Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2019
In de jaren 2017 en 2018 heeft de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor een bijzondere groep gerechtigden die een zogenoemde getto-uitkering1 ontvangen. Hoewel geen belasting was verschuldigd over deze uitkeringen, telden de uitkeringen wel mee voor de bepaling van het tarief dat geldt voor de andere, in Nederland belaste bestanddelen van het inkomen uit werk en woning (progressievoorbehoud). Daarnaast werden de uitkeringen in Nederland tot het premie-inkomen voor de volksverzekeringen (en tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) gerekend en telden de uitkeringen mee bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen.
Bij brief van 18 mei 20182 aan de Tweede Kamer is een oplossing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 (zijnde de datum met ingang waarvan de artikel 2-fondsuitkering in de Wet inkomstenbelasting 2001 is vrijgesteld) aangekondigd voor deze getto-uitkeringen en ook voor twee andere oorlogsuitkeringen3 die Duitsland verstrekt in het kader van de Wiedergutmachung. De oplossing is gevonden in het aanwijzen van de genoemde oorlogsuitkeringen als onder de zogenoemde eindheffing vallende uitkeringen van publiekrechtelijke aard. Door deze aanwijzing behoren deze oorlogsuitkeringen niet langer tot het inkomen uit werk en woning van de uitkeringsgerechtigde. Een inhoudingsplichtige, in dit geval de Staat en meer in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, neemt de af te dragen loonheffingen over de uitkering in de vorm van een eindheffing voor zijn rekening. Het progressievoorbehoud is daardoor niet meer van toepassing en de uitkeringsgerechtigde is over de uitkering geen premie voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Hiernaast telt de oorlogsuitkering niet mee bij de bepaling van het inkomen dat van belang is voor de vaststelling van inkomensafhankelijke regelingen. Het kabinet hoopte een voor deze bijzondere groep gerechtigden pijnlijk hoofdstuk voortvloeiend uit een toch al door verschrikkingen getekende tijd, op bevredigende wijze te kunnen afsluiten.
Hofuitspraak 7 mei 2019
Op 7 mei 2019 heeft Hof Amsterdam4 een uitspraak gedaan over nabetalingen van getto-uitkeringen in 2015. Deze uitspraak gaf aanleiding om nog eens kritisch te kijken naar de gekozen mate van terugwerkende kracht van de aanwijzing van de getto-uitkeringen als eindheffingsbestanddeel.
Hof Amsterdam heeft geoordeeld over twee nabetalingen van getto-uitkeringen die een belanghebbende in 2015 heeft ontvangen. In beide gevallen gaat het om nabetalingen die zijn gebaseerd op een wijziging van de Duitse wet inzake Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto (wet ZRBG) in 2014, waardoor rechten op uitkeringen ontstonden met terugwerkende kracht tot en met juli 1997.
Het Hof heeft geoordeeld dat door deze Duitse wetswijziging van 2014 te voorzien was dat het nadelige effect van het progressievoorbehoud zich ook in 2015 versterkt zou kunnen voordoen, zoals in het geval van deze belanghebbende, en dat de gekozen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2016 leidt tot een ongelijke behandeling tussen uitkeringsgerechtigden die voor of na 1 januari 2016 nabetalingen van getto-uitkeringen hebben ontvangen. Deze belanghebbende heeft in 2015 nabetalingen van totaal ruim € 60.000 ontvangen. Volgens het Hof was de gekozen oplossing voor getto-uitkeringen voorzienbaar ontoereikend om de daarmee beoogde «bevredigende oplossing» te realiseren. Het Hof biedt rechtsherstel door de nabetalingen van getto-uitkeringen in 2015 aan te wijzen als onder de eindheffing vallende uitkeringen van publiekrechtelijke aard. Hierdoor voorkomt het Hof dat bij deze nabetalingen, die zijn genoten in het jaar 2015, het progressievoorbehoud zich versterkt zou kunnen voordoen.
Verdergaande terugwerkende kracht getto-uitkeringen
De eerste nabetalingen van getto-uitkeringen aan Nederlandse ingezetenen hebben, voor zover bij de Belastingdienst bekend, in het jaar 2014 plaatsgevonden. Het versterkte nadelige effect van het progressievoorbehoud door de nabetalingen van getto-uitkeringen kan zich dus hebben voorgedaan in 2014 en 2015. Daarom zullen wij, mede naar aanleiding van bij een oud-raadsheer ingewonnen advies (zie bijlage)5, de terugwerkende kracht voor de getto-uitkeringen in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 uitbreiden tot en met 1 januari 2014. De Belastingdienst doet hierop een uitvoeringstoets. Het streven is om dit te regelen in het eindejaarsbesluit 2019 en de eindejaarsregeling 2019. Uit oogpunt van dienstverlening streeft de Belastingdienst ernaar de uitkeringsgerechtigden persoonlijk te benaderen.
Zoals al eerder aangegeven is voor de ingangsdatum van de oplossing vorig jaar aansluiting gezocht bij de ingangsdatum voor de wettelijke vrijstelling van de artikel 2-Fondsuitkeringen. De oud-raadsheer zegt dat het daarom, hoewel juridisch niet verplicht, voor de hand ligt om de terugwerkende kracht ook uit te breiden naar de vrijstelling van de artikel 2-Fondsuitkeringen en de – tegelijk met de oplossing voor de getto-uitkeringen ingevoerde – oplossing voor de zogenoemde BEG-uitkeringen.6 Hier is niet voor gekozen. Duitsland heeft namelijk laten weten dat in de jaren 2014 en 2015 ten aanzien van deze uitkeringen geen sprake is van nabetalingen en dus ook niet van een versterkt nadelig effect van het progressievoorbehoud.
Door de uitbreiding van de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 ontvangen de uitkeringsgerechtigden de nabetalingen van getto-uitkeringen, ook in de jaren 2014 en 2015, alsnog netto. Het versterkte nadelig progressievoorbehoud is daarmee weggenomen.7 Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren in de Hofuitspraak waartegen geen beroep in cassatie is ingesteld. Wij hopen dat we hiermee alsnog een bevredigende oplossing hebben gevonden.
Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel