraren en docenten van het team vak- of sectoroverstijgende programmaonderdelen (vmbo en mbo) verzorgen. Elke leraar of docent in het team dient wel te beschikken over een bevoegdheid waaruit blijkt dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor het vo of mbo. Daarbij dient het team als geheel te beschikken over de bekwaamheidseisen van het vo en mbo voor alle programmaonderdelen van de doorlopende leerroute. Elke leraar of docent is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderdeel waarvoor hij aan de bekwaamheidseisen voldoet (bevoegd is). Op grond van de teambevoegdheid mogen leraren en docenten ook lesgeven in andere programmaonderdelen die deel uitmaken van de doorlopende leerroute. Voor elk van de programmaonderdelen is ten minste een bevoegde leraar of docent betrokken. De afspraken over de inzet van personeel worden vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst (zie hiervoor).

Met de teambevoegdheid voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo zijn leraren en docenten bij wijze van uitzondering op het bevoegdhedenstelsel breder inzetbaar. Deze teambevoegdheid is een belangrijke voorwaarde om de samenwerking in een doorlopende leerroute goed vorm te geven. De ervaringen met de teambevoegdheid worden gemonitord en zijn inbreng voor de discussie over de toekomst van het bevoegdhedenstelsel voor het voortgezet onderwijs.

3.1.4 Verantwoordelijkheden tijdens de route

Wanneer een vmbo-school en mbo-instelling samen het onderwijsprogramma vormgeven, rijst de vraag wie verantwoordelijk is voor de naleving van wet- en regelgeving. Wie kan door de jongere, ouders of inspectie worden aangesproken als er iets mis gaat?

De eerste twee jaren van de doorlopende leerroute is de jongere ingeschreven op de vmbo-school. De vmbo-school is in die periode ook verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving. Zo is de school verantwoordelijk voor een goede invulling van de teambevoegdheid, de verzuimregistratie, schorsing en verwijdering en kan een jongere met zijn klacht terecht bij de vo-school. Enige uitzondering hierop is dat de mbo-instelling te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het mbo-onderwijs en de mbo-examinering en -diplomering.52 Mocht de inspectie vaststellen dat mbo-onderwijs, -examinering of -diplomering van onvoldoende kwaliteit is, dan zal de inspectie de mbo-instelling aanspreken, en niet de vo-school. Ondanks dat de vo-school en de mbo-instelling elk verantwoordelijk zijn voor het eigen onderwijs, is de vo-school in de eerste twee jaren van de doorlopende leerroute het eerste aanspreekpunt voor de jongere.

Na twee jaren wordt de jongere overgeschreven naar de mbo-instelling. Vanaf dat moment wordt de mbo-instelling verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving in de doorlopende leerroute en is de mbo-instelling ook het eerste aanspreekpunt voor de jongere. De regels opgenomen in de WEB over bijvoorbeeld de verzuimregistratie, verwijdering, de klachtprocedure en de medezeggenschap zijn vanaf dat moment van toepassing op de jongeren. Ook hier geldt weer dat de enige uitzondering is dat de vmbo-school te allen tijde verantwoordelijk blijft voor het vmbo-onderwijs, -examinering en -diplomering.53

In de samenwerkingsovereenkomst maken de vmbo-school en mbo-instelling afspraken over wat zij van elkaar nodig hebben om de wet- en regelgeving na te leven. Zo ligt het voor de hand dat een vmbo-school en mbo-instelling met elkaar afspreken dat in geval van een klacht ingediend bij de vmbo-school, die gaat over een gedraging van een mbo-docent, de mbo-instelling een verantwoordelijkheid heeft bij de afhandeling van de klacht.

3.1.5 Medezeggenschap

Zoals eerder opgemerkt hebben zowel de medezeggenschapsraad van de vmbo-school als de studentenraad, de ondernemingsraad en eventueel de ouderraad van de mbo-instelling adviesrecht ten aanzien van samenwerkingen met andere scholen of instellingen.54 Indien sprake is van een scholengemeenschap of een agrarisch opleidingscentrum (aoc) geldt het medezeggenschapsregime zoals opgenomen in de WEB en de Wet op de ondernemingsraden. Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de vmbo-school instemmingsrecht ten aanzien van verandering van de onderwijskundige doelstelling van de school en vaststelling of wijziging van het schoolplan, leerplan of de onderwijs- en examenregeling.55 Indien deze onderwerpen specifieke gevolgen hebben voor de personeelsleden of de ouders, dan is er van hen specifiek instemmingsrecht vereist.56 Daarom is het van belang om een voorgenomen besluit tot samenwerking voor advies en instemming voor te leggen aan deze organen.

3.2 De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding

Een deel van de jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo heeft meer begeleiding nodig om een startkwalificatie te kunnen behalen. Voor deze jongeren wordt met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt dat zij een doorlopende leerroute kunnen volgen waarbij vmbo-examinering en daarmee een vmbo-diploma achterwege blijft: de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding. Hierdoor kan in deze route doelgericht en onder extra begeleiding worden gewerkt aan het behalen van een startkwalificatie, desgewenst binnen het vmbo.

Als een jongere in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo naar het gezamenlijk oordeel van het bevoegd gezag van de vmbo-school en het bevoegd gezag van de mbo-instelling meer kans heeft om succesvol een startkwalificatie te halen via deze route, kan het bevoegd gezag de jongere in de gelegenheid stellen om vanaf de bovenbouw van het vmbo deze route te volgen. Het onderwijsprogramma in deze route omvat de eindtermen vo en de kwalificatie-eisen en keuzedelen mbo, waarbij de vmbo-school verantwoordelijk blijft voor het vmbo-onderwijs en de mbo-instelling verantwoordelijk blijft voor de mbo-examinering en -diplomering. Na succesvolle afronding van de route ontvangt de jongere een mbo 2-diploma.

Dit sluit aan bij de wens van de regering om, in navolging van de entree-opleiding, het voor jongeren in de basisberoepsgerichte leerweg mogelijk te maken om een mbo 2-diploma te halen binnen het vmbo. Dit betekent niet dat alle jongeren in deze route het mbo 2-diploma per se op de vmbo-locatie behalen. Waar het voor de ene jongere van belang is om gedurende de gehele doorlopende leerroute op de vmbo-locatie te verblijven, kan een andere jongere meer baat hebben om na een bepaalde periode op de vmbo-locatie over te stappen naar de mbo-instelling. Het is aan de vmbo-school en de mbo-instelling om hierover afspraken te maken.

Bij de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding zijn de vmbo-school en de mbo-instelling verplicht om een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten, waarin dezelfde zaken zijn opgenomen zoals aangegeven in paragraaf 3.1. Ook gelden de overige bepalingen die van toepassing zijn op de doorlopende leerroute: zij kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de mogelijkheid om één docententeam vorm te geven en vmbo-examens, indien (een deel van) de examens toch wordt aangeboden, te spreiden tot en met het derde leerjaar van de doorlopende leerroute.

4. Toepassing in Caribisch Nederland

Dit wetsvoorstel is ook van toepassing in Caribisch Nederland. Dit betekent de facto dat de Scholengemeenschap Bonaire hieraan invulling kan geven. Op de Scholengemeenschap Bonaire is de inrichting van het onderwijs en de examenstructuur gelijk aan die van Europees Nederland. Wettelijk gezien is de instelling als bedoeld in de WEB BES een organisatorische eenheid die deel uitmaakt van de vo-school. De Scholengemeenschap Bonaire bestaat uit onder andere een school voor vbo, een school voor mavo en een mbo-instelling. Indien Bonaire een doorlopende leerroute wil inrichten, zal zij zich dienen te houden aan de in dit wetvoorstel neergelegde voorschriften.

De school op Saba en de school op Sint-Eustatius worden gerekend tot de andere vormen van voortgezet onderwijs. Beide scholen hebben de Engelstalige inrichting en examenstructuur van de Caribbean Examinations Council (CXC). De beroepskolom van het CXC is een doorlopende leerlijn, die wordt afgerond op dezelfde school. In tegenstelling tot de situatie op Bonaire is er geen duidelijke knip meer tussen vmbo en mbo.

5. Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving

Met dit wetsvoorstel wordt de zogenaamde «harde knip» tussen vmbo en mbo verzacht doordat er één onderwijsprogramma wordt aangeboden van de bovenbouw vmbo tot en met het diploma mbo. In deze paragraaf wordt beschreven hoe deze wijziging zich verhoudt tot recent ingevoerde of voorgestelde maatregelen. Daarnaast wordt ingegaan op de gevolgen die deze wijziging heeft voor de wet- en regelgeving die nu al geldt voor het onderwijs en de examinering in het vmbo en het mbo.

Verhouding tot recent ingevoerde of voorgestelde maatregelen

De afgelopen jaren is er voor zowel de vmbo- als de mbo- sector een behoorlijk aantal maatregelen genomen ter verbetering van het onderwijs. De uitdaging daarbij is om te beschikken over een solide stelsel met een landelijk kader, met tevens – zo is ook de wens van onder meer scholen, instellingen, jongeren en bedrijfsleven – ruimte om snel te kunnen inspelen op (regionale of sectorale) ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt en om maatwerk aan jongeren te kunnen leveren. Zo zijn met ingang van schooljaar 2016–2017 profielen ingevoerd in het vmbo.57 Ook is met ingang van 1 augustus 2016 de herziene kwalificatiestructuur in het mbo ingevoerd.58 Hiermee is een duidelijk landelijk kader gegeven aan het onderwijs in beide afzonderlijke sectoren. Ook het wetsvoorstel gelijke kans op doorstroom vmbo-havo voorziet in een duidelijk kader voor de overstap van het vmbo naar het havo, waardoor elke jongere dezelfde kansen heeft om door te stromen binnen het voortgezet onderwijs.59 In het mbo wordt daarnaast met diverse experimenten onderzocht welke flexibiliteit per regio of opleidingsdomein gewenst is om snel in te kunnen springen op relevante ontwikkelingen.60 Waar deze maatregelen zich richten op de «eigen» sector, biedt het onderhavige wetsvoorstel ruimte om de samenwerking tussen de sectoren vmbo en mbo mogelijk te maken.

In paragraaf 2.3 is aangegeven welke doelstellingen onderhavig wetsvoorstel beoogt te realiseren. Een vergelijking van de doelen van dit wetsvoorstel met de doelen van de hierboven genoemde maatregelen, laat zien dat de meeste doelen zich richten op verbetering of ontwikkeling van de «eigen» sector, terwijl de doelen van het onderhavige wetsvoorstel zich richten op beide sectoren (en de volledige beroepskolom). Zo is met de invoering van de profielen in het vmbo onder meer beoogd het beroepsgerichte aanbod toekomstbestendig, herkenbaar en flexibeler te maken.61 Met de herziening van de kwalificatiestructuur in het mbo is beoogd de competentiegerichte kwalificatiestructuur structureel in te voeren in het mbo.62 Ook met de experimenten die hiervoor zijn genoemd, worden doelen beoogd die gericht zijn op de eigen sector.»63 64 65

Naast de doelen die zich richten op de «eigen» sector, bevatten de hiervoor genoemde maatregelen ook doelen die zich richten op een andere doelgroep dan de doelgroep van het onderhavige wetsvoorstel. Zo richt één van de doelen van de herziene kwalificatiestructuur zich op jongeren in de entreeopleiding.66 Daarnaast richt het wetsvoorstel gelijke kans op doorstroom vmbo-havo zich op jongeren uit de theoretische of gemengde leerweg, die de overstap willen maken naar het havo, terwijl het onderhavige wetsvoorstel zich richt op jongeren die de overstap naar het mbo willen maken. Er is overigens geen sprake van een, ten opzichte van het onderhavige wetsvoorstel, tegengesteld doel. In de toelichting bij het wetsvoorstel gelijke kans op doorstroom vmbo-havo is expliciet opgenomen dat het doel van dat wetsvoorstel niet is om zoveel mogelijk leerlingen naar het havo te leiden in plaats van het mbo.67 Beide routes moeten goed toegankelijk zijn voor de jongere die daarvoor kiest.

Met de invoering van de vmbo-profielen en de herziene kwalificatiestructuur in het mbo worden tot slot nog een drietal doelen gesteld die overeenkomen met de doelen die met het onderhavige wetsvoorstel worden beoogd. Zo is zowel met de invoering van de vmbo-profielen als met het onderhavige wetsvoorstel beoogd om divers beroepsonderwijsaanbod te behouden.68 Waar het doel bij de invoering van de vmbo-profielen zich richtte op het behoud van een divers beroepsonderwijsaanbod binnen de vmbo-sector, richt het doel zich in onderhavige wetsvoorstel op het behoud van het onderwijsaanbod in zowel de vmbo- als de mbo sector door samenwerking mogelijk te maken tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen. Daarnaast is zowel bij de invoering van de vmbo-profielen als bij onderhavig wetsvoorstel een doel om de aansluiting van de onderwijsprogramma’s vmbo en mbo te verbeteren. Hoewel met de invoering van de profielen een goede stap is gezet in de aansluiting, zit er nog steeds overlap in het vmbo- en mbo-onderwijsprogramma. Daarom heeft onderhavig wetsvoorstel tot doel de programmatische aansluiting te verbeteren door vmbo-scholen en mbo-instellingen de ruimte te geven om samen het onderwijsprogramma vorm te geven en onnodige overlap eruit te halen. Ook bij de herziene kwalificatiestructuur komt één van de doelen overeen met een doel van het onderhavige wetsvoorstel. Voor jongeren die het risico lopen ongediplomeerd het onderwijs te verlaten zijn met de herziene kwalificatiestructuur de opleidingsdomeinen geïntroduceerd. Ook het onderhavige wetsvoorstel reikt met de doorlopende leerroute scholen en instellingen een middel aan om jongeren die het risico lopen ongediplomeerd het onderwijs te verlaten te begeleiden naar een startkwalificatie.

Aangezien het onderhavige wetsvoorstel zich richt op de samenwerking tussen de vmbo- en mbo-sector, en niet zoals de hiervoor genoemde maatregelen op de verbetering en ontwikkeling van de «eigen» sector, én het onderhavige wetsvoorstel aanvullende doelen beoogt te realiseren, zijn de maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel een aanvulling op de reeds bestaande wet- en regelgeving.

Verhouding met wet- en regelgeving die geldt voor het «reguliere» vmbo en mbo

Voor het vmbo zijn in de WVO en daarop gebaseerde lagere regelgeving regels gesteld. De wet- en regelgeving die geldt voor het mbo is opgenomen in de WEB en daarop gebaseerde lagere regelgeving. Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat de huidige wet- en regelgeving die geldt voor het vmbo en het mbo, ook geldt voor een doorlopende leerroute, behalve daar waar de huidige wet- en regelgeving de integratie van het onderwijsprogramma vmbo-mbo bemoeilijkt of zelfs in de weg staat. Dit is op drie punten het geval. Deze punten worden hieronder benoemd en aangegeven wordt op welke onderdelen wordt afgeweken van bestaande wet- en regelgeving.

Allereerst worden voor de onderwijstijd in een doorlopende leerroute andere regels gesteld. Vasthouden aan de bestaande wet- en regelgeving zou namelijk de integratie van het onderwijsprogramma in de weg staan omdat in dat geval alsnog nog per uur moet worden gekeken of het onderwijstijd als bedoeld in de WVO of WEB betreft en er voor wat betreft die uren aan verschillende eisen moet worden voldaan. Er is voor gekozen om voor de doorlopende leerroutes aan te sluiten bij de regels die in de WEB zijn gesteld voor onderwijstijd omdat daarin ook regels zijn gesteld voor de beroepspraktijkvorming. Dit betekent dat voor de onderwijsuren in een doorlopende leerroute onderscheid wordt gemaakt tussen begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvormingsuren. Hiermee wordt afgeweken van de invulling van artikel 6g WVO op grond waarvan onderwijsactiviteiten als bijvoorbeeld projecten, (onderzoeks)opdrachten, (al dan niet facultatieve) keuzewerktijd, ict-ondersteund onderwijs, maatschappelijke of beroepsgerichte stages of een maatschappelijke diensttijd meetellen als onderwijstijd (breed). In een doorlopende leerroute tellen deze activiteiten mee als «begeleide onderwijstijd».

Daarnaast wordt op het onderdeel examinering afgeweken van de huidige wet- en regelgeving in de WVO en het Eindexamenbesluit VO. Zoals hiervoor in paragraaf 3.1, onder Wettelijke ruimte voor inrichting doorlopende leerroute al toegelicht kunnen mbo-onderdelen in een doorlopende leerroute al vanaf het begin van een doorlopende leerroute worden aangeboden. Om overladenheid van het programma te voorkomen wordt voorgesteld om de mogelijkheid te bieden vmbo-examens op een later moment af te leggen. Concreet wordt de ruimte geboden om centrale examens een jaar later af te ronden, in het derde jaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Dit betekent spreiding in tijd, zoals nu ook al mogelijk is met examinering in een voorlaatste of daaraan voorafgaand leerjaar. De regels rond herkansing blijven in stand.

Tot slot wordt met dit wetsvoorstel voorgesteld om de teambevoegdheid, zoals we die in de onderbouw van het vmbo al kennen, te introduceren in de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Om een geïntegreerd onderwijsprogramma in de praktijk ook te kunnen uitvoeren is het van belang dat docenten de vak- en sectoroverstijgende onderdelen ook samen kunnen verzorgen, of in ieder geval in onderlinge afstemming kunnen beslissen wie welk onderdeel verzorgt. Deze uitbreiding is toegelicht in het tekstblok over teambevoegdheid.

6. Gevolgen en doenvermogen

Jongeren

Jongeren zullen naast de huidige vmbo- en mbo-opleidingen kunnen kiezen voor een doorlopende leerroute waarbij de vmbo- en mbo-opleiding geïntegreerd wordt aangeboden. We streven ernaar dat vanaf leerjaar 2020–2021 jongeren in alle regio’s kunnen kiezen uit doorlopende leerroutes met regionale meerwaarde. Voor jongeren is het zo eenvoudig mogelijk gemaakt om deel te nemen aan een doorlopende leerroute. Op dit moment kiest de jongere in de onderbouw van het vmbo voor een profiel. Na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan een jongere ook kiezen voor een doorlopende leerroute. Het is van belang dat de vmbo-school tijdig de jongere informeert over de doorlopende leerroutes die worden aangeboden en dat de jongere bij het maken van de keuze goed wordt begeleid door docenten en loopbaanbegeleiders. Deze begeleiding wordt op dit moment op alle scholen al geboden bij de keuze voor een profiel en bevat, bij de scholen die ook een doorlopende leerroute aanbieden, een gesprek over de mogelijkheden ten aanzien van doorlopende leerroutes. Begeleiding gedurende de leerroute kan hierbij onderwerp van gesprek zijn. Nadat de jongere eenmaal gekozen heeft voor een doorlopende leerroute, hoeft de jongere geen andere vervolgacties meer te ondernemen. Zo regelen de vmbo-school en de mbo-instelling de overschrijving van de jongere naar de mbo-instelling.

Leraren en docenten

Voor leraren en docenten heeft dit wetsvoorstel tot gevolg dat zij samen met collega’s van een andere school of instelling het onderwijsprogramma en de examinering kunnen vormgeven. De uitdaging zit in het leren kennen van de andere opleiding (bijvoorbeeld hoe een vmbo keuzevak past in een verwant kwalificatiedossier) en gewoonten en cultuur van de andere school of instelling. Het maken van een onderwijsprogramma en het verzorgen van de examinering is voor veel docenten nu al een onderdeel van het takenpakket waar ze jaarlijks afspraken over maken met hun leidinggevende.

Scholen en instellingen

Vmbo-scholen en mbo-instellingen kunnen gebruik maken van de ruimte die de wet (structureel) biedt om samen een doorlopende leerroute aan te bieden. Met dit wetsvoorstel wordt het ook voor vso-scholen mogelijk om, in samenwerking met een reguliere vmbo-school en mbo-instelling, een doorlopende leerroute en/of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding in te richten voor jongeren die in het VSO diplomagericht onderwijs vmbo volgen. Met een actief stimuleringsprogramma stimuleren de MBO Raad, VO-raad en het Ministerie van OCW scholen en instellingen om doorlopende leerroutes vorm te geven. In dit programma is er ook aandacht voor de jongere die onderwijs op een vso-school volgt.

Van de bevoegde gezagsorganen van een school en instelling, die gezamenlijk een doorlopende leerroute willen aanbieden, wordt verlangd dat zij een samenwerking tot stand brengen. Dit betekent dat bevoegde gezagsorganen met elkaar in contact moeten komen en afspraken moeten maken over de samenwerking en de aan te bieden doorlopende leerroute. Deze afspraken worden neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Er zal een format voor de samenwerkingsovereenkomst beschikbaar worden gesteld.

Het wetsvoorstel biedt perspectief voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven. Verwacht wordt dat meer vmbo-scholen en mbo-instellingen de kans zullen pakken om een doorlopende leerroute vorm te geven. Dit zal vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Daarnaast wil het programma met het delen van goede voorbeelden andere scholen en instellingen informeren en inspireren over de wijze waarop een doorlopende leerroute kan worden vormgegeven en de manieren waarop een samenwerking kan worden ingevuld. Ook verbeterpunten die uit de experimenten naar voren zijn gekomen, zoals het versterken van de samenwerking tussen vmbo en mbo, het inrichten van een doorlopende pedagogisch-didactische leerlijn en doorlopende loopbaanoriëntatie en -begeleiding, worden opgepakt en gefaciliteerd vanuit het programma. Dit gebeurt onder andere door voorbeelden ter inspiratie te delen en het ontwikkelen van formats. Ook wordt hiermee voor bevoegde gezagsorganen die willen starten met een doorlopende leerroute inzichtelijk welke scholen en instellingen al ervaring hebben met het opzetten van een doorlopende leerroute en voor eventuele vragen benaderd kunnen worden.

Als een school en instelling een doorlopende leerroute willen aanbieden, melden zij deze route aan bij DUO. Scholen en instellingen worden betrokken bij de precieze invulling van deze melding.

Arbeidsmarktpartijen en overheden

Van arbeidsmarktpartijen verwachten wij steun en betrokkenheid. Dat is vooral in hun eigen belang omdat de jongeren uiteindelijk bij hen aan de slag gaan. Naast het kenbaar maken van wat ze nodig hebben van toekomstige werknemers, spelen zij een belangrijke rol in het zichtbaar en concreet maken van toekomstperspectief. Bedrijven bieden bovendien leeromgevingen die scholen niet kunnen bieden.

We zien verder ook dat regionale overheden (provincie en gemeenten) de samenwerking tussen vmbo–mbo en arbeidsmarkt steunen.

Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft een advies uitgebracht over dit wetsvoorstel. Het College constateert in het advies dat nut en noodzaak van het wetsvoorstel zijn onderbouwd. Om mogelijk te maken dat doorlopende leerroutes vmbo-mbo kunnen worden gerealiseerd, zijn de voorgestelde aanpassingen in wet- en regelgeving nodig. Zonder deze wetswijziging is er voor scholen onvoldoende ruimte om passende doorlopende leerroutes vorm te geven. Het ATR adviseert dan ook dat het wetsvoorstel kan worden ingediend, nadat met de adviespunten rekening is gehouden.

Het ATR vraagt in de toelichting te verduidelijken of er alternatieven zijn overwogen. Met dit wetsvoorstel wordt nadrukkelijk gekozen om vanuit de huidige verantwoordelijkheden te werken aan het verbeteren van de aansluiting tussen de onderwijssectoren. Daarbij is goed gekeken naar de ervaringen en effecten van experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Tijdens de verkenning naar de toekomstbestendigheid van het vmbo zijn verder diverse alternatieven gewogen, waaronder de mogelijkheid om in vijf jaar vmbo een startkwalificatie te behalen en de mogelijkheid om geen aanvullende maatregelen te nemen.69 Het huidige voorstel sluit het beste aan bij het verbinden van beide onderwijssectoren op een manier die niet leidt tot een grootschalige lasten.

Het advies om expliciet en gericht te kijken naar de mogelijkheden voor vereenvoudiging van de huidige uitvoeringspraktijk voor het vo en mbo, waaronder de bekostiging en de administratieve handelingen, wordt onderschreven. Er is sprake van een vermindering van de administratieve lasten ten opzichte van een regulier onderwijsprogramma, omdat het proces van inschrijving van de jongere wordt versoepeld. De jongere wordt na twee jaar automatisch overgeschreven door DUO. Dit scheelt administratieve handelingen voor de scholen en de jongeren. Scholen en instellingen moeten daarnaast een doorlopende leerroute aanmelden bij DUO. De lasten voor het aanmelden van een doorlopende leerroute bij DUO zijn verwaarloosbaar.

Het College adviseert daarnaast vanuit het oogpunt en vereenvoudiging vanuit de uitvoeringspraktijk te kijken hoe een nauwere samenwerking tussen het vmbo en mbo op de lange termijn het beste gerealiseerd kan worden. Het Ministerie van OCW zet de aankomende jaren in op het stimuleren van nauwere samenwerking tussen het vmbo en het mbo. In dit kader stelt het Ministerie van OCW informatie beschikbaar over vmbo-mbo-arbeidsmarkt in de regio, deelt goede voorbeelden en steunt regionale activiteiten. Overige maatregelen vanuit de overheid zullen ook een impuls aan een duurzame regionale samenwerking in het beroepsonderwijs moeten geven. Bijvoorbeeld de Kwaliteitsagenda’s van mbo-instellingen, het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) en de investering in behoud van technologisch beroepsonderwijs.

Het College adviseert tenslotte de gevolgen voor de regeldruk voor de onderwijsinstellingen, de studenten en de bedrijven/werkgevers in beeld te brengen en te berekenen volgens de systematiek die het Rijk hanteert. In voorgaande alinea’s zijn de gevolgen voor jongeren, instellingen, arbeidsmarktpartijen en overheden toegelicht. Over de gevolgen in termen van regeldruk wordt nog het volgende opgemerkt. Voordat een doorlopende route operationeel is het noodzakelijk dat vmbo en mbo beide voorbereidingen treffen. De investering zal niet voor elke route gelijk zijn. Waar scholen al samenwerken zal de investering lager zijn dan in een regio waar scholen niet met elkaar bekend zijn. Enkele scholen uit de experimenten hebben aangegeven dat de opstartkosten € 150.000 tot € 200.000 bedragen. Het gaat dan om onder andere projectmanagement, borgen en uitbouwen van samenwerking en het faciliteren van personeel voor opzetten en inrichten van de routes. Het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst levert scholen en instellingen (administratieve) voordelen op in de verdere uitvoering van de doorlopende leerroutes. Dit leidt bijvoorbeeld tot goede afspraken over de uitvoering van het onderwijsprogramma, waardoor overlap in lesstof (vmbo en mbo) wordt voorkomen. Vandaar dat een samenwerkingsovereenkomst verplicht wordt. Om de administratieve lasten van de samenwerkingsovereenkomst te beperken is er een format door het Ministerie van OCW ontwikkeld en beschikbaar gesteld. De kosten voor het invullen van het format worden geschat op € 180,– (= 4 uur * € 45,–).70 Dit wetsvoorstel verplicht daarnaast om voor de gehele doorlopende leerroute één beschrijving van het onderwijsprogramma en de examinering per leerjaar vast te stellen. Deze beschrijving komt in de plaats van het programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en de onderwijs- en examenregeling (OER). Voor het opstellen van de beschrijving van het onderwijsprogramma en de examinering kan geput worden uit het PTA en de OER. Omdat in een doorlopende leerroute het onderwijsprogramma geïntegreerd wordt aangeboden, wordt de geïntegreerde beschrijving anders dan de optelsom van een afzonderlijk PTA en OER. De inschatting is dat het in totaal 3 uur kost om de beschrijving op te stellen aan de hand van het afzonderlijke PTA van de vo-school en de OER van de mbo-instelling. Daarmee komen de administratieve lasten voor deze beschrijving op € 135,– (3 x € 45,–) per doorlopende leerroute.

Net als bij de al bestaande experimenten is er aan dit voorstel geen extra bekostiging verbonden. Scholen zullen eventuele meerkosten en opstartkosten moeten financieren vanuit de reguliere bekostiging voor vmbo en mbo.

7. Uitvoering

Dit wetsvoorstel heeft een aantal gevolgen voor DUO. Zo ontvangt DUO de melding van de school en de instelling die een doorlopende leerroute willen gaan aanbieden. Daarnaast dient in BRON herkenbaar te zijn of een jongere een doorlopende leerroute volgt. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets is een grondslag in de WVO en WEB, WVO BES en WEB BES opgenomen om gegevens te kunnen leveren aan BRON terwijl de jongere nog niet bij de mbo-instelling of niet meer bij de vo-school ingeschreven staat. Verder acht DUO het wetsvoorstel uitvoerbaar en invoering haalbaar per 1 augustus 2020.

8. Toezicht en handhaving

De Inspectie van het onderwijs gaat na of vmbo-scholen en mbo-instellingen de wet naleven. De Inspectie acht het toezicht op en de handhaving van het wetsvoorstel uitvoerbaar.

9. Financiële gevolgen

Er zijn kosten verbonden aan de aanpassingen in de systemen bij DUO. Deze worden gedekt binnen de begroting van OCW. Het voorstel houdt geen rekening met eventuele transitiekosten op school- of instellingsniveau.

Het doel van een doorlopende leerroute is om jongeren een gericht en uitdagend opleidingsprogramma te bieden en hen op te leiden tot goede vakmensen met een startkwalificatie. In een doorlopende leerroute wordt het onderwijsprogramma van de vmbo- en mbo-opleiding geïntegreerd. Doordat de programma’s optimaal op elkaar aansluiten, kan het zijn dat het opleidingsprogramma in een kortere periode wordt doorlopen. De tijd die in dat geval overblijft kan worden besteed aan verdieping of verbreding van de opleiding. Een andere optie is dat de opleiding wordt verkort. Alleen in geval van verkorting stopt de bekostiging eerder. Verkorting is echter geen doel op zich.

10. Bescherming persoonsgegevens

Gezien de aard van dit voorstel is in de fase van beleidsontwikkeling een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd. Er worden door dit wetsvoorstel geen aanvullende persoonsgegevens verwerkt. Op dit moment worden de gegevens ten behoeve van de in- en uitschrijving, leergegevens en de met het leren samenhangende begeleidingsgegevens al gedeeld tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen. Met de invoering van een doorlopende leerroute wordt het moment waarop inschrijfgegevens van de jongere wordt gewisseld alleen naar voren gehaald als hij in een doorlopende leerroute zit. Ook worden onderwijsresultaten mogelijk op andere momenten geregistreerd.

11. Advies en consultatie

De oplossingsrichtingen in dit wetsvoorstel zijn besproken met en getoetst bij de Inspectie van het onderwijs, de VO-raad, de MBO Raad, AOC Raad, de Stichting Platforms VMBO, en bij belanghebbenden en ervaringsdeskundigen uit het onderwijsveld tijdens diverse gesprekken, bijeenkomsten en verdiepende sessies.

Internetconsultatie

Burgers zijn een maand in de gelegenheid gesteld om te reageren op het wetsvoorstel. Deze internetconsultatie heeft vijftig reacties opgeleverd (waaronder vijftien vanuit vo-scholen en 21 vanuit mbo-instellingen). Uit de reacties blijkt in de meeste gevallen veel waardering voor het wetsvoorstel. De respons leidt tot gerichte aanscherping van enkele passages in de toelichting van het wetsvoorstel. Er zijn drie concrete vragen voorgelegd aan burgers.

Op de eerste vraag, naar de haalbaarheid om jongeren vanaf de bovenbouw vmbo naar een diploma van een eenjarige basisberoepsopleiding te begeleiden in twee studiejaren, zijn 27 positieve reacties gekomen. Acht respondenten hadden vragen of bedenkingen bij de voorgestelde verkorting. Zij merkten op dat verkorting niet voor elke jongere geschikt is, met name niet voor jongeren die nog jong zijn of extra begeleiding behoeven. Ook werd opgemerkt dat niet elke kwalificatie zich voor deze verkorting leent. Daar zijn we het mee eens. Versnelling van een route moet geen doel op zich zijn, maar een mogelijkheid. Daarom is in de toelichting aangegeven dat de ruimte die ontstaat in het onderwijsprogramma ook voor verdieping of verbreding kan worden ingezet.

Verder komt in de reacties naar voren dat respondenten zich afvragen hoe een doorlopende leerroute van twee jaren zich verhoudt tot de leerplicht. De leerplicht eindigt nadat een jongere twaalf volledige schooljaren een of meer scholen heeft bezocht of aan het einde van het schooljaar, waarin een jongere de leeftijd van zestien heeft bereikt.71 In het geval van het succesvol afronden van een doorlopende leerroute van twee jaren is de jongere niet meer leerplichtig, ook als hij nog niet de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. De jongere heeft namelijk meer dan twaalf volledige schooljaren onderwijs gevolgd (acht jaren basisschool, en vier jaar vmbo-mbo).

Op de tweede vraag, of de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de vmbo-school en de mbo-instelling voldoende duidelijk is, zijn dertig positieve reacties gekomen. Zeven respondenten hadden vragen of bedenkingen bij de verantwoordelijkheidsverdeling. Een aantal respondenten had verhelderende vragen of opmerkingen. Die onderwerpen komen in de toelichting aan bod of zijn aan de toelichting toegevoegd. Enkele respondenten stelden voor om de vmbo-school en mbo-instelling gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor de gehele route. Voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid is niet gekozen. Ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs is het namelijk van groot belang is dat de school of instelling die de expertise heeft ook de verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit van dat deel van het onderwijsprogramma en van de examinering en het diploma. Daarnaast opperden twee respondenten om de vmbo-school verantwoordelijk te laten zijn voor de gehele doorlopende leerroute tot en met een mbo 2-diploma. Ook hiervoor geldt dat we ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs ervoor hebben gekozen om de mbo-instelling verantwoordelijk te laten zijn voor het mbo-onderwijs, -examinering en -diplomering.

Op de derde vraag, of de mogelijkheid dat vmbo-examens tot en met het derde jaar van de doorlopende leerroute kunnen worden afgesloten voldoende ruimte biedt om een geïntegreerd onderwijsprogramma vmbo-mbo aan te bieden, zijn 26 positieve reacties gekomen. Diverse respondenten vonden echter dat scholen en instellingen meer ruimte zouden moeten krijgen om de doorlopende leerroute vorm te geven, variërend van spreiding van vmbo-examinering over de gehele route tot gezamenlijke examinering. Ook roept een aantal respondenten op om de vmbo-examens geheel te laten vervallen dan wel om geen onderscheid te maken tussen vmbo- en mbo-examens in een doorlopende leerroute.

Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is het mogelijk te maken dat in een doorlopende leerroute het onderwijsprogramma en, indien mogelijk, de examinering van het vmbo en het mbo worden geïntegreerd, zonder daarmee een nieuwe onderwijssoort te creëren.

De keuze om vmbo-examens tot en met het derde jaar van de doorlopende leerroute mogelijk te maken is gebaseerd op een logische opbouw en afsluiting van de onderwijsprogramma’s. Het vmbo is voorbereidend op het mbo. Redelijkerwijs zal afsluiting van vmbo-onderdelen niet in het laatste jaar van een vier- of vijfjarige doorlopende leerroute plaatsvinden.

In de consultatie is ook gevraagd om leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg toegang te geven tot de geïntegreerde route dan wel de doorlopende leerroute naar mbo 2 met behoud van vmbo-diplomering. Vooralsnog zien wij hier geen noodzaak toe. Hierin volgen we dan ook niet de adviezen van de Onderwijsraad. De Onderwijsraad heeft de afgelopen jaren geopperd om de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg te clusteren tot één opleiding vakmanschap, in een doorlopende leerroute met mbo niveau 2. De redenering van de Onderwijsraad is dat de leerlingen van het niveau basisberoepsgerichte leerweg en de kwetsbare kaderleerlingen op deze manier zonder overgang toe zouden kunnen werken naar een startkwalificatie, waardoor minder jongeren voortijdig uitvallen.72

Dit doet echter afbreuk aan de capaciteiten van jongeren in de kaderberoepsgerichte leerweg. Met een kaderdiploma kunnen jongeren doorstromen naar opleidingen op mbo 3 en mbo 4. Het toestaan van een geïntegreerde route vmbo kaderberoepsgericht -mbo 2 past niet bij deze doorstroomperspectieven. Wanneer een jongere in staat is een onderwijsprogramma te volgen op kaderniveau is dat ook het niveau dat de jongere geboden moet worden.

Verder heeft een aantal respondenten vragen gesteld of aanvullende opmerkingen gemaakt over andere thema’s.

Een aantal respondenten verzocht om een gecombineerde PTA/OER. Aan dit verzoek is tegemoet gekomen door in dit wetsvoorstel die verplichting op te nemen.

In de consultatie is gevraagd hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de zorgplichten arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid. Deze zorgplichten gelden ook voor deze routes. De mbo-instelling dient aan potentiële studenten informatie te geven voor een goede studiekeuze en een voornemen tot het starten of stoppen van (het aanbieden van) een doorlopende leerroute tijdig te melden.

Uit de consultatie kwam verder de wens naar voren om doorlopende leerroutes aan te mogen bieden als niet-bekostigde school of instelling. Die mogelijkheid zal worden geboden, maar dan wel uitsluitend binnen het niet-bekostigd onderwijs. Het is niet mogelijk om doorlopende leerroutes aan te bieden in allianties tussen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs.

Voor het funderend onderwijs is het van belang dat het onderwijs toegankelijk is voor alle leerplichtige jongeren, zonder aanvullende kosten. Indien (een deel van) de doorlopende leerroute wordt aangeboden door een niet-bekostigde school of instelling, zullen de kosten voor het volgen van het onderwijs in rekening worden gebracht. Deze kosten kunnen niet van de lumpsum-gelden van een bekostigde school of instelling aan de niet-bekostigde school of instelling worden betaald, maar zullen in rekening worden gebracht bij de jongere of de wettelijke vertegenwoordigers van de jongere. Dit vinden we onwenselijk. Doorlopende leerroutes dienen toegankelijk te zijn voor alle jongeren en niet gaandeweg extra inschrijvingskosten met zich mee te brengen. Daarom is besloten om het niet mogelijk te maken dat een niet-bekostigde school met een bekostigde instelling en vice versa een doorlopende leerroute vorm geeft. Wel wordt, zoals eerder opgemerkt, mogelijk gemaakt dat een niet-bekostigde school met een niet-bekostigde mbo-instelling een doorlopende leerroute aanbiedt. Deze route bestaat dan immers naast het reguliere bekostigde aanbod, zodat er voor iedere leerplichtige jongeren een alternatief in het bekostigd onderwijs is.

Wat tenslotte opvalt, zijn diverse suggesties voor vergaande wijzigingen binnen het beroepsonderwijs, waaronder de wens om routes tot en met een startkwalificatie in te richten op het vmbo (zie ook reacties bij vraag 1 en 3). Zowel respondenten in de consultatie, als de Onderwijsraad en (in navolging daarvan) het Adviescollege toetsing regeldruk vroegen zich af of dergelijke alternatieven zijn overwogen.

12. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het streven is dat het wetsvoorstel op 1 augustus 2020 in werking zal treden.

Doorlopende leerroutes die na de inwerkingtreding worden aangeboden moeten voldoen aan hetgeen in dit wetsvoorstel is bepaald. Uitzondering daarop zijn de doorlopende leerroutes die zijn gestart als experiment. Jongeren kunnen tot en met 31 juli 2022 nog een doorlopende leerroute volgen die voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in het Besluit doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 en de daarbij behorende Uitvoeringsregeling experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022. Jongeren die op 31 juli 2022 deze doorlopende leerroute nog niet hebben afgerond kunnen gebruik maken van de uitvaloptie zoals opgenomen in het Besluit doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022. Dit betekent dat álle doorlopende leerroutes die vanaf 1 augustus 2022 worden aangeboden voldoen aan de eisen die in dit wetsvoorstel zijn gesteld.

II. ARTIKELSGEWIJZE DEEL

Artikel I (Wet op het voortgezet onderwijs)

Onderdeel A (artikel 1 WVO)

In verband met de doorlopende leerroutes vmbo-mbo worden aan de WVO enkele begripsbepalingen toegevoegd met betrekking tot begrippen die in de WEB gebruikt worden. Hiermee wordt voorkomen dat verwijzingen naar een van deze begrippen steeds volledig uitgeschreven zouden moeten worden.

Onderdeel B (artikel 10b8 WVO)

Artikel 10b8, eerste lid, wordt technisch aangepast in verband met het opnemen van het begrip «entreeopleiding» in de begripsbepalingen in artikel 1 WVO. Daarnaast wordt de verwijzing naar artikel 8.1.1 WEB gecorrigeerd. Gezien de wetshistorie is beoogd te verwijzen naar het huidige derde lid, in plaats van het vijfde lid, van artikel 8.1.1 WEB.

De Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in hoofdzaak ten behoeve van het volgen van assistentopleidingen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (Stb. 2009, 289) heeft in artikel 10b8, eerste lid, een verwijzing naar (destijds) artikel 8.1.1, vierde lid, WEB ingevoegd (Kamerstukken II 2008/09, 31 868, nr. 11). Daarmee is beoogd te bepalen dat «[...] de toelating tot de beroepsbegeleidende leerweg van een assistentopleiding [nu: entreeopleiding] (de bbl dus, niet de bol) uitsluitend openstaat voor wie niet meer volledig leerplichtig (dus: zestien jaar of ouder) is.» (Handelingen II 2008/09, 86, p. 6687). Die bepaling is opgenomen in het huidige derde lid van artikel 8.1.1 WEB. Met de Wet van 26 juni 2013 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288) is artikel 8.1.1 WEB gewijzigd. Daarbij is echter de verwijzing in artikel 10b8, eerste lid, WVO abusievelijk aangepast naar het vijfde in plaats van derde lid van artikel 8.1.1 WEB. Dat wordt nu hersteld.

Onderdeel C (artikel 10b9 WVO)

Artikel 10b9 wordt technisch aangepast aan de begripsbepaling die in artikel 1 is opgenomen van het begrip «instelling voor beroepsonderwijs». Inhoudelijk wijzigt dit artikel niet.

Onderdeel D (artikelen 10b10 tot en met 10b21 WVO)

Artikel 10b10. Doorlopende leerroute vmbo-mbo

Eerste lid

Omdat in een doorlopende leerroute vmbo-mbo het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs worden geïntegreerd, moeten zowel de WVO als de WEB in acht genomen worden. Met dit wetsvoorstel worden in Hoofdstuk 8, Titel 5a, van de WEB bepalingen opgenomen met betrekking tot de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Deze moeten in samenhang gezien worden met de voorgestelde artikelen 10b10 tot en met 10b20 WVO.

Tweede lid

Jongeren die een doorlopende leerroute vmbo-mbo volgen, halen binnen die route zowel een vmbo-diploma als het diploma van een beroepsopleiding.

Derde lid

Bij de mogelijke combinaties van vmbo en mbo in een doorlopende leerroute is rekening gehouden met de vooropleidingseisen die ook nu al gelden voor de reguliere doorstroom van vmbo naar mbo (artikel 8.2.1 WEB). Met doorlopende leerroutes vmbo-mbo wordt gestimuleerd dat jongeren een zo hoog mogelijk niveau bereiken in het beroepsonderwijs. Daarom is er voor gekozen om de route naar een mbo 2-diploma (basisberoepsopleiding) alleen open te stellen vanuit de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Jongeren in de kaderberoepsgerichte leerweg kunnen een doorlopende leerroute naar een vakopleiding (mbo 3-niveau) of naar een middenkaderopleiding (mbo 4-niveau) volgen. Jongeren in de gemengde leerweg en theoretische leerweg kunnen een doorlopende leerroute naar een middenkaderopleiding (mbo 4-niveau) volgen. Voor wat betreft de entreeopleiding (mbo 1- niveau) bestaat al de mogelijkheid om deze af te sluiten in een route die start in het vmbo (op grond van de artikelen 10b8 en 10b9 WVO). Een doorlopende leerroute rechtstreeks vanuit het vmbo tot en met een diploma van een specialistenopleiding is vanwege die vooropleidingseisen niet mogelijk. Voor de inschrijving aan een specialistenopleiding is namelijk vereist dat de deelnemer al beschikt over een diploma van een vakopleiding.

Onderdeel a betreft de doorlopende leerroute die via een vmbo-diploma eindigt met een diploma op mbo 2-niveau; onderdeel b betreft de doorlopende leerroute eindigend met een diploma op mbo 3-niveau; onderdeel c betreft de doorlopende leerroutes eindigend met een diploma op mbo 4-niveau.

Een doorlopende leerroute bestaat uit een vmbo-profiel en een aanverwant mbo-opleidingsdomein of een aanverwante mbo-kwalificatie. Met aanverwant wordt bijvoorbeeld bedoeld dat het profiel Produceren, Installeren en Energie in de basisberoepsgerichte leerweg wordt geïntegreerd met een mbo-opleiding niveau 2 in het domein Techniek en Procesindustrie.

Vierde lid

Het toegestaan onderwijsaanbod van scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt bepaald door de profielen waarvoor de school een «licentie» heeft. Een doorlopende leerroute vmbo-mbo moet wat betreft het voortgezet onderwijs dat daarvan deel uitmaakt aansluiten bij het reguliere onderwijsaanbod van de school voor voortgezet onderwijs.

Vijfde lid

Een agrarisch opleidingscentrum (aoc) verzorgt groen onderwijs in zowel het vbo als een mbo. Omdat een aoc echter geen school in de zin van de WVO is, bepaalt het vijfde lid expliciet dat doorlopende leerroutes vmbo-mbo ook aan een aoc verzorgd kunnen worden. In geval van een verticale scholengemeenschap waarvan een aoc en een school voor mavo deel uitmaken, is artikel 10b10 rechtstreeks van toepassing. Dat geldt ook voor een verticale scholengemeenschap waarvan een regionaal opleidingencentrum (roc) deel uitmaakt. In beide gevallen is er immers sprake van een school als bedoeld in de WVO die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap. Daarmee is artikel 10b10 rechtstreeks van toepassing, zonder dat dit expliciet bepaald hoeft te worden.

Artikel 10b11. Samenwerking tussen VO-scholen en MBO-instellingen in het kader van doorlopende leerroutes vmbo-mbo

Eerste en tweede lid

Voor het verzorgen van een doorlopende leerroute vmbo-mbo gaat de school een samenwerkingsovereenkomst aan met een mbo-instelling. Het is ook mogelijk om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten waarbij meerdere scholen en/of meerdere mbo-instellingen samen een of meer doorlopende leerroutes vormgeven. Een goede samenwerking tussen het vmbo en het mbo is essentieel voor een goede doorlopende leerroute vmbo-mbo, en kan zonder samenwerkingsovereenkomst ook niet worden vormgegeven. Op grond van artikel 11, eerste lid, onder d, van de Wet medezeggenschap op scholen heeft de medezeggenschapsraad een adviesbevoegdheid bij het aangaan van een dergelijke samenwerking.

In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is in paragraaf 3.1.2 al ingegaan op de verschillende onderwerpen waarover afspraken opgenomen moeten worden in een samenwerkingsovereenkomst in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo.

Derde lid

Als een doorlopende leerroute wordt verzorgd door een agrarisch opleidingscentrum of aan een verticale scholengemeenschap waarvan een regionaal opleidingencentrum of agrarisch opleidingscentrum deel uitmaakt, dan is er geen samenwerkingsovereenkomst nodig. Hetzelfde bevoegd gezag verzorgt dan immers zowel het vmbo als het mbo binnen de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Wel moeten, bijvoorbeeld in een interne regeling, met betrekking tot de doorlopende leerroute vmbo-mbo in dat geval dezelfde onderwerpen geregeld worden die anders in een samenwerkingsovereenkomst opgenomen zouden worden. Dat geldt alleen niet voor het tweede lid, onderdelen h en i. Indien het bevoegd gezag zowel de school als de instelling voor beroepsonderwijs in stand houdt is er immers geen sprake van meerdere partijen en dus ook niet van mogelijke geschillen tussen die partijen. Als de doorlopende leerroute volledig binnen een verticale scholengemeenschap of binnen een aoc wordt verzorgd, dat wil zeggen zowel het voortgezet onderwijs als het beroepsonderwijs binnen de doorlopende leerroute wordt verzorgd binnen dezelfde rechtspersoon, dan is er ook geen sprake van een overeenkomst waarbij meerdere partijen zijn betrokken. Zodra de verticale scholengemeenschap of het aoc de doorlopende leerroute samen met een andere vo-school of mbo-instelling verzorgt, dient er een overeenkomst gesloten te worden als bedoeld in het tweede lid. Daarin moeten de onderwerpen van alle onderdelen van het tweede lid worden geregeld.

Artikel 10b12. Melden doorlopende leerroute vmbo-mbo

Voordat de doorlopende leerroute vmbo-mbo van start gaat, is het van belang dat de vo-school en de mbo-instelling de doorlopende leerroute aanmelden bij DUO. Dit is noodzakelijk om leerlingen te kunnen inschrijven en examenresultaten te kunnen doorgeven. Ook voor het toezicht door de inspectie is het noodzakelijk dat bekend is aan welke scholen doorlopende leerroutes vmbo-mbo worden verzorgd.

Artikel 10b13. Inrichting doorlopende leerroutes vmbo-mbo

Eerste lid

De locatie waar het onderwijs wordt aangeboden wordt door de vmbo-school en de mbo-instelling gezamenlijk bepaald. Het onderwijs binnen een doorlopende leerroute vmbo-mbo kan geheel op de locatie van de school of de locatie van de instelling worden uitgevoerd. Het is ook mogelijk om een route zo in te richten dat jongeren een deel van het onderwijsprogramma op de school en een deel op de mbo-instelling of bij een leerbedrijf volgen.

Tweede lid

In een doorlopende leerroute vmbo-mbo is er sprake van één gezamenlijk onderwijsprogramma voor zowel het vmbo als het mbo dat deel uitmaakt van de leerroute. De beschrijving van het onderwijsprogramma en de examinering van het vo-deel en het mbo-deel van de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt niet in afzonderlijke documenten opgenomen, maar in één document. Dit document bevat in elk geval de informatie die nu wat betreft het voortgezet onderwijs (op grond van artikel 31, tweede lid, van het Eindexamenbesluit VO) is opgenomen in het programma van toetsing en afsluiting (PTA) en wat betreft het mbo (op grond van artikel 7.4.8, tweede lid, WEB) in de onderwijs- en examenregeling (OER). In elk geval wordt dus per schooljaar/studiejaar vermeld:

  • hoe het onderwijsprogramma en de examens van de doorlopende leerroute vmbo-mbo zijn ingericht;

  • welke delen van het onderwijsprogramma en welke delen van de examens onderdeel zijn van het vmbo dan wel onderdeel zijn van de mbo-opleiding. Indien een onderdeel zowel vo- als mbo-onderwijs betreft, dan worden de delen uitgesplitst en wordt aangeven welk deel wat betreft;

  • of sprake is van vak- of sectoroverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij;73

  • welke onderdelen van het examenprogramma in het schoolexamen worden getoetst;

  • wat (op hoofdlijnen) de inhoud is van de onderdelen van het schoolexamen;

  • op welke wijze en binnen welke tijdvakken de toetsen van het schoolexamen plaatsvinden, de herkansing daaronder mede begrepen;

  • welke regels gelden voor de wijze waarop het cijfer voor het schoolexamen tot stand komt;

  • wat het aantal begeleide onderwijsuren is;

  • wat het aantal klokuren beroepspraktijkvorming is;

  • welke regels gelden met betrekking tot het examen van de beroepsopleiding; en

  • het ondersteuningsaanbod voor gehandicapte deelnemers die extra ondersteuning behoeven.

Dit gecombineerde document is nodig zodat voor eenieder duidelijk is welk bevoegd gezag verantwoordelijk is voor dat deel van het onderwijsprogramma of het examen.

Derde lid

Al vanaf het eerste leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo kan de leerling delen van het onderwijsprogramma van de beroepsopleiding die deel uitmaakt van de doorlopende leerroute vmbo-mbo volgen. Voordat dit onderwijs start moet een overeenkomst worden afgesloten tussen de jongere en de mbo-instelling (art. 8.5a.6 WEB). Deze overeenkomst neemt de plaats in van de onderwijsovereenkomst die wat betreft het reguliere beroepsonderwijs op grond van artikel 8.1.3 WEB wordt gesloten tussen de deelnemer en de mbo-instelling. Deze verplichting is expliciet geregeld in artikel 8.5a.6 WEB omdat artikel 8.1.3 WEB nog niet rechtstreeks van toepassing is zolang de jongere in de eerste twee jaren van de doorlopende leerroute is. Hij is dan immers als leerling ingeschreven aan de school.

Vierde lid

Het is in de doorlopende leerroute vmbo-mbo mogelijk om het vmbo-examen af te leggen uiterlijk in het derde leerjaar van de route. De jongere staat dan al ingeschreven aan de instelling voor beroepsonderwijs. Om goed voorbereid examen af te kunnen leggen, wordt in dit lid geregeld dat de jongere ook nadat hij is uitgeschreven als leerling aan de school en is ingeschreven aan de instelling voor beroepsonderwijs nog delen van het VO-onderwijsprogramma kan volgen aan de school.

Artikel 10b14. Inschrijving doorlopende leerroute vmbo-mbo

De eerste twee jaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo blijft een jongere ingeschreven op de vmbo-school. Na die twee jaar wordt de jongere ingeschreven aan de mbo-instelling. Hiervoor is gekozen omdat het aansluit bij het reguliere onderwijs. Ook in dat geval duurt de bovenbouw van het vmbo twee jaar en stapt de jongere daarna over naar het mbo. Tevens sluit het aan bij de verdeling zoals die nu geldt op grond van het Besluit experiment doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022. Bij het vaststellen van de bekostiging van een school worden leerlingen in de eerste twee leerjaren van een doorlopende leerroute vmbo-mbo meegeteld in het leerlingenaantal van de school. Het resterende gedeelte van de doorlopende leerroute vmbo-mbo worden ze bekostigd als deelnemer aan de mbo-instelling. Daarbij maakt het niet uit op welke locatie het onderwijs wordt aangeboden. Ook voor wat betreft de bekostiging wordt hiermee aangesloten bij de situatie in het reguliere onderwijs, waarbij de inschrijving leidend is.

Wel kan een deel van de bekostiging zo nodig door de school worden overgedragen aan de mbo-instelling (artikel 10b15). Bijvoorbeeld als de leerling in de eerste twee leerjaren al delen van de doorlopende leerroute vmbo-mbo volgt, die door de instelling voor beroepsonderwijs worden verzorgd. Ook als de leerling het voortgezet onderwijs binnen de doorlopende leerroute vmbo-mbo aan het eind van het tweede leerjaar nog niet volledig heeft afgesloten kan de mbo-instelling zo nodig een deel van zijn bekostiging overdragen aan de school (zie artikel 8.5.16 WEB).

Tweede lid

In een doorlopende leerroute vmbo-mbo hoeft de jongere zich tussentijds niet zelf in te schrijven bij de instelling voor beroepsonderwijs, maar draagt het bevoegd gezag van de school daar zorg voor. Met ingang van het derde leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt de leerling overgeschreven naar de instelling voor beroepsonderwijs. Vanaf dat moment wordt hij niet langer bekostigd als leerling aan de school, maar als deelnemer aan de instelling voor beroepsonderwijs. Vanaf dat moment is primair de WEB van toepassing op de jongere. Voor de onderdelen van het onderwijsprogramma die behoren tot het voortgezet onderwijs, blijft de WVO van toepassing.

Artikel 10b15. Verantwoordelijkheid van de school

Eerste lid

Het voortgezet onderwijs in een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt verzorgd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school. Het beroepsonderwijs in een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt verzorgd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs. Ook voor de examinering is het bevoegd gezag van de school respectievelijk instelling verantwoordelijk, afhankelijk van de vraag of die examinering ziet op (onderdelen van) het vmbo of het mbo dat deel uitmaakt van de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Voor die delen van het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarvan niet eenduidig is te bepalen of het om vo- of mbo-stof gaat, is de beschrijving van het onderwijsprogramma (artikel 10b13, tweede lid, WVO en artikel 8.5a,9, eerste lid, WEB) bepalend. Daarin wordt beschreven voor welke delen van het gezamenlijke onderwijsprogramma het bevoegd gezag van de vo-school respectievelijk het bevoegd gezag van de mbo-instelling verantwoordelijk is.

Tweede lid

Een jongere die een doorlopende leerroute vmbo-mbo of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding volgt, wordt met ingang van het derde leerjaar van die route ingeschreven als deelnemer aan de instelling voor beroepsonderwijs. Vanaf dat moment is de jongere niet meer ingeschreven als leerling aan de vo-school. Het tweede lid maakt mogelijk dat de school in dat derde leerjaar van de route toch nog gegevens met betrekking tot het door de jongere binnen die route gevolgde voortgezet onderwijs kan blijven uitwisselen met de Minister en met de mbo-instelling.

Derde lid

In de eerste twee leerjaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo, als de jongere als leerling is ingeschreven aan de vo-school, is de klachtenregeling op grond van de WVO van overeenkomstige toepassing op gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag van de mbo-instelling.

Artikel 10b16. Cursusduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo

Het voortgezet onderwijs kent opleidingen met een cursusduur uitgedrukt in een aantal jaren. In het mbo wordt gesproken van opleidingen met een studieduur uitgedrukt in studiejaren. Omdat beide in een doorlopende leerroute vmbo-mbo zijn gecombineerd, is in het tweede lid bepaald dat onder cursusduur ten aanzien van het beroepsonderwijs binnen een doorlopende leerroute vmbo-mbo ook de in de WEB gebruikelijke terminologie moet worden verstaan.

De studieduur van mbo-opleidingen op niveau 2 en 3 kent een zekere bandbreedte: één tot twee jaar voor basisberoepsopleidingen en twee tot drie jaar voor vakopleidingen. Door integratie van het onderwijsprogramma van het VO en het mbo kan de totale studieduur in een doorlopende leerroute mogelijk met maximaal één jaar worden verkort, maar dat hoeft niet. In combinatie met de bovenbouw van het vmbo leidt dat tot de studieduur voor de verschillende doorlopende leerroutes vmbo-mbo zoals opgenomen in dit artikel. Dat brengt de studieduur op minimaal twee jaar voor een verkorte doorlopende leerroute op mbo 2-niveau (twee jaar bovenbouw vmbo plus een éénjarige basisberoepsopleiding geeft samen drie studiejaren; met een verkorting moet er een leerroute van minimaal twee jaar overblijven). Maximaal is de studieduur in een doorlopende leerroute vmbo-mbo zes jaar. Dat is het geval bij een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.4a, vierde lid, WEB (twee jaar VO plus vier jaar mbo).

Artikel 10b17. Onderwijstijd doorlopende leerroute vmbo-mbo (BOL)

Eerste lid

De onderwijstijd in een doorlopende leerroute vmbo-mbo is een combinatie van de onderwijstijd zoals die is vastgesteld voor het (reguliere) voortgezet onderwijs en voor het middelbaar beroepsonderwijs. De artikelen 10b17 en 10b18 geven specifiek weer wat de minimale onderwijstijd in een doorlopende leerroute vmbo-mbo behoort te zijn.

Omdat de doorlopende leerroutes vmbo-mbo beginnen in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs, moet echter ook rekening gehouden worden met de voorgeschreven onderwijstijd op grond van artikel 6g, derde en vierde lid, WVO.

Het derde en vierde lid van artikel 6g WVO bepalen dat de onderwijstijd van een opleiding mavo of vbo ten minste 3.700 klokuren omvat (verdeeld over vier jaar). Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 11 maart 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet voortgezet onderwijs BES ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs (Stb. 2015, 148) kent de onderwijstijd in de WVO niet langer een voorgeschreven aantal klokuren per leerjaar, maar alleen voor de opleiding als geheel. Over het algemeen omvat het examenjaar minder klokuren dan de overige jaren, omdat de centrale eindexamens in mei al beginnen, en er daarna geen onderwijs meer hoeft te worden verzorgd. Daarom wordt ervan uitgegaan dat in de eerste twee leerjaren van het vmbo een onderwijsprogramma van circa 2.000 uur wordt ingericht. In de laatste twee leerjaren van het vmbo, de leerjaren die in een doorlopende leerroute kunnen worden aangeboden, wordt veelal uitgegaan van 1.700 uur. Met dit aantal uur is ook rekening gehouden bij de berekening van de onderwijstijd in dit wetsvoorstel.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet voortgezet onderwijs BES ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs (Kamerstukken II 2013–14, 34 010, nr. 2, blz. 3 en verder) is reeds ingegaan op welke activiteiten er tot de onderwijstijd gerekend kunnen worden. Dat geldt ook voor de onderwijstijd binnen het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo.

Tweede lid

Met deze bepaling wordt aangesloten bij de ruimte die artikel 7.2.7, derde lid, WEB biedt om bij het verzorgen van een onderwijsprogramma af te wijken van het minimale aantal klokuren zoals beschreven in het eerste lid, mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. De reden hiervoor is dat de urennorm wel richtinggevend is, maar niet rigide. Er is flexibiliteit ingebouwd, zodat scholen in het opleidingsprogramma kunnen variëren met begeleide lesuren op school, stage en leerbedrijven over de jaren heen. Dit geeft vmbo-scholen en mbo-instellingen de mogelijkheid om maatwerk te bieden.

In de WEB wordt deze afwijking verantwoord in een bestuursverslag (zie het voorgestelde artikel 8.5a.11, tweede lid, en 8.5a.12, tweede lid, WEB). De WVO kent deze mogelijkheid niet, maar waarborgen bij afwijken van het minimale aantal klokuren bij het inrichten van het onderwijsprogramma zijn wel van belang. Indien bij de inrichting van een onderwijsprogramma wordt afgeweken van het minimale aantal uren als vermeldt in het eerste lid, moet deze afwijking worden opgenomen in het schoolplan en in de schoolgids. De medezeggenschapsraad van de vo-school heeft instemmingsrecht ten aanzien van vaststelling of wijziging van het schoolplan (artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet medezeggenschap op scholen).

Voor de vaststelling van de schoolgids geldt dat het bevoegd gezag van de school instemming moet krijgen van het ouder- en leerlingendeel van de medezeggenschapsraad. Daarnaast moet het bevoegd gezag, indien zij wil afwijken van de minimale klokuren als bedoeld in het eerste lid, afzonderlijke instemming vragen van het ouder- en leerlingendeel van de medezeggenschapsraad over het in de schoolgids opgenomen onderdeel met betrekking tot de vaststelling van het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd wordt geprogrammeerd (artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, van de Wet medezeggenschap op scholen).

Artikel 10b18. Onderwijstijd doorlopende leerroute vmbo-mbo (BBL)

Op grond van artikel 8.1.1, derde lid, WEB staat toelating tot beroepsopleidingen voor zover het de beroepsbegeleidende leerweg betreft, uitsluitend open voor degenen voor wie de volledige leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969, is geëindigd. Zie verder de toelichting bij artikel 10b17.

Artikel 10b19. Examinering en diplomering VO binnen een doorlopende leerroute vmbo-mbo

Eerste lid

Op grond van artikel 37, eerste en tweede lid, van het Eindexamenbesluit VO worden het eerste en tweede tijdvak van het eindexamen in beginsel afgenomen in het laatste leerjaar van het voortgezet onderwijs. Op grond van artikel 37a, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO kan het bevoegd gezag een leerling uit het voorlaatste (of direct daaraan voorafgaande) leerjaar toelaten tot het centraal examen in één of meer vakken, niet zijnde alle vakken van het eindexamen. Omdat in een doorlopende leerroute vmbo-mbo het onderwijsprogramma van het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geïntegreerd zijn, wordt expliciet bepaald dat het VO-eindexamen wordt afgenomen in het tweede of derde leerjaar van de leerroute. Dat wil zeggen, het eindexamen kan worden afgesloten uiterlijk één jaar later dan in het reguliere VO.

In het vmbo wordt het eindexamen gewoonlijk afgenomen in het vierde leerjaar en kan in het voorlaatste jaar al in een of meer vakken eindexamen worden afgelegd. Het vierde leerjaar van het vmbo komt overeen met het tweede leerjaar van een doorlopende leerroute vmbo-mbo. In een doorlopende leerroute vmbo-mbo kan het eindexamen vmbo in zijn geheel afgesloten worden in het tweede of derde leerjaar.

De leerling kan zowel in het eerste, tweede als derde leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo eindexamens afleggen. Het is aan het bevoegd gezag van de school om (in overleg met het bevoegd gezag van de mbo-instelling) te bepalen op welk moment in die periode de jongere het eindexamen afrondt. De mogelijkheid om eindexamens in meerdere jaren af te ronden, is niet hetzelfde als de mogelijkheid om examens te spreiden als bedoeld in artikel 59 Eindexamenbesluit VO.

Tweede lid

Net als in het reguliere voortgezet onderwijs kan de eindexamenkandidaat één keer gebruik maken van de mogelijkheid om het centrale examen in een vak te herkansen. Daarnaast kunnen jongeren in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo een of meer onderdelen van het cspe herkansen (artikel 51, eerste lid, Eindexamenbesluit VO). Zo nodig kan de jongere in een doorlopende leerroute vmbo-mbo gebruik maken van deze mogelijkheid in het derde tijdvak van het centraal examen aansluitend aan het leerjaar waarin het gehele eindexamen is afgelegd.

Vierde lid

Dit lid maakt mogelijk dat de jongere in de doorlopende leerroute vmbo-mbo, die niet meer staat ingeschreven bij een vo-school, toch examen kan afleggen voor het voortgezet onderwijs en dat de directeur en de secretaris van de school de uitslag van het eindexamen kunnen vaststellen, waarna de directeur aan de jongere een vmbo-diploma kan uitreiken.

Vijfde lid

Indien de jongere in een doorlopende leerroute vmbo-mbo al in een of meerdere vakken van het voortgezet onderwijs centraal examen heeft afgelegd, maar niet wordt bevorderd tot het volgende leerjaar, dan vervallen de resultaten. Daarnaast treedt dan ook de overstapoptie in werking. Dit zorgt ervoor dat de jongere, ondanks tegenvallende resultaten, wel verzekerd is van een overstapoptie, passend bij de mogelijkheden van de jongere.

Artikel 10b20. Overstapoptie

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een jongere die is gestart in een doorlopende leerroute vmbo-mbo deze mogelijk toch niet succesvol afrondt. Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het feit dat de jongere de doorlopende leerroute vmbo-mbo niet kan voortzetten. Voorbeelden hiervan zijn een verhuizing, dat het niveau van de opleiding niet goed aansluit of dat de jongere tussentijds besluit een andere opleiding te willen volgen. Als deelname van een jongere aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo tussentijds wordt beëindigd, dan moeten het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs gezamenlijk zorgen dat de jongere alsnog in staat wordt gesteld om een diploma te halen. Afhankelijk van het moment op de deelname wordt beëindigd kan dat een vmbo-diploma of een mbo-diploma zijn. In de samenwerkingsovereenkomst maken beide bevoegde gezagsorganen afspraken over deze overstapoptie.

Indien een leerling definitief van de school wordt verwijderd, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, WVO, dan wordt daarmee ook de deelname aan de doorlopende leerroute vmbo-mbo beëindigd. Het bevoegd gezag van de school mag pas overgaan tot definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, als er een andere school of instelling gevonden is die bereid is de leerling toe te laten.

Artikel 10b21. Geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding

Jongeren die een doorlopende leerroute vmbo-mbo volgen als bedoeld in artikel 10b10 leggen binnen de eerste drie leerjaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo een eindexamen af voor het voortgezet onderwijs en sluiten de doorlopende leerroute vmbo-mbo af met het examen voor een beroepsopleiding. Artikel 10b21 geeft vo-scholen en mbo-instellingen de mogelijkheid om voor een specifieke categorie leerlingen een doorlopende route (de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding) in te richten, waarvan het vo-eindexamen géén verplicht onderdeel uitmaakt. De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding komt in de plaats van de basisberoepsgerichte leerweg, in beginsel dient de jongere daarom wel het onderwijs in die leerweg te volgen, alleen vervalt de examenverplichting. In de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding kunnen jongeren in één doorlopende route, die start in het voortgezet onderwijs, een diploma van een basisberoepsopleiding halen, zonder daarvoor eerst het vmbo met een diploma af te moeten sluiten.

De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding zoals opgenomen in dit artikel komt daarmee inhoudelijk grotendeels overeen met de doorlopende leerroute vmbo-mbo, bedoeld in artikel 10b10, vierde lid, onderdeel a. Waarin deze beide routes van elkaar verschillen is echter dat jongeren in de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding niet verplicht zijn om een eindexamen van het vmbo af te leggen. De jongeren krijgen in beginsel dan ook geen vmbo-diploma.

Een doorlopende leerroute vmbo-mbo staat in beginsel open voor alle leerlingen (mits de school die op het door de jongere gewenste niveau aanbiedt). De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding is daarentegen slechts bestemd voor jongeren die een grote kans lopen om voortijdig uit te vallen uit het onderwijs. Jongeren kunnen alleen tot de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding worden toegelaten als zowel het bevoegd gezag van de school als de ouders en de leerling zelf daarmee akkoord zijn. Het bevoegd gezag van de school betrekt het bevoegd gezag van de mbo-instelling bij de toelating van een jongere tot de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding. Normaal gesproken geldt immers dat deelnemers alleen tot een opleiding op mbo 2-niveau kunnen worden toegelaten als ze in het bezit zijn van tenminste een diploma op vmbo-niveau in de basisberoepsgerichte leerweg. Het bevoegd gezag van de mbo-instelling kan beoordelen of de jongere het niveau van de basisberoepsopleiding aan kan.

Derde lid

Omdat de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding in de plaats komt van het onderwijs in de basisberoepsgerichte leerroute moet in beginsel wel onderwijs in de eindtermen van het voortgezet onderwijs worden verzorgd.

Vierde en vijfde lid

De bepalingen over de doorlopende leerroutes vmbo-mbo zijn van overeenkomstige toepassing op de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding. Ook in geval van een geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding moet dus een samenwerkingsovereenkomst gesloten worden en zijn de bepalingen over inschrijving, cursusduur, onderwijstijd en de overstapoptie van overeenkomstige toepassing. Het afleggen van vmbo-examen is voor de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding niet verplicht. Als de jongere in overleg met de school echter toch besluit het eindexamen af te leggen, dan is daarop artikel 10b19 van overeenkomstige toepassing. VO-eindexamens afleggen kan tot en met het derde leerjaar van de route.

Onderdeel E (artikel 17a WVO)

Dit betreft slechts een technische wijziging in verband met het opnemen van een begripsbepaling van het begrip «instelling voor beroepsonderwijs» in artikel 1 WVO.

Onderdeel F (artikel 33 WVO)

Met het nieuwe lid 5a wordt een teambevoegdheid gecreëerd voor vo-leraren en mbo-docenten die gezamenlijk het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo of in de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding verzorgen. Zie over de inzet van één team van VO-leraren en mbo-docenten verder paragraaf 3.1.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Onderdeel G (artikel 58b)

In dit artikel wordt mogelijk gemaakt dat ook in het onbekostigd onderwijs doorlopende leerroutes vmbo-mbo en de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding verzorgd kunnen worden. In dat geval zijn de bepalingen over de overdracht van bekostiging (artikel 96t WVO) niet van toepassing en hoeven daarover dus ook geen afspraken opgenomen te worden in de samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast gelden de bepalingen over klachten (10b15, derde lid), onderwijstijd (10b17 en 10b18) en de teambevoegdheid (artikel 33, lid 5a, WVO) niet ten aanzien van doorlopende leerroutes die verzorgd worden door een school als bedoeld in artikel 56 WVO, die samenwerkt met een niet-bekostigde instelling voor beroepsonderwijs. Het onbekostigd onderwijs kent ten aanzien van die onderwerpen immers een ander regime dan het bekostigd onderwijs.

Onderdeel H (artikel 59a WVO)

Het eerste lid van artikel 59a verklaart de bepalingen over scholen die op grond van artikel 56 WVO zijn aangewezen door de Minister ook van toepassing op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die door de Minister zijn aangewezen. Nu het nieuwe artikel 58b niet van overeenkomstige toepassing verklaart dient te worden op aangewezen scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, is het eerste lid hier op aangepast.

Ook aangewezen scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso-scholen met een licentie om zelf eindexamens voor het voortgezet onderwijs af te mogen nemen) kunnen, samen met een mbo-instelling, een doorlopende leerroute vmbo-mbo of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding vormgeven. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 59a een verwijzingen toegevoegd naar de bepalingen over deze routes. Voor de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die zelf géén eindexamens mogen afnemen is in artikel 14a WEC geregeld dat zij doorlopende leerroutes vmbo-mbo en de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding kunnen vormgeven (zie artikel III, onderdeel A).

Onderdeel I (artikel 96t WVO)

Omdat de jongere in de eerste twee leerjaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo op de school staat ingeschreven en daarna bij de instelling voor beroepsonderwijs, is de bekostiging van jongeren in een doorlopende leerroute vmbo-mbo in beginsel vanuit de reguliere bekostiging geregeld. In de eerste twee leerjaren van de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt de jongere bekostigd als leerling van de school voor voortgezet onderwijs. Vanaf het derde leerjaar wordt hij als deelnemer aan een beroepsopleiding bekostigd, op grond van de WEB.

De school en de instelling voor beroepsonderwijs kunnen op grond van dit artikel in de samenwerkingsovereenkomst (artikel 10b11 WVO) afspraken maken over de verdeling van de ontvangen gelden tussen de school en de instelling. Op deze manier kunnen de gemaakte kosten voor onderwijs gevolgd aan de school of instelling anders die waar de jongere op dat moment is ingeschreven, worden vereffend.

Op het moment dat de jongere bij de instelling staat ingeschreven ontvangt de instelling bekostiging volgens hetgeen in artikel 2.2.1 en 2.2.2 WEB daarover is bepaald. In artikel 2.5.3 WEB is vervolgens bepaald dat de instelling in de jaarrekening verantwoording aflegt over het financiële beheer van de instelling. Uit die jaarrekening moet blijken dat het om een rechtmatige en doelmatige besteding van de rijksbijdrage gaat.

Als er vanwege de doorlopende leerroute vmbo-mbo bekostiging is overgedragen tussen de school en de instelling, dan leggen beiden daarover op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs verantwoording af.

Indien de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt verzorgd binnen een verticale scholengemeenschap, dan is het op grond van artikel 99, zesde lid, onderdeel b, WVO al mogelijk om bekostiging over te dragen tussen de vo-school en de MBO-instelling. Bij een aoc vinden het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs dat deel uitmaakt van een doorlopende leerroute vmbo-mbo plaats binnen dezelfde instelling en hoeft er dus geen bekostiging overgedragen te worden.

Onderdeel J (artikel 103b WVO)

Bij de uitwisseling van leerlinggegevens tussen de vo-school en de MBO-instelling in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding is het gebruik van het persoonsgebonden nummer noodzakelijk. Daarom wordt hiervoor een grondslag gecreëerd in de wet. De levering van deze gegevens door de scholen en instellingen aan de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur in het kader van het register onderwijsdeelnemers, en de verstrekking door de Minister van die gegevens vanuit het register onderwijsdeelnemers zal, op grond van de Wet register onderwijsdeelnemers, worden vastgelegd in (een wijziging van) het Besluit register onderwijsdeelnemers.

In artikel 103b, zevende lid, wordt daarnaast een gebrek hersteld en daarmee een kleine lastenverlichting bereikt door de slotzin van dat lid te schrappen. Nu er immers reeds een wettelijke grondslag bestaat voor het verwerken van persoonsgegevens met een bepaald doel, is er geen individuele toestemming van de leerling of diens ouders meer nodig, zodat er ook geen verplichting behoeft te bestaan tot het bewaren daarvan. Met deze wijziging wordt aangesloten bij de wijziging die met artikel I, onderdelen D en G, van de Wet van 14 februari 2018 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES vanwege met name de wettelijke verankering van het samenwerkingscollege en de instandhouding van unieke beroepsopleidingen (samenwerkingscollege en unieke beroepsopleidingen) (Stb. 2018, 50) is doorgevoerd in de overeenkomstige bepalingen voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en het middelbaar beroepsonderwijs in respectievelijk de artikelen 2.3.6a, zevende lid, en 2.5.5a, negende lid, WEB.

Artikel II (Wet educatie en beroepsonderwijs)

Onderdeel B (artikel 1.1.3 WEB)

Dit onderdeel bepaalt dat de bepalingen over de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding en de doorlopende leerroute vmbo-mbo (de nieuwe Titel 5a) regels zijn voor het openbaar onderwijs en bekostigingsvoorwaarden voor het bijzonder onderwijs. De inspectie zal toezien op de naleving van deze regels en bekostigingsvoorwaarden.

Onderdeel C (artikel 1.4.2 WEB)

Onderdeel C sluit aan op artikel I, onderdeel G. Het wordt mogelijk gemaakt dat ook in het onbekostigd onderwijs doorlopende leerroutes vmbo-mbo en de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding verzorgd kunnen worden. In dat geval is de bepaling over de overdracht van bekostiging (artikel 8.5a.16) niet van toepassing en hoeven daarover dus ook geen afspraken opgenomen te worden in de samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast gelden de bepalingen over klachten (artikel 8.5a.8, derde lid), studieduur (artikel 8.5a.10), teambevoegdheid (8.5a.13) en verwijdering (artikel 8.5a.14 WEB) niet ten aanzien van doorlopende leerroutes en geïntegreerde routes vmbo-basisberoepsopleiding die worden verzorgd door een niet-bekostigde instelling en een niet-bekostigde vo-school. Het onbekostigd onderwijs kent ten aanzien van die onderwerpen immers een ander regime dan het bekostigd onderwijs.

Onderdeel D (artikel 2.5.5a WEB)

Met de voorgestelde wijzigingen in artikel 2.5.5a, negende lid, WEB wordt in navolging van reeds eerder geregelde vergelijkbare situaties, toegestaan dat het persoonsgebonden nummer met bijbehorende studentgegevens in het geval van een doorlopende leerroute vmbo-mbo of een geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding worden gedeeld tussen de betrokken instelling en school.

Onderdeel E (artikel 6.2.2 WEB)

Artikel 6.2.2 WEB regelt dat ten aanzien van een beroepsopleiding verzorgd door een niet uit ’s Rijks kas bekostigde instelling, de diploma-erkenning kan worden beëindigd in bepaalde, in dat artikel genoemde gevallen. Onderhavig wijzigingsonderdeel voorziet erin dat ook indien op grond van artikel 1.4.2 WEB een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden door een onbekostigde beroepsopleiding en onbekostigd voortgezet onderwijs, en er niet of niet meer aan artikel 1.4.2 wordt voldaan, dat gevolgen kan hebben voor de diploma-erkenning ten aanzien van de beroepsopleiding.

Onderdeel F (artikel 8.0.1 WEB)

Behalve voor beroepsopleidingen die niet starten aan het begin van een nieuw studiejaar, is in artikel 8.0.1, derde lid, WEB voorzien in twee andere uitzonderingen op de aanmeldplicht op uiterlijk 1 april. Dat is onder andere voor deelnemers aan een experiment op grond van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2022 (artikel 8.0.1, derde lid, onderdeel b). Deze studenten hebben met aanmelding en inschrijving aan de vmbo-opleiding al toegang tot de desbetreffende mbo-opleiding. In de WEB was in een uitzondering voorzien, omdat van artikel 8.0.1 WEB niet kan worden afgeweken voor een experiment. Aangezien de experimenten aflopen kan artikel 8.0.1, derde lid, onderdeel b, vervallen.

Onderdelen G en H (artikel 8.4.3 WEB)

Het voorgestelde artikel 8.4.3 WEB betreft de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding die kan worden verzorgd op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen de mbo-instelling en de vo-school.

Onderdelen I en J (artikelen 8.5.3 en 8.5.4 WEB)

De voorgestelde artikelen 8.5.3 en 8.5.4 WEB betreffen de geïntegreerde route respectievelijk de doorlopende leerroute die de mbo-instelling met een vso-school kan aanbieden.

Onderdeel K (artikelen 8.5a.1 t/m 8.5a.17 WEB)

Artikel 8.5a.2. Doorlopende leerroutes vmbo-mbo

Dit voorgestelde artikel bepaalt welke leerwegen van het voorbereidend beroepsonderwijs of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs in een doorlopende leerroute worden geïntegreerd met welke beroepsopleidingen. Wat de beroepsopleidingen betreft gaat het om een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding. Wat betreft de entreeopleiding bestaat al de mogelijkheid tot samenwerking met het vmbo (artikel 8.4.2 WEB). De specialistenopleiding is bedoeld voor studenten die al een diploma voor een vakopleiding hebben en kan daarom dus niet in een doorlopende leerroute vmbo-mbo worden aangeboden.

Ook in een doorlopende leerroute is sprake van een beroepsopleiding, waarop de WEB derhalve gewoon van toepassing is. Specifiek voor de doorlopende leerroute bevat de voorgestelde Titel 8.5a nog aanvullende regels, met inbegrip van enkele afwijkingen ten opzichte van de regulier geldende artikelen (zie artikel 8.5a.17).

Artikel 8.5a.3. Samenwerkingsovereenkomst instelling en school doorlopende leerroute vmbo-mbo

Artikel 8.5a.3 betreft de samenwerkingsovereenkomst op grond waarvan de mbo-instelling en de vo-school de doorlopende leerroute kunnen aanbieden.

Het tweede lid bepaalt door middel van een verwijzing naar de WVO waaraan de samenwerkingsovereenkomst moet voldoen.

In het derde lid is bepaald dat er geen samenwerkingsovereenkomst gesloten wordt als de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden binnen een verticale scholengemeenschap of een agrarisch opleidingscentrum. Reden daarvan is dat het bevoegd gezag dan steeds zowel de instelling als de school in stand houdt, of in het geval van een agrarisch opleidingscentrum zowel het beroepsonderwijs als het voortgezet onderwijs plaatsvindt binnen dezelfde instelling en dus onder verantwoordelijkheid van hetzelfde bevoegd gezag. Wel moeten met betrekking tot de doorlopende leerroute vmbo-mbo in dat geval dezelfde onderwerpen geregeld worden die anders in een samenwerkingsovereenkomst opgenomen zouden worden. Dat geldt alleen niet voor artikel 10b11, tweede lid, onderdelen h en i, WVO, omdat er indien het bevoegd gezag zowel de school als de instelling voor beroepsonderwijs in stand houdt geen sprake is van meerdere partijen.

Artikel 8.5a.4. Melden doorlopende leerroute vmbo-mbo

Voordat de doorlopende leerroute vmbo-mbo van start gaat, is het van belang dat de mbo-instelling en de vo-school de doorlopende leerroute aanmelden bij DUO. Voor het toezicht door de inspectie is het noodzakelijk dat bekend is aan welke instellingen doorlopende leerroutes vmbo-mbo worden verzorgd.

Artikel 8.5a.5. Inrichting doorlopende leerroute

Artikel 8.5a.6. Overeenkomst instelling en leerling

Artikel 8.5a.7. Inschrijving bij de instelling

Het voorgestelde artikel 8.5a.5, eerste lid, voorziet erin dat een leerling van een vo-school die een doorlopende leerroute volgt, tijdens zijn periode als leerling al delen van het onderwijsprogramma kan volgen die behoren tot de betreffende beroepsopleiding en daarin examen kan afleggen. Aangezien het gaat om onderwijs en examinering die behoren tot de beroepsopleiding, gelden voor de inhoud van dat onderwijs de betreffende voorschriften van de WEB, en gelden voor het examen de WEB-examenvoorschriften waaronder die over de rechtsbescherming. Ook gelden ten aanzien van het geven van dat onderwijs de bevoegdheidseisen zoals opgenomen in de WEB.

Voordat de leerling voor de eerste keer beroepsonderwijs volgt, dient hij een overeenkomst te sluiten met de betreffende mbo-instelling (artikel 8.5a.6). Hierop volgt nog geen inschrijving als student bij de mbo-instelling op grond van artikel 8.1.1 WEB. Die inschrijving geschiedt pas met ingang van het derde studiejaar van de doorlopende leerroute, oftewel na het vierde leerjaar aan het vmbo (artikel 8.5a.7). De overeenkomst die al tijdens de vo-periode tussen de leerling en de mbo-instelling werd gesloten geldt dan als de onderwijsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de inschrijving op grond artikel 8.1.1 WEB. Er hoeft geen nieuwe overeenkomst te worden gesloten, wel kan een actualisatie aan de orde zijn (bijvoorbeeld omtrent het verzuimbeleid, dat voorheen het verzuimbeleid van de vo-school betrof, en nu dat van de mbo-instelling).

In het voorgestelde artikel 8.5a.5, tweede lid, is opgenomen dat de instelling de student ook vo-onderwijs kan laten volgen en vo-examens kan laten afleggen. Nadat de leerling als student is ingeschreven bij de mbo-instelling zijn immers mogelijk nog niet alle vo-vakken afgerond.

Artikel 8.5a.8. Verantwoordelijkheid van de instelling

Uit artikel 8.5a.8, eerste lid, vloeit voort dat de mbo-instelling verantwoordelijk is voor het onderwijs behorende tot de beroepsopleiding en bijbehorende examinering, ook als die activiteiten plaatsvinden tijdens de vo-periode van de doorlopende leerroute (de eerste twee studiejaren van de doorlopende leerroute). Er is dan sprake van een leerling die is ingeschreven bij de school, en niet van een inschrijving als student bij de instelling. Ten aanzien van het beroepsonderwijs en bijbehorende examinering tijdens de vo-periode gelden de WEB-bepalingen over het onderwijs en de examinering. Vanaf het moment dat er sprake is van inschrijving als student bij de mbo-instelling zijn ook de andere bepalingen van de WEB van toepassing.

Het voorgestelde artikel 8.5a.8, tweede lid, biedt de grondslag voor de mbo-instelling om ten aanzien van een vo-leerling die als onderdeel van de doorlopende leerroute beroepsonderwijs volgt en bijbehorende examinering aflegt, gegevens te verstrekken aan de Minister en aan de vo-school.

Het derde lid van artikel 8.5a.8 bepaalt dat als de jongere die een doorlopende leerroute volgt als deelnemer is ingeschreven aan de mbo-instelling, de klachtenregeling op grond van de WEB van overeenkomstige toepassing is op gedragingen van het bevoegd gezag van de vo-school.

Artikelen 8.5a.9. Onderwijs- en examenregeling

Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel D (artikel 10b13, tweede lid, WVO), van deze artikelsgewijze toelichting.

Artikelen 8.5a.10 tot en met 8.5a.12

Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel D (artikelen 10b16 tot en met 10b18 WVO), van deze artikelsgewijze toelichting.

Artikel 8.5a.13. Teambevoegdheid

Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel F (artikel 33 WVO), van deze artikelsgewijze toelichting.

Artikel 8.5a.14. Verwijdering

Op grond van artikel 8.1.3, vijfde lid, WEB geldt dat definitieve verwijdering van een student waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, niet plaatsvindt dan nadat de mbo-instelling ervoor heeft zorggedragen dat een andere instelling, een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de student toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige instelling of school waarnaar kan worden verwezen, kan alsnog tot definitieve verwijdering worden overgegaan.

Het voorgestelde artikel 8.5a.14 bepaalt dat de plicht om een andere plek voor de student te zoeken ook geldt ten aanzien van de definitieve verwijdering van een student die de doorlopende leerroute volgt, op wie de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing is en die nog geen vmbo-diploma heeft behaald. Omdat studenten zonder vmbo-diploma geen beroep op het toelatingsrecht kunnen doen, is het wenselijk dat de instelling de student helpt met het zoeken van een andere opleiding.

Artikel 8.5a.15. Overstapoptie

Het voorgestelde artikel 8.5a.15, tweede lid, voorziet erin dat de vooropleidingseisen niet gelden indien de deelnemer in het kader van de overstapoptie een diploma wil gaan behalen bij dezelfde instelling als waar hij eerst de doorlopende leerroute volgde. De vo-school en mbo-instelling schatten in welke opleiding geschikt is voor de student gelet op het bereikte opleidingsniveau en de leeftijd van de student. Het ligt voor de hand dat bij deze afweging de vooropleidingseisen worden betrokken. Het kan echter zo zijn dat, ondanks dat het vmbo-diploma nog niet is behaald, gelet op de combinatie van behaalde vo- en mbo-onderdelen de student in staat wordt geacht een mbo-opleiding te starten. De vooropleidingseisen mogen hier dan niet aan in de weg staan. Mocht een student over willen stappen naar een andere instelling en niet voldoen aan de vooropleidingseisen voor een bepaalde opleiding, dan kan de instelling die student toelaten nadat uit een onderzoek als bedoeld in artikel 8.2.1, zesde lid, WEB is gebleken dat de student geschikt is voor die opleiding. Aangezien de andere instelling de student niet kent, is het goed dat de instelling voor toelating onderzoekt of de student naar verwachting de opleiding zal kunnen afronden.

Voor een toelichting wordt voorts verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 10b20 WVO (artikel I, onderdeel D).

Artikel 8.5a.16. Overdracht bekostiging in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo

Voor een toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel I (artikel 96t WVO), van deze artikelsgewijze toelichting.

Artikel 8.5a.17. Artikelen die buiten toepassing blijven voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo

Dit voorgestelde artikel bepaalt welke artikelen van de WEB niet van toepassing zijn op de doorlopende leerroute vmbo-mbo. Dit zijn de artikelen over de aanmelding (artikelen 8.0.1, 8.0.3 en 8.0.4 WEB), het recht op toelating (artikel 8.1.1c WEB), het bindend studieadvies (artikel 8.1.7a WEB) en de artikelen 8.2.1, 8.2.2 en 8.2.2a WEB over de vooropleidingseisen.

Artikel III (Wet op de expertisecentra)

Onderdeel A (artikel 14a)

De wijzigingen in artikel 14a WEC maken het mogelijk dat ook het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs samen met het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs een doorlopende leerroute vmbo-mbo (of geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding) kan inrichten voor de leerlingen die aan die school het uitstroomprofiel vervolgonderwijs volgen.

De verwijzing naar het eerste tot en met vierde lid van artikel 6g WVO, in plaats van naar alleen het eerste lid van dat artikel, betreft de correctie van een eerdere omissie. Bij de wijziging van artikel 6g door de Wet van 11 maart 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet voortgezet onderwijs BES ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs (Stb. 2015, 148) is over het hoofd gezien dat ook de verwijzing naar dat artikel in artikel 14a, tweede lid, onderdeel f, WEC aangepast diende te worden. De daar bedoelde afwijking van de urennorm heeft niet slechts betrekking op de schoolsoort vwo, maar ook op de schoolsoorten havo, mavo en vbo.

Onderdeel B (artikel 143a)

Met de wijziging van artikel 14a WEC wordt bepaald dat de artikelen over de doorlopende leerroute vmbo-mbo en de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding van overeenkomstige toepassing zijn op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die het uitstroomprofiel vervolgonderwijs verzorgen. Met artikel 143a WEC wordt parallel aan artikel 96t WVO geregeld dat in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo dan ook bekostiging uitgewisseld kan worden tussen de vso-school en de instelling voor beroepsonderwijs.

Onderdeel C (artikel 164a)

In dit artikel wordt, parallel aan artikel 103b WVO en artikel 2.5.5a WEB, geregeld dat in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo tussen de school en de instelling voor beroepsonderwijs gegevens uitgewisseld kunnen worden over de jongeren die een dergelijke route volgen.

Artikelen IV (artikelen 4a en 4c Leerplichtwet 1969) en VII (artikelen 11 en 13 Leerplichtwet BES)

Met de wijzigingen in de Leerplichtwet 1969 wordt bepaald dat jongeren ook aan de leerplicht voldoen als ze het volledige onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo of geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding volgen. De Leerplichtwet BES wordt overeenkomstig gewijzigd.

Artikel V (Wet voortgezet onderwijs BES)

De wijzigingen die dit wetsvoorstel doorvoert in de WVO BES komen grotendeels overeen met de wijzigingen in de WVO. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de wijzigingen in de WVO (artikel I) en de wijzigingen in de WVO BES (artikel V) zich tot elkaar verhouden. Voor een toelichting op de onderdelen van artikel V wordt verwezen naar de overeenkomstige toelichting op de onderdelen van artikel I. Hierna wordt slechts op enkele bijzonderheden voor Caribisch Nederland ingegaan.

Artikel I (WVO)

Artikel V (WVO BES)

 

onderdeel A (artikel 1)

onderdeel A (artikel 1)

 

onderdeel B (artikel 12a)

zie toelichting hierna

onderdeel C (artikel 24)

zie toelichting hierna

onderdeel B (artikel 10b8)

onderdeel D (artikel 26)

 

onderdeel C (artikel 10b9)

onderdeel E (artikel 27)

 

onderdeel D (artikelen 10b10 t/m 10b21)

onderdeel F (artikelen 27a t/m 27l)

 

onderdeel E (artikel 17a)

 

onderdeel G (artikel 31)

zie toelichting hierna

onderdeel F (artikel 33)

onderdeel H (artikel 80)

 

onderdeel G (artikel 58b)

onderdeel I (artikel 114b)

 

onderdeel H (artikel 59a)

De WVO BES kent geen parallelle bepaling

onderdeel I (artikel 96t)

onderdeel J (artikel 170a)

 

onderdeel J (artikel 103b)

onderdeel K (artikel 179)

 

Onderdeel A, onder 2, onderdeel B, en onderdeel E, wat betreft de artikelen 27g, 27h en 27i WVO BES

In Caribisch Nederland gelden op dit moment eisen die ten aanzien van de studieduur en onderwijstijd van beroepsopleidingen enigszins afwijken van de overeenkomstige bepalingen voor beroepsopleidingen in Europees Nederland. Artikel V, onderdelen K en L, van de Wet van 26 juni 2013 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288) zijn namelijk nog niet in werking getreden. Die onderdelen hebben betrekking op de artikelen 7.2.4a en 7.2.6 WEB BES (vergelijk de huidige artikelen 7.2.4a en 7.2.7 WEB).

Beoogd wordt om artikel V, onderdeel A, onder 2, onderdeel B, onder 2, en onderdeel E, wat betreft de artikelen 27g, 27h en 27i, WVO BES, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, in werking te laten treden op het moment waarop ook artikel V, onderdelen K en L, van de Wet van 26 juni 2013 (Stb. 2013, 288) in werking treden. Tot die tijd wordt in een nieuw vijfde lid van artikel 12a WVO BES (tijdelijk) geregeld dat onderwijstijd binnen het voortgezet onderwijs ook ingevuld kan worden met onderdelen van het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo of van de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding (artikel V, onderdeel B, onder 1). Zodra voor Caribisch Nederland dezelfde eisen met betrekking tot studieduur en onderwijstijd gaan gelden als in Europees Nederland zal artikel 12a, vijfde lid, WVO BES komen te vervallen (onderdeel B, onder 2). En dan treden dus de artikelen 27g tot en met 27i, WVO BES in werking, die inhoudelijk overeenkomen met de artikelen 10b16 tot en met 10b18 WVO.

De toevoeging van de begripsbepaling van het begrip «begeleide onderwijsuren» in artikel 1 WVO BES hangt samen met het gebruik van dat begrip in de artikelen 27g en 27h WVO BES (Artikel V, onderdeel A, onder 2).

Onderdelen C en G (artikelen 24 en 31 WVO BES)

De wijzigingen in de artikelen 24 en 31 WVO BES hangen samen met het opnemen van de begripsbepalingen «assistentopleiding» en «basisberoepsopleiding» in artikel 1 WVO BES.

Artikel VI (Wet educatie en beroepsonderwijs BES)

De wijzigingen die dit wetsvoorstel doorvoert in de WEB BES komen grotendeels overeen met de wijzigingen in de WEB. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de wijzigingen in de WEB (artikel II) en de wijzigingen in de WEB BES (artikel VI) zich tot elkaar verhouden. Voor een toelichting op de onderdelen van artikel VI wordt verwezen naar de overeenkomstige toelichting op de onderdelen van artikel II. Hierna wordt slechts op enkele bijzonderheden voor Caribisch Nederland ingegaan.

Artikel II (WEB)

Artikel VI (WEB BES)

 

Onderdeel A (artikel 1.1.1)

Onderdeel A (artikel 1.1.1)

 

Onderdeel B (artikel 1.1.3)

Onderdeel B (artikel 1.1.2)

 

Onderdeel C (artikel 1.4.2)

Onderdeel C (artikel 1.4.3)

 

Onderdeel D (artikel 2.5.5a)

Onderdeel D (artikel 2.3.4)

 

Onderdeel E (artikel 6.2.2)

Onderdeel E (artikel 6.2.1)

 

Onderdeel F (artikel 8.0.1)

 

Onderdeel F (artikel 7.2.6)

zie toelichting hierna

Onderdelen G en H (artikel 8.4.3)

Onderdelen G en H (artikel 8.4.3)

 

Onderdelen I en J (artikelen 8.5.3 en 8.5.4)

In Caribisch Nederland is er geen voortgezet speciaal onderwijs.

Onderdeel K (artikelen 8.5a.1 t/m 8.5a.17)

Onderdeel I (artikelen 8.4a.1 t/m 8.4a.16)

zie toelichting hierna.

Onderdelen F en I, wat betreft de artikelen 8.4a.10 tot en met 8.4a.12

Voor de voorgestelde artikelen 8.4a.10 tot en met 8.4a.12 betreffende studieduur en onderwijstijd wordt beoogd wordt om ze in werking te laten treden op het moment waarop ook artikel V, onderdelen K en L, van de Wet van 26 juni 2013 (Stb. 2013, 288) in werking treden. Tot die tijd is een wijziging van het huidige artikel 7.2.6 WEB BES noodzakelijk om de doorlopende leerroute vmbo-mbo en de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding mogelijk te maken. Onderdeel E, zorgt voor die wijziging.

Onderdeel I in samenhang met artikel II, onderdeel K, wat betreft artikel 8.5a.14 WEB

In de WEB BES, artikel 8.1.5, vijfde lid, is opgenomen dat een student pas definitief kan worden verwijderd nadat het bevoegd gezag van de instelling ervoor heeft zorggedragen dat een andere instelling bereid is de student toe te laten. Dit betreft een zwaarder regime dan het regime dat voor Europees Nederland geldt. In Europees Nederland geldt namelijk een zorgplicht om acht weken te zoeken naar een andere plek en kan, indien dat geen succes heeft opgeleverd, alsnog tot definitieve verwijdering worden overgegaan. Omdat een verplichting om een student op een andere opleiding te plaatsen niet past bij een student op wie de Leerplichtwet BES niet meer van toepassing is, is besloten om geen equivalent van artikel 8.5a.14 WEB in de WEB BES op te nemen.

Artikelen VIII t/m XI (samenloopbepalingen)

In de artikelen VIII tot en met XI is de samenloop van dit wetsvoorstel met diverse nog niet geheel in werking getreden wetten en met andere wetsvoorstellen geregeld.

Artikel XI betreft de samenloop met het wetsvoorstel Wet voortgezet onderwijs 20xx (Kamerstukken 35 297). Met dat wetsvoorstel worden de huidige Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) samengevoegd tot één geheel nieuwe wet, met een opzet die afwijkt van die van de huidige WVO. Door die nieuwe opzet van de WVO 20xx is niet in een oogopslag inzichtelijk hoe de onderdelen van deze samenloopbepaling zich verhouden tot de wijzigingen die artikel I en V van dit wetsvoorstel aanbrengen in respectievelijk de WVO en WVO BES. Onderstaande tabel laat zien met welke wijzigingen uit (artikel I of V) van dit wetsvoorstel de onderdelen van artikel XI overeenkomen:

artikel XI, eerste/derde lid:

Voor een toelichting zie de toelichting op:

Opmerkingen t.a.v. Caribisch Nederland:

Onderdeel A (artikel 1.1 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel A (1 WVO)

 

Onderdeel B (artikel 2.47 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel E (17a, negende lid, WVO)

 

Onderdeel C (artikel 2.71 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel H (59a WVO)

 

Onderdeel D (artikel 2.102 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel C (10b9)

 

Onderdeel E (artikelen 2.107a t/m 2.107l WVO 20xx)

artikel I, onderdeel D (10b10 t/m 10b21)

 

Onderdeel F (artikel 2.107h WVO 20xx)

Deze wijziging hangt samen met artikel 27h, WVO BES (zoals opgenomen in artikel V, onderdeel F). De wijziging is in een afzonderlijk onderdeel opgenomen i.v.m. de afwijkende inwerkingtreding voor Caribisch Nederland.

Onderdeel G (artikel 2.107i WVO 20xx)

Deze wijziging hangt samen met artikel 27i, WVO BES (zoals opgenomen in artikel V, onderdeel F). De wijziging is in een afzonderlijk onderdeel opgenomen i.v.m. de afwijkende inwerkingtreding voor Caribisch Nederland.

Onderdeel H (artikel 2.109a WVO 20xx)

artikel I, onderdeel G (artikel 58b WVO)

 

Onderdeel I (artikel 5.42 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel I (artikel 96t WVO)

 

Onderdeel J (artikel 7.13a WVO 20xx)

artikel I, onderdeel F (artikel 33 WVO)

 

Onderdeel K (artikel 8.17 WVO 20xx)

artikel I, onderdeel J (artikel 103b WVO)

 

Onderdelen L en M (artikel 11.10a WVO 20xx)

 

Deze wijzigingen hangen samen met artikel V, onderdeel B (artikel 12a WVO BES)

Artikel XII. Inwerkingtreding

De beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 augustus 2020.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven