Kamerstuk 35300-XVII-11

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2020

Gepubliceerd: 22 november 2019
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-XVII-11.html
ID: 35300-XVII-11

Nr. 11 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 november 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 30 oktober 2019 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 19 november 2019 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1.

Hoeveel draagt Nederland in 2020 vanuit uw begroting in totaal bij aan organisaties van de Verenigde Naties (VN)? Welk deel daarvan is vrijwillig? Kunt u een overzicht verschaffen in de vorm van een tabel?

Antwoord:

2.

Kunt u, temeer aangezien u ingaat op de ondersteuning van Nederlandse bedrijven die activiteiten op buitenlandse markten ontplooien, toelichten waarom de Kamer nog steeds niet is geïnformeerd over het al dan niet beëindigen van de discriminatie van de ndustrie binnen de context van het financieringsinstrumentarium? Waarom is de Kamer niet, zoals toegezegd, rond Prinsjesdag geïnformeerd?

Antwoord:

Het zorgvuldig in kaart brengen van wat op dit terrein wel of niet mogelijk is vergde meer tijd dan verwacht, maar leverde de volgende uitkomst op. De Defensie Industrie Strategie (DIS) van het kabinet spreekt onder meer de ambitie uit om industriële samenwerking te helpen faciliteren tussen onze defensie-gerelateerde industrie en hun internationale partners. Daarbij richt het kabinet zich uiteraard op díe markten waar we de export van hun producten zowel mogelijk (dat wil zeggen, een gerede kans op een wapenexportvergunning zien) als politiek wenselijk achten.

De inzet van financiële handelsbevorderende instrumenten uit non-ODA-middelen op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals het Dutch Trade and Investment Fund, is in dit kader alleen mogelijk voor die activiteiten die niet daarvan moeten worden uitgesloten op basis van de zogeheten FMO-uitsluitingslijst. De termen «wapens en munitie» op deze uitsluitingslijst worden voor betrokken partijen wel beter toepasbaar gemaakt, door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) de aanwijzing te geven dat, bij de beoordeling van aanvragen voor de genoemde financiële instrumenten, de betekenis van de termen «wapens en munitie» moet worden ingevuld conform de Wet Wapens en Munitie.

3.

Wat is er terechtgekomen van het amendement-Van Haga over het stimuleren van oplossingen voor «indoor air pollution» in ontwikkelingslanden (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 13)? Is dit geld echt terechtgekomen bij de meest innovatieve oplossingen, zoals in de toelichting beoogd door de indiener?

Antwoord:

De extra middelen die zijn vrijgemaakt met het amendement-Van Haga worden ingezet om innovatieve bedrijven op het gebied van schone kookoplossingen te versterken en investeringen in deze bedrijven te mobiliseren.

Het amendement is aangegrepen voor een nieuwe, meerjarige bijdrage van USD 14 miljoen over 4 jaar aan de Clean Cooking Alliance (voorheen de Global Alliance for Clean Cookstoves), de leidende kracht in de wereld op dit terrein.

4.

Ontvangt Oxfam Novib in 2020 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoe veel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2019?

Antwoord:

In 2020 verwacht Oxfam Novib geld van het ministerie op basis van lopende juridische verplichtingen. De hoeveelheid geld is onder meer afhankelijk van de verwachte liquiditeitsbehoefte op de activiteiten.

De dan te maken betalingen zullen naar verwachting betrekking hebben op de volgende beleidsdoelstellingen: Mensenrechten, Versterking Maatschappelijk Middenveld, Vrouwenrechten en Gender gelijkheid, Humanitaire Hulp, alsmede Veiligheid en Rechtsorde.

Tot nu toe is in 2.019 EUR 31.288.753, 67 direct overgemaakt naar Oxfam Novib.

5.

Kunt u aangeven of Oxfam Novib subsidie die zij van het ministerie heeft ontvangen in 2019 heeft gebruikt om in Nederland reclame te maken voor haar «Behind the Barcodes» campagne?

Antwoord:

Het ministerie heeft niet specifiek voor deze campagne subsidie verstrekt aan Oxfam Novib.

6.

Ontvangt Greenpeace in 2020 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2019?

Antwoord:

Voor beide jaren ontvangt Greenpeace geen geld van het ministerie uit hoofdstuk XVII van de rijksbegroting.

7.

Ontvangt Milieudefensie in 2020 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2019.

Antwoord:

In 2020 verwacht Milieudefensie geld van het ministerie op basis van lopende juridische verplichtingen. De hoeveelheid geld is onder meer afhankelijk van de verwachte liquiditeitsbehoefte op de activiteiten.

Tot nu toe is in 2.019 EUR 8.201.475 direct overgemaakt naar Milieudefensie in het kader van de beleidsdoelstelling Versterking Maatschappelijk Middenveld.

8.

Ontvangt SOMO in 2020 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2019?

Antwoord:

In 2020 verwacht SOMO geld van het ministerie op basis van lopende juridische verplichtingen. De hoeveelheid geld is onder meer afhankelijk van de verwachte liquiditeitsbehoefte op de activiteiten.

Tot nu toe is in 2.019 EUR 26.000 direct overgemaakt naar SOMO in het kader van de beleidsdoelstellingen Mensenrechten en Versterking Maatschappelijk Middenveld.

9.

Ontvangt BothEnds in 2020 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2019?

Antwoord:

In 2020 verwacht BothEnds geld van het ministerie op basis van lopende juridische verplichtingen. De hoeveelheid geld is onder meer afhankelijk van de verwachte liquiditeitsbehoefte op de activiteiten.

Tot nu toe is in 2.019 EUR 11.904.750 direct overgemaakt naar Both Ends in het kader van de beleidsdoelstelling Versterking Maatschappelijk Middenveld.

10.

Welke afspraken zijn binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gemaakt over financiering ten behoeve van de defensie-industrie? Kunt u deze afspraken, al dan niet in een bijlage, uiteenzetten?

Antwoord:

Binnen de OESO zijn geen afspraken gemaakt over financiering ten behoeve van de defensie-industrie.

11.

Kunt u per revolverend fonds toelichten welke uitgaven en verplichtingen daarvoor in de begroting 2020 zijn opgenomen?

Antwoord:

In de begroting 2020 zijn de volgende verplichtingen en uitgaven voorzien aan revolverende fondsen (bedragen * EURO 1.000):

Revolverend fonds

Verplichtingbedrag

Uitgavebedrag

Dutch Good Growth Fund (DGGF)

0

49.000

Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)

0

17.374

Building Prospects (v/h Infrastr. Development Fund)

0

20.000

Micro and small enterprise fund (Massif)

0

1.850

Access to Energy fund (AEF)

50.000

15.000

Climate Investor One (CIO)1

0

10.000

Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) 1

0

40.000

Global Agricultural Food Security Fund (GAFSP)2

0

0

Private Infrastructure Development Group (PIDG)

0

18.000

One Acre Fund2

0

0

X Noot
1

Deze fondsen worden deels revolverend ingezet.

X Noot
2

Geen verplichtingen/uitgaven in 2019, maar deze fondsen lopen door tot volgend jaar.

12.

Kunt u toelichten waarom pas bij het jaarverslag over 2019 een overzicht van de revolverende fondsen wordt opgenomen? Waarom kon dat overzicht niet al bij de begroting 2020 met de Kamer worden gedeeld?

Antwoord:

Het Kabinet beziet hoe de Rijksbrede verantwoording rond revolverende fondsen verbeterd kan worden. In samenwerking met de Minister van Financiën en andere Ministers zal ik kijken naar de voorstellen uit het rapport «Zicht op revolverende fondsen bij het Rijk» van de Algemene Rekenkamer (zie ook mijn brief van 4 juni 2019, 31 865, nr. 146).

In het Wetgevingsoverleg van 20 juni 2019 heb ik aangegeven dat ik, vooruitlopend op deze Kabinetsreactie, wil zien welke mogelijkheden er zijn om in het BHOS-jaarverslag 2019 de huidige informatieverschaffing over revolverende fondsen meer te stroomlijnen zodat een beter overzicht ontstaat. Daarbij wil ik nog niet vooruitlopen op de nieuwe elementen die genoemd worden in bedoeld Rekenkamerrapport.

13.

Kunt u toelichten op welke wijze de Kamer meer inzicht kan krijgen in de revolverende fondsen? Zijn de factsheets die de Rekenkamer in het rapport «Zicht op revolverende fondsen bij het Rijk» heeft opgenomen een goede basis om de informatievoorziening aan de Kamer te stroomlijnen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 12.

14.

Bent u bereid om in een overzicht van alle revolverende fondsen aandacht te geven aan de looptijd, de omvang, mate van revolverendheid en andere voor de Kamer relevante informatie over deze fondsen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 12

15.

Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitkomst van het in uw brief van 4 juni 2019 (Kamerstuk 31 865 nr. 146) genoemde onderzoek naar het beter stroomlijnen van informatie aan de Kamer over de revolverende fondsen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 12

16.

Bent u bereid om jaarlijks bij begroting en verantwoording de Kamer te informeren over de ontwikkelingen rond de revolverende fondsen die vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd?

Antwoord:

Ja. Zie ook antwoord vraag 12

17.

Hoeveel geld is in 2019 aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage van het totale departementsbudget is dit en verhoudt dit percentage zich tot de voorgaande jaren?

Antwoord:

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.

De totale uitgaven voor 2019 zijn nog niet bekend.

In 2018 is vanuit de BHOS-begroting EUR 841 miljoen besteed via maatschappelijke organisaties. Dit is gelijk aan 18 procent van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) van Nederland. Als we alleen de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting in beschouwing nemen is 28 procent via maatschappelijke organisaties besteed. Het totale ODA budget omvat ODA middelen van alle ministeries. Behalve BHOS zijn dit onder andere ook Buitenlandse Zaken, Financiën en Defensie.

In voorgaande jaren waren deze percentages ongeveer gelijk.

Het genoemde percentage omvat niet de gehele bijdrage aan maatschappelijke organisaties, omdat bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties (indirect) ook deels terechtkomen bij het maatschappelijk middenveld. Deze bijdragen worden niet meegerekend, omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen. Deze manier van rapporteren is conform de OESO-systematiek.

18.

Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld en in de vorm van een tabel aangeven in welke landen in 2019 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp?

Antwoord:

De totale uitgaven in 2019 zijn nog niet bekend. In 2018 werden via de BHOS-begroting uitgaven gedaan in de volgende landen:

Afghanistan, Angola, Armenië, Bangladesh, Benin, Burundi, Centraal-Afrikaanse republiek, China, Colombia, DRC, Costa Rica, Egypte, El Salvador, Ethiopië, Georgië, Ghana, Guatemala, Honduras, India, Indonesië, Irak, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kenya, Kyrgyzstan, Libanon, Libië, Mali, Marokko, Moldavië, Mozambique, Myanmar, Nepal, Niger, Nigeria, Noord-Korea, Oeganda, Oekraïne, Pakistan, Palestijnse Autoriteiten, Paraguay, Filipijnen, Rwanda, Senegal, Soedan, Somalië, Sri Lanka, Suriname, Syrië, Tadzjikistan, Tanzania, Tsjaad, Tunesië, Turkije, Vietnam, Zimbabwe, Zuid-Afrika en Zuid-Soedan.

Er zijn geen gegevens voorhanden over Nederlands overheidsbudget dat indirect aan ontwikkelingssamenwerking is besteed.

De genoemde landen zijn alle landen waarin uitgaven in het kader van ontwikkelingssamenwerking zijn gedaan. Soms gaat het om hele kleine ambassade projecten. De uitgave voor Noord-Korea bijvoorbeeld is een kleine bijdrage van de ambassade in Seoul aan een SRGR-programma van UNFPA uitgevoerd in onder andere Noord-Korea.

Van bovenstaande landen hadden in 2018 15 landen een naar de ambassade gedelegeerd OS-budget.

19.

In hoeveel meer of minder landen geeft u in 2019 en 2020 middelen in het kader van ontwikkelingssamenwerking uit ten opzichte van Rutte II, bijvoorbeeld het jaar 2014?

Antwoord:

Het antwoord op deze vraag gaat in op het aantal landen met een naar de ambassade gedelegeerd OS-budget.

In 2014 werkte Nederland met gedelegeerde middelen voor ontwikkelingssamenwerking in 33 landen (HGIS-jaarverslag 2014).

In 2019 werken posten in 19 landen met gedelegeerde middelen. In 2020 zal het gaan om 27 landen, zoals aangegeven in bijlage 5 van HGIS-nota 2020. De toename ten opzichte van 2019 vloeit voort uit de verschuiving van ontwikkelingssamenwerking naar de focusregio’s.

20.

Kunt u een lijst verschaffen van de tien non-gouvernementele organisaties (ngo’s) die van uw departement het meeste geld hebben ontvangen in 2019 en zullen krijgen in 2020? Kunt u daarbij de bedragen noemen?

Antwoord:

Met het jaarverslag over 2019 wordt een overzicht van de gesteunde organisaties gegeven. Het ministerie plaatst deze informatie in de open data bestanden.

De open data bestanden van het ministerie zijn te vinden op:

https://opendata.rijksbegroting.nl/

https://www.rijksfinancien.nl/

Deze wijze van verantwoording is conform de vereisten uit de Rijksbegrotingsvoorschriften en de afspraken die met uw Kamer zijn gemaakt.

Voor 2020 is deze informatie uiteraard nog niet bekend.

21.

Welk percentage van de ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door ngo’s?

Antwoord:

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.

In 2018 is vanuit de BHOS-begroting EUR 841 miljoen besteed via maatschappelijke organisaties. Dit is gelijk aan 18 procent van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) van Nederland. Als we alleen de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting in beschouwing nemen is 28 procent via maatschappelijke organisaties besteed.

Het totale ODA budget omvat ODA middelen van alle ministeries. Behalve BHOS zijn dit onder andere ook Buitenlandse Zaken, Financiën en Defensie

Zie ook vraag 17.

22.

Welk percentage van ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door een Nederlandse uitvoerder (lees: een organisatie met een hoofdvestiging in Nederland)? Hoe verhoudt dit percentage zich tot het percentage in het jaar 2017, toen het blijkens uw antwoord op dezelfde vraag bij de behandeling van de vorige begroting nog op 30 procent lag?

Antwoord:

In 2018 is ongeveer 28 procent van uitgaven van BHOS aan ontwikkelingssamenwerking uitgevoerd door een Nederlandse uitvoerder. Het gaat hierbij om directe uitgaven door BHOS aan organisaties met een hoofdvestiging in Nederland. Behalve in Nederland gevestigde NGO’s, zijn dit ook Nederlandse universiteitsinstellingen, private sector, en overheidsinstellingen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en andere ministeries worden niet als Nederlandse uitvoerder meegerekend.

23.

Kunt u zich uw tabel in uw antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Van Haga en Lodders over uw bewering dat gebonden hulp verleden tijd is herinneren (vergaderjaar 2018–2019, aanhangselnr. 3027)? Kunt u aangeven of de cijfers over het jaar 2018 inmiddels beschikbaar zijn? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en van een appreciatie voorzien?

Antwoord:

Ja. De cijfers over 2018 zijn nog niet beschikbaar. De OESO-DAC verzamelt de cijfers over 2018. Deze worden op zijn vroegst in december 2019 beschikbaar gesteld.

24.

In welke mate zet het ministerie, bijvoorbeeld in gesprekken met regeringen van ontwikkelingslanden, in op «gebonden hulp», waarbij het land (of diens maatschappelijk middenveld) dat hulp ontvangt verplicht wordt om goederen en diensten af te nemen van het donorland?

Antwoord:

Daar zet het kabinet niet op in. Het kabinet is voorstander van ongebonden hulp, in lijn met afspraken in OESO-DAC-verband.

25.

Bent u inmiddels wel bereid om, naar Frans voorbeeld, van opkomende landen die ondersteuning krijgen van Nederland – bijvoorbeeld in de vorm van leningen of investeringen – te vragen of eisen dat ten minste 70 procent van bijvoorbeeld de lening, voor zover mogelijk, moet worden besteed aan Nederlandse bedrijven? Bent u bereid deze vorm van gebonden investeren verder te verkennen?

Antwoord:

Voor zover het ODA betreft ziet het kabinet daar geen noodzaak toe. Zie ook het antwoord op vraag 24.

26.

Kunt u aangeven in welke mate de Japanse regering gebonden hulp toepast?

Antwoord:

Japan past in beperkte mate gebonden hulp toe. In het jaarrapport5 over de implementatie van de OESO-DAC aanbeveling voor ongebonden hulp aan Minst Ontwikkelde Landen (LDC) en landen met een hoge schuldenlast (HIPC)6 presteert Japan goed: 95–100% van die hulp is ongebonden. Japan presteert echter beduidend lager wanneer gekeken wordt naar de totale ODA-inspanning (ook aan andere landencategorieën): 75–80%.

27.

Welk deel van de uitgaven voor Official Development Assistance (ODA) is/wordt in 2018 en 2019 besteed via het bedrijfslevenkanaal?

Antwoord:

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.

De totale uitgaven voor 2019 zijn nog niet bekend.

In 2018 is 5,6 procent van het totale ODA-budget, besteed via het bedrijfslevenkanaal. Hierbij zijn bedrijven in donorlanden, bedrijven in ontvangende landen en bedrijven in derde landen meegenomen. In eerdere berekeningen werden alleen Nederlandse bedrijven meegenomen en lag het percentage op 2,4 procent.

28.

Kunt u, in de vorm van een tabel, een overzicht verschaffen van de focus- en partnerlanden in 2019? Kunt u deze lijst naast de focus- en partnerlanden van de afgelopen vijf jaar zetten?

Antwoord:

De Kamerbrief over de focusregio’s (Kamerstuk 34 952, nr. 33) van 13 november 2018 geeft informatie over het karakter van de landenrelaties binnen en buiten de focusregio’s onder het huidige beleid. Onderstaande tabel geeft het overzicht. De daarin grijs gearceerde landen overlappen met de partnerlandenlijst van het vorige kabinet.

 

Brede SDG-relatie

OS-inzet op specifieke doelen

OS-bijdrage binnen buitenland-beleid

Afbouw landen-programma

Focusregio Sahel

Mali

Niger

Burkina Faso

 

Tsjaad

Mauritanië

Senegal

Nigeria

 

Focusregio Hoorn

Ethiopië

Zuid-Soedan

Oeganda

Kenia

Somalië

Soedan

 

Focusregio MENA

Jemen

Palestijnse Gebieden

Libanon

Jordanië

Irak

Egypte

Tunesië

Marokko

Algerije

Libië

 

Buiten focusregio’s

Afghanistan

Burundi

Benin

Mozambique

Bangladesh

 

Indonesië

Ghana

Rwanda

De partnerlandenlijst onder het vorige kabinet was als volgt samengesteld:

Hulprelatie

Overgangsrelatie

Afghanistan

Bangladesh

Burundi

Benin

Jemen

Ghana

Mali

Ethiopië

Palestijnse Gebieden

Indonesië

Rwanda

Kenia

Zuid-Soedan

Mozambique

 

Oeganda

29.

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?

Antwoord:

In 2018 is 30 procent van de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting buiten de focusregio’s besteed.

  • Overig Afrika (16 procent). Dit betreft de gedelegeerde middelen in Burundi, Benin, Mozambique, Ghana, Rwanda en DRC. Daarnaast staan sommige centrale meerlanden-programma’s ook open voor een aantal andere Afrikaanse landen.

  • Overig Azië (11 procent). Dit betreft de gedelegeerde middelen in Afghanistan en Bangladesh. Daarnaast staan sommige centrale meerlanden-programma’s ook open voor een aantal andere Aziatische landen

  • Overige landen (3 procent). Dit betreft de gedelegeerde middelen in Suriname. Daarnaast staan sommige centrale meerlanden-programma’s open voor een aantal andere landen in Latijns-Amerika en Europa.

In 2018 is 46 procent van de BHOS-begroting «wereldwijd» of «geografisch (nog) niet gespecificeerd», vanwege de aard van de uitgaven. De Kamerbrief over verschuiving naar de focusregio’s (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 68) geeft hierover meer informatie. Deze uitgaven kunnen dus zowel binnen als buiten de focusregio’s vallen.

30.

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt in landen van de OESO besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?

Antwoord:

In 2018 werden alleen aan OESO-lid Turkije uitgaven van EUR 48,3 miljoen gedaan. Dit komt overeen met 1,57 procent van de totale BHOS-begroting. De bijdrage betrof onder andere een betaling van 46,7 miljoen euro aan de EU Facility for Refugees in Turkey, met een looptijd tot 2023 (de volledige betaling vond plaats in 2018).

31.

Vindt u het aanvaardbaar dat organisaties die subsidie van het ministerie krijgen financiële middelen inzetten voor lobbyisten die onder andere als taak hebben om hun tijd in te zetten voor het pleiten voor nog meer subsidie?

Antwoord:

Onder Samenspraak en Tegenspraak worden lobbyisten alleen gesteund om op specifieke thema’s, zoals beleidscoherentie, te lobbyen. Lobbyisten worden niet gefinancierd om te lobbyen voor meer subsidie.

32.

Welke projecten ondersteunt het ministerie op dit moment direct of indirect in het kader van verduurzaming van een specifieke teelt of keten (bijvoorbeeld ananasteelt of de cashewnootketen)?

Antwoord:

Het kabinet ondersteunt organisaties als IDH en Solidaridad om met boeren/boerinnen en producenten te werken aan verduurzaming van productie. Daarbij wordt met projecten gewerkt in de ketens voor koffie, thee, cacao, groente en fruit, katoen en textiel, goud en mineralen, soja, palmolie, suikerriet, vee en leder, zuivel en aquacultuur.

Ook steunt het kabinet met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid en het Fonds Verantwoord Ondernemen het bestrijden van IMVO-risico’s in de ketens van Nederlandse bedrijven.

De IMVO-convenanten dragen ook bij aan de verduurzaming van diverse waardeketens. Het kabinet ondersteunt de totstandkoming en uitvoering van deze convenanten en is als één van de partijen hierbij betrokken.

33.

Kunt u een lijst verschaffen met alle door het ministerie gesteunde organisaties in 2019 (en waar mogelijk in 2020), inclusief het bedrag en de looptijd van de subsidie?

Antwoord:

Met het jaarverslag over 2019 zal een overzicht van de gesteunde organisaties worden gegeven. Het ministerie plaatst deze informatie in de open data bestanden

De open data bestanden van ons ministerie zijn te vinden op:

https://opendata.rijksbegroting.nl/

https://www.rijksfinancien.nl/

Informatie over 2018 en voorafgaande jaren is hier ook te vinden.

Deze wijze van verantwoording is conform de vereisten uit de Rijksbegrotingsvoorschriften en de afspraken die met uw Kamer zijn gemaakt.

34.

Kunt u een overzicht geven van alle verschillende subsidie ontvangende organisaties die in 2019 een juridische procedure hadden lopen tegen de overheid?

Antwoord:

In 2019 zijn er tot op heden geen ontvangers van BHOS-subsidie geweest die over de subsidieverlening bij het ministerie een bezwaar- of beroepsprocedure zijn gestart. Drie aanvragers hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun subsidieaanvragen. In deze drie bezwaarprocedures zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is geen bestuursrechtelijk beroep gevolgd. Eén bezwaar tegen een subsidieverlaging is ingetrokken. Er lopen nog twee bezwaarprocedures van een aanvrager die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van twee door hem ingediende subsidieaanvragen.

35.

Hoe staat u, in het kader van de Theories of Change, tegenover het via de steun aan maatschappelijke organisaties bijdragen aan maatschappelijke veranderingen en resultaten via het beleid op het gebied van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in Nederland zelf?

Antwoord:

Maatschappelijke organisaties zijn een belangrijke partner in het bereiken van de Nederlandse beleidsdoelstellingen. Zoals verwoord in eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer (35 200 XVII, nr. 6, vraag en antwoord 31) helpen Theories of Change om aannames onder het beleid te expliciteren en daarmee toetsbaar te maken. Ze zijn daarmee een uitermate geschikt middel om de beleidsdialoog met maatschappelijke organisaties (en andere uitvoeringspartners) te voeren en worden ook op die manier ingezet. Dit verhoogt ook de waarde en effectiviteit van hun inzet als partner (direct of indirect) in het behalen van onze beleidsdoelstellingen, zowel in ontwikkelingslanden als in Nederland. Een onderdeel van het antwoord op een ontwikkelingsprobleem kan in Nederland liggen. Bijvoorbeeld: om de waardenketen van koffie of textiel te helpen verduurzamen, werken maatschappelijke organisaties aan certificering en aan bewustwording van consumenten in Nederland. Aan maatschappelijke organisaties vervolgens de vraag om deze verbanden aannemelijk te maken met een Theory of Change alvorens ze voor financiering in aanmerking komen.

36.

Met hoeveel landen hebt u de hulprelatie verbroken omdat zij onvoldoende onderdanen hebben teruggenomen, conform de afspraak hierover op pagina 52 van het regeerakkoord?

Antwoord:

Pagina 52 van het regeerakkoord stelt dat voor de internationale samenwerking ten aanzien van veilige havens in derde landen, net als bij medewerking aan gedwongen terugkeer, het principe van «more for more» en «less for less» leidend is. Zowel positieve als negatieve prikkels worden aangewend om landen van herkomst te bewegen tot het terugnemen van onderdanen. Hierbij zijn onder andere het verstrekken of onthouden van OS-gelden, maar ook het verstrekken of weigeren van visa voor inwoners, in het bijzonder voor overheidsbeambten en hooggeplaatsten, van het betreffende land of het verstrekken of intrekken van landingsrechten van vluchten vanuit dat land, mogelijke drukmiddelen.

Zoals kabinet ook eerder aan uw Kamer heeft gecommuniceerd, blijft het maatwerk welke aanpak werkt.7 Het onthouden van OS-gelden is tot nog toe niet toegepast als drukmiddel.

37.

Hoe vaak hebben zogeheten «undercuttings» plaatsgevonden op het gebied van wapenexport door andere EU-lidstaten, nadat Nederland een vergunning informeel of formeel afwees?

Antwoord:

Onder het Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport zijn EU-lidstaten verplicht een andere lidstaat te consulteren wanneer zij een vergunningaanvraag ontvangen die in wezen identiek is aan een aanvraag die door de andere lidstaat is afgewezen. Deze consultatieplicht geldt gedurende drie jaar nadat een lidstaat een afgewezen vergunningaanvraag heeft genotificeerd. De lidstaten zijn niet verplicht een negatief oordeel over een afgewezen vergunningaanvraag over te nemen. De beslissing om vergunningen toe- of af te wijzen blijft een nationale competentie.

In de afgelopen drie jaar heeft Nederland 53 afgewezen vergunningen genotificeerd. Voor 15 van deze 53 afgewezen vergunningen hebben andere EU-lidstaten consultaties aangevraagd. Voor sommige afgewezen vergunningen hebben meerdere lidstaten consultaties aangevraagd. In totaal hebben 19 consultaties plaatsgevonden over de door Nederland afgewezen vergunningen. In vijf van deze negentien consultaties bleek de vergunningaanvraag toch niet identiek te zijn. Van acht van de negentien consultaties is nog geen uitkomst bekend. In zes van de negentien consultaties is de vergunningaanvraag alsnog toegekend.

Het is niet mogelijk om in detail te treden m.b.t. individuele vergunningaanvragen. Echter zijn er ten algemene verschillende redenen aan te wijzen waarom lidstaten tot een andere beoordeling van vergelijkbare vergunningaanvragen kunnen komen. Zo kunnen landen beschikken over andere informatie op basis waarvan zij het risico op ongewenst eindgebruik anders inschatten. Ook kunnen de omstandigheden met het verloop van de tijd veranderen, waardoor landen tot een andere inschatting komen. Ten slotte zijn een aantal van de vergunningen in Nederland afgewezen op basis van nationaal beleid dat geldt in aanvulling op het EU Gemeenschappelijk Standpunt, zoals de presumption of denial die momenteel geldt voor vergunningaanvragen naar Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Andere lidstaten zijn niet gebonden aan aanvullend nationaal beleid.

38.

Hoeveel FTE’s werken in 2019 bij het Directoraat-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen?

Antwoord:

134,5 fte’s per 1 november 2019

39.

Hoeveel FTE’s werken in 2019 bij de Directoraat-generaal Internationale Samenwerking?

Antwoord:

310,22 fte’s per 1 november 2019

40.

Welk percentage van de ODA-uitgaven in respectievelijk 2018 en 2019 werd/wordt besteed in de drie focusregio’s?

Antwoord:

In 2018 is 24 procent van de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting in de focusregio’s besteed. In 2019 zal naar verwachting 25 procent binnen de focusregio’s worden besteed.

Zoals in het antwoord op vraag 29 uiteengezet, geldt ook hier dat een groot deel van de BHOS-begroting «wereldwijd» of «geografisch (nog) niet gespecificeerd» is, vanwege de aard van de uitgaven. Dit betreft zowel in 2018 als in 2019 46% van de ODA-uitgaven. De Kamerbrief over verschuiving naar de focusregio’s (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 68) geeft hierover meer informatie. Deze uitgaven kunnen dus zowel binnen als buiten de focusregio’s vallen.

De uitgaven voor 2019 zijn nog niet bekend.

41.

Welk percentage van de ODA-uitgaven in respectievelijk 2018 en 2019 werd/wordt besteed buiten de drie focusregio’s?

Antwoord:

In 2018 is 30 procent van de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting buiten de focusregio’s besteed. In 2019 zal naar verwachting 29 procent buiten de focusregio’s worden besteed.

Zoals in het antwoord op vraag 29 en 40 uiteengezet, geldt ook hier dat een groot deel van de BHOS-begroting «wereldwijd» of «geografisch (nog) niet gespecificeerd» is, vanwege de aard van de uitgaven. Dit betreft zowel in 2018 als in 2019 46% van de ODA-uitgaven. De Kamerbrief over verschuiving naar de focusregio’s (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 68) geeft hierover meer informatie. Deze uitgaven kunnen dus zowel binnen als buiten de focusregio’s vallen.

42.

Ondersteunt u cash transfer programma’s, waarbij huishoudens in armoede cash geld ontvangen, ook buiten noodhulp situaties om, met het doel hen te helpen ontsnappen aan structurele armoede? Kunt u een schatting maken van de hoeveelheid Nederlandse ODA die aan voorwaardelijke en onvoorwaardelijke cash transfers wordt besteed?

Antwoord:

Ja, verscheidene cash transfer programma’s worden ook buiten noodhulp situaties gefinancierd. Zo worden bijvoorbeeld uit het budget voor opvang in de regio Syrische vluchtelingen en kwetsbare gastgemeenschappen in Libanon, Irak en Jordanië ondersteund via UNICEF en United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). Dit kunnen cash transfer programma’s specifiek gericht op onderwijs zijn maar ook bredere pakketten zoals de multi-purpose cash transfer. Onderzoek wijst uit dat multi-purpose cash steun (MCAP) een positief effect heeft op het ontsnappen aan structurele armoede, het vermijden van uitbuiting, het vergroten van de onderwijsmogelijkheden voor kinderen en het verminderen van Sexual and Gender Based Violence (SGBV) en geestelijke gezondheidsrisico's.

43.

Kunt u aangeven welk percentage van de begroting wordt uitgegeven via maatschappelijke organisaties, welk percentage via bedrijven, welk percentage via multilaterale instellingen, en welk percentage via overheden in ontvangende landen?

Antwoord:

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.

In 2018 waren de uitgaven over de gevraagde kanalen als percentage van totale ODA budget als volgt:

Kanaal

Percentage

Overheid1

5%

NGO's

18%

Multilaterale organisaties

42%

Bedrijven

5%

X Noot
1

Slechts een heel klein gedeelte hiervan loopt via overheden in de ontvangende landen.

44.

Op welke manier ondersteunt u mensen met een beperking in ontwikkelingslanden?

Antwoord:

Zoals uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer inzake de «Nederlandse internationale inzet voor mensen met een beperking» d.d. 2 juli 2019, ondersteunt Nederland programma’s voor mensen met een beperking op diverse terreinen, waaronder cultuur, (seksuele en reproductieve) gezondheid, lobby en beleidsbeïnvloeding, economische kansen en onderwijs (Kamerstuk 33 625, nr. 286).

Nederland spant zich verder in voor verbeterde inclusie van mensen met een beperking binnen de humanitaire context. In november 2019 publiceert de Inter-Agency Standing Committee (IASC) richtlijnen rondom inclusie van mensen met een beperking in de humanitaire respons. Nederland verwacht van zijn partners dat zij handelen in overeenstemming met deze nieuwe richtlijnen, dat de resultaten daarvan worden meegenomen in de rapportages en zal zijn partners hierbij ondersteunen.

Ook binnen de programma’s gericht op onderwijs zijn mensen met een beperking een onderdeel van het bredere inclusiviteits-beleid. Dit geldt zowel binnen de multilaterale programma’s (Global Partnership for Education, Education Cannot Wait), maar ook bij de bilaterale programma’s zoals het Orange Knowledge Programme en het Nexus Skills and Jobs for Youth programma is een inclusieve benadering het uitgangspunt.

45.

Welke bedragen op de begroting zijn gealloceerd voor Turkije en Afghanistan? Welke (lopende) projecten worden met dit geld bekostigd?

Antwoord:

Voor Afghanistan wordt er ingezet op een besteding van € 54 mln in 2020, waarbij Veiligheid en Rechtsorde (V&R) het belangrijkste speerpunt van Nederland is. Vanuit deze middelen worden onder andere activiteiten zoals ontmijning (HALO trust), de verbetering van toegang tot recht en basisvoorzieningen voor kwetsbare bevolkingsgroepen (Addressing Root Causes en European Institute for Peace), burgerbescherming (CIVIC) en het opzetten van community development councils (UN Habitat) bekostigd. Daarnaast worden bijdrages gedaan aan fondsen in multilateraal beheer, zoals het Afghan Reconstruction Trust Fund, in beheer van de Wereldbank, en via het Global Rule of La wand Human Rights Programma van UNDP. Daarnaast worden twee projecten gefinancierd onder het Subsidiekader Migratie en Ontwikkeling, gericht op het verminderen van ongeïnformeerde, irreguliere migratie.

Vanuit de BHOS-begroting wordt in 2020 naar verwachting ongeveer een half miljoen euro in Turkije besteed aan twee projecten, namelijk de Fair Wear Foundation (ten behoeve van het verbeteren van de vooruitzichten van Syrische vrouwen) en Oxfam Novib (ten behoeve van het ondersteunen van mensenrechtenbescherming van Syrische vluchtelingen in de textielindustrie).

46.

Welke bedragen op de begroting zijn gealloceerd voor de Palestijnse Autoriteit? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?

Antwoord:

Het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden werd al jaren grotendeels uitgevoerd via internationale organisaties en lokale en internationale ngo’s. De enige uitzondering was de steun aan de salarisbetalingen in de justitiesector via het EU-programma Pegase. Conform de toezegging gedaan tijdens de Begrotingsbehandeling vorig jaar en de motie Voordewind/Van Haga met kenmerk 35 000 XVII, nr. 44 heeft Nederland zich ingezet om een einde te maken aan de koppeling tussen de duur van detentie en de hoogte van de uitkering aan Palestijnen in Israëlische detentie en hun familieleden. Hoewel de gesprekken met de Palestijnse Autoriteit hierover constructief waren, hebben zij niet geleid tot het gewenste resultaat en daarom zal Nederland komend jaar geen bijdrage meer geven aan de salarissen in de justitiesector. Er is dan ook geen Nederlands ontwikkelingsgeld gealloceerd voor de Palestijnse Autoriteit, waarmee invulling is gegeven aan de motie en toezegging.

47.

Welke bedragen op de begroting zijn gealloceerd voor Mali? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?

Antwoord:

De BHOS-begroting kent een thematische ordening. Om inzicht te geven in de vernieuwde geografische focus van de BHOS-nota «Investeren in Perspectief» is de landenbijlage bij de HGIS-nota 2020 dit jaar vernieuwd. De ODA-uitgaven voor 2020 op de BHOS-begroting, zowel de gedelegeerde budgetten als de indicatie van de inzet van centrale budgetten voor de focusregio Sahel, treft u aan in deze bijlage (HGIS-nota 2020, bijlage 5, blz. 58–59). Voor Mali is het naar de ambassade gedelegeerde budget voor het jaar 2020 € 47 miljoen.

Gegevens over lopende OS-activiteiten, inclusief de programmabudgetten, worden gepubliceerd op:

De meeste projecten in Mali beslaan meerdere jaren en een aantal loopt daarom door in 2020. Een voorbeeld is het Local Responsible Governance Project (PGLR) met als doel het versterken van de democratie en transparantie op lokaal niveau in 180 gemeenten in de regio's Gao, Timboektoe, Mopti en Ségou. Ook het Debbo Alafia-programma loopt door in 2020 en werkt in dezelfde regio’s aan het terugdringen van het aantal kindhuwelijken en van vrouwelijke genitale verminking. Het derde voorbeeld is PASARC, een programma voor het vergroten van de voedselzekerheid en veerkracht van de bevolking tijdens de klimaat- en sociale crisis in het centrum van Mali.

Verder worden in 2020 meerdere nieuwe projecten gestart, zoals een regionaal programma op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten «Adolescent transition in West-Africa», een programma om de strafrechtketens in Mali, Burkina Faso en Niger te versterken en een programma voor inclusief beheer en gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de Sourou-regio in Mali. Ook gaat Nederland samenwerken met de Wereldbank via een programma in de gezondheidssector en via een programma gericht op meer decentralisatie.

48.

Hoeveel Nederlands belastinggeld gaat er de komende jaren naar landen die lid zijn van de Organisation of Islamic Cooperation/Organisation de la Coopération Islamique (OIC/OCI)? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?

Antwoord:

De Organisation of Islamic Cooperation (OIC) is een intergouvernementele organisatie en telt 57 lidstaten in met name Afrika en het Midden-Oosten, maar ook in Europa (Albanië), Azië en Zuid-Amerika (waaronder Suriname).

Onder de lidstaten van de OIC valt een aantal landen waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelingsprogramma’s uitvoert. Deze landen zijn:

  • Sub-Sahara Afrika: Benin, Burkina Faso, Mali, Mozambique, Niger, Oeganda, Senegal en Somalië

  • Midden-Oosten en Noord-Afrika: Egypte, Irak, Jemen, Jordanië, Libanon, Palestijnse Gebieden en Tunesië

  • Zuid- en Zuidoost-Azië: Afghanistan, Bangladesh en Indonesië.

De voorziene BHOS-uitgaven in deze landen zijn per thematische doelstelling voor 2019 en 2020 opgenomen in de landenbijlage van de HGIS-nota (Bijlage 5).

49.

Hoe ziet de top tien van landen, organisaties en projecten eruit die het meeste ontwikkelingsgeld hebben ontvangen? Kunt u dat schematisch weergeven?

Antwoord:

Top tien van landen die in 2018 het meeste ontwikkelingsgeld hebben ontvangen:

  • 1. Ethiopië

  • 2. Zuid-Soedan

  • 3. Libanon

  • 4. Afghanistan

  • 5. Mali

  • 6. Bangladesh

  • 7. Rwanda

  • 8. Jemen

  • 9. Irak

  • 10. Mozambique

Top tien van organisaties die in 2018 het meeste ontwikkelingsgeld hebben ontvangen:

  • 1. EOF

  • 2. UNICEF

  • 3. UNDP

  • 4. WB

  • 5. RVO.NL

  • 6. IBRD

  • 7. UNOCHA

  • 8. UNFPA

  • 9. FMO

  • 10. African Development bank

Top tien van projecten die in 2018 het meeste ontwikkelingsgeld hebben ontvangen:

  • 1. Central Emergency Response Fund (CERF)

  • 2. Global Fund against AIDS, Tuberculosis and Malaria, 2017–2019

  • 3. Global Partnership for Education 2018–2023

  • 4. Facility for Refugees in Turkey II

  • 5. Bijdrage International Committee of the Red Cross (ICRF)

  • 6. Replenishment African Development Fund

  • 7. Bijdrage aan RVO

  • 8. Core contribution UNHCR 2018

  • 9. Access to Energy Fund

  • 10. The Vaccine Alliance (voorheen de GAVI alliance), IV (2016 2020)

50.

Welke subsidies zijn er in 2019 gekort of ingetrokken? Kunt u een overzicht verschaffen van alle decommitteringen in 2019, inclusief vermelding van de (voormalige) subsidieontvanger?

Antwoord:

Wanneer een subsidie wordt verlaagd of ingetrokken leidt dit tot een decommittering van de verplichting aan een subsidieontvanger.

Bijgevoegd (bijlage 1) is een lijst met decommitteringen opgenomen die in 2019 hebben plaatsgevonden9. De decommitteringen kunnen om verschillende redenen hebben plaatsgevonden.

  • Ten eerste is een mogelijkheid dat gedurende een activiteit blijkt dat niet alle beoogde activiteiten uit een projectvoorstel kunnen worden uitgevoerd. Dit kan onder andere voortkomen uit een veranderde context waarin de activiteit plaatsvindt.

  • Ten tweede kan het ook voorkomen dat een activiteit minder kost dan vooraf is begroot. Aangezien subsidies worden toegekend op basis van werkelijke kosten vindt dan een lagere vaststelling van het subsidiebedrag en dus een decommittering plaats.

  • Ten derde kan een verplichting per abuis te hoog zijn geregistreerd in de administratie.

  • Als laatste kan een subsidie worden bijgesteld, omdat er een malversatie is bewezen. In het kader van malversaties en sancties heeft een ministerie een aparte procedure en over de bewezen malversaties vindt jaarlijks verantwoording plaats in het jaarverslag.

51.

Hoeveel subsidie wordt er besteed aan landbouw in ontwikkelingslanden? Kunt u een overzicht geven, per land, van de diverse projecten en programma’s, uitgesplitst naar akkerbouw, veeteelt en tuinbouw, inclusief de daarbij behorende bedragen?

Antwoord:

Landbouwontwikkeling is integraal onderdeel van de Nederlandse inzet op voedselzekerheid (artikel 2.1) en private sector ontwikkeling (artikel 1.3).

Ruim EUR 50 mln. van het centrale voedselzekerheidsbudget komt specifiek toe aan landbouwontwikkeling (bijvoorbeeld via de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR), het International Fund for Agricultural Development (IFAD), en samenwerking met Universiteit Wageningen). Vanuit private sector ontwikkeling wordt jaarlijks eveneens ruim EUR 50 mln. aan landbouwontwikkeling besteed. Deze financiering richt zich voornamelijk op het verstrekken van leningen, technische assistentie en advies aan agri-entrepreneurs.

Van het voedselzekerheidsbudget dat via de ambassades wordt uitgegeven is landbouw het belangrijkste onderdeel, naast voeding en duurzaam landgebruik. Per land worden de bestedingen van de totale uitgaven op artikel 2.1 (voedselzekerheid) geadministreerd (zie tabel met begrote bedragen voor 2020) en in openaid.nl worden details van de verschillende projecten gegeven. Er wordt daarbij geen uitsplitsing gemaakt naar genoemde sub-sectoren akkerbouw, veeteelt of tuinbouw.

Ghana

€ 7.000.000,00

Ethiopië

€ 40.000.000,00

Mali

€ 5.000.000,00

Burundi

€ 18.900.000,00

Benin

€ 12.500.000,00

Bangladesh

€ 8.500.000,00

Indonesië

€ 1.500.000,00

Zuid-Soedan

€ 6.000.000,00

Oeganda

€ 15.000.000,00

Grote meren regio

€ 10.500.000,00

Rwanda1

€ 17.100.000,00

Mozambique

€ 9.000.000,00

Kenia

€ 2.600.000,00

Palestijnse Autoriteit

€ 3.000.000,00

Nigeria

€ 4.000.000,00

Jordanië

€ 2.000.000,00

Burkina Faso

€ 4.000.000,00

Niger

€ 3.000.000,00

Egypte

€ 3.000.000,00

Tunesië

€ 5.000.000,00

X Noot
1

Het programma in Rwanda wordt afgebouwd

52.

Hoeveel geld gaat er naar (lopende) genderactiviteiten en -projecten? Kunt u een overzicht geven van welke (lopende) projecten en welke landen dit betreft, inclusief bijbehorende bedragen?

Antwoord:

Gender vormt een dwarsdoorsnijdend thema binnen het Nederlandse buitenlandbeleid en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS). In de goedkeuringsprocedure voor activiteiten waarmee een financiële bijdrage is gemoeid, wordt gevraagd in hoeverre de activiteit bijdraagt aan de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en empowerment van vrouwen.

Er zijn 983 activiteiten waarin beleidskenmerk bevordering gelijkheid tussen mannen en vrouwen en empowerment van vrouwen een «zeer belangrijk» of «belangrijk» kenmerk is. De activiteiten worden uitgevoerd in één of meerdere landen die onderdeel uitmaken van het betreffende subsidiekader en/of programmavoorstel.

Voor informatie over genderspecifieke activiteiten en daarmee gemoeide budgetten, zie antwoord op vraag 54.

53.

Wordt bestrijding van kinderarbeid door de Minister op de agenda geplaatst van de Raad van Ministers van de EU en zo ja, wanneer?

Antwoord:

Binnen de EU zoek ik altijd naar geschikte momenten waarop ik onze brede IMVO agenda naar voren kan brengen, zoals tijdens de RBZ Handel van 21 november aanstaande. Binnen de IMVO agenda is de bestrijding van kinderarbeid een belangrijk onderdeel. Daarbij zoek ik samen met andere lidstaten hoe we dit onderwerp verder kunnen brengen in de EU.

54.

Hoeveel geld is er binnen de begroting gealloceerd voor programma’s die gendergelijkheid moeten bevorderen? Welke organisaties en projecten worden door Nederland direct dan wel indirect gefinancierd?

Antwoord:

EUR 52.439 miljoen is in 2020 gealloceerd voor vrouwenrechten en gendergelijkheid onder artikel 3.2 van hoofdstuk XVII van de Rijksbegroting.

Het geld voor vrouwenrechten en gendergelijkheid wordt besteed aan activiteiten die bijdragen aan de vier doelen van het Nederlandse internationale genderbeleid zoals uiteengezet op de rode pagina’s 26 en 27 van de BHOS-nota «Investeren in perspectief». Het meeste geld gaat naar drie grote genderspecifieke programma’s met een looptijd van vier jaar: het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) – EUR 94 miljoen; Leading from the South (LfS) – EUR 42 miljoen; en het derde Nationaal Actie Plan 1325 – EUR 16 miljoen.

Op dit begrotingsartikel staan ook de Nederlandse bijdragen aan UN Women – core financiering en een bijdrage aan het UN Trustfund to end Violence against Women. Een deel van het budget op artikel 3.2 is gedelegeerd naar posten. Zij financieren hiermee genderspecifieke projecten uitgevoerd door zowel (I)NGO’s als multilaterale organisaties.

Daarnaast zijn er drie strategische partnerschappen die specifiek bijdragen aan gendergelijkheid: de Global Alliance for Green and Gender Action (GAGGA) met penvoerder FCAM, Count me in! met penvoerder Mama Cash en Girls Advocacy Alliance (GAA) met penvoerder PLAN Nederland voor in totaal EUR 105 miljoen en een looptijd van vijf jaar.

55.

Hoeveel geld is er binnen de begroting gealloceerd voor programma’s die vrouwenbesnijdenis tegen moeten gaan? Welke organisaties en projecten worden door Nederland direct dan wel indirect gefinancierd?

Antwoord:

In opvolging van het amendement Diks c.s. is EUR 2 miljoen toegekend aan AmplifyChange, een consortium van MannionDaniels, het African Women’s Development Fund en het Global Fund for Women. Deze geoormerkte bijdrage wordt ingezet om zuidelijke grassroot en civil society organisaties te ondersteunen gericht op het tegengaan van meisjesbesnijdenis. Naast financiële middelen, zet Nederland ook via het diplomatieke kanaal in om wereldwijd meisjesbesnijdenis tegen te gaan door bijvoorbeeld het belang van de preventie van meisjesbesnijdenis te agenderen in de dialoog rondom het tegengaan van geweld tegen vrouwen en de bevordering van hun keuzevrijheid.

56.

Hoe ziet de meest recente kosten-baten analyse eruit voor wat betreft de Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA)?

Antwoord:

Voor een kosten-baten analyse verwijs ik u naar de Sustainability Impact Assessment die de Europese Commissie in 2011 heeft laten uitvoeren. Daarnaast heeft het kabinet het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om de eerste economische gevolgen van CETA voor Nederland in kaart te brengen. Deze factsheet is beschikbaar via: https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/18/factsheet-handel-met-canada. Zie vragen 156 en 299 voor meest recente handelscijfers van het CBS.

57.

Hoe verhouden de onderhandelingen voor een handelsakkoord met Indonesië zich tot de inspanningen van Nederland tot de uitbanning van kinderarbeid?

Antwoord:

De EU zet zich zoals gebruikelijk in om bepalingen over uitbanning van kinderarbeid op te nemen in het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in het handelsakkoord. Zo wordt in het EU-tekstvoorstel verwezen naar de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Verdragspartijen stellen in deze tekst de conventies te zullen respecteren, promoten en effectief te zullen implementeren.10 Deze bepalingen zullen de EU tevens een platform bieden om met Indonesië over kinderarbeid in gesprek te gaan.

58.

Hoe ziet de meest recente kosten-baten analyse eruit voor wat betreft het handelsakkoord tussen de EU en de Mercado Común del Sur (Mercosur)?

Antwoord:

Ik verwijs u naar de herziene Sustainability Impact Assessment waar op zowel economische effecten (kosten en baten) als duurzaamheidsaspecten wordt ingegaan en waarvan een concept is gepubliceerd in oktober 2019.11 Het definitieve rapport wordt medio volgend jaar verwacht.

59.

Welk percentage van ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door een Nederlandse uitvoerder?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 22.

60.

Kunt u van alle landen van de EU aangeven welk percentage van hun Bruto Binnenlands Product (BBP) naar ODA gaat?

Antwoord:

Hieronder staat aangegeven welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ODA werd besteed door EU-lidstaten in 201812.

België:

0,43

Bulgarije:

0,11

Cyprus:

Denemarken:

0,72

Duitsland:

0,61

Estland:

0,16

Finland:

0,36

Frankrijk:

0,43

Griekenland:

0,13

Hongarije:

0,14

Ierland:

0,31

Italië:

0,24

Kroatië:

0,10

Letland:

0,10

Litouwen:

0,11

Luxemburg:

0,98

Malta:

0,23

Nederland:

0,61

Oostenrijk:

0,26

Polen:

0,14

Portugal:

0,17

Roemenië:

0,11

Slovenië:

0,16

Slowakije:

0,13

Spanje:

0,20

Tsjechië:

0,14

Verenigd Koninkrijk:

0,70

Zweden:

1,04

61.

Welke door Nederland direct dan wel indirect gesubsidieerde organisaties zetten zich op of rondom de Middellandse Zee in om (aspirant-)drenkelingen uit Noord-Afrika aan boord te halen, te redden dan wel op te vangen op het Europese vasteland? Hoeveel Nederlands belastinggeld is hiermee gemoeid?

Antwoord:

Nederland geeft geen directe subsidies aan dergelijke organisaties. Indirect ontvangen organisaties zoals de VN-Vluchtelingen Organisatie (UNHCR), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en een aantal non-gouvernementele organisaties financiering uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds van de Europese Unie, ter ondersteuning van (de opvang van) vluchtelingen, asielzoekers en migranten in Griekenland. Voor een overzicht zie: https://ec.europa.eu/home-affairs/sites/homeaffairs/files/what-we-do/policies/european-agenda-migration/20180615_managing-migration-eu-financial-support-to-greece_en.pdf

UNHCR en IOM hebben ook een algemene ongeoormerkte bijdrage ontvangen van Nederland van respectievelijk € 33 mln. en € 1.65 mln. in 2019.

62.

Hoeveel steekproeven verwacht de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2020 uit te voeren bij de toetsing van het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van bedrijven die zich aanmelden voor handelsmissies?

Antwoord:

Bij iedere handelsmissie die onder beheer van de RVO wordt uitgevoerd zal een steekproef over de antwoorden op de IMVO-zelfscan plaatsvinden. De steekproef wordt uitgevoerd over tien procent van het aantal aanmeldingen.

63.

Hoe wordt in relatie met artikel 2.1 in 2020 en verder invulling gegeven aan de afspraken als vastgelegd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2417 inzake het uitbannen van de inzet van honger als oorlogswapen?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op het thema conflict en honger kent drie pijlers: 1) advocacy ten behoeve van de slachtoffers van door conflict veroorzaakte voedselonzekerheid en het aan de kaak stellen van schendingen van het internationaal recht op dit gebied, 2) preventie en tijdige actie om door conflict veroorzaakte honger te voorkomen, en 3) versterking van het verbod op uithongering en accountability voor schendingen.

Sinds de aanname van VNVR-resolutie 2417 (2018) heeft Nederland zich samen met relevante partners als het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), het Wereldvoedselprogramma (WFP), de Food and Agriculture Organisation (FAO), Global Rights Compliance, World Peace Foundation en gelijkgestemde landen als Zwitserland op verschillende terreinen ingezet voor de implementatie van de resolutie. Hierbij gaat het onder andere over het overbrengen van kernboodschappen zoals het erkennen van de wederkerige relatie tussen conflict en honger.

Deze kernboodschappen worden tijdens relevante bijeenkomsten in diverse gremia en in bilaterale contacten opgebracht. Zo besteedt de internationale gemeenschap in New York sinds de aanname van VNVR-resolutie 2417 mede als gevolg van de Nederlandse inzet in toenemende mate aandacht aan conflict als grondoorzaak van voedselonzekerheid.

Nederland zal zich ook in 2020 verder blijven inspannen om resolutie 2417 te implementeren. Het uitbannen van het gebruik van honger als oorlogswapen blijft hierbij één van de prioriteiten. Naast diplomatieke inzet om schendingen aan te kaarten en op te roepen tot accountability, werkt Nederland samen met partners (ook vanuit het maatschappelijk middenveld) om tot concrete maatregelen te komen die het verbod op uithongering versterken, degenen die schuldig zijn aan uithongering ter verantwoording roepen, en de samenwerking tussen ontwikkelings-, humanitaire en vredesactoren verbeteren. Om het verbod op uithongering kracht bij te zetten streeft Nederland er naar in het Statuut van Rome een amendement op te nemen dat uithongering ook in niet-internationale gewapende conflicten als oorlogsmisdaad aanmerkt.

64.

In hoeverre werkt u aan beleidscoherentie met andere relevante ministeries als het gaat om Gendergelijkheid, wat de inzet vergt van alle instrumenten van buitenlands beleid?

Antwoord:

De binnenlandse beleidscoherentie op gendergelijkheid wordt gecoördineerd door het Ministerie van OCW, dat het emancipatiebeleid in Nederland met de relevante ministeries uitdraagt, alsmede het Nederlandse emancipatiebeleid in EU- en multilateraal verband.

Het Ministerie van Buitenlandse zaken coördineert de inzet op gendergelijkheid in het Nederlandse buitenlandbeleid en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Intern door het betrekken van verschillende directies en posten en extern door onder meer samenwerking met andere ministeries.

65.

Hoe staat het met genderanalyses in het brede buitenlands beleid? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze genderanalyses daadwerkelijk plaatsvinden?

Antwoord:

In de richtlijnen voor de meerjarige landen strategieën (MLS’en) wordt aanbevolen om een genderanalyse of gendersensitieve conflictanalyse uit te (laten) voeren en MLS’en worden vervolgens mede hierop beoordeeld. In het goedkeuringsproces van het merendeel van de activiteiten wordt gevraagd naar een gender analyse en of de belangen van vrouwen en meisjes zijn meegenomen in het voorstel. Kennis over het belang van genderanalyses en praktische informatie worden gedeeld in gender cursussen en via een (intern) kennisportaal Gender@work.

66.

Gaat u zich inzetten voor de herziening van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en specifiek het verbeteren van gender en vrouwenrechten binnen deze richtlijnen?

Antwoord:

De OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen bestaan in 2021 tien jaar. De OECD Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) heeft in november 2019 reeds aangegeven dat 2021 een logisch moment is om de effectiviteit van de OESO-Richtlijnen te bespreken en daarbij te kijken of thema’s zoals digitalisering of gender meer aandacht behoeven. Nederland zet zich in voor effectieve implementatie en naleving van de OESO-Richtlijnen en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s zoals landrechten, gender en digitalisering. Hierbij zet ik in op de effectieve inbedding van gender in de due diligence (gepaste zorgvuldigheid) activiteiten van de OESO, in het bijzonder in de specifieke handreikingen voor de mineralen-, textiel-, landbouw- en financiële sectoren. Ten behoeve van een effectieve implementatie kunnen deze sectorhandreikingen of een implementatiestrategie waarin bepaalde thema’s expliciete aandacht krijgen, als instrument worden ingezet.

67.

Welke kansen ziet u voor Nederland om een feministisch beleid te adopteren en te leren van de huidige best practices van Canada en Zweden?

Antwoord:

Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn stevig verankerd in het Nederlandse beleid, zowel als dwarsdoorsnijdende doelstelling binnen het BHOS-beleid en via gendermainstreaming in het bredere Nederlandse buitenlandbeleid. Er zijn overeenkomsten tussen het Zweedse- en Canadese beleid en het Nederlandse beleid op het gebied van vrouwenrechten.

In multilaterale onderhandelingen over gender en SRGR en bij het aansturen van VN-organisaties als UN Women en UNFPA, trekt Nederland dan ook nauw op met Zweedse en Canadese collega’s. Tevens is Nederland in gesprek met Canada en Zweden over financiering van (zuidelijke) vrouwenrechtenorganisaties en hoe dit te stimuleren. De inrichting en uitvoering van het Nederlandse innovatieve Leading from the South programma heeft invloed gehad op de vormgeving van het door Canada opgerichte Equality Fund.

Daarnaast hecht Nederland net als Canada en Zweden aan uitvoering van VNVR- resolutie 1325 en het uitwisselen van ervaringen rondom Nationale Actieplannen (NAP) 1325. In de politieke consultaties met Canada staat gendergelijkheid standaard op de agenda. Nederland werkt met Canada samen rondom het door Canada gelanceerde Elsie initiatief bedoeld om deelname van vrouwen in vredesoperaties te vergroten door het wegnemen van belemmeringen.

68.

Kunt u toelichten op welke wijze in de begroting 2020 de extra middelen van het regeerakkoord, € 200 miljoen, worden aangewend?

Antwoord:

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord honderden miljoenen euro’s meer beschikbaar gesteld voor ontwikkelingssamenwerking dan was voorzien onder het vorige kabinet. Het kabinet heeft totaal EUR 1 miljard extra ODA-budget toegevoegd aan de BHOS-begroting (waarvan EUR 200 miljoen in 2020) voor deze kabinetsperiode en heeft daarnaast gecorrigeerd voor de kasschuiven van het vorige kabinet (waarvan EUR 304 miljoen in 2020). Door deze extra middelen valt het ODA-budget voor 2.020 EUR 504 miljoen hoger uit dan was voorzien door het vorige kabinet.

In de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1) is uiteengezet (tabel 2) dat in 2020 de verdeling van de middelen er als volgt uitziet:

Maatregelen

(bedragen x EUR 1 mln) 2020

Humanitaire hulp

162

Opvang in de regio

128

Migratie

25

Klimaat

80

Grondoorzaken

80

Innovatie

5

IMVO-convenanten

6

Bestrijding kinderarbeid

5

Beurzen voor focusregio’s

3

Totaal

493

69.

Kunt u toelichten tot welk jaar de structurele korting van € 1,46 miljard doorloopt? Betekent dit dat het ODA-percentage structureel op 0.54 procent blijft?

Antwoord:

De maatregelen van kabinet Rutte II tellen inderdaad structureel op tot een bedrag van € 1,462 miljard per jaar. Gezien het structurele karakter is er geen jaar waarop dit eindigt.

Het kabinet trekt jaarlijks honderden miljoenen euro’s meer uit voor ontwikkelingssamenwerking dan onder het vorige kabinet was voorzien: het Regeerakkoord corrigeert voor de kasschuiven van het vorige kabinet en daar bovenop wordt nog eens € 1 miljard extra toegevoegd aan de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de jaren 2018–2021. Vanwege deze extra middelen valt de voorziene ODA-prestatie substantieel hoger uit dan onder het vorige kabinet voorzien en komt vanaf 2021 inderdaad structureel uit op 0,54 procent.

70.

Kunt u op ieder beleidsartikel per sub-artikel uitsplitsen wat als ODA en wat als non-ODA budget wordt geclassificeerd?

Antwoord:

Op de BHOS-begroting is de onderverdeling per subartikel tussen het ODA en non-ODA budget als volgt.

71.

Kunt u een overzicht geven van 2009–2019 welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ontwikkelingssamenwerking is uitgegeven? Wat is dat percentage de komende jaren?

Antwoord:

Hieronder wordt het ODA-budget weergegeven als percentage van het BNI. Hiervoor geldt dat de percentages tot en met 2018 zijn gerealiseerd. Vanaf 2019 en verder betreft het een raming.

Jaar

ODA-percentage

2009

0,82

2010

0,81

2011

0,75

2012

0,71

2013

0,67

2014

0,64

2015

0,75

2016

0,65

2017

0,60

2018

0,61

2019

0,57

2020

0,53

2021

0,54

2022

0,54

2023

0,54

2024

0,54

72.

Op welke artikelen wordt budget voor ontwikkelingssamenwerking nationaal, dus binnen Nederland, ingezet? Welk budget is daar in totaal mee gemoeid?

Antwoord:

De uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking vinden plaats buiten Nederland. In lijn met de richtlijnen van OESO/DAC, wordt een tweetal categorieën met een binnenlandse component ook geschaard onder ODA. Dit gebeurt via een toerekening. Het gaat hierbij om (1) de uitgaven voor de eerstejaarsopvang voor asielzoekers uit ontwikkelingslanden. De toerekening hiervoor betreft in de begroting 2.020 EUR 421,9 miljoen. Deze uitgaven lopen via de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt (2) een deel van de apparaatsuitgaven voor BHOS, die zijn opgenomen op de begroting van Buitenlandse Zaken (artikel 7 Apparaat), toegerekend aan ODA. Voor 2020 betreft dat EUR 284,1 miljoen. Een deel van deze apparaatsuitgaven vindt plaats binnen Nederland.

Daarnaast kan het voorkomen dat bij implementatie van OS-projecten door Nederlandse uitvoeringsorganisaties ook kosten in Nederland worden gemaakt. Dit wordt niet door BHOS geregistreerd.

73.

Kunt u een overzicht geven van het BNI-percentage dat wordt uitgegeven aan ontwikkelingshulp in de andere Europese lidstaten?

Antwoord:

Hieronder staat aangegeven welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ODA werd besteed door EU-lidstaten in 201813.

België:

0,43

Bulgarije:

0,11

Cyprus:

Denemarken:

0,72

Duitsland:

0,61

Estland:

0,16

Finland:

0,36

Frankrijk:

0,43

Griekenland:

0,13

Hongarije:

0,14

Ierland:

0,31

Italië:

0,24

Kroatië:

0,10

Letland:

0,10

Litouwen:

0,11

Luxemburg:

0,98

Malta:

0,23

Nederland:

0,61

Oostenrijk:

0,26

Polen:

0,14

Portugal:

0,17

Roemenië:

0,11

Slovenië:

0,16

Slowakije:

0,13

Spanje:

0,20

Tsjechië:

0,14

Verenigd Koninkrijk:

0,70

Zweden:

1,04

74.

Kunt u een overzicht geven van alle uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde instrumenten voor het bedrijfsleven (subsidies, garanties, leningen en andere) met daarbij de toegekende (ODA en non-ODA) bedragen per instrument?

Antwoord:

De volgende bedragen (ODA en non-ODA) staan per instrument open voor het bedrijfsleven.

Vanuit artikel 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem, incl. MVO is het volgende ODA bedrag beschikbaar voor het bedrijfsleven:

Subsidies: EUR 6,7 miljoen.

Vanuit artikel 1.2 Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie is het volgende non-ODA bedrag beschikbaar voor het bedrijfsleven:

Subsidies: EUR 14,2 miljoen.

Leningen: EUR 17,4 miljoen.

Garanties: EUR 140 miljoen.

Vanuit artikel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden zijn de volgende ODA bedragen beschikbaar voor het bedrijfsleven:

Subsidies: EUR 91,5 miljoen.

Leningen: EUR 25 miljoen.

Garanties: EUR 730 miljoen.

Vanuit artikel 2.1 Voedselzekerheid zijn de volgende ODA bedragen beschikbaar voor het bedrijfsleven:

Subsidies: EUR 21,1 miljoen.

Vanuit artikel 2.2 Water is het volgende ODA bedrag beschikbaar voor het bedrijfsleven:

Subsidies: EUR 11,7 miljoen.

75.

Op wat voor manier is de inzet in het beleidskader «Hulp aan mensen in nood» budgettair terug te zien in de begroting? Is er bijvoorbeeld sprake van meer aandacht en middelen voor disaster risk reduction, en wordt er meer gebruik gemaakt van lokale structuren en capaciteiten, bijvoorbeeld van ngo’s?

Antwoord:

De inzet zoals beschreven in het beleidskader wordt zowel diplomatiek als budgettair ondersteund. Het beleidskader beschrijft ook hoe we op hoofdlijnen de middelen voor noodhulp inzetten: 1) meerjarige ongeoormerkte bijdragen aan VN, Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA); 2) crises specifieke bijdragen (chronisch en acuut) en 3) een beperkt aantal specifieke programma’s op prioritaire thema’s.

In de beleidsdialoog met partners die ongeoormerkte financiering ontvangen wordt opgekomen voor de belangen van mensen in nood, voor bescherming van met name vrouwen en meisjes, en voor integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in de noodhulprespons. Voor de opbouw van lokale responscapaciteit is het budget ten opzichte van 2018 meer dan verdubbeld, van EUR 2 mln per jaar naar EUR 5 mln per jaar. Via de Dutch Relief Alliance wordt eveneens geïnvesteerd in de versterking van de capaciteit van lokale organisaties en structuren. Tot slot zijn ook de middelen voor innovatie, geestelijke gezondheid en psychosociale steun en de versterking van het humanitaire systeem vanaf 2019 verhoogd.

76.

Is het mogelijk de berekening van de kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers duidelijk toe te lichten en dit in vergelijking met de gemaakte kosten in 2018 en 2019? Kunt toelichten waarom er een stijging is van de ODA toerekening ondanks dat er per saldo minder kosten mogen worden toegerekend als gevolg van de herijking?

Antwoord:

De asieltoerekening, de toerekening aan ODA van de kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit landen die op de OECD-DAC lijst van ontwikkelingslanden staan, is gespecificeerd in de HGIS-nota en te vinden in de begrotingen van het Ministeries van Justitie en Veiligheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is beleidsverantwoordelijk voor de kleine asielketen (COA – Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, IND – Immigratie en Naturalisatie Dienst en DT&V – Dienst Terugkeer en Vertrek), en beheert het model voor de ODA-toerekening.

In de HGIS nota 2020 zijn de volgende cijfers over de toerekening opvang asielzoekers opgenomen:

bedragen x EUR 1.000

2018

2019

2020

Toerekening opvang asielzoekers

534.254

421.706

421.849

Eind 2017 heeft de OESO-DAC de richtlijnen voor de toerekening van de eerstejaarsopvang van asielzoekers afkomstig uit DAC-landen verduidelijkt. Dit om de internationale vergelijkbaarheid van de asieltoerekeningscijfers te vergroten.

Nederland heeft de verduidelijkte richtlijn voor het eerst toegepast bij de asieltoerekening over het jaar 2019 en verwerkt bij de eerste suppletoire begroting 2019. Tegelijk is een verbetering in de toerekeningssystematiek doorgevoerd. Dit leidt tot een meer transparante, schokbestendige en doelmatige toerekening. Voor het jaar 2018 is de toerekening van EUR 534 miljoen gebaseerd op de oude berekeningsmethode. De toerekeningscijfers voor de jaren 2019 en 2020 zijn gebaseerd op de nieuwe berekeningsmethode. Deze toerekening is significant lager.

De verduidelijking van de OESO-DAC richtlijnen heeft voor de Nederlandse toerekening in grote lijnen tot volgende wijzigingen geleid:

  • Niet meer toegerekend worden:

    • o Kosten vrijwillige terugkeer, omdat in de praktijk deze altijd pas na 12 maanden plaats vindt;

    • o Uitgaven voor overhead en vastgoed in eigendom;

  • Nieuw toegerekend worden:

    • o Kosten tolken IND

    • o Kosten voorlichting (Vluchtelingenwerk Nederland)

    • o Kosten rechtsbijstand

  • De toerekening voor onderwijsuitgaven aan asielkinderen is aangepast. Voorheen werd een normbedrag toegerekend. Nu is de onderwijstoerekening in lijn gebracht met de daadwerkelijke onderwijsuitgaven op de OCW-begroting.

Daarnaast worden de uitgaven voor opvang niet meer berekend op basis van instroomcijfers, maar op basis van bezettingscijfers. Hierdoor worden uitgaven beter toegerekend aan het jaar waarin de kosten worden gemaakt. Tot slot is de verblijfsduur per asielzoeker op individueel niveau berekend.

Per saldo heeft dit tot een relatief lagere toerekening van eerstejaarsopvang aan ODA geleid.

77.

Onder welk beleidsartikel worden de uitgaven voor de EU Trustfund for Africa (EUTF) door Nederland geschaard? Als de uitgaven op verschillende beleidsartikelen staan, wat is dan de precieze uitsplitsing?

Antwoord:

De meeste middelen van het EUTF bestaan uit overhevelingen vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF): ca. EUR 3,1 miljard. Het EOF staat buiten de EU begroting en de Nederlandse bijdrage is bepaald op basis van een verdeelsleutel die voor Nederland 4,77% is voor de periode 2014–2020. De bijdrage aan het EOF valt onder beleidsartikel 3.2 van de BZ begroting. Daarnaast is het EUTF gevuld met bijdragen uit het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI, ca. EUR 352,5 mln), het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI, ca. EUR 372 mln), het Asiel, Migratie en Integratiefonds (EUR 100 mln) en vanuit humanitaire fondsen (DG ECHO, EUR 50 mln), welke allen binnen de EU-begroting vallen en waaraan NL ongeveer 5% bijdraagt. Deze bijdrage valt onder beleidsartikel 3.1 van de BZ begroting. Tot slot heeft Nederland een aantal bilaterale bijdragen aan het EUTF gedaan (totaal EUR 26,4 mln). Deze bijdragen komen uit het Migratie en Ontwikkeling budget (EUR 13 mln, destijds beleidsartikel 5.3, nu opgenomen in beleidsartikel 4.2 van de BHOS begroting), gedelegeerd budget van de ambassade in Addis Abeba (EUR 10,4 mln, beleidsartikel 2.1 van de BHOS begroting) en het Stabiliteitsfonds (EUR 3 mln, beleidsartikel 2.4 van de BZ begroting).

78.

Kunt u de stelling van de Algemene Rekenkamer bevestigen dat bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 26 procent van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer tot toezeggingen leidt, terwijl dit bij andere departementen 78 procent is? Kunt u dat verklaren?

Antwoord:

In de op 24 september 2019 gepubliceerde «Voortgangsmeter aanbevelingen» zijn onder andere vermeld de door de bewindspersonen gedane toezeggingen naar aanleiding van aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in de periode 2013–2018. Wat betreft BHOS bevat de voortgangsmeter met betrekking tot die periode in totaal 23 aanbevelingen. Naar aanleiding van 7 aanbevelingen is een toezegging gedaan.

De redenen waarom op het gebied van BHOS niet alle aanbevelingen tot toezeggingen hebben geleid zijn divers. Zo pasten sommige aanbevelingen niet of niet geheel binnen de beleidsdoelstellingen dan wel bij de gekozen aanpak om die doelstellingen te bereiken. Ook werd een aantal aanbevelingen al uitgevoerd, zij het soms op andere wijze dan door de Algemene Rekenkamer geadviseerd. In de voortgangsmeter is in 9 gevallen waarin een aanbeveling niet door een toezegging is gevolgd, dan ook aangegeven dat er op dat punt wel actie is of wordt ondernomen. Samen met de 7 gevallen waarin een toezegging is gedaan brengt dit het percentage waarin door BHOS op enigerlei wijze acties zijn ondernomen op 70%.

79.

Kunt u aangeven hoeveel ODA bilateraal aan overheden (zowel lokaal als nationaal) wordt overgemaakt, via gemeenten, fondsen of via begrotingssteun, en kunt u dit per land weergeven?

Antwoord:

Cijfers voor 2019 zijn nog niet beschikbaar. In 2018 is een bedrag van EUR 36,97 miljoen direct naar overheidsinstellingen in ontvangende landen gegaan. Het gaat om de volgende landen:

Land

Uitgaven 2018

Bangladesh

7.326.961

Benin

3.169.574

Ethiopië

9.680.000

Mali

10.219.705

Mozambique

4.540.365

Oeganda

2.000.000

Rwanda

4.842

Indonesië

28.648

Totaal

36.970.095

80.

Tot welk jaar loopt de structurele korting op het ODA-budget ingegeven vanuit kabinet Rutte II van € 1,46 miljard door?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 69.

81.

In hoeverre ondersteunt u overheden in ontwikkelingslanden bij het opzetten en verbeteren van sociale vangnetten?

Antwoord:

Nederland geeft geen directe ondersteuning aan overheden voor het opzetten en verbeteren van sociale vangnetten, maar doet dit via het multilaterale kanaal.

De Wereldbank ondersteunt ontwikkelingslanden – onder meer via de International Development Association (IDA) – financieel en met expertise bij het opzetten van sociale vangnetten en stimuleert deze landen om hun uitgaven aan sociale vangnetten en sociale assistentie binnen hun begrotingen te prioriteren. De inzet van de Wereldbank op het gebied van sociale vangnetten bedraagt per 1 september 2.019 USD 18,63 miljard, waarvan USD 11,68 miljard wordt besteed in de 75 armste landen. Als achtste donor van IDA draagt Nederland hier in belangrijke mate aan bij.

Een concreet voorbeeld hiervan is het door Nederland mede gefinancierde Productive Safety Net Program in Ethiopië, een door de Wereldbank beheerd trust fund. Dit programma ondersteunt chronisch ondervoede mensen met voedsel of contant geld. In ruil daarvoor zetten mensen die daartoe in staat zijn zich in voor de aanleg en het onderhoud van publieke werken.

82.

Hoe zorgt u ervoor dat vrouwenrechten en gendergelijkheid prioritaire thema’s blijven, juist nu er een wereldwijde terugslag is in vrouwenrechten en gendergelijkheid?

Antwoord:

Het Leading from the South programma biedt wereldwijde ondersteuning van movement-building onder vrouwenrechten organisaties en netwerken. Ook is gender een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema in andere programma’s waaronder de nieuwe strategische partnerschappen onder Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarnaast zet Nederland met gender incl. SRGR diplomatie strategisch en actief in op een effectieve respons op genoemde push back. Nederland zorgt door inzet van het SDG5 fonds onder Versterking Maatschappelijk Middenveld (dat het grootste vrouwenfonds is wereldwijd) dat vrouwenrechten en gendergelijkheid de benodigde prioriteit behouden.

83.

Neemt u de aanbevelingen uit het rapport van de Working Group on Business and Human Rights: «Gender dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights» mee bij de herziening van het Actieplan Mensenrechten & Bedrijfsleven? Neemt u aanbeveling 45a «States apply the gender framework and guidance in developing or revising all initiatives and measures, including national action plans on business and human rights, aimed at implementing the Guiding Principles» mee?

Antwoord:

Zie vraag 84.

84.

In hoeverre neemt u gender mee bij de implementatie van de VN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s)? Neemt u gender en vrouwenrechten mee bij de onderhandelingen voor het VN-verdrag Mensenrechten en Bedrijfsleven?

Antwoord:

Gendergelijkheid is een prioriteit in het Nederlands BHOS- en mensenrechtenbeleid. Vanzelfsprekend is dit dus een integraal onderdeel van het huidige en toekomstige Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven (NAP). Het NAP vertaalt de UNGP’s naar de Nederlandse context. In het huidige NAP wordt onder meer speciale aandacht aan gender-gerelateerd (seksueel) geweld gegeven. Het NAP benadrukt ook dat bedrijven overal waar zij opereren dezelfde standaarden op het gebied van mensenrechten (inclusief gendergelijkheid) dienen te hanteren. Het nieuwe NAP zal aanbevelingen uit relevante studies en rapporten meenemen.

Het VN-verdrag in de huidige concepttekst benoemt specifiek gender-gerelateerd en seksueel geweld. Tevens wordt voorzien in voorschriften omtrent representatie en gendergelijkheid in de uitvoering en naleving.

85.

Wat doet u concreet om het uitvoeren van gender due diligence door Nederlandse bedrijven te stimuleren?

Antwoord:

De OECD Due Diligence Guidance, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid (due diligence), en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Ik breng deze handreiking actief onder de aandacht bij bedrijven. Ook financier ik de ontwikkeling van specifieke handreikingen voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid.

86.

Hoe staat het met de gender mainstreaming van het handel en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?

Antwoord:

Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema in de BHOS nota. Dit betekent dat het onderwerp een centrale plaats heeft in het beleid. Het beleid kent twee sporen. Het eerste spoor is het mainstreamen van gendergelijkheid in alle programma’s en beleid, het tweede spoor bevat programma’s specifiek gericht op gendergelijkheid. Een gender analyse en een gender marker krijgen aandacht in beleid en programma’s. Bijvoorbeeld in de goedkeuringsprocedures voor de meerjarige landen strategieën en programma-intakes wordt nadrukkelijk gelet op gebruik van de gender analyse.

Voor het kabinet is van belang dat handelsbeleid bijdraagt aan het bevorderen van gendergelijkheid en een betere positie van vrouwen in internationale handel. Daarom steunt Nederland het opnemen van genderbepalingen in bilaterale handelsakkoorden. Ook in de modeltekst voor Nederlandse investeringsakkoorden is aandacht voor gender. Tenslotte is er ook binnen het beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes. De OECD Due Diligence Guidance, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren, hoe zorgvuldige toepassing daarvan zeker kan worden gesteld en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Nederland brengt de Guidance actief onder de aandacht bij bedrijven.

87.

Gaat u op OSresultaten.nl ook verwijzen naar begrotingshoofdstukken en jaarverslagen van uitvoerende organisaties?

Antwoord:

In de resultatenrapportage 2019 (publicatie mei 2020) wordt per thema en per land een lijst gepresenteerd met projecten, budgetten en bijbehorende begrotingsartikelen.

Jaarverslagen van uitvoerende organisaties gaan over die gehele organisatie, niet alleen over de projecten die met middelen uit de BHOS-begroting worden gefinancierd. Er wordt niet verwezen naar specifieke jaarverslagen, maar de relevante informatie uit jaarverslagen (en overige rapporten) over de (mede-)gefinancierde activiteiten wordt weergeven in de resultatenrapportage en op de website van OpenAid, en vanaf 2021 integraal op het OS-portaal.

88.

Hoe houdt u, naast het meten van het aantal bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft, toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven?

Antwoord:

De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Op de naleving door bedrijven wordt geen toezicht gehouden. Dat is hun eigen verantwoordelijkheid. Wel wordt gemonitord hoeveel bedrijven de richtlijnen onderschrijven. Monitoring vindt plaats via de tussenmetingen op de 90%-doelstelling, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 2 juli 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 291). In deze brief staat dat het kabinet in 2023 de ambitie gerealiseerd wil zien dat 90% van de grote bedrijven in hun jaarverslag de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Een van de beschikbare databronnen voor de tussenmetingen is de Transparantiebenchmark. Naleving van de OESO-richtlijnen is in de 2019 editie van de Transparantiebenchmark opgenomen en bedrijven worden actief bevraagd op hun implementatie, namelijk de stappen die gezet zijn ten behoeve van «gepaste zorgvuldigheid». Daarnaast wordt binnen verschillende IMVO-convenanten de implementatie en naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven gemonitord.

89.

Op welke manier worden de uitkomsten gebruikt van de nog te publiceren Transparantiebenchmark 2019, die de rapportage van bedrijven over de zes stappen van due diligence meet?

Antwoord:

De Transparantiebenchmark 2019 is een van de databronnen voor de eerste tussenmeting voor de 90%-doelstelling van het kabinet, die kijkt naar het percentage grote bedrijven in Nederland dat de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft voor hun internationale activiteiten. De inzichten van de Transparantiebenchmark voor de groep bedrijven die onder de onderzoeksgroep voor de 90%-doelstelling vallen, worden direct overgenomen in de resultaten van de tussenmeting. Het onderzoeksbureau dat de tussenmeting gaat uitvoeren hoeft de groep bedrijven van de Transparantiebenchmark zodoende niet opnieuw te onderzoeken.

90.

Hoe gaat u opvolging geven aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer inzake open data (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 5), mede gelet op de aangenomen motie-Van Haga/Van Weerdenburg (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 32)?

Antwoord:

De Algemene Rekenkamer beveelt aan om meer betekenis te geven aan de BHOS-begroting en het BHOS-jaarverslag door het opnemen van meer informatie over de doelstellingen van beleid en onderbouwing hiervan met indicatoren. Over eventuele aanpassing van indicatoren en streefwaarden zal uw Kamer in het kader van de BHOS-begroting 2021 worden geïnformeerd.

De bovengenoemde motie roept op tot het samenbrengen van relevante informatie over ontwikkelingssamenwerking op één plek. Hierover bent u nader geïnformeerd met de brief «Verschuiving naar de focusregio’s en OS-gegevens op internet» (Kamerstukken 35 000 XVII en 34 952, nr. 68)), gevolgd door de brief «OS-Resultatenrapportage en ontwikkeling van een OS-portal» (35 300 XVII, nr. 4) en een technische briefing op 17 oktober jl. Hierin is toegelicht dat de open data zoals momenteel gevisualiseerd op OpenAid.nl, geïntegreerd c.q. gekoppeld zullen worden met het te ontwikkelen OS-portaal dat informatie over beleid, uitgaven en resultaten zal bevatten en op die manier aanvullend betekenis zal geven aan het BHOS-jaarverslag.

91.

Kunt u zich herinneren dat u schreef dat het niet mogelijk is «om de integratie met Openaid.nl sneller te realiseren, om redenen van capaciteit en vereiste systeemwijzigingen» (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 4)? Kunt u aangeven welke capaciteit u precies tekortkomt, uitgedrukt in geld of in FTE’s?

Antwoord:

Het is op dit moment niet mogelijk om precies aan te geven hoeveel geld of FTE’s nodig zijn om de integratie sneller te realiseren. De genoemde integratie is onderdeel van een groter proces dat deels met externe partijen wordt doorlopen. Het gaat dan om samenwerken met partnerorganisaties over standaarddefinities en indicatoren voor rapportage in IATI. Tegelijk worden nieuwe werkwijzen geïntroduceerd binnen de organisatie en is het nodig stapsgewijs databronnen aan elkaar te koppelen. Deze stappen zijn toegelicht tijdens de technische briefing van 17 oktober jl. Binnen dit veranderprogramma wordt gaandeweg duidelijker wanneer en op welke wijze systemen, data warehouses en het uiteindelijke OS-portal met visualisaties van data het best gekoppeld kunnen worden en wat daarvoor exact nodig is.

92.

Hoe verhoudt de stelling dat het belangrijk is dat de EU haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt beter inzet om een gelijk speelveld en bescherming van intellectueel eigendom af te dwingen zich met de stelling dat vrouwenrechten een rode draad in het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vormen, wanneer een betere en langere bescherming door patenten kan leiden tot dure geneesmiddelen en het tegengaan van goedkopere generieke medicijnen waar arme mensen – het merendeel vrouw – harder door worden getroffen?

Antwoord:

De internationale afspraken over de bescherming van handelsgerelateerde aspecten van intellectueel eigendom zijn gemaakt in WTO-verband, in het zogenaamde TRIPS-akkoord.

De EU zet zich wereldwijd in voor een betere bescherming van intellectueel eigendom. Deze inzet richt zich met name op China, waar zorgen zijn op dit gebied, bijvoorbeeld over de diefstal van bedrijfsgeheimen, gedwongen technologie-overdrachten en namaakproducten.

Het TRIPS-akkoord biedt allerlei flexibiliteiten voor ontwikkelingslanden onder meer met betrekking tot het veiligstellen van de toegang tot generieke medicijnen. Het kabinet steunt ontwikkelingslanden als zij gebruik willen maken van het benutten van deze flexibiliteiten indien zij dit opportuun achten.

93.

Hoe koppelt u de Digitale Agenda aan economische emancipatie van vrouwen en gendergelijkheid?

Antwoord:

Nederland zet zich internationaal in voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes als dwarsdoorsnijdend thema in alle onderdelen van het BHOS-beleid, dus ook in de Digitale Agenda. Dit betekent dat bij de ontwikkeling en uitvoering van interventies met een belangrijke digitaliserings-component, vrouwen en meisjes steeds een specifieke doelgroep zullen zijn. Het beoogde resultaat is dat juist deze doelgroep sterker verbonden zal zijn, onder andere via mobiel internet, en vaardiger en veiliger kan opereren in een snel digitaliserende wereld.

In het kader van de Digitale Agenda voor BHOS zet Nederland specifiek in op vaardigheden die nodig zijn voor de banen van de toekomst, met name voor vrouwen en meisjes. De programma’s Nexus Onderwijs en Werk voor jongeren en het Challenge Fund for Youth Employment dragen hieraan bij, alsook de Nederlandse bijdragen aan het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait.

Daarnaast steunt Nederland eTrade for Women, een initiatief van vrouwelijke rolmodellen in e-commerce uit zeven verschillende landen die de volgende generatie vrouwelijk ondernemers inspireren. Ze helpen duizenden potentiële en aankomende tech-onderneemsters in ontwikkelingslanden capaciteit op te bouwen en het glazen plafond te doorbreken. Ze beïnvloeden beleidsontwikkeling ter ondersteuning van vrouwelijk digi-ondernemerschap. Hiermee worden vrouwen in staat gesteld deel te nemen aan en te profiteren van de digitale economie.

94.

Is het verbeteren van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes niet een doel op zich in plaats van een uitvloeisel van het besef dat duurzame ontwikkeling, vrede, stabiliteit en mensenrechten gebaat zijn bij gelijke kansen en rechten voor mannen en vrouwen?

Antwoord:

Het verbeteren van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisje is inderdaad een doel op zich en een belangrijk dwarsdoorsnijdend doel in het Nederlandse buitenlandbeleid en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Tegelijkertijd is het bereiken daarvan ook een voorwaarde voor en een bijdrage aan het realiseren van duurzame ontwikkeling, vrede, stabiliteit en mensenrechten. Dit blijkt ook uit SDG5 dat in de SDG agenda zowel een op zichzelf staand doel is als een voorwaarde voor het bereiken van de gehele SDG-agenda.

95.

In hoeverre wordt het belang van Duurzaam Ontwikkelingsdoel (SDG) 5 als dwarsdoorsnijdend doel in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ook besproken met andere ministeries?

Antwoord:

Ministerie OCW is dossierhouder voor implementatie van SDG5 in Nederland en is nationaal leidend op vrouwenrechten en gendergelijkheid. Wanneer het buitenlands beleid betreft, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het voortouw in afstemming met OCW (zie ook vraag 64).

96.

Hoeveel wordt geïnvesteerd in het opvoeren van humanitaire en diplomatieke inspanningen en de capaciteit en kennis van uitvoeringsorganisaties en om welke uitvoeringsorganisaties gaat het?

Antwoord:

Nederland investeert in de versterking van de responscapaciteit van lokale humanitaire organisaties. Daarvoor is vanaf 2019 een bedrag van EUR 5 mln per jaar gereserveerd. Uitvoeringspartner is het Nederlandse Rode Kruis, die de Nationale Verenigingen van de Rode Kruis beweging in Mali, Zambia, de Centraal Afrikaanse Republiek, Libanon en Palestijnse Gebieden ondersteunt. Een tweede uitvoeringspartner wordt momenteel overwogen. Via de Dutch Relief Alliance wordt eveneens geïnvesteerd in de versterking van de capaciteit van hun lokale partners daar waar de noodhulp wordt geleverd.

Daarnaast ondersteunt Nederland diverse initiatieven zoals de Humanitarian Negotiation Facility van Instituut Clingendael dat hulpverleners traint in het voeren van succesvolle onderhandelingen over humanitaire toegang en helpt bij het waarborgen van de veiligheid van hulpverleners. In 2020 steunt Nederland dit initiatief met EUR 680.000.

97.

Wanneer is de internationale tak van Invest-NL actief?

Antwoord:

De inzet van het kabinet is dat de nieuwe staatsdeelneming vanaf eind 2020 actief zal zijn.

98.

Wanneer kan de Kamer een wetsontwerp (of contouren ervan) inzake de internationale tak van Invest-NL verwachten?

Antwoord:

Momenteel wordt gewerkt aan de machtigingswet tot oprichting van de nieuwe staatsdeelneming. Deze zal naar verwachting begin volgend jaar worden ingediend bij de Tweede Kamer.

99.

Welke voorwaarden zijn geformuleerd voor financiering via de internationale tak van Invest-NL? Hoe wordt coherentie met de ontwikkelingsdoelen gegarandeerd?

Antwoord:

De internationale tak van Invest-NL wordt een staatsdeelneming die een bijdrage levert aan de Nederlandse economie middels het ondersteunen van internationale economische activiteiten. Randvoorwaarden hierbij zijn de uitgangspunten van het Nederlands beleid op het terrein van de SDG’s en van IMVO, inclusief de OESO-richtlijnen.

100.

Op welke manier investeert u in de capaciteit en kennis op het gebied van psychosociale steun en geestelijke gezondheidszorg bij uitvoeringsorganisaties?

Antwoord:

Allereerst zet Nederland internationaal in op integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in het volledige traject van planning, programmering en uitvoering van noodhulp, ook op personeelsgebied. Zo pleit Nederland ervoor dat uitvoeringsorganisaties al bij de (bij)scholing van personeel en vrijwilligers ook aandacht besteden aan psychosociale aspecten in hun werk. Door personeel basiskennis hierover mee te geven kunnen uitvoeringsorganisaties het eigen reactievermogen op dit gebied vergroten. In december 2019 vindt de vierjaarlijkse Internationale Rode Kruis en Rode Halve Maan Conferentie plaats. Tijdens deze conferentie wordt middels een resolutie aandacht gevraagd voor geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij noodhulp. Nederland zet erop in dat de resolutie oproept tot bijscholing op het gebied van psychosociale noden en basishulpverlening voor alle 14 miljoen Rode Kruis en Rode Halve Maan vrijwilligers.

Daarnaast investeert Nederland in een mechanisme waardoor uitvoeringsorganisaties bij crises snel ondersteuning kunnen inroepen van experts op het gebied van geestelijke gezondheid en psychosociale zorg. Deze experts kunnen bijdragen aan identificatie van noden en ontwikkeling van programma-elementen op psychosociaal gebied binnen de crisisrespons.

Ook steunt Nederland de ontwikkeling en implementatie van een «Minimum Services Package (MSP) for Mental Health and Psychosocial Support in Humanitarian Settings». Met behulp van dit pakket kunnen effectief bewezen werkwijzen en kennis op het gebied van geestelijke gezondheid en psychosociale behoeftes direct na een ramp of tijdens een conflict worden ingezet. Dit zorgt voor een effectieve en kwalitatief goede respons op dit vlak.

101.

Ondersteunt u ook programma’s gericht op psychosociale steun en geestelijke gezondheidszorg buiten de context van noodhulp?

Antwoord:

Nederland zet zich specifiek in voor geestelijke gezondheid en psychosociale steun in crisisgebieden.

Sommige Nederlandse ambassades hebben in hun programma’s met andere middelen dan noodhulpfondsen elementen opgenomen die gericht zijn op het verlenen van psychosociale steun. Bijvoorbeeld in Rwanda waar de ambassade een programma voor sociotherapie steunt dat helpt de genocide te verwerken. Daarnaast worden uit het Stabiliteitsfonds activiteiten gefinancierd op het gebied van human security en preventie van gewelddadig extremisme, waarbij psychosociale steun een van de componenten is. In Noordoost Nigeria bijvoorbeeld wordt psychosociale steun verleend om de weerbaarheid te versterken van slachtoffers en kwetsbare groepen tegen extremistische groeperingen als Boko Haram. In Irak financiert het Fonds activiteiten die psychosociale steun verlenen aan met name Yezidi vrouwen en meisjes die kampen met trauma’s van seksueel-gerelateerd geweld. Verder wordt op bescheiden schaal aandacht besteed aan psychosociale steun binnen programma’s die gericht zijn op onderwijs, seksuele en reproductieve gezondheid en op het voorkomen van gender based violence en het aanpakken van de gevolgen daarvan. Ook pleit Nederland als donor bij organisaties die bijdragen aan versterking van gezondheidssystemen, zoals het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM), voor aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociale zorg, als onmisbare onderdelen van gezondheidszorg en sociaal beleid.

102.

Hoeveel bedrijven hebben subsidie op grond van respectievelijk het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) en Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) toegekend gekregen (art. 1.1 – duurzaam handels- en investeringssysteem)? Welk percentage van het totaal aantal Nederlandse bedrijven met een internationale waardeketen betreft dit? In hoeveel gevallen betrof dit een toekenning van subsidie voor activiteiten binnen de context van een Convenant?

Antwoord:

Het overgrote deel van het Nederlands bedrijfsleven handelt over de grens of betrekt goederen (met onderdelen) vanuit het buitenland; al deze bedrijven hebben een internationale waardeketen.

Uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) hebben tot nu toe 27 bedrijven met een vestiging in Nederland subsidie ontvangen. Meer toekenningen worden later dit jaar verwacht. Onder het FBK loopt één project vanuit een convenant, gericht op de inkoop van kinderarbeidsvrije natuursteen. Daarnaast ziet het kabinet dat veel bedrijven die gebruik maken van het FBK wel partij zijn bij een convenant (goud-, verantwoorde metaalketens-, voedingsmiddelen-, en kleding- en textielconvenant).

Het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) kent twee pijlers. Pijler 1 helpt samenwerkingsverbanden van (Nederlandse) ondernemingen en maatschappelijke organisaties, met het opzetten van multistakeholder-projecten om IMVO-risico’s of -misstanden in internationale waardeketen(s) aan te pakken. Pijler 2 biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van IMVO-convenanten. De eerste toekenningen voor het FVO onder pijler 1 worden vanaf halverwege november 2019 verwacht. Aangezien dit proces nog in gang is, is het niet mogelijk om op dit moment uitspraken te doen over toekenningen aan bedrijven, noch het aantal projecten gerelateerd aan een convenant. Onder pijler 2 zijn tot nu toe acht aanvragen toegekend. Dit betreft subsidie voor deelname van maatschappelijke organisaties aan convenanten.

103.

In hoeveel gevallen is subsidie op grond van FVO (art. 1.1) toegekend aan ngo’s op grond van pijler 1 binnen de context van een convenant? In hoeveel gevallen is een aanvraag niet toegekend en waarom niet?

Antwoord:

Voor het FVO kan op dit moment hierover geen uitspraak worden gedaan, omdat momenteel het beoordelingsproces nog gaande is en RVO pas vanaf halverwege november 2019 de eerste beschikkingen zal versturen. De behandeling van de aanvragen is op volgorde van binnenkomst en zal doorlopen in de komende maanden.

104.

Wat waren de totale uitgaven aan de ngo’s ter ondersteuning van hun werkzaamheden binnen de Convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in 2019 ten opzichte van 2018 (art. 1.1 – duurzaam handels- en investeringssysteem)? Is er sprake van een vermindering van uitgaven en een lagere subsidietoekenning per ngo sinds de financiering van deze activiteiten per 1 januari 2019 onder het FVO valt?

Antwoord:

Er is in totaal geen vermindering van de uitgaven. Met het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) is de financiering voor Ngo’s en vakbonden ter ondersteuning van hun werkzaamheden voor alle convenanten hetzelfde. Voor Ngo’s die voor de oprichting van het FVO op een andere wijze subsidie ontvingen kan het in sommige gevallen betekenen dat zij nu minder financiering kunnen aanvragen.

Ten behoeve van de onderhandelingsfase van de convenanten kregen maatschappelijke organisaties in 2018 vanuit artikel 1.1 EUR 600.977. Deze middelen zijn deels voor 2018 en deels voor 2019 bestemd.

Voor de uitvoeringsfase is er voor de maatschappelijke organisaties in 2018 onder artikel 1.1 totaal EUR 1.219.852 uitgegeven. In 2019 is voor de maatschappelijke organisaties voor directe financiering bij twee convenanten (duurzame kleding en textiel en bancaire sector) en voor pijler 2 van het FVO in totaal 1.876.838 beschikbaar. Bovenop de directe financiering van maatschappelijke organisaties bij de convenanten is er voor projecten co-financiering beschikbaar vanuit pijler 1 van het FVO, met een maximale bijdrage van de overheid van EUR 475.000. Hieruit kunnen maatschappelijke organisaties – samen met ondernemingen – financiering aanvragen. De totale uitgaven voor 2019 zijn na afsluiting van dit jaar bekend.

105.

Kunt u de monitoring en evaluatie mechanismen voor het nieuwe FVO voor de aanpak van IMVO-risico’s toelichten? Zo ja, wat zijn hiervoor de doelstellingen? Kunt u ook aangeven of dit fonds volledig – of een gedeelte ervan – wordt toegerekend aan ODA, en zo ja, hoeveel?

Antwoord:

Naast monitoring op basis van de relevante indicatoren organiseert RVO leersessies voor projectpartners, en zijn een midterm- en eindevaluatie gepland. Doelstellingen hiervan zijn het verbeteren van kennis van bedrijven en projectpartners over het aanpakken van IMVO-risico’s, het ondersteunen van bedrijven bij de identificatie, preventie en het aanpakken van IMVO-risico’s en -schendingen, en het evalueren van de impact van de interventies op IMVO-thema’s in de doellanden.

Alle (toekomstige) FVO projecten dienen voortgang te rapporteren op basis van indicatoren in relatie tot de specifieke IMVO-problemen en -risico’s in hun keten. Omdat de thematiek alle IMVO-risico’s omvat, zijn er geen uniforme indicatoren waarop alle projecten rapporteren. Naast projectspecifieke indicatoren, worden indien relevant indicatoren vanuit het OS resultatenkader gebruikt. Het FVO (zowel pijler 1 als 2) wordt volledig (100%) gefinancierd uit ODA-middelen.

106.

Hoe worden gender en vrouwenrechten meegenomen in uw doel om in 2020 meer bedrijven te ondersteunen met het nieuwe Fonds Verantwoord Ondernemen voor de aanpak van IMVO-risico’s?

Antwoord:

Samenwerkingsverbanden kunnen co-financiering onder pijler 1 aanvragen op basis van geïdentificeerde IMVO-risico’s in de waardeketen. Hieronder vallen risico’s op het gebied van vrouwenrechten en gender. In de toelichting van de FVO-regelingstekst wordt expliciet de link gemaakt met SDG 5 (gender equality).

107.

Wat wordt bedoeld met «stappen zetten»? Waarom wordt er niet een concreet voorstel beloofd?

Antwoord:

Met «in 2020 [zullen], in lijn met het regeerakkoord, stappen worden gezet om te komen tot een mix van maatregelen en instrumenten om IMVO verder te bevorderen» wordt verwezen naar het project «IMVO-maatregelen in perspectief» (werktitel). Dit project geeft invulling aan het regeerakkoord Rutte III, waarin is afgesproken dat «de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen op het gebied van IMVO genomen kunnen worden». Het project heeft tot doel effectiviteit van het huidige beleid te evalueren, aan de hand daarvan te bepalen of vernieuwing/aanvulling van IMVO-beleid nodig is, en in kaart te brengen welke (dwingende) maatregelen eventueel mogelijk zouden zijn wanneer vernieuwing/aanvulling nodig is. Daarbij wordt gekeken wat de voor- en nadelen van deze maatregelen zouden zijn, hoe dwingende en vrijwillige maatregelen zich tot elkaar verhouden en in hoeverre verwacht wordt dat deze maatregelen zullen bijdragen aan effectiever IMVO-beleid. Najaar 2020 verwacht ik op hoofdlijnen aan te kunnen geven welke maatregelen het kabinet voor ogen heeft in de «mix van maatregelen» die gezamenlijk het IMVO-beleid vormen en of aanvullende bindende maatregelen daar onderdeel van uitmaken. Op basis van deze hoofdlijnen kunnen te zijner tijd concrete voorstellen worden uitgewerkt.

108.

Wat is het verwachtte tijdspad van de herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten & Bedrijfsleven?

Antwoord:

De herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten & Bedrijfsleven start met een onafhankelijke analyse van de aspecten waarop eventueel aanvullend beleid nodig is. Het kabinet verwacht dat deze analyse na de zomer van 2020 is afgerond. Op dat moment kan een specifiekere planning voor de gehele herziening gemaakt worden.

109.

Hoeveel wordt geïnvesteerd in het aansporen van bedrijven om een bijdrage te leveren aan het realiseren van de SDGs?

Antwoord:

Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een basisvoorwaarde voor bedrijven om bij te dragen aan de SDGs. IMVO is daarom een basisvoorwaarde in het hele bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van de RVO. Meer specifiek heeft het kabinet onder art 1.1 van de begroting hiertoe diverse instrumenten ter beschikking gesteld om bedrijven te helpen bij het aanpakken van risico’s in hun keten.

Onder «Duurzame productie en handel» (art 1.3) worden subsidies verstrekt aan organisaties als IDH en Solidaridad die met bedrijven in productielanden werken aan duurzamere productie van onder andere palmolie, textiel, cacao, koffie en goud.

110.

Wanneer wordt de evaluatie van het convenantenbeleid afgerond?

Antwoord:

Het evaluatieonderzoek van de IMVO-convenanten gaat de tweede helft november 2019 van start. Op verzoek van uw Kamer is gekeken hoe de opleverdatum zo ver mogelijk vervroegd kan worden; alles is er nu op gericht om het eindrapport voor het zomerreces 2020 op te leveren.

111.

Hoeveel wordt er geïnvesteerd in onderwijs?

Antwoord:

De komende jaren wordt structureel EUR 69,6 mln besteed aan Onderwijs. In 2020 is dit bedrag eenmalig hoger voor de bijdrage aan de International Finance Facility for Education (IFFEd).

Jaar

2020

2021

2022

2023

2024

budget in EUR x 1.000

109.925

69.550

69.550

69.550

69.550

112.

Kunt u zich uw toezegging, gedaan in een algemeen overleg d.d. 20 februari 2019 richting de VVD, herinneren dat uw ambtenaren het gesprek aan zouden gaan met de Stichting Centraal Beheer Fondsenwerving (CBF) over capaciteit om organisaties te toetsen op beleid om mistanden te voorkomen (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 63)? Wat is hiervan terechtgekomen en wat is er uit dit overleg gekomen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?

Antwoord:

De toezegging is uitgevoerd. Het gesprek met CBF heeft plaatsgevonden in juni jl. Tijdens dit gesprek heeft CBF informatie verstrekt over de voorbereidende maatregelen die zijn genomen om de integriteitstoets aan de Erkenningsregeling toe te voegen, alsmede over de kosten die daarmee gemoeid zijn. Er is in het gesprek waardering uitgesproken dat CBF deze maatregelen neemt, hetgeen in lijn is met mijn standpunt, dat de sector in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de waarborgen van en het toezien op integriteit.

Inmiddels heeft CBF een subsidieaanvraag ingediend ten behoeve van de integratie van de nieuwe normen in het toetsingsproces bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag in behandeling heeft.

Ik waardeer de inzet van het CBF en ben verheugd dat het gesprek thans wordt gevoerd met JenV, het ministerie dat voor het CBF (en aanverwante organisaties) eerstverantwoordelijk is.

113.

Bent u bereid tot het nemen van aanvullende bindende maatregelen en het steunen van een juridisch bindend VN-verdrag voor bedrijfsleven en mensenrechten in de stappen die gezet worden richting een mix van maatregelen en instrumenten om IMVO verder te bevorderen? Zo ja, aan welke aanvullende bindende maatregelen denkt u?

Antwoord:

In het regeerakkoord Rutte III is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen op het gebied van IMVO genomen kunnen worden. Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» (werktitel) geeft invulling aan deze afspraak. Het project heeft tot doel effectiviteit van het huidige beleid te evalueren, aan de hand daarvan te bepalen of vernieuwing/aanvulling van IMVO-beleid nodig is en in kaart te brengen welke (dwingende) maatregelen eventueel mogelijk zouden zijn wanneer vernieuwing/aanvulling nodig is. Daarbij wordt gekeken wat de voor- en nadelen van deze maatregelen zouden zijn, hoe dwingende en vrijwillige maatregelen zich tot elkaar verhouden en in hoeverre verwacht wordt dat deze maatregelen zullen bijdragen aan effectiever IMVO-beleid.

Najaar 2020 verwacht ik op hoofdlijnen aan te kunnen geven welke maatregelen het kabinet voor ogen heeft in de «mix van maatregelen» die gezamenlijk het IMVO-beleid vormen en of aanvullende bindende maatregelen daar onderdeel van uitmaken.

Het kabinet onderschrijft de noodzaak om mensenrechtenschendingen door of met betrokkenheid van bedrijven tegen te gaan en om goede toegang tot herstel te bieden voor slachtoffers wanneer zich schendingen voordoen. Het kabinet staat daarom open voor gesprekken over een juridisch bindend instrument. Het benadrukt hierbij dat een dergelijk instrument geschikt moet zijn voor het na te streven doel, effectief moet kunnen worden geïmplementeerd en gehandhaafd, en voldoende draagvlak moet hebben.

Een mogelijk juridisch bindend instrument moet toegevoegde waarde hebben om de bescherming van en de eerbiediging van de mensenrechten te verbeteren en een gelijk speelveld voor bedrijven wereldwijd te waarborgen. Het is daarvoor essentieel dat elk voorstel voldoende draagvlak onder VN-lidstaten heeft.

Nederland blijft zich in EU-verband actief en constructief opstellen in het proces.

114.

Hoeveel zit er in het SDG5-fonds?

Antwoord

In het SDG5-fonds zit Eur 510 mln van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025 (een periode van 5 jaar).

115.

Welke partners worden betrokken bij uw inspanningen om de productiviteit van boeren in Egypte, Ethiopië en Jordanië te verhogen?

Antwoord:

Om de productiviteit van de boeren in Egypte, Ethiopië en Jordanië te verhogen wordt er samengewerkt met (lokale) overheden, lokale en internationale uitvoeringspartners en Nederlandse kennisinstellingen. In Ethiopië zijn dit onder andere het Ethiopische Ministerie van landbouw, SNV en Universiteit Wageningen. Daarnaast worden er programma’s uitgevoerd met de Wereldbank en WFP. In Jordanië is universiteit Wageningen ook een partner, naast lokale uitvoeringspartners, zoals ECO-consult en het Nederlandse Advance consult. In Egypte is het voornemen om in samenwerking met WFP een nieuw programma te starten.

116.

Hoe gaat de bijdrage aan verjonging van het draagvlak voor de SDG5-agenda, onder meer door jongeren te betrekken bij (de totstandkoming van) beleid en events, vorm krijgen?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft sinds dit jaar een Jongeren Ambassadeur seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en een Ambassadeur voor jeugd, onderwijs en werk. Inzet van beiden is op verjonging van het draagvlak voor de SDG5-agenda in zowel beleid als uitvoering. Ook pleit Nederland in internationaal verband en in contact met (I)NGO’s en vrouwenfondsen voor het structureel betrekken van jongeren bij de SDG5 agenda en Beijing+25.

117.

Hoe gaat u invulling geven aan de versteviging van de diplomatieke inzet voor seksuele en reproductieve rechten en vrouwenrechten met het oog op de recent gevoelde internationale backlash op het vlak van abortus en reproductieve rechten?

Antwoord:

Tijdens de High Level Sessie over Universal Health Coverage bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York op 23 september heb ik mij uitgesproken voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten mede namens 58 landen.

Van 12-14 november vond in Nairobi een top plaats om te markeren dat International Conference on Population and Development (ICPD) 25 jaar geleden een ambiteuze verklaring aannam. Tijdens deze top heb ik mij concreet en duidelijk uitgesproken over deze onderwerpen in mijn toespraak namens Nederland, alsook in de presentatie van committeringen namens Nederland, mede namens de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Nederland sloot zich aan bij het door Zuid Afrika uitgesproken statement van like minded landen voor behoud van SRGR en integrale uitvoering van ICPD.

Het 25-jarig bestaan van het Beijing Programme of Action in 2020 is een andere gelegenheid om het belang van deze onderwerpen, ook voor het behalen van de 2030 Agenda, voor het voetlicht te brengen.

Daarnaast zijn vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onderwerp van dialoog met landen, bilateraal en in EU- en VN-verband. Ik beoog daarbij om de groep landen die deze rechten voorstaan verder uit te breiden. Ook met landen die zich (nog) niet hebben uitgelaten op deze thema’s, of landen met een andere visie, blijft Nederland in gesprek.

Tevens zal ik diplomatie inzetten om te voorkomen dat de mandaten van VN-organisaties op het terrein van gendergelijkheid en vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, worden ondermijnd.

118.

Hoe ondersteunt u grassroots vrouwenorganisaties om hun lokale vredesinitiatieven (track 3) te koppelen aan nationale, politieke, vredesbesprekingen (tracks 1&2)?

Antwoord:

Nederland steunt in een aantal landen vrouwenorganisaties die lokale vredesinitiatieven (track 3) koppelen aan nationale of regionale vredesbesprekingen, bijvoorbeeld in Jemen en Colombia.

In Jemen financiert Nederland sinds april 2018 een programma van Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF) en Peace Track Initiative (PTI). Het doel van het programma is het bij elkaar brengen van vrouwenorganisaties in Jemen om het contact met grassroots vertegenwoordigers te versterken, om een gezamenlijke strategie voor inclusie in het Jemenitische vredesproces te ontwikkelen en deze uit te dragen. Een belangrijke component binnen dit programma is het aan elkaar koppelen van vredesinitiatieven (peace tracks) op verschillende niveaus.

In Colombia wordt een consortium van lokale organisaties ondersteund op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid. Een van de doelen is het betrekken van deze organisaties bij het monitoren van de uitvoering van het vredesakkoord. Het programma draagt bij aan de dialoog tussen het maatschappelijk middenveld en de waarheidscommissie. Dit draagt bij aan gender mainstreaming binnen het werk van de commissie en aandacht voor thema’s als seksueel geweld in conflict.

119.

Wat gaat u doen ter bevordering van de beschikbaarheid van hulpmiddelen- zoals betere weersinformatie, verzekeringen voor kleine voedselproducenten, klimaat slimme technologieën en opschaling van bewezen conserveringspraktijken zoals agroforestry voor vrouwen die vaak te maken hebben met sociale, culturele en/of wettelijke barrières als het gaat om toegang tot deze hulpmiddelen?

Antwoord:

In diverse programma’s wordt gewerkt aan het bevorderen van de beschikbaarheid van hulpmiddelen: bijvoorbeeld betere weersinformatie in het Geodata for Agriculture and Water programma, verzekeringen voor kleine boeren in de Global Index Insurance Facility, klimaat slimme technologieën in het Climate Smart Agriculture East Africa programma en opschaling van conserveringspraktijken in het Drylands programma in de Sahel. In al deze programma’s is gender een dwarsdoorsnijdend thema, wat betekent dat de bereikte boeren minstens voor de helft uit vrouwen bestaat. Bijvoorbeeld door het inhuren van vrouwelijk personeel in de projecten, samen te werken met vrouwenorganisaties en voorlichting te geven aan mannen over gendergelijkheid zorgen we er actief voor dat vrouwen worden bereikt en in de gelegenheid zijn de geboden instrumenten te gebruiken.

120.

Wat houdt het investeren in «betere weersinformatie» precies in? Kunt u een overzicht geven van alle (ook lopende) subsidies en projecten, uitgesplitst naar landen, die in dit kader zijn verstrekt of nog zullen worden verstrekt om tot «betere weersinformatie» te komen?

Antwoord:

Nederland richt zich met het programma Geodata for Agriculture and Water (G4AW) op versterking van de meest kwetsbare groepen, zoals kleine boeren, door beschikbaarstelling van verbeterde weersinformatie. Deze betere weersinformatie bestaat voornamelijk uit locatie-specifieke weerberichten die via mobiele telefoons boeren in de meest afgelegen gebieden bereiken, bijvoorbeeld via SMS of gesproken berichten in de lokale taal. Ook heeft Nederland bijgedragen aan Climate Risk and Early Warning Systems (CREWS), dat zich richt op versterking van nationale weerdiensten in de minst ontwikkelde landen, Afrika en Small Island Developing States (SIDS).

G4AW is actief met 25 projecten in 15 landen in Sub-Sahara Afrika en Zuidoost Azië. CREWS heeft op dit moment in 12 landen en regio’s projecten gefinancierd. Bij elkaar gaat het om de volgende landen: Afghanistan, Angola, Bangladesh, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, DRC, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mali, Myanmar, Niger, Oeganda, Papoea Nieuw-Guinea, Tanzania, Togo, Tsjaad, Vietnam, Zuid-Afrika en een regionaal programma in het Caribisch gebied en in de Pacific.

121.

Hoe ziet het «bezien» hoe nieuwe programma’s op het gebied van onderwijs «kunnen bijdragen aan preventie van gewelddadig extremisme» er precies uit? Wordt er ook inhoudelijk naar het onderwijs en het onderwijsmateriaal gekeken? Zo ja, hoe? Hoe vaak is er lesmateriaal dat aanzet tot haat, discriminatie of onverdraagzaamheid geconstateerd?

Antwoord:

Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s kunnen direct of indirect bijdragen aan preventie van gewelddadig extremisme, door het aanpakken van structurele factoren die bijdragen aan extremistische ideologieën, radicalisering en geweld. Om de relevantie van programma’s – waaronder die op onderwijsgebied – voor de preventie van gewelddadig extremisme te bepalen en te bevorderen, worden beleidsmedewerkers en relevante partnerorganisaties hierop getraind door een gespecialiseerde NGO.

De nieuwe onderwijsprogramma’s in het kader van Education cannot Wait (ECW) en het Global Partnership for Education (GPE) ondersteunen de nationale overheid bij het leveren van onderwijs aan kinderen in conflictsituaties, onder meer door het creëren van een veilige leeromgeving, het trainen van leraren en het verlenen van psychosociale hulp aan getraumatiseerde kinderen. Bij deze programma’s worden de curricula en het lesmateriaal van de nationale overheid gebruikt. De voortgang wordt bewaakt door ECW en GPE zelf en de uitvoerende (lokale) NGO’s. Voorts zijn enkele kleinere onderwijsactiviteiten uitgevoerd in de MENA-regio in het kader van vredesopbouw, conflictoplossing en psychosociale hulp, mede met het oog op preventie van gewelddadig extremisme. Al deze programma’s zijn gericht op inclusiviteit. Er zijn geen meldingen ontvangen van lesmateriaal dat aanzet tot haat, discriminatie of onverdraagzaamheid.

122.

Kunt u een overzicht geven van (lopende) projecten en activiteiten op het gebied van de bestrijding van mensensmokkel en -handel binnen de Nederlandse activiteiten op het gebied van migratie en ontwikkeling, inclusief de bijbehorende kosten?

Antwoord:

De regering streeft naar toegankelijke informatieverstrekking over de Nederlandse inspanningen op internationale ontwikkelingssamenwerking en publiceert de programma’s en de resultaten daarvan op een toegankelijke website: https://www.osresultaten.nl/thema/opvang-in-de-regio-en-migratie#migration_management https://www.osresultaten.nl/thema/opvang-in-de-regio-en-migratie#migration_management

In 2019 is vanuit het budget voor migratie en ontwikkeling EUR 2,7 mln. besteed aan projecten die zich specifiek richten op het bestrijden van mensensmokkel en -handel. Dit zijn meerjarige programma’s, die ook in 2020 zullen voortduren. Daarnaast richten ook de bewustwordingscampagnes die Nederland financiert m.b.t. irreguliere migratie zich mede op preventie van mensensmokkel en mensenhandel. De inspanningen op dit terrein passen binnen de Rijksbrede aanpak tegen mensenhandel, vervat in het beleidsplan «Samen tegen Mensenhandel», dat uw Kamer op 13 november 2018 is toegegaan. Over de voortgang van de nationale actieplan ging uw Kamer op 13 november j.l. een voortgangsbrief toe.

123.

Kunt u een overzicht geven van (lopende) projecten en activiteiten op het gebied van de voorlichting over de risico’s van irreguliere migratie binnen de Nederlandse activiteiten op het gebied van migratie en ontwikkeling, inclusief de bijbehorende kosten?

Antwoord:

De regering streeft naar toegankelijke informatieverstrekking over de Nederlandse inspanningen op internationale ontwikkelingssamenwerking en publiceert de programma’s en de resultaten daarvan op een vrij toegankelijke website: https://www.osresultaten.nl/thema/opvang-in-de-regio-en-migratie#migration_management. In 2019 wordt EUR 8,9 mln. besteed aan voorlichting over de risico’s van irreguliere migratie. Veelal betreft dit meerjarige programma’s, die ook in 2020 zullen voortduren.

124.

Kunt u een overzicht geven van (lopende) projecten en activiteiten op het gebied van de bevordering van terugkeer en herintegratie binnen de Nederlandse activiteiten op het gebied van migratie en ontwikkeling, inclusief de bijbehorende kosten?

Antwoord:

Het REAN programma (Return and Emigration Assistance from the Netherlands), uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) wordt deels door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en deels door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking betaald. Door een recente aanscherping van de OESO-DAC regels kunnen de kosten voor deze terugkeer niet meer uit ODA-geld betaald worden maar wel de eventuele re-integratie. Daarnaast financiert Nederland de (vrijwillige) terugkeer en, indien men daartoe in aanmerking komt, de re-integratie, van in landen van transit gestrande migranten naar hun landen van herkomst. Dit zijn vooral de Noord-Afrikaanse landen aan de Middellandse Zee. Via de reguliere bijdragen aan de EU financiert Nederland deels de projecten van het EU Africa Emergency Trust Fund op dit terrein, maar daarnaast financiert Nederland een soortgelijk programma van het IOM in deze landen dat er eveneens op is gericht gestrande migranten terug te brengen naar de landen van herkomst.

Er wordt in 2.019 EUR 11,4 mln. direct besteed aan het bevorderen van (vrijwillige) terugkeer, inclusief ondersteuning van herintegratie. Voor 2020 is tot op heden EUR 5,4 mln. voor deze doeleinden gecommitteerd.

Deze programma’s zijn eveneens terug te vinden op https://www.osresultaten.nl/thema/opvang-in-de-regio-en-migratie#migration_management

125.

Hoe houdt u er in uw aanpak als covoorzitter van de internationale Task Force on Justice onder SDG16 en bij uw internationale inzet voor verbetering van toegang tot het recht rekening mee dat niet alle rechtssystemen veilig, betaalbaar en toegankelijk zijn voor vrouwen?

Antwoord:

Onder de internationale Task Force on Justice heeft een werkgroep onder leiding van de International Development Law Organisation (IDLO), UN Women en de Wereldbank onderzoek gedaan naar de juridische problemen en toegankelijkheid van rechtssystemen voor vrouwen. Het rapport met aanbevelingen zijn in maart 2019 door de Commission on the Status of Women besproken, (zie website:CSW63 Justice Women) en zijn verwerkt in het rapport van de Task Force.

Uitbreiding van toegang tot recht voor vrouwen is een prioriteit van de regering. De genoemde aanbevelingen worden gebruikt voor het verder invullen van het Nederlandse beleid hierop. Het streven is dat met Nederlandse hulp in 2020 200.000 mensen toegang tot recht verkrijgen, waarvan 50% vrouwen. Een aantal van de bilaterale programma’s richt zich specifiek op het verbeteren van toegang tot recht voor vrouwen. Ook zal extra steun aan UN-Women hier specifiek aan bijdragen.

126.

Welke twee projecten zal het kabinet in 2020 ondersteunen die organisaties en lokale instanties helpen bij het bouwen van capaciteit en in het leveren van adequate humanitaire hulp?

Antwoord:

Nederland investeert in de versterking van de responscapaciteit van lokale humanitaire organisaties. Daarvoor is vanaf 2019 een indicatief bedrag van ongeveer EUR 5 mln per jaar gereserveerd. Uitvoeringspartner is het Nederlandse Rode Kruis, die de Nationale Verenigingen van de Rode Kruis beweging in Mali, Zambia, de Centraal Afrikaanse Republiek, Libanon en Palestijnse Gebieden ondersteunt. Een tweede uitvoeringspartner wordt momenteel overwogen.

Via de Dutch Relief Alliance wordt eveneens geïnvesteerd in de versterking van de capaciteit van lokale organisaties en structuren. Om lokale partners te ondersteunen in hun werk, verzorgt DRA trainingen over kwaliteit van humanitaire hulp, adequate organisatiestructuren en sterke financiële en verantwoordingsprocedures.

DRA streeft ernaar om gemiddeld 25% van het beschikbare budget via lokale partners in te zetten. Ook in de vormgeving van de respons betrekt DRA deze partners.

127.

Wat is het aandeel van Nederland in het budget van Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)?

Antwoord:

De verdeling van de bijdragen van lidstaten aan het 11e EOF (2014–2022) is gebaseerd op een verdeelsleutel, voor NL is deze vastgesteld op 4,77%.

128.

Wat is het aandeel van Nederland in het budget van het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI)?

Antwoord:

Het DCI valt onder de EU-begroting. De bijdrage van Nederland aan de EU-begroting wordt bepaald op basis van de BNI-verdeelsleutel. Deze bedraagt ongeveer 5%.

129.

Klopt het dat in de publieke klimaatfinanciering gerapporteerd over 2018 een bijdrage zit aan van EUR 12,4 miljoen die is uitgegeven via Hambros Trust Company? Zo ja, in de context van welk programma vond deze uitgave plaats?

Antwoord:

Ja. In 2018 ontving Hambros Trust Company een bijdrage van EUR 30,9 miljoen voor de Private Infrastructure Development Group (PIDG). Dit is een multi-donor initiatief dat met publieke middelen privaat kapitaal mobiliseert voor de financiering van infrastructuur in ontwikkelingslanden. Aangezien PIDG beoogt ook infrastructuur te financieren die van belang is voor klimaatadaptatie en klimaatmitigatie en daarmee klimaat als nevendoelstelling heeft, wordt – conform de door Nederland gehanteerde methodologie voor de berekening van klimaatfinanciering – 40 procent van deze uitgave (EUR 12,4 miljoen) meegeteld als klimaatfinanciering.

130.

Kan de op pagina 13 genoemde steunfaciliteit worden gezien als een onderdeel van de uitvoering van de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18)?

Antwoord:

Dat is correct. Zoals vermeld in de jaarlijkse brief over EU ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34 952, nr. 80), is er in lijn met de motie Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 18) binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken sinds januari 2019 een Steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen (EU Support Facility; EU-SF) opgericht.

131.

Hoe worden organisaties die gebruik zouden kunnen maken van Europese gedelegeerde middelen betrokken? Worden zij ook actief benaderd of moet de Steunfaciliteit meer worden gezien als (passief) loket?

Antwoord:

De Steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen (EU-SF) heeft Partos, de branchevereniging voor ontwikkelingssamenwerking, en haar leden, in september 2019 geïnformeerd over Delegated Cooperation, de te volgen procedures, en de rol van de EU-SF.

In het algemeen speelt de EU-SF een ondersteunende rol. Zodra er door bijvoorbeeld ambassades of uitvoeringsorganisaties mogelijke kansen worden geïdentificeerd voor Delegated Cooperation, wordt de EU-SF ingeschakeld. Wanneer de Europese Commissie het Ministerie van Buitenlandse Zaken benadert voor mogelijkheden voor Delegated Cooperation, kan het ministerie, waar mogelijk, uitvoeringsorganisaties actiever en gerichter benaderen. De EU-SF kan nader adviseren over o.a. de vorm en inhoud van een programma, het budget, en financiële verantwoording. BZ is verantwoordelijk voor het formele contact met de Europese Commissie.

De EU-SF beantwoordt tevens op ad hoc basis vragen van uitvoeringsorganisaties t.a.v. andere vormen van samenwerking met de Europese Commissie (zoals directe contracten tussen Europese Commissie en uitvoerder).

132.

Bent u bereid een indicator te ontwikkelen die meet in welke mate beleidsinterventies, al dan niet via de Steunfaciliteit, leiden tot het beter benutten van Europese ontwikkelingsgelden?

Antwoord:

Zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg over de toekomst van EU Ontwikkelingssamenwerking op 7 maart 2019, zal in de brief over EU-Ontwikkelingssamenwerking die de Kamer in mei 2020 ontvangt, worden ingegaan op relevante ontwikkelingen in de pilot op het terrein van delegated cooperation.

133.

Hoe verhoudt het Groene Klimaatfonds (GCF) zich tot het nationale klimaatfonds DFCD?

Antwoord:

Het Groene Klimaatfonds (GCF) is een multilateraal fonds, opgericht als financieel mechanisme onder UNFCCC. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een Nederlands initiatief. De orde van grootte van de fondsen verschilt aanzienlijk. Donoren hebben tot nu toe in totaal meer dan USD 17 mrd toegezegd aan het GCF. De subsidie voor DFCD komt uit de BHOS-begroting beloopt EUR 160 miljoen gedurende de periode 2019–2022. De fondsen staan los van elkaar, maar samenwerking is niet uitgesloten. Zo participeert GCF met USD 100 miljoen in Climate Investor One, een ander Nederlands initiatief.

134.

Hoeveel geld heeft Nederland de afgelopen jaren bijgedragen aan het Groene Klimaatonds (GCF) en hoeveel zal worden bijgedragen in komende jaren?

Antwoord:

Nederland heeft zich gecommitteerd aan een bijdrage van EUR 100 miljoen voor de eerste periode (2015–2019). Van dit bedrag is EUR 58,2 miljoen al overgemaakt. Voor de volgende periode (2020–2023) heeft Nederland EUR 120 miljoen toegezegd.

135.

Wat zijn de cijfers voor wat betreft de groeiende portefeuille van klimaatactiviteiten in ontwikkelingslanden die Nederland financiert, zowel wat betreft de daarvoor beschikbare begrotingsmiddelen als de daarmee gemobiliseerde private middelen?

Antwoord:

Nederland zal in 2020 naar verwachting EUR 570 miljoen publieke klimaatfinanciering realiseren en EUR 550 miljoen private klimaatfinanciering. Voor meer informatie wordt naar bijlage 7 van de HGIS-nota 2020 verwezen.

136.

Welke ontwikkelingslanden zitten in de groeiende portefeuille aan klimaatactiviteiten en wat voor activiteiten worden daar door Nederland precies gefinancierd? Kunt u een overzicht per land geven welke (lopende) klimaatactiviteiten en projecten daar met Nederlands geld worden gerealiseerd?

Antwoord:

Landen-specifieke klimaatrelevante activiteiten worden vanuit verschillende begrotingsartikelen uitgevoerd in de volgende landen: Afghanistan, Bangladesh, Burundi, Ethiopië, Filippijnen, Ghana, Indonesië, Irak, Kenia, Libanon, Mali, Mozambique, Myanmar, Nigeria, Oeganda, Palestijnse Autoriteit, Rwanda, Senegal, Somalië, Soedan, Vietnam, Jemen en Zuid-Soedan. Daarnaast zijn er wereldwijde activiteiten en regionale activiteiten in Afrika en Azië. In totaal gaat het om ca. 340 lopende activiteiten.

137.

Wat is het totale bedrag aan private klimaatinvesteringen dat tot nu toe is gemobiliseerd met publieke middelen?

Antwoord:

Nederland brengt sinds 2015 de gemobiliseerde private klimaatfinanciering in kaart en rapporteert deze bedragen als internationale klimaatfinanciering aan UNFCCC. De gerapporteerde bedragen over de jaren 2015–2018 belopen in totaal EUR 1.185 miljoen. De methodologie voor het meten van de gemobiliseerde private financiering is overigens geleidelijk aan verfijnd, wat betekent dat de bedragen per jaar onderling niet geheel vergelijkbaar zijn.

138.

Hoe worden specifieke vrouwelijke ondernemers gefaciliteerd met het financieel instrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking dat ondersteuning biedt aan onder andere Nederlandse bedrijven om met kennis, expertise en ondernemerschap bij te dragen aan de SDGs? Gaat u gendergelijkheidseisen stellen aan bedrijven die aanspraak willen maken op deze middelen?

Antwoord:

Een deel van het financieel instrumentarium richt zich specifiek op financiering van vrouwelijke ondernemers (Women Entrepreneurs Finance Initiative van Wereldbankgroep en Massif+ van FMO). Gendergelijkheid wordt in alle instrumenten doorgevoerd door op basis van genderanalyse een genderspecifieke aanpak te bepalen om daarmee zowel de kwantitatieve en kwalitatieve genderdoelen te bereiken. Voor een aantal instrumenten zijn vooraf streefwaarden bepaald (bijvoorbeeld DGGF-2). Uitvoerders van het financieel instrumentarium als RVO, FMO en DGGF onderzoeken hoe zij de ondersteuning aan vrouwelijke ondernemers verder kunnen verbeteren.

Het kabinet stelt geen gendergelijkheidseisen aan bedrijven die aanspraak willen maken op het financieel instrumentarium. Gendergelijkheid maakt wel deel uit van het kabinetsbeleid voor mensenrechten en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het kabinet verwacht van internationaal opererende bedrijven die in of vanuit Nederland ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Wanneer Nederlandse bedrijven in aanmerking willen komen voor het financieel instrumentarium worden zij door de uitvoeringspartner geïnformeerd over kansen en risico’s voor IMVO en in hun aanvragen daarop beoordeeld. De OESO Due Diligence Handreiking voor IMVO geeft aan hoe bedrijven gendergelijkheid kunnen integreren in hun due diligence en in welke situaties dit extra aandacht verdient.

139.

Wat is verhouding lokaal en Nederlands bedrijfsleven in het Innovatiefonds, dat gericht is op het komen van innovatieve oplossingen voor de SDG’s?

Antwoord:

Het innovatiefonds bestaat uit twee sporen. Via spoor 1, Small Business Innovation Research Instrument (SBIR) in developing markets, worden Nederlandse bedrijven ondersteund om innovatieve oplossingen te ontwikkelen voor ontwikkelingsuitdagingen in met name de focuslanden van de BHOS-nota. Spoor 2, uitgevoerd via de Orange Corners, richt zich op het lokaal bedrijfsleven in die landen. Met het innovatiefonds is een bedrag van EUR 5 miljoen per jaar gemoeid. De verdeling van budget tussen de beide sporen is 50/50.

140.

Hoeveel geld heeft uw departement beschikbaar voor blended finance?

Antwoord:

In 2018 is ruim 300 miljoen euro ODA uitgegeven aan programma’s die blended finance-constructies bevatten. Het uiteindelijke bedrag dat via deze programma’s wordt ingezet voor blended finance is hoger. Dat komt doordat veel van deze programma’s revolverend zijn ingericht. Eén euro aan ODA kan daardoor meerdere keren gebruikt worden om private financiering te mobiliseren.

Het kabinet draagt ook bij aan blended finance-constructies via de EU begroting. In 2018 gaf de EU goedkeuring aan 42 blended finance projecten in de EU-nabuurschap en Sub-Sahara Afrika.

141.

Wat zijn mogelijke vervolgstappen na de verkenning die de Wereldbank en de Solutions for Youth Employment Coalition (S4YE) naar de mogelijkheden voor het versterken van digitale vaardigheden van met name vrouwen en meisjes?

Antwoord:

In het programma Local Employment for African Development (LEAD) draagt Nederland, via het door de Wereldbank gecoördineerde platform Solution for Youth Employment (S4YE), bij aan de leer- en kennisagenda voor jeugdwerkgelegenheids-programma’s. S4YE zal dit vervolgens gebruiken om een 2ND  Generation Youth Employment Program vorm te geven waarin geleerde lessen en effectief gebleken strategieën zullen worden toegepast.

Het recente Wereldbank-rapport The Future of Work in Africa stelt dat digitalisering in Afrikaanse economieën juist ook voor vrouwen, kwetsbare groepen en laagopgeleiden grote kansen kan bieden. Deze positieve effecten kunnen alleen worden behaald als er snel en voldoende wordt geïnvesteerd in kritieke randvoorwaarden zoals onderwijs, ondernemerschap en productiviteitsverhoging van de informele sector. Ook zijn betere fysieke infrastructuur en internetdekking noodzakelijk, evenals een sociaal zekerheidsstelsel om ondernemerschap en de transitie naar ander werk te stimuleren.

Nederland zet daarom in op de digitale vaardigheden van jongeren, met speciale aandacht voor jonge vrouwen, bijvoorbeeld via het programma Nexus Onderwijs en Werk voor Jongeren in de MENA-regio, de Sahel en de Hoorn van Afrika. Daarnaast vraagt Nederland ook in het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait aandacht voor het belang van digitale geletterdheid van kinderen en jongeren.

142.

Op welke wijze krijgt de extra ondersteuning van kleinere bedrijven door organisatie van kleinschalige handelsmissies naar nabije markten of beurzen waarbij ook speciale aandacht is voor vrouwelijke ondernemers vorm?

Antwoord:

Voor kleinere bedrijven zijn nabije markten belangrijk voor hun internationale expansie. Missies en beurzen in de ons omringende landen krijgen om die reden meer aandacht dan voorheen. Om mogelijke drempels voor deelname te verlagen zijn missies vaak kleiner in omvang en korter van duur. Organisatoren van missies bieden ook aan om de voorbereiding van ondernemingen te steunen zodat deze beter toegerust aan een handelsmissie beginnen en hun kans van slagen groter wordt. Over de hele linie is het een prioriteit om meer vrouwelijke ondernemers internationaal actief te laten worden.

143.

Wat doet u om de Wet zorgplicht kinderarbeid voor een brede groep bedrijven te laten gelden?

Antwoord:

Bij de uitwerking van de Wet zorgplicht kinderarbeid zal een goed evenwicht moeten worden gevonden tussen de reikwijdte van de wet en factoren als uitvoerbaarheid, doelmatigheid en regeldruk. De effectiviteit van de wet is het beste geborgd als met de uitvoerbaarheid rekening wordt gehouden. Conform Artikel 6 van de Wet kan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) de toepasselijkheid worden toegespitst op bepaalde categorieën bedrijven. De uitwerking van de AMvB zal najaar 2020 van start gaan, wanneer de evaluatie van de convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO-convenanten) is afgerond. Hierbij zal rekening worden gehouden met genoemde factoren.

144.

Op welke manier wordt de Handreiking van de OESO over de uitvoering van gepaste zorgvuldigheid betrokken bij de invulling van de Wet zorgplicht kinderarbeid?

Antwoord:

In de memorie van toelichting (MvT) van de wet staat: «Onder meer de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de ILO-IOE Child Labour Guidance Tool for Business en verschillende instrumenten uit het bestaande IMVO-beleid voorzien bedrijven van diverse handvatten om te kunnen voldoen aan hetgeen gevraagd wordt in deze wet.» De OESO-handreiking was nog niet gepubliceerd ten tijde van de opstelling van de MvT. Het kabinet beveelt het gebruik van deze handreiking aan en heeft deze met dat doel laten vertalen naar het Nederlands. De handreiking is daarmee een instrument uit het bestaande IMVO-beleid, zoals benoemd in de MvT. Het ligt dan ook in de verwachting dat de handreiking als uitgangspunt wordt gebruikt voor de nadere duiding van «gepaste zorgvuldigheid» in het kader van deze wet.

145.

Hoe zorgt u voor een effectieve toezichthouder op de naleving van de wet Zorgplicht Kinderarbeid door bedrijven? Hoe verhoudt deze toezichthouder zich tot de toezichthouders op de Conflictmineralenverordening (de ILT) en de Houtverordening (de Nationale Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA))?

Antwoord:

Zoals ik heb aangegeven in de Eerste Kamer en ook is aangestipt door de Raad van State, is het houden van toezicht één van de zorgpunten voor de uitvoering van deze wet. In het kader van het regeerakkoord, waarin staat dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen op het gebied van IMVO genomen kunnen worden, kijk ik tevens naar het handhavingsvraagstuk. Hierbij wordt ook contact gehouden met bestaande toezichthouders, zoals de ILT en de NVWA. In het najaar van 2020 zal begonnen worden met de uitwerking van de AMvB die invulling moet geven aan de Wet zorgplicht kinderarbeid. Daarbij wordt ook een keuze gemaakt over de toezichthouder. Als die keuze is gemaakt, kan ik u nader informeren over de verhouding tussen de verschillende toezichthouders.

146.

Hoe houdt de NVWA in 2020 toezicht op de uitvoering van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven in het kader van de EU-Houtverordening?

Antwoord:

Bedrijven die voor het eerst hout op de EU-markt brengen moeten in het kader van de EU Houtverordening een stelsel van zorgvuldigheidseisen toepassen. Dit stelsel bestaat uit:

  • Gegevens over de legale herkomst verzamelen en 5 jaar beschikbaar houden;

  • Risicoanalyses uitvoeren om in te schatten en te analyseren of het hout illegaal is gekapt;

  • Risico minimaliseren door het nemen van mitigerende maatregelen

De NVWA heeft twee fte beschikbaar (verdeeld over tien inspecteurs) voor de inspecties op de EU-houtverordening.

147.

Welke doelstellingen voor uitfasering van publieke financiële steun aan steenkolenprojecten en exploratie en ontwikkeling van olie en gas in het buitenland zijn geformuleerd? Wordt dit beleid gemainstreamd om coherentie te garanderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Vanaf 1 januari 2020 wordt geen nieuwe publieke financiële steun gegeven aan steenkolenprojecten en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland. Deze beleidslijn is een uitwerking van het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling met als subdoel «Financiële stromen consistent met het pad naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling (Art 2.1.c van het klimaatakkoord van Parijs).»

De inperking betreft in het bijzonder de Subsidieregeling voor demonstratieprojecten, haalbaarheids- en investeringsvoorbereidingsstudies (DHI), Partners in International Business (PIB), Starters in International Business (SIB), Private Sector Development (PSD) Toolkit, Dutch Trade and Investment Fund (DTIF), Dutch Good Growth Fund (DGGF), Ontwikkelingsrelevante infrastructuurprojecten (DRIVE) en de Energy Executives Training (EET).

Lopende financiële verplichtingen worden gehonoreerd, maar zullen zijn afgerond voor 2025. Het kabinet zet bovendien ambitieus in op mobilisatie van groene investeringen, inclusief via het financieringsinstrumentarium. Een overzicht van de beschikbare budgetten voor 2019 treft u hieronder aan.

Instrument

Beschrijving

Totaal beschikbaar budget / fondsomvang (meerjarig, in euro’s)

Uitvoerende organisatie

Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidings-studies (DHI)

Subsidieregeling voor het mkb om te onderzoeken of een investering de moeite waard is.

9 miljoen (jaarlijks)

RVO

Dutch Good Growth Fund (DGGF)

Revolverend fonds dat financiering (en verzekering) verschaft voor Nederlandse en lokale bedrijven die willen investeren in en exporteren naar 70 opkomende markten en ontwikkelingslanden. Focus op het mkb.

700 miljoen t/m 2024 (revolverend)

Drie uitvoerders: RVO, PwC/Triple Jump en Atradius DSB

Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)

Revolverend fonds dat financiering (en verzekering) verschaft om Nederlandse bedrijven te stimuleren te investeren exporteren in landen die niet op de DGGF landenlijst staan. Focus op het mkb.

102 miljoen 2016 t/m 2021

(revolverend)

RVO en

Atradius DSB

Ontwikkelingsrelevante infrastructuurprojecten (DRIVE)

Stimuleren van investeringen na de ontwikkelfase in infrastructurele projecten in lage- en middeninkomens landen.

150 miljoen (jaarlijkse committeringsruimte t/m 2020)

RVO

Partners for International Business (PIB)

Programma met als doel topsectoren op kansrijke markten in het buitenland te positioneren

4,75 miljoen

RVO

Private Sector Development Toolkit (PSD Toolkit)

Toolkit die ambassades ondersteunt bij het implementeren van de Nederlandse agenda voor hulp, handel en investeringen.

18 miljoen per jaar

RVO

Starters International Business (SIB)

Vouchersysteem waarmee bedrijven die willen voor het eerst willen exporteren gesteund worden.

3,95 miljoen

RVO

Ten aanzien van het generieke exportinstrumentarium, zoals missies, ambassadeondersteuning en de exportkredietverzekering, geldt geen inperking, maar zet het kabinet, in consultatie met het bedrijfsleven, in op vergroening teneinde het Nederlandse bedrijfsleven beter te kunnen ondersteunen bij internationale projecten op dit vlak.

148.

Kunt u toelichten op welke termijn de publieke financiële steun aan steenkolenprojecten en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland wordt uit gefaseerd? Kunt u ook de projecten en budgetten toelichten?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 147.

149.

Op welke wijze wordt concreet uitvoering gegeven aan de intensivering van de kabinetsinzet op verduurzaming en ontbossing? Welke nieuwe initiatieven en programma’s zijn hiertoe ontwikkeld?

Antwoord:

In het licht van de urgente, onderling verbonden uitdagingen op het gebied van klimaat, biodiversiteit, waterbeheer, voedselzekerheid en duurzame economische ontwikkeling, zal het kabinet de diplomatieke en financiële inspanningen voor het tegengaan van ontbossing verder intensiveren. Geografisch ligt de focus daarbij op (1) de Amazone en aangrenzende gebieden als de Cerrado en de Gran Chaco; (2) het Congo-bekken en drogere gebieden, zoals de Sahel en de Hoorn; en (3) de meest waardevolle tropische bosgebieden in Zuidoost-Azië. Daarbij zal zoveel mogelijk worden voortgebouwd op bestaande inspanningen, programma’s en partnerschappen, om maximale synergie en schaalvoordelen te behalen.

De versterkte inzet wordt financieel gerealiseerd binnen de bestaande kaders en binnen de huidige begroting voor BHOS. Deze intensivering zal grotendeels behaald worden binnen de klimaatportefeuille onder beleidsartikel 2.3, maar ook via alle andere beleidsartikelen van de BHOS-begroting kan worden bijgedragen aan het tegengaan van ontbossing. De financiële ondersteuning van activiteiten die bijdragen aan het tegengaan van ontbossing zal in 2020 tenminste EUR 25 miljoen bedragen en daarmee verdubbelen. Dit omvat onder andere bijdragen aan bestaande programma’s en aan partnerschappen in het kader van Samenspraak en Tegenspraak. Daarnaast behoren innovatieve, bilaterale interventies tot de mogelijkheden, met nadrukkelijke aandacht voor de rechten en bestaansmogelijkheden van kleine boeren en inheemse gemeenschappen. Ik onderzoek voorts de mogelijkheden om de bijdragen aan de Global Environment Facility (GEF), het Green Climate Fund (GCF) en het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) te complementeren met nieuwe bijdragen aan andere multilaterale of multi-partner fondsen, zoals het Central African Forest Initiative (CAFI).

In het kader van deze versterkte inzet zal Nederland ook actief diplomatieke middelen inzetten en in kabinetsverband optreden, waar mogelijk met Europese en andere partners, teneinde een geïntensiveerde dialoog te voeren met grote productie- en consumptielanden van agrogrondstoffen, ter bevordering van voldoende schaal en impact bij de bescherming van bossen en andere waardevolle ecosystemen, in goede samenhang met duurzame ontwikkeling. Hierbij zal de nadruk liggen op een actieve dialoog met diverse stakeholders om het gedeelde belang van verduurzaming van deze handelsketens te onderstrepen, het nakomen van internationale verplichtingen te bevorderen, inclusief bescherming en handhaving van mensenrechten, de ambitie op verduurzaming te verhogen en toe te werken naar een gelijk mondiaal speelveld op basis van zo hoog mogelijke duurzaamheidsstandaarden.

De inzet van het financieel instrumentarium voor handel en investeringen ten behoeve van het bereiken van de SDG’s, zoals beschreven in de Financieringsbrief (Kamerstuk 34 952, nummer 44), alsmede de doorontwikkeling van het IMVO-beleid, dragen ten slotte ook bij aan een sterker samenhangende Nederlandse inzet voor het tegengaan van ontbossing.

150.

Kunt u toelichten of er bij de aangekondigde mix van maatregelen en instrumenten om IMVO te bevorderen, ook dwingende maatregelen voorzien zijn zoals in het regeerakkoord staat? Betekent dit dat er concrete voorstellen te verwachten zijn in 2020? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

In het regeerakkoord Rutte III is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen op het gebied van IMVO genomen kunnen worden. Het project «IMVO-maatregelen in perspectief» (werktitel) geeft invulling aan deze afspraak. Het project heeft tot doel effectiviteit van het huidige beleid te evalueren, aan de hand daarvan te bepalen of vernieuwing/aanvulling van IMVO-beleid nodig is en in kaart te brengen welke (dwingende) maatregelen eventueel mogelijk zouden zijn wanneer vernieuwing/aanvulling nodig is. Daarbij wordt gekeken wat de voor- en nadelen van deze maatregelen zouden zijn, hoe dwingende en vrijwillige maatregelen zich tot elkaar verhouden en in hoeverre verwacht wordt dat deze maatregelen zullen bijdragen aan effectiever IMVO-beleid.

Najaar 2020 verwacht ik op hoofdlijnen aan te kunnen geven welke maatregelen het kabinet voor ogen heeft in de «mix van maatregelen» die gezamenlijk het IMVO-beleid vormen. Overigens maken dwingende maatregelen ook al deel uit van de huidige mix van maatregelen, zoals de EU-conflictmineralenverordening en het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Tevens zal het kabinet na de afronding van de evaluatie van de IMVO-convenanten starten met de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die nodig is voor de uitvoering van de Wet zorgplicht kinderarbeid. Waar mogelijk en opportuun zullen elementen van het project worden gebruikt voor de uitwerking van die AMvB.

151.

Zet u zich actief in op gendergelijkheid en vrouwenrechten in convenanten? Draagt u gendergelijkheid en vrouwenrechten actief aan als aandachtspunt richting de andere Convenantspartijen en de betreffende secretariaten als faciliterende partij?

Antwoord:

De IMVO-convenanten hebben de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen als uitgangspunt. In lijn met deze richtlijnen gaan partijen aan de slag met de risico’s die uit de gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de bedrijven komen. Als het risico op schending van de rechten van vrouwen en meisjes één van de ernstige IMVO-risico’s is voor een sector dan wordt dit opgepakt binnen het convenant.

De OECD Due Diligence Guidance geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid, en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Ook worden het komende jaar specifieke handreikingen ontwikkeld voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid. Deze zullen onder de aandacht worden gebracht bij de convenantspartijen en -secretariaten.

152.

Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van de steun voor CETA in de Eerste Kamer?

Antwoord:

Het kabinet loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de parlementaire behandeling van het CETA verdrag.

153.

Welke geopolitieke gevolgen heeft het afwijzen van CETA door een van de verdragspartijen?

Antwoord:

Het kabinet loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de parlementaire behandeling van het CETA verdrag.

154.

Hoe lang gaat het duren voordat het Mercosur-verdrag naar de Kamer kan? Welke stappen moeten nog worden gezet?

Antwoord:

Na afronding van de onderhandelingen zal de tekst worden geparafeerd door de onderhandelaars. De juridisch geschoonde, definitieve en vertaalde teksten worden op zijn vroegst zomer 2020 verwacht. De Commissie zal deze ter beschikking stellen aan de Raad en daarbij een voorstel doen voor een besluit tot ondertekening namens de Unie. De Commissie heeft eerder aangegeven dit op zijn vroegst te kunnen doen eind 2020. Op basis hiervan zal het kabinet zich buigen over de Nederlandse positie ten aanzien van het verdrag en de Kamer hier zo snel als mogelijk over informeren, in lijn met staande afspraken over de informatievoorziening.

155.

Kan cijfermatig worden onderbouwd op welke wijze de Nederlandse economie profiteert van de voorlopige inwerkingtreding van CETA?

Antwoord:

Nederlandse bedrijven profiteren van de afschaffing van Canadese importtarieven op 98% van de goederen, waaronder de importtarieven op alle industriële goederen. Daarnaast zijn voor verschillende producten, waaronder kaas, extra tariefcontingenten beschikbaar. CETA zorgt tevens voor meer toegang voor Europese dienstverleners tot de Canadese markt. De afspraken over overheidsaanbestedingen bieden ook voordelen aan Nederlandse bedrijven; Canada opent de gehele markt voor overheidsaanbestedingen voor EU-aanbieders.

Het belang voor Nederland van de handel met Canada groeit, evenals het handelsoverschot met Canada. In het kalenderjaar 2018 is – volgens de meest recente cijfers van het CBS – de invoer van goederen uit Canada in totaal met 13,4% gestegen en de uitvoer van goederen met 15,8% (zie ook vraag 299). In de 10 jaar daaraan voorafgaand (2007 t/m 2017) was gemiddeld genomen sprake van een daling van de invoer uit Canada (-0,9% per jaar) en steeg de uitvoer met gemiddeld 12,5% per jaar.

156.

Klopt het dat Nederland nog nooit succesvol is aangeklaagd via Investor State Dispute Settlement (ISDS)? Zo nee, hoe vaak is dit wel het geval geweest en welke zaken zijn dit geweest?

Antwoord:

Het klopt dat Nederland nog nooit formeel is aangeklaagd via ISDS.

157.

Welke geopolitieke gevolgen heeft het afwijzen van CETA door een van de verdragspartijen?

Antwoord:

Het kabinet loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de parlementaire behandeling van het CETA verdrag.

158.

Worden uitgaven aan de EUTF for Africa ook meegerekend om te voldoen aan de OESO-norm van 0,7 procent BNI-afdracht?

Antwoord:

Het EUTF bestaat voor het grootste gedeelte uit Official Development Assistance (ODA). De meeste middelen van het EUTF bestaan uit overhevelingen van andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI). Nederland draagt via de EU-begroting en via het EOF, dat buiten de EU-begroting staat, circa 5% bij aan deze instrumenten. Voor de bijdrage aan de EU-begroting hanteert Nederland een vaste toerekening. Zowel deze toerekening als het EOF (dat op de begroting van Buitenlandse Zaken staat) zijn onderdeel van het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking en tellen mee in het ODA-percentage van het BNI.

159.

Voor welke Afrikaanse landen worden eind 2020 door de publiek-private partners gezamenlijk opgestelde marktbewerkingsstrategieën worden opgeleverd?

Antwoord:

Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief «Handelsagenda: één jaar onderweg» worden in eerste instantie voor de top-9 strategische markten van de Handelsagenda meerjarenstrategieën ontwikkeld met publieke en private partijen. Afrikaanse landen maken geen onderdeel uit van de huidige negen strategische markten: China, India, de ASEAN-5, de Golfregio, Duitsland, Frankrijk, het VK, de VS en Brazilië.

Mede naar aanleiding van de motie Amhaouch (Kamerstuk 34 952, nr. 69), die de regering vraagt om het voortouw te nemen in het oprichten van een Taskforce voor Handelsbevordering tussen Nederland en Afrika, is evenwel een verkenning met relevante belanghebbenden gaande om de mogelijkheden voor een versterkte (handels)inzet op Afrika in kaart te brengen.

160.

Hoe speelt MVO een rol tijdens de brede «flagship»-missies? Op welke manier worden bedrijven voorgelicht over MVO-risico’s voor en tijdens deze missies?

Antwoord:

Bij handelsmissies is structureel aandacht voor IMVO in de voorbereiding, uitvoering en evaluatie. Deelnemers worden in de voorbereidende deelnemersbijeenkomst en tijdens de missie voorgelicht over IMVO-risico’s of -mogelijkheden in het doelland. Bedrijven ontvangen een informatiepakket en een factsheet over de IMVO-aspecten. Zoals gebruikelijk wordt de Kamer volgens de jaarlijkse missierapportage geïnformeerd.

161.

In hoeverre worden deelnemende bedrijven aan een handelsmissie voorgelicht over de mensenrechten en gendergelijkheid-situatie in een land?

Antwoord:

In de voorbereiding van een missie worden deelnemers geïnformeerd over de meest relevante IMVO-risico’s in een land. Deelnemers wordt verder gevraagd een IMVO-zelfscan in te vullen. Bij definitieve aanmelding wordt bij bedrijven expliciet aandacht gevraagd voor een risicoanalyse ten aanzien van mensenrechten.

162.

Kunt u toelichten waarom de streefwaarden voor 2020 binnen de Private sector ontwikkeling (PSD) voor het «(a)antal bedrijven met een ondersteund plan voor investeringen, handel of dienstverlening» met 73 procent dalen terwijl de streefwaarden voor het aantal banen gerelateerd aan de PSD maar met 30 procent afnemen?

Antwoord:

Met de focus op de regio’s Midden-Oosten, Noord-Afrika, Sahel en Hoorn van Afrika verschuift de inzet meer naar fragiele en conflictgevoelige staten. In deze landen zal intensievere en langere ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf nodig zijn om haalbare ondernemingsplannen te ontwikkelen en ten uitvoer te brengen. Daardoor zal naar verwachting het tempo van realisatie van resultaten afnemen. Met betrekking tot het aantal banen zal deze afname zich in mindere mate voordoen doordat er nieuwe PSD-programma’s in deze regio’s worden gestart gericht op werk en inkomen voor jongeren en vrouwen.

Waarom zijn er zo weinig indicatoren voor handelsbevordering en zo veel over ontwikkelingssamenwerking? Bent u bereid daar meer balans in aan te brengen?

Antwoord:

In de begroting van 2019 zijn voor het eerst indicatoren voor Buitenlandse Handel opgenomen te weten:

  • het aantal bij internationalisering ondersteunde mkb-ondernemingen, dat in de op de beleidsinterventie volgende drie jaren meer heeft geëxporteerd naar de beoogde doelmarkt;

  • de cumulatieve exporttoename van de betreffende bedrijven in deze drie jaren;

  • het aandeel grote bedrijven in Nederland, dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten.

Deze indicatoren sluiten aan op de prioriteiten in de BHOS-nota en in de Handelsbrief met betrekking tot bevordering van de internationalisering van het MKB en IMVO. Belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van indicatoren is een goede beschikbaarheid van data. Daarom zijn experts van Stichting Economisch onderzoek, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland ingeschakeld, waarbij getracht is om indicatoren te formuleren die dicht op het beleid zitten (een zo hoog mogelijke mate van causaliteit tussen inspanningen en resultaten). Om de effectiviteit van beleid te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om over een periode van meerdere jaren gebruik te maken van dezelfde indicatoren. Daarom is het onverstandig de indicatoren reeds in 2021 bij te stellen.

Dat betekent niet dat we stil zitten. Meetbaarheid van beleid is een groot goed. Daarom werken we samen met het CBS aan grotere beschikbaarheid van kwantitatieve gegevens over de inspanningen en uitkomsten van het handelsbeleid zoals de mate van internationalisering van de Nederlandse economie en in de effecten ervan op groei, werkgelegenheid en productiviteit. De resultaten hiervan worden opgenomen in de Internationaliseringsmonitor die vier keer per jaar verschijnt en de publicatie «Nederland Handelsland» die jaarlijks wordt uitgebracht. Daarnaast bied ik uw Kamer inzicht in de inspanningen van het kabinet ten aanzien van de handelsagenda door rapportages op het gebied van handelsakkoorden, wapenexportbeleid, IMVO-convenanten en economische missies.

164.

Kunt u toelichten op welke termijn de bijstelling van de indicatoren voor de periode 2021–2025 vorm zal krijgen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 163.

165.

Hoe voorkomt u doublures en bevordert u coherentie tussen de Nederlandse bijdragen aan het eigen DFCD, het GCF, het Access to Energy Fund (AEF), het Clean Technology Fund en het Strategic Climate Fund?

Antwoord:

De verschillende internationale en nationale fondsen hebben hun onderscheiden doelstellingen, al richten zij zich allemaal op klimaatactie in ontwikkelingslanden. Ook door de omvang van het werkterrein doen doublures zich eigenlijk niet voor. Coherentie wordt actief nagestreefd. Bij de eigen fondsen (zoals DFCD en AEF) gebeurt dat in de reguliere beleidsdialoog met de subsidieontvanger. Bij de multilaterale fondsen gebeurt dat in de periodieke vergaderingen van de gezamenlijke leden.

De fondsen kunnen samenwerking zoeken. GCF heeft bijgedragen aan opschaling van het door Nederland opgezette fonds Climate Investor One en zo zou het ook initiatieven kunnen opschalen die onder DFCD zijn/worden opgestart. En activiteiten van Mobilising More for Climate (MoMo4C) en van het Climate and Development Knowledge Network (CDKN), die beide Nederlandse financiering ontvangen, zouden bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan de pijplijnontwikkeling van DCFD.

166.

Wat is de reden dat het budget van artikelonderdeel 3.3 (maatschappelijk middenveld) voor 2020 met € 40.675 miljoen is verlaagd ten opzichte van de begroting 2019?

Antwoord:

Vanwege het aflopen van het huidige subsidiekader Samenspraak en Tegenspraak (31 december 2020) wordt verwacht dat de uitgaven lager zullen zijn dan tot nu toe gepland, mede op basis van ervaringen uit het verleden. Hierop vooruitlopend worden door middel van cash-management middelen elders op de begroting ingezet.

Dit betreft geen korting op het huidige subsidiekader.

Zie hiervoor ook antwoord op vraag 244.

167.

Wat is het voordeel van het inzetten van extra middelen voor artikel 2.3 voor een jaarlijkse bijdrage aan de Climate Investment Funds? Droeg Nederland hier al eerder aan bij? Wat is het verschil met het Green Climate Fund en waarom is er niet voor gekozen om de extra middelen via dat fonds in te zetten?

Antwoord:

De Climate Investment Funds (CIF’s), opgericht in 2008, vormen een effectief en efficiënt kanaal voor klimaatfinanciering via de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s): Wereldbankgroep, AfDB, ADB, IDB en EBRD.

Nederland was betrokken bij de oprichting van de CIF’s en droeg in eerste aanleg USD 76 miljoen bij. De totale omvang van de CIF’s is USD 8 miljard, waarmee USD 53 miljard aan cofinanciering wordt gemobiliseerd. Aangezien thans nagenoeg alle middelen zijn geprogrammeerd, besloot het bestuur van de CIF’s een proces tot herkapitalisatie in gang te zetten, mede n.a.v. een ministeriële brief van 47 ontwikkelingslanden. Daartoe worden op het moment vier specifieke klimaatprogramma’s ontwikkeld: integratie van hernieuwbare energie in elektriciteitssystemen; klimaatslimme verstedelijking; duurzame landschappen; en koolstofarme en klimaatweerbare industrie.

Het voordeel van het inzetten van (extra) middelen via de CIF’s is dat hiermee de MDB’s gezamenlijk gemobiliseerd kunnen worden voor de strategische klimaatprioriteiten, waarop deze banken toegevoegde waarde hebben.

De CIF’s onderscheiden zich van het Groene Klimaatfonds (GCF) doordat de middelen alleen worden ingezet via de MDB’s in strategische investeringsprogramma’s die door ontwikkelingslanden worden voorgesteld. GCF heeft een veel bredere groep aan uitvoerders.

168.

Wat is het comparatieve voordeel van de verhoging van jaarlijkse bijdragen aan UNICEF en UNDP?

Antwoord:

De verhoging van de bijdragen aan UNDP en UNICEF heeft twee redenen. Ten eerste, de relevantie van het werk van deze organisaties voor prioriteiten van het BHOS-beleid, zoals onderwijs en jeugd in het geval van UNICEF en conflictpreventie in het geval van UNDP. De tweede reden is in het kader van de hervormingen van het VN ontwikkelingssysteem. Onderdeel van de lopende hervorming van de VN zijn afspraken gemaakt tussen de VN en lidstaten over beter functioneren in ruil voor betere financiering, in het zogenaamde Funding Compact. Daarin committeren VN ontwikkelingsorganisaties zich onder meer aan meetbare afspraken over de implementatie van hervormingen gericht op het vergroten van impact door gezamenlijk resultaten te bereiken en efficiëntie, effectiviteit, transparantie en accountability te vergroten. De Secretaris Generaal van de Verenigde Naties stelde terecht dat betere samenwerking in plaats van fragmentatie afhankelijk is van de bereidheid van donoren om zich te committeren aan het voorspelbaarder, minder geoormerkt en meerjarig beschikbaar maken van financiering. Een onderdeel daarvan is dat donoren toewerken naar een minimum van 30 procent ongeoormerkte (core) financiering. Om deze reden is de ongeoormerkte Algemene Vrijwillige Bijdrage (AVB) aan UNDP vanaf 2018 met EUR 2 miljoen verhoogd naar EUR 30 miljoen. Voor UNICEF is dit in 2018 verhoogd met EUR 8 miljoen en in 2019 een verdere stijging met EUR 2 miljoen naar 33 miljoen EUR. Verdere aanpassing van de verhouding tussen geoormerkt en ongeoormerkte financiering is afhankelijk van de uitvoering door deze en andere VN ontwikkelingsorganisaties van hun aandeel in de afspraken van het funding compact.

169.

Kunt u een overzicht geven van alle uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde instrumenten voor het bedrijfsleven (subsidies, garanties, leningen en andere) met daarbij de toegekende (ODA en non-ODA) bedragen per instrument?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 74.

170.

Wat is de reden van de jaarlijkse overhevelingen vanaf 2020 van € 9,75 miljoen van artikel 3.4 (onderwijs) naar artikel 1.3 voor «Onderwijs en werk voor jongeren» en waar wordt dit bedrag op gekort?

Antwoord:

Via het programma Nexus skills/jobs financieren ambassades in focuslanden activiteiten om jongeren te ondersteunen bij de transitie van onderwijs naar werk of een beter inkomen. Hierbij wordt een geïntegreerde aanpak gevolgd waarbij zowel wordt ingezet op (beroeps)onderwijs als op werk of ondernemerschap. Daartoe wordt jaarlijks EUR 9,75 miljoen van artikel 3,4 (onderwijs) overgeheveld naar artikel 1.3 (Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden). Er is dus geen sprake van een korting op het onderwijsbudget.

171.

Kunt u toelichten waaruit blijkt dat de financierings- en ondersteuningsmogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn verruimd en dat Nederlandse investeerders, exporteurs en startups beter en sneller worden bediend? Wanneer en door wie is de nulmeting gedaan en waartegen is gebenchmarkt?

Antwoord:

De financierings- en ondersteuningsmogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn verruimd en begin 2019 zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • Bij DHI (regeling «Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsprojecten») zijn de halfjaarlijkse aanbestedingsrondes vervangen door een systeem waarin het bedrijfsleven op ieder moment een aanvraag kan indienen, die elk op zichzelf wordt beoordeeld. Zie publicatie van de beleidsregels op 14 januari 2019 in de Staatscourant (Staatscourant 2019, 1360).

  • Bij het Dutch Good Growth Fund is de doelgroep verbreed naar starters en social entrepreneurs/impact gedreven ondernemers, is de expliciete mkb-eis komen te vervallen en kunnen ook Nederlandse importeurs van producten uit OS-landen gefaciliteerd worden. Zie Kamerbrief van 14 februari 2019 «Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken» pagina 11.

De genoemde aanpassingen zijn doorgevoerd op basis van signalen vanuit het bedrijfsleven en van de consultaties met het bedrijfsleven die zijn gehouden bij het opstellen van de Kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken».

Aangezien het een doorgaand proces van verbetering betreft, ligt het niet in de rede om bij iedere aanpassing een nulmeting uit te voeren. Het ministerie zal met uitvoeringsorganisatie RVO de voortgang en effecten van deze verbetering nauwlettend monitoren en waar nodig met voorstellen komen voor verdere optimalisatie van de financierings- en ondersteuningsmogelijkheden.

172.

Vloeien inkomsten uit exportkredietverzekeringen (EKV) van Atradius terug naar de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, kunt u toelichten waar het heen vloeit en waarom? In het geval van schadeuitkeringen als gevolg van EKV, komt dit uit het budget van Atradius of de begroting van de Nederlandse Staat? In het geval van het laatste, welk ministerie draagt het risico?

Antwoord:

De Minister van Financiën is budgetverantwoordelijk voor de exportkredietverzekering (ekv) en is samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beleidsverantwoordelijk. De Staat treedt op als verzekeraar en Atradius Dutch State Business N.V. voert de ekv uit, op naam van en voor rekening en risico van de Staat. Inkomsten en uitgaven in het kader van de ekv, waaronder schade-uitkeringen, komen ten gunste respectievelijk ten laste van begroting IX van het Ministerie van Financiën.

173.

Hoe wordt gegarandeerd dat financieringen verstrekt door het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) de ontwikkelingsdoelen niet ondermijnen?

Antwoord:

Het DTIF is een instrument in het kader van de handelsagenda en heeft als primaire doel investeringen en export te bevorderen in meer ontwikkelde markten (niet-ODA landen) en kent geen OS-doelstelling. Voor alle instrumenten, inclusief het DTIF, geldt dat bedrijven die er een beroep op doen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen moeten onderschrijven en naleven en hierop ook worden getoetst. Als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben.

174.

Wat is het voordeel van investeren in onderwijs via een mechanisme (IFFEd) dat erop gericht is dat ontwikkelingslanden meer geld gaan lenen voor onderwijsuitgaven? Wat zijn de mogelijke nadelen en risico's van deze benadering?

Antwoord:

Zonder nieuwe, innovatieve financieringsmechanismen om onderwijs te financieren, wordt SDG 4 vrijwel zeker niet gehaald in 2030.

Samen met andere donoren ben ik daarom voortdurend op zoek naar manieren om méér geld naar onderwijs te doen stromen, óók vanuit de eigen begroting van partnerlanden zelf.

IFFEd kent een aantal voordelen. IFFEd zorgt voor additionele onderwijsfinanciering, doordat er gebruik wordt gemaakt van een financiële hefboom. Via de multilaterale banken kunnen daardoor concessionele leningen worden verstrekt aan lage-middeninkomenslanden die een goed onderwijsplan hebben en zelf ook een deel van hun overheidsgeld inzetten voor onderwijs. Met deze benadering kunnen meer kinderen van onderwijs worden voorzien.

Buiten IFFEd (dat hopelijk binnen niet al te vel tijd ook operationeel kan worden) is er op dit moment feitelijk geen additionele financiering (in de vorm van leningen of giften) beschikbaar voor onderwijs in deze groep landen.

Een mogelijk nadeel van IFFEd is dat er een risico bestaat dat de schuldhoudbaarheid van landen onder druk komt te staan. Om die reden hebben de leningen gunstigere voorwaarden dan reguliere leningen van de multilaterale banken. Ook wordt gebruik gemaakt van het schuldhoudbaarheidsbeleid van de multilaterale banken. Bovendien vormen onderwijsleningen slechts een klein deel van de schuldenlast van landen.

175.

Waarom slaagt het goudconvenant er niet in om de doelstelling voor het aantal deelnemende bedrijven te behalen?

Antwoord:

Voor het IMVO-convenant van de goudsector is gebleken dat potentiele nieuwe partijen interesse tonen, maar terughoudend zijn. Vanwege de aard van de Nederlandse goudsector gaat het vaak om kleine ondernemingen die zich afvragen of ze de benodigde capaciteit wel kunnen opbrengen. Ook hebben ze twijfels over hun daadwerkelijke invloed op de internationale goudketen, omdat ze maar een kleine speler zijn.

176.

In hoeverre wordt het steenkolen convenant meegenomen in de evaluatie van het convenantenbeleid in 2020? Komt er een vervolg op het steenkolenconvenant aangezien het binnenkort afloopt?

Antwoord:

Het steenkoolconvenant wordt meegenomen in de evaluatie van de IMVO-convenanten. Momenteel ben ik in gesprek met de convenantspartijen over de concrete vervolgstappen op het convenant.

177.

Staat de eerste verantwoordelijkheid onder het kopje «Financieren» wat u betreft altijd in het kader van de SDG’s, in die zin dat u vooral wenst bij te dragen aan export en investeringen die per definitie duurzaam zijn?

Antwoord:

De SDG’s vormen het kader voor het gehele BHOS-beleid, ook voor het financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering voor het Nederlands en lokaal bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Het financieringsinstrumentarium voor export- en investeringsbevordering heeft als doel investeringen en export uit Nederland te stimuleren, waarbij de aan de SDG’s verbonden maatschappelijke uitdagingen kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bieden. Het financieringsinstrumentarium dat onderdeel uitmaakt van ontwikkelingssamenwerking richt zich op specifieke ontwikkelingsdoelen, zoals de creatie van lokale werkgelegenheid of een versterkt lokaal investeringsklimaat. Van Nederlandse en lokale bedrijven die steun krijgen van de overheid wordt verwacht dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen en de OESO-richtlijnen onderschrijven. Een onderdeel van deze richtlijnen is daarbij specifiek gericht op duurzame ontwikkeling op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid. Het is aan bedrijven zelf om hiervoor zorg te dragen.

178.

Welke conclusie trekt u uit de jaarrapportage en mid-termevaluatie van de goud- en kledingconvenanten, waarin staat dat deze convenanten niet slagen in het bereiken van voldoende bedrijven?

Antwoord:

Voor het IMVO-convenant van de goudsector is gebleken dat potentiele nieuwe partijen interesse tonen, maar terughoudend zijn. Vanwege de aard van de Nederlandse goudsector gaat het vaak om kleine ondernemingen die zich afvragen of ze de benodigde capaciteit wel kunnen opbrengen. Ook hebben ze twijfels over hun daadwerkelijke invloed op de internationale goudketen, omdat ze maar een kleine speler zijn. De partijen van dit convenant willen hierop inspelen door meer maatwerk aan te bieden. Bijvoorbeeld door meer ondersteuning voor het MKB te bieden bij de implementatie van de OESO-richtlijnen voor gepaste zorgvuldigheid.

Voor het Duurzame kleding- en textielconvenant geldt dat de doelstelling van 50% marktdekking in 2018 nagenoeg is behaald. De doelstelling van een marktdekking van 80% in 2021 kan slechts worden bereikt indien samenwerking wordt gezocht met grote internationale kleding- en textielmerken. Hier zetten partijen binnen het convenant zich actief voor in, onder andere door het bevorderen van samenwerking met gelijkgestemde initiatieven in de kleding- en textielsector, door het bevorderen van samenwerking met internationale kleding- en textielmerken op projectniveau en door het bevorderen van samenwerking op Europees niveau.

179.

Welke gevolgen heeft de conclusie uit de mid-termreview van het kleding- en textielconvenant, dat het convenant niet in staat is om impact te realiseren, voor het convenantenbeleid in 2020? Welke extra maatregelen zijn daarvoor nodig?

Antwoord:

In de tussentijdse evaluatie wordt geconcludeerd dat het Duurzame kleding- en textielconvenant een relevant initiatief is voor de Nederlandse kleding- en textielsector en dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Tegelijkertijd wordt geconcludeerd dat het noodzakelijk is om extra inspanningen te richten op de centrale doelstelling van het convenant, namelijk het bereiken van substantiële stappen van verbetering voor groepen die negatieve gevolgen ervaren. Convenantspartijen zullen de resterende looptijd van het convenant benutten om concreet met verbeteringen in de keten aan de slag te gaan. In het regeerakkoord is verder afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen op het gebied van IMVO genomen kunnen worden. Binnen het project «IMVO-maatregelen in perspectief» (werktitel) zal ik het huidige beleid evalueren en aan de hand daarvan bepalen of vernieuwing/aanvulling van IMVO-beleid nodig is.

180.

Welke organisaties in Nederland worden gesteund in het kader van het helpen bewerkstelligen van een ander discours in Nederland, of het aanspreken van in Nederland gevestigde multinationals?

Antwoord:

Onder Samenspraak en Tegenspraak worden 25 allianties van (Nederlandse) maatschappelijke organisaties gefinancierd die programma’s uitvoeren om organisaties in bepaalde lage- en lage middeninkomenslanden te versterken op het gebied van pleiten en beïnvloeden. Daar waar de handelwijze van multinationals in deze landen daartoe aanleiding geeft (arbeidsrecht, mensenrechten, omgevingsrecht, e.d.) spreken deze allianties ook in Nederland gevestigde multinationals aan.

181.

Ondersteunt u directe cash transfers aan ondernemers om hen te helpen bij het opzetten of uitbreiden van hun bedrijf? Via welke programma's gebeurt dat, en in welke landen?

Antwoord:

Nee, het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt geen programma’s die directe cash transfers – het schenken van geld zonder vorm van terugbetalingsverplichtingen – aan ondernemers inzetten voor het opzetten of uitbreiden van hun bedrijf.

182.

Ondersteunt u, naast de vele programma’s onder artikel 1 die gericht zijn op het creëren van banen in de private sector, ook interventies die gericht zijn op het scheppen van banen in de publieke sector, via public employment schemes? Zo ja, welke en hoeveel geld wordt daaraan besteed?

Antwoord:

Nee, het kabinet ondersteunt geen interventies die tot doel hebben banen in de publieke sector te creëren via public employment schemes. Wel kan het zijn dat programma’s die het ministerie ondersteunt direct of indirect leiden tot extra werkgelegenheid in de publieke sector (zoals programma’s in de onderwijssector, of in toezicht/douane in geval van toegenomen export).

183.

Is het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) voldoende geëquipeerd om de zesde verantwoordelijkheid onder het kopje «Stimuleren» in de gewenste mate uit te voeren?

Antwoord:

De NFIA speelt een belangrijke rol in het Nederlandse acquisitiebeleid. De NFIA heeft als taak om buitenlandse bedrijven te ondersteunen bij het opzetten en/of uitbreiden van hun internationale activiteiten in Nederland, het promoten van Nederland in het buitenland als een land met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het monitoren van hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt (signaalfunctie).

Uit internationale vergelijkingen ontstaat het beeld dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort bij het aantal buitenlandse investeringsprojecten dat we aantrekken1 en dat deze projecten bovendien relatief hoogwaardig van aard zijn1. Daaruit is af te leiden dat NFIA op dit moment goed is toegerust voor de uitvoering van de taken. Om dit periodiek te toetsen vindt er op dit moment – conform de begrotingsregels – een evaluatie plaats van de NFIA in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin ook uitgebreid wordt ingegaan op de bovenstaande taken van NFIA. Hierover zal uw Kamer ook nader worden geïnformeerd.

184.

Welke organisaties worden met welke bijdrage gesteund in het kader van de derde verantwoordelijkheid onder het kopje «Regisseren»?

Antwoord:

Het gaat om de volgende organisaties en bedragen:

  • NL Works/werkplaats: EUR 2.116.658,-

  • TINL Trade en Innovate NL: EUR 726.766,-

  • NLinBusiness: EU 6 miljoen per jaar beschikbaar als subsidie, waarbij liquiditeitsbehoefte begin december duidelijk wordt.

  • WTO: EUR 1.267.300.

  • OESO: EUR 6,6 mln. (non-ODA) en EUR 0,226 mln. (ODA).

185.

Gaat u zich binnen de OESO inzetten voor het starten van een herziening van de OESO-richtlijnen in 2021? Zo ja, welke thema’s of onderdelen zou u willen aanscherpen?

Antwoord:

De OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen bestaan in 2021 tien jaar. De OESO Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) heeft in november 2019 reeds aangegeven dat 2021 een logisch moment is om de effectiviteit van de OESO-Richtlijnen te bespreken en daarbij te kijken of thema’s zoals digitalisering of gender meer aandacht behoeven. Nederland zet zich in voor effectieve implementatie en naleving van de OESO-Richtlijnen en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s zoals landrechten, gender en digitalisering. Ten behoeve van een effectieve implementatie kunnen sectorhandreikingen zoals deze voor een aantal sectoren, waaronder textiel, al bestaan, of een implementatiestrategie waarin bepaalde thema’s expliciete aandacht krijgen, als instrument worden ingezet. Zo is er op 4 november 2019 op verzoek van Nederland en in lijn met de Digitale Agenda voor BHOS, een workshop georganiseerd door de OESO over de OESO-Richtlijnen en IMVO in de digitale economie.

186.

Welk deel van de activiteiten van de RVO gaan werkelijk over handelsbevordering en niet over andere zaken, zoals bijvoorbeeld de verduurzaming van onroerend goed? Kunt u de verdeling uitdrukken in FTE’s en/of budget?

Antwoord:

Bij RVO werken ruim 4.500 mensen aan opgaven op het gebied van agrarisch, duurzaam, innovatief en internationaal ondernemerschap. De dienstverlening van RVO is voor het overgrote deel gericht op ondernemers, maar bij enkele taken en regelingen ook op particulieren en andere overheden. RVO voert voor deze doelgroepen taken en regelingen uit in opdracht van verschillende ministeries, waaronder de Ministeries van EZK, BHOS, LNV en BZK, maar ook voor provincies en de Europese Unie.

De werkzaamheden van RVO dragen direct of indirect bij aan het verdienvermogen van ondernemend Nederland en aan de maatschappelijke opgaven waarvoor Nederland zich gesteld ziet.

187.

Hoe gaat u ervoor zorgen dat u met het Challenge Fund for Youth Employment vrouwen bereikt?

Antwoord:

Het CFYE beoogt 200.000 jongeren te bereiken, waarvan de helft vrouw. Om deze doelstelling te behalen zal voorafgaand aan iedere interventie een genderanalyse worden uitgevoerd. Deze wordt gebruikt om interventies zo in te richten dat vrouwen goed bereikt worden met programma’s gebaseerd op hun specifieke behoeften. Daarnaast worden in het monitorings- en evaluatiemechanisme data op gender geaggregeerd, waardoor – indien nodig – kan worden bijgestuurd.

188.

Wat waren de resultaten van de eerste periode van het Local Employment in Africa for Development (LEAD) programma? Op welke manieren wordt werkgelegenheid via dit programma bevorderd? Hoeveel is er tot nu toe uitgegeven aan dit programma en hoeveel additionele banen zijn daarmee gecreëerd?

Antwoord:

Het LEAD programma wordt door 4 allianties van NGO’s uitgevoerd in Egypte, Libië, Tunesië, Algerije, Mali, Nigeria en Somalië. Tot op heden zijn ruim 16000 directe banen en 3300 bedrijfsplannen ondersteund. De activiteiten onder LEAD richten zich vooral op economische groeisectoren in de betrokken landen en ondersteunen Afrikaanse jongeren bij duurzame inkomensverwerving. Dit gebeurt door hen te helpen bij het starten van een eigen onderneming, het ecosysteem voor ondernemerschap te versterken, de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt te vergroten en door bestaande ondernemingen te helpen verder te groeien zodat er nieuwe banen voor jongeren worden gecreëerd. Op die manier wordt de lokale economie gestimuleerd en wordt jongeren lokaal perspectief geboden. Tot op heden werd EUR 29.611.165 aan de uitvoerende NGO’s overgemaakt.

189.

Hoe verklaart u de verwachte afname van het budget voor begrotingsartikel 1.2?

Antwoord:

In grote lijnen stijgen de uitgaven voor een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie structureel. Ter vergelijking: in de begrotingen 2016 en 2017 lag het verwachte uitgavenniveau op dit artikelonderdeel voor de jaren 2019–2021 rond EUR 60 à 70 miljoen per jaar. De afname ten opzichte van 2019 en 2020 wordt voornamelijk veroorzaakt door tijdelijke uitgaven in de jaren 2019 en 2020 en in mindere mate 2021. Dit betreft allereerst de uitgaven voor de Global Entrepreneurship Summit (2019: EUR 14,5 miljoen). Ten tweede zullen er nog substantieel bijgedragen worden aan de opbouw van het DTIF (Dutch Trade and Investment Fund), in 2020 (EUR 22 miljoen) en 2021 (EUR 12 miljoen). Vanaf 2022 zal naar verwachting nog EUR 6,4 miljoen geïnvesteerd worden, gebaseerd op de verwachting dat eerdere investeringen vanaf dat jaar zullen revolveren. Ten derde zijn ook de uitgaven voor de wereldtentoonstelling Dubai (2020: EUR 2 miljoen en 2021: EUR 2 miljoen) tijdelijk van aard.

190.

Welke internationale organisaties worden bedoeld onder de post «Bijdrage aan (inter)nationale organisaties»?

Antwoord:

Onder het «MVO en beleidsondersteuning (ODA)» valt de generieke bijdrage aan de ILO.

En onder «Contributies internationaal ondernemen (non-ODA)» vallen de WTO contributie en de Voluntary Principles on Security and Human Rights.

191.

Onder welk begrotingsartikel wordt het Invest NL-fonds van € 800 miljoen opgenomen op het moment dat de wet hierover is aangenomen?

Antwoord:

Op Begrotingswet IX, Artikel 3 – «Financieringsactiviteiten publiek private sector» worden de kapitaalstortingen in de nog op te richten staatsdeelneming verantwoord. Daarna staat het op de balans van de staatsdeelneming en niet meer in de rijksbegroting. De nieuwe instelling wordt geen fonds, maar een staatsdeelneming.

192.

Welke subsidies verstrekt u of bent u voornemens te verstrekken in het kader van «Duurzame productie en handel» (onder 1.3)?

Antwoord:

Voor 2020 zijn uitgaven aan IDH (waaronder het nieuwe Farmfit programma) en Solidaridad (Practice for Change programma) voorzien. Sinds 2019 voeren deze partijen ook gezamenlijk het NI-SCOPS palmolieprogramma uit. Daarnaast wordt vanuit dit kader pijler 1 van het Fonds Verantwoord Ondernemen gefinancierd.

193.

Kunt u toelichten welke programma’s beïnvloed zijn door de vermindering in subsidies voor «Economic governance and institutions» tussen 2018 en 2020?

Antwoord:

Het lagere budget voor subsidies voor «Economic governance and institutions» wordt veroorzaakt door het uitfaseren van de «Transitiefaciliteit» en het «Private Sector Investeringsprogramma» (PSI). De Transitiefaciliteit is opgegaan in de subsidieregeling: «Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsprojecten». Het PSI is stopgezet bij de oprichting van het «Dutch Good Growth Fund (DGGF)».

194.

Aan welke projecten worden de bijdragen voor «Nexus onderwijs en werk» onder artikel 1.3 besteed? Valt dit onder verantwoordelijkheid van een internationale organisatie? Zo ja welke?

Antwoord:

Met «Nexus, onderwijs en werk» financiert Nederland landenspecifieke programma’s – op maat – die inzetten op het bij elkaar brengen van onderwijs en werk voor jongeren. Dit instrument valt niet onder de verantwoordelijkheid van een internationale organisatie. Het wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van in de landen gevestigde Nederlandse ambassades, waarbij wel aansluiting gezocht kan worden bij bestaande multilaterale initiatieven of initiatieven van andere donoren.

195.

Wat is de juridische grondslag voor de bijdrage aan de RVO op artikel 1.3? Op welke wijze wordt het budget besteed als de RVO niet alle middelen besteedt in 2020? Is er ruimte om deze eventuele beschikbare ruimte in te zetten voor andere prioriteiten binnen beleidsartikel 1? Zo ja, welke

Antwoord:

De juridische grondslag voor de bijdrage aan de RVO betreft de opdracht die aan de RVO wordt verstrekt voor het uitvoeren van de verschillende programma’s binnen artikel 1.3.

Indien de RVO niet alle middelen besteed dan zal de beschikbare ruimte worden ingezet voor andere prioriteiten binnen artikel 1.3.

196.

Welke nieuwe initiatieven en programma’s zijn er voor 2020 voorzien op leefbaar inkomen en loon, bestrijding van kinderarbeid en ontbossing en opschaling naar Nederland, Europa en wereldwijd, ten aanzien van art. 1.1. Duurzaam handels- en investeringssysteem?

Antwoord:

Er zijn voor 2020 geen nieuwe initiatieven en programma’s voorzien onder art 1.1. Wel worden de bestaande subsidieregelingen Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) en pijler 2 van het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) weer opengesteld voor nieuwe aanvragen voor subsidies.

197.

Wat zijn de gevolgen met betrekking tot de aanspraak op FVO voor Convenantspartijen wanneer zij zich niet houden aan een convenant?

Antwoord:

Pijler 1 staat open voor samenwerkingsverbanden van maatschappelijke organisaties en ondernemingen. Als in een sector een IMVO-convenant is, is het een vereiste dat dit door de onderneming(en) of door de branchevereniging namens hen is ondertekend. De aanvraag hoeft niet voort te komen uit een afspraak in het convenant. Mocht het convenant jegens een partij worden opgezegd vanwege een schending van een afspraak gerelateerd aan het project waarvoor subsidie is verleend, kan dit gevolgen hebben voor de subsidieverlening. Het kan leiden tot een wijziging van de subsidie, bijvoorbeeld een wisseling van partners, of een intrekking.

Voor pijler 2 is het een vereiste dat de maatschappelijke organisaties die de aanvraag doen, partij zijn van het IMVO-convenant. Zolang zij partij zijn bij het convenant zijn er geen gevolgen. Mochten zij niet langer partij zijn bij het convenant dan kunnen zij niet langer financiering uit deze pijler krijgen.

198.

Hoe bekend zijn de instrumenten Partners for International Business (PIB), Starters International Business (SIB), Demonstratie, Haalbaarheids- en Investeringsstudies (DHI) en DTIF onder de doelgroep(en)?

Antwoord:

RVO zet diverse kanalen in om zijn doelgroepen te bereiken en te informeren over de beschikbare ondersteuning. Het aantal bezoeken aan de webpagina over internationaal ondernemen was in 2018 bijna 700.000. Het aantal bezoeken aan de pagina’s over DHI, DTIF, PIB en SIB was bijna 100.000 in 2018. Daarnaast wordt de app NL exporteert ingezet om de doelgroep te bereiken. In 2018 was deze app bijna 3.000 keer gedownload. Ook kunnen belangstellenden terecht bij het RVO Klantcontact via telefoon en email. In 2018 heeft Klantcontact ruim 15.000 klanten geholpen op het gebied van internationaal ondernemen en specifiek over DHI, DTIF, PIB en SIB samen zijn bijna 2.500 klantvragen beantwoord. Via evenementen die RVO organiseert of waaraan RVO deelneemt op het gebied van internationaal ondernemen wordt de doelgroep ook geïnformeerd over de beschikbare ondersteuning in brede zin. Als indicatie voor het bereik is bekend dat bij 19 evenementen in 2018 ruim 3.000 bezoekers aanwezig waren.

199.

In hoeverre wordt binnen het financieel instrumentarium voor de private sector voor handel en investeringen (art. 1.2 Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie) getoetst of de exporttoename niet leidt tot verstoring van de lokale markt? Is er voorzien in een impactmeting van dit financieel instrumentarium en zo ja, in welk jaar?

Antwoord:

Binnen het financieel exportinstrumentarium voor de private sector ter bevordering van handel en investeringen wordt niet getoetst of exporttoename leidt tot verstoring van de lokale markt.

200.

In hoeveel gevallen heeft Atradius in 2018 en 2019 een exportkredietverzekering (art. 1.2 versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie) afgewezen op grond van risico’s ten aanzien van IMVO en het niet voldoen aan de UNGP’s? Wat waren daarbij de belangrijkste inhoudelijke overwegingen?

Antwoord:

Atradius Dutch State Business (ADSB) heeft in 2018 één exportkredietverzekering (ekv) aanvraag afgewezen op IMVO-gronden. De afwijzing was het gevolg van onacceptabele risico’s op het gebied van IMVO waaronder mensenrechten en omkoping. In 2019 is nog geen aanvraag afgewezen op IMVO-gronden. Daarnaast komt het vaker voor dat een aanvraagprocedure voor het formele moment van goedkeuring/afwijzing eindigt, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende informatie is om een goede IMVO-beoordeling te maken.

De IMVO-toetsing door ADSB is in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35207–22), die de regering verzoekt om geen ekv te verlenen wanneer op het risico van mensenrechtenschendingen niet wordt geacteerd, zoals beschreven in het mvo-beleidsdocument (Kamerstuk: 26485–255) voor de exportkredietverzekering. Het mvo-beleidsdocument is gebaseerd op OESO-afspraken voor exportkredietverzekeraars en is in lijn met de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). ADSB beoordeelt per aanvraag of er verhoogde risico’s zijn op mogelijke schendingen van projectgerelateerde mensenrechten, welke dit zijn en welke maatregelen worden getroffen. Zowel de staat, via ADSB, als verzekerden wenden bij verzekeringsaanvragen hun invloed aan om het risico op mensenrechtenschendingen zo veel mogelijk te beperken. Indien het risico op projectgerelateerde mensenrechtenschendingen ondanks deze inspanningen onacceptabel is, wordt de aanvraag niet verzekerd.

201.

Wanneer moet het pakket aan acties en maatregelen, dat in samenspraak met de RVO wordt uitgewerkt waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», klaar zijn?

Antwoord:

RVO heeft meerjarig budget toegewezen gekregen om extra activiteiten en onderzoek uit te voeren in het kader van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans». Het pakket aan acties en maatregelen wordt momenteel voorbereid en zal in 2020 operationeel zijn.

202.

Welk deel van de acties en maatregelen in het kader van de China-notitie heeft te maken met handel? Kunt u deze acties en maatregelen specifiek benoemen?

Antwoord:

China is en blijft een belangrijke handelspartner en samenwerkingspartner voor Nederland. Tegelijkertijd is gebleken dat China geen vrijemarkteconomie is en methoden hanteert die zich slecht verhouden met gelijk speelveld en regels binnen het WTO-kader. De acties en maatregelen in het kader van de China-notitie die te maken hebben met handel omvatten daartoe een combinatie van verschillende offensieve en defensieve maatregelen conform de inzet van dit kabinet op het terrein van handel en investeringen zoals beschreven in de nota «Investeren in Perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1) en de «Handelsagenda» (Kamerstuk 34 952, nr. 20). Al deze maatregelen staan opgeschreven in hoofdstuk één (Duurzame handel en investeringen) van de China-notitie «Nederland China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1). Uiteraard moeten deze maatregelen in samenhang worden bezien met de andere hoofdstukken van de China-notitie.

203.

Kunt u toelichten welke programma’s beïnvloed zijn door de vermindering in subsidies voor «Economic governance and institutions» tussen 2018 en 2020?

Antwoord:

Zie vraag 193

204.

Hoe bekend is het Small Business Innovation Research instrument onder de doelgroep?

Antwoord:

SBIR in developing markets volgt de EZK-werkwijze van SBIR, een werkwijze die nationaal veelvuldig en succesvol is en wordt gebruikt door het Nederlands bedrijfsleven. Veel ondernemers in Nederland zijn dus al bekend met de SBIR-werkwijze.

Binnen de SBIR-werkwijze is bekend stelling bij relevante ondernemers een essentieel onderdeel. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan ondernemers die mogelijk nog geen ervaring hebben in de BHOS-focusregio’s.

Op verschillende manieren wordt de SBIR-oproep bekend gesteld.

Via de website van RVO.nl en de RVO nieuwsbrief wordt de specifieke oproep uitgezet. Ook wordt er een marktverkenning uitgevoerd om unusual suspects te vinden en te betrekken bij de oproep. Deze marktverkenning dient tevens om de oproep bekendheid te geven. Verder worden specifieke doelgroepen aangeschreven gerelateerd aan het onderwerp van de call. Tenslotte worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd waarin meer uitleg over de oproep en de werkwijze wordt gegeven.

205.

Welk deel van de middelen in het kader van infrastructuurontwikkeling komt terecht bij Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming?

Antwoord:

Het kabinet financiert een aantal bilaterale en multilaterale programma’s gericht op infrastructuurontwikkeling. Met name bij de drie bilaterale infrastructuurprogramma’s ORIO, DRIVE en Develop2Build (D2B), uitgevoerd door RVO, worden Nederlandse bedrijven vaak gekozen als projectuitvoerder. (NB ORIO start inmiddels geen nieuwe projecten meer, maar heeft nog wel een lopende portefeuille.)

Tot nu toe is voor DRIVE van ca. EUR 70 miljoen bekend waar het terecht zal komen. Daarvan gaat 92% naar Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming. Daarbij geldt wel dat de uitvoerende Nederlandse bedrijven voor deze projecten gebruikmaken van (lokale) onderaannemers, waardoor een substantieel deel van deze middelen uiteindelijk daar terechtkomt.

Vanuit ORIO is ca. 60% van de tot nu toe betaalde EUR 180 miljoen terechtgekomen bij Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming. Voor ORIO geldt eveneens dat daarvan een aanzienlijk deel vervolgens terechtkomt bij lokale ondernemers.

Vanuit D2B is ca. 75% van de tot nu toe betaalde EUR 5 miljoen terechtgekomen bij Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming. Omdat D2B ziet op de ontwikkeling van projectplannen, en niet op de bouw van infrastructuur, geldt in veel mindere mate dan voor DRIVE en ORIO dat er gebruik wordt gemaakt van (lokale) onderaannemers.

206.

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven onder artikel 2 die niet juridisch verplicht zijn, inclusief de verdeling over sub-artikelen? Welke projecten vallen hieronder?

Antwoord:

Artikel 17.2.1 Voedselzekerheid

Op dit moment is een bedrag van EUR 107 miljoen nog niet juridisch verplicht. Deze ruimte wordt aangewend voor diverse bilaterale projecten die op korte termijn tot verplichtingen leiden voor voedselzekerheid die door de ambassades worden geïnitieerd, alsmede enkele programma’s die vanuit de centrale budgetten worden gefinancierd, zoals het Dryland programma in de Sahel, een nieuwe bijdrage aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR), een nieuwe bijdrage ter bevordering van het gebruik van digitale technologieën, en een extra investering in de Sahel en MENA-regio door het International Fund For Agricultural Development (IFAD).

Artikel 17.2.2 Water

Op dit moment is een bedrag van EUR 85,2 miljoen nog niet juridisch verplicht. Deze ruimte wordt aangewend voor diverse bilaterale programma’s die op korte termijn tot verplichtingen leiden voor Waterbeheer en voor Drinkwater en Sanitatie die door de posten worden beheerd, alsmede voor vanuit centrale budgetten gefinancierde programma’s. Vanuit de centrale middelen betreft dit programma’s gericht op innovatieve financiering in Oost-Afrika, de inzet op de nexus water-voedsel-energie in het Midden-Oosten samen met USAID en Zweden, en een drinkwater en sanitatie-programma in Niger dat met Luxemburg (LuxDev) wordt uitgevoerd.

Artikel 17.2.3 Klimaat

Op dit moment is een bedrag van EUR 85 miljoen nog niet juridisch verplicht. Deze ruimte wordt primair aangewend voor programma’s die op korte termijn tot verplichtingen leiden op het gebied van klimaat, waaronder hernieuwbare energie, alsook op het gebied van duurzaam beheer van grondstoffen. Specifiek gaat het naar verwachting o.a. om een innovatief fonds voor het tegengaan van ontbossing en landdegradatie, een nieuwe bijdrage aan het Energising Development-programma (EnDev), een nieuwe algemene bijdrage aan UN Environment en de nieuwe bijdrage (EUR 120 miljoen voor vier jaar) aan het Green Climate Fund (GCF).

207.

Kan de Minister een toelichting geven op de vertraging in de uitgaven van het klimaatfonds AEF, nu op grond van Rekenkameronderzoek duidelijk is geworden dat de € 40 miljoen nog niet is aangewend voor projecten?

Antwoord:

Er is geen sprake van een vertraging in de uitgaven van het AEF. De betreffende middelen zijn in december 2018 aan de fondsmanager overgemaakt ten behoeve van de dekking van uitgaven in 2019. Daarbij is in overeenstemming met de comptabiliteitswet gelet op de liquiditeitsbehoefte van het fonds op basis van een realistische pijplijn aan projecten. De uitgaven in 2019 verlopen conform verwachting.

208.

Kunt u aangeven op basis waarvan de budgetten voor het «uitbannen van huidige honger en ondervoeding» (artikel 2.1) zijn gedaald van € 6,17 miljoen in 2018 naar € 4 miljoen in 2019 en verder?

Antwoord:

De uitgaven voor voeding als onderdeel van de bredere ambassadeprogramma’s op het gebied van voedselzekerheid (gericht op productiviteit en duurzaamheid) nemen toe, terwijl de inzet op specifieke voedingsprogramma’s afneemt. Het beleid beoogt de inzet op het tegengaan van ondervoeding te verhogen. Dit komt beperkt tot uiting in het beleidsartikel en wordt daarom jaarlijks inzichtelijk gemaakt in het Global Nutrition Report. Nederland ligt op koers om de in 2013 internationaal afgesproken doelen m.b.t. uitgaven voor het tegengaan van ondervoeding te realiseren met USD 400 mln. aan directe en indirecte uitgaven op voeding in de periode 2013–2020.

209.

Op welke wijze worden de subsidies onder 2.3 «Klimaat algemeen» à € 56 miljoen structureel vanaf 2020 uitgegeven?

Antwoord:

De subsidies onder 2.3 «Klimaat algemeen» betreffen bijdragen aan een groot aantal organisaties en initiatieven, onder meer gericht op duurzaam grondstoffenbeheer, innovatieve financiering en ondersteuning van kennisinstituten. Voorbeelden van initiatieven waaraan wordt bijgedragen zijn Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), Responsible Mining Index, World Benchmarking Alliance, Mobilizing More for Climate (MoMo4C), Global Innovation Lab, Partnering for Green Growth and the Global Goals (P4G), World Resources Institute (WRI), Commissie MER, Climate Development and Knowledge Network (CDKN), financiering deelname vrouwelijke participanten uit ontwikkelingslanden aan de klimaatonderhandelingen en het Nationally Determined Contributions Partnership (NDC-P).

De geografische spreiding verschilt van activiteit tot activiteit, maar wordt over het algemeen aangeduid als «wereldwijd». Dat wil dat zeggen dat alle ontwikkelingslanden, dan wel bepaalde groepen ontwikkelingslanden (zoals de minst-ontwikkelde landen) in aanmerking komen. Soms zal in de uitvoering blijken dat een beperkter aantal landen daadwerkelijk begunstigde is van een activiteit. In die gevallen wordt in de systemen de aanduiding «wereldwijd» vervangen door vermelding van de betreffende landen.

210.

Welk deel van het budget onder 2.3 «Klimaat algemeen» is juridisch verplicht?

Antwoord:

Op dit moment is 65% van de activiteiten onder subartikel «Klimaat algemeen» juridisch verplicht. Diverse activiteiten zijn momenteel in voorbereiding en leiden op korte termijn tot verplichtingen.

211.

Welke projecten worden gefinancierd onder de post 2.3 «Klimaat algemeen» en wat is de geografische spreiding?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 209.

212.

Hoe ontstaat de ruime verdubbeling van de post Klimaat algemeen (artikel 2.3) vanaf 2020 ten opzichte van 2018 en 2019?

Antwoord:

De verdubbeling bij de post «Klimaat algemeen subsidies» is grotendeels toe te schrijven aan een eenmalige, technische aanpassing, waarbij de subartikelen Klimaat algemeen, GEF (Global Environment Facility) en Klimaat: Algemene vrijwillige en verplichte bijdragen zijn samengevoegd. Verder vindt er in 2020 een intensivering plaats van de klimaatbudgetten.

213

Klopt het dat de € 40 miljoen voor het Klimaatfonds (DFCD) in 2019 nog niet is uitgegeven, ondanks het voornemen in het regeerakkoord Rutte III? Hoe komt dit? Wanneer is de verwachting dat deze middelen wel zijn ingezet?

Antwoord:

Nee, dit klopt niet. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) ontvangt in 2.019 EUR 40 miljoen aan middelen in twee tranches van EUR 20 miljoen, in overeenstemming met de liquiditeitsbehoefte op basis van een realistische pijplijn aan projecten. DFCD zal de eind 2019 ontvangen tweede tranche voornamelijk in 2020 besteden.

214.

Klopt het dat onder het zogenaamde Klimaatfonds à € 40 miljoen tenders worden uitgeschreven? Is het mogelijk dat er budget uit dit fonds overblijft in een bepaald begrotingsjaar? Zo ja, op welke wijze wordt dat ingezet?

Antwoord:

De fondsmanager van het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) schrijft geen tenders uit, maar bouwt via zijn eigen netwerk een portefeuille van klimaatrelevante projecten op. Het fonds krijgt in een begrotingsjaar middelen toegekend op basis van liquiditeitsbehoefte. Het vertrouwen bestaat dat de opbouw van de portefeuille gelijke tred zal houden met de beschikbaarheid van middelen (EUR 40 miljoen per jaar).

215.

Kan de Minister een toelichting geven op het Dutch Fund for Climate and Development en Access to Energy Fund en hoe deze fondsen zich tot elkaar verhouden?

Antwoord:

Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) en het Access to Energy Fund (AEF) zijn twee op zichzelf staande fondsen die beide worden ingezet om de klimaatdoelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in ontwikkelingslanden te verwezenlijken. Het investeringsterrein van de fondsen verschilt. AEF houdt zich uitsluitend bezig met de bevordering van hernieuwbare energie (mitigatie), DFCD richt zich op klimaatslimme landbouw, water en sanitatie, herstel van bossen en kustbescherming (vooral adaptatie). De fondsen financieren derhalve verschillende soorten projecten. AEF en DFCD opereren zelfstandig van elkaar en hebben hun eigen inrichting en financieringsstromen. Aangezien FMO fondsmanager is van beide fondsen (bij DFCD als leider van een consortium) is wel samenwerking tussen de fondsen mogelijk en zijn de ondersteunende processen van de fondsen vergelijkbaar.

216.

Zou u meer details kunnen geven over de besteding van het Klimaatfonds (DFCD) in 2018 en tot medio 2019, aangezien het rapport van de Rekenkamer over de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking laat zien dat het DFCD over budget beschikt maar dat er sprake is van onderbesteding in 2018? Welk percentage gaat naar adaptatie en welk percentage naar mitigatie, en via welke kanalen?

Antwoord:

De uitgaven voor het Klimaatfonds in 2018 betroffen niet DFCD (Dutch Fund for Climate and Development, dat pas medio dit jaar formeel van start is gegaan), maar een bijdrage aan het Access to Energy Fund (AEF). De betreffende middelen zijn in december 2018 aan de fondsmanager overgemaakt ten behoeve van de dekking van uitgaven in 2019. De uitgaven in 2019 verlopen conform verwachting.

217.

Kunt u toelichten over welke jaren het Dutch Fund for Climate and Development gevoed wordt met de jaarlijkse dotatie van € 40 miljoen? Wordt in de periode na 2021 nog voorzien dat het fonds vanuit de begroting dotaties ontvangt?

Antwoord:

Het Dutch Fund for Climate and Development zal in de jaren 2019–2022 worden gevoed met viermaal EUR 40 miljoen (mits er sprake is van een aangetoonde liquiditeitsbehoefte). Het is vooralsnog niet voorzien dat het fonds in de periode na 2022 verdere dotaties zal ontvangen.

218.

Kunnen Nederlandse agrarische ondernemingen steun ontvangen van uw departement in het kader van de vele ambities op het gebied van voedselzekerheid zonder dat zij deel uitmaken van een publiek-privaat samenwerkingsverband of een samenwerking met een ngo? Kunnen individuele bedrijven met aantoonbare expertise zelfstandig in aanmerking komen voor subsidies en/of gedelegeerde middelen?

Antwoord:

Nederlandse agrarische ondernemingen kunnen onder dezelfde voorwaarden als alle andere ondernemingen gebruik maken van het handelsinstrumentarium. Voor de verstrekking van subsidies en bijdragen in het kader van ontwikkelingssamenwerking gelden specifieke voorwaarden. Bedrijven kunnen hiervoor in aanmerking komen, mits zij aan de minimale voorwaarden voldoen, zoals het leveren van een eigen bijdrage waarbij minimaal de subsidie moet worden geëvenaard. Tevens worden projecten beoordeeld op hun potentiële bijdrage aan de SDG’s, en de toegevoegde waarde van de publieke investering in het project (additionaliteit). Bedrijven moeten hiernaast ook voldoen aan de OESO richtlijnen. Instrumenten kunnen ook nog specifieke voorwaarden stellen in aanvulling op deze minimale voorwaarden.

219.

Op welke manier ondersteunt u het tegengaan van ontbossing, en kunt u daarbij aangeven hoeveel geld hieraan wordt uitgegeven en in welke landen?

Antwoord:

Nederland ondersteunt de strijd tegen ontbossing en landdegradatie zowel in bilateraal als in multilateraal verband. De nadruk ligt op de bevordering van goed bestuur, goed beleid en goed bosbeheer. Dit doen we bijvoorbeeld door steun aan twee Strategische Partnerschappen (Shared Resources, Joint Solutions en Green Livelihoods Alliance) en aan de implementatie van Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT) en REDD+. Ontbossing en landdegradatie pakken we ook aan via partners zoals IDH en Tropenbos met behulp van een landschapsaanpak. Het gaat in 2019 naar schatting om EUR 12 miljoen aan uitgaven.

Ook bepaalde programma’s, fondsen en partnerschappen met een andere hoofddoelstelling, zoals klimaatadaptatie en klimaatmitigatie, dragen bij aan het tegengaan van ontbossing. Voorbeelden hiervan zijn de bijdragen aan het World Resources Institute (WRI), Rainforest Alliance en Solidaridad. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) ontvangt jaarlijks EUR 40 miljoen subsidie in de jaren 2019–2022. Gezien de vastgestelde kaders en de aanpak van dit fonds zal naar verwachting een significant deel daarvan ten goede komen aan bossen en het tegengaan van landdegradatie. In multilateraal verband draagt Nederland in 2019 in totaal EUR 33 miljoen bij aan het Groene Klimaatfonds (GCF) en de Global Environment Facility (GEF). Het is (nog) niet precies aan te geven welk percentage van de bijdragen aan deze programma’s, fondsen en partnerschappen ten goede komt of zal komen aan het tegengaan van ontbossing en landdegradatie.

De Nederlandse inzet op het tegengaan van ontbossing betreft met name de grote tropische regenwouden vanwege de zeer hoge vastlegging van koolstof in die bossen, de essentiële biodiversiteit die zich daar bevindt en het grote aantal mensen dat voor hun levensonderhoud afhankelijk is van deze bossen. Het gaat daarbij om de drie grote regenwouden in de Amazone, in Zuidoost-Azië en in het Congobekken, alsmede (direct) aangrenzende drogere gebieden.

Nederland financiert geen programma’s die zich exclusief richten op (her-)bebossing. Het Drylands Sahel Program zal wel bijdragen aan het tegengaan van landdegradatie/herstel van gedegradeerd land.

220.

Op welke wijze draagt Nederland momenteel financieel, zowel bilateraal als in multilateraal verband, bij aan het tegengaan van ontbossing? Hoeveel budget is hiermee gemoeid?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 219.

221.

Op welke manier ondersteunt u het stimuleren van bebossing, en kunt u daarbij aangeven hoeveel geld hieraan wordt uitgegeven en in welke landen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 219.

222.

Op welke wijze draagt Nederland bij aan de bevordering van duurzame landbouw om ontbossing in de Amazone tegen te gaan? Hoeveel budget is hiermee gemoeid?

Antwoord:

Nederland ondersteunt diverse programma’s en Strategische Partnerschappen die bijdragen aan bevordering van duurzame landbouw en handelsketens in relatie tot de Amazone. Deze programma’s worden uitgevoerd door partners als IDH, Solidaridad, Tropenbos, IUCN en WWF. Daarnaast draagt NL financieel bij aan programma’s in de Amazone van het Groene Klimaatfonds en de Global Environment Facility (GEF). Ook is Nederland actief deelnemer aan het Amsterdam Declarations Partnership, waarin zeven Europese landen zich met andere belanghebbenden inzetten voor ontbossingsvrije, duurzame handelsketens voor bosbouwproducten als soja, cacao en palmolie, en andere initiatieven, zoals de Tropical Forests Alliance.

Via het zogenaamde landschapsprogramma van IDH worden bedrijven, overheden, boeren, lokale gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld samengebracht om duurzame bestuursmodellen op te bouwen in zes tropische bosgebieden («landschappen»), onder andere in de staat Mato Grosso in Brazilië. Door de drieledige «PPI-aanpak» worden gebieden gecreëerd waar landbouwproducten duurzaam worden geteeld (Production), waar bossen en andere natuurlijke hulpbronnen worden beschermd en hersteld (Protection), en waar gemeenschappen duurzaam economisch kunnen groeien (Inclusion). Voor de activiteiten in Mato Grosso is een budget van EUR 2,7 miljoen beschikbaar.

De financiële bijdragen aan activiteiten van andere hogergenoemde partners en grote fondsen, het Groene Klimaatfonds en de Global Environment Facility, kunnen op basis van de structurering van deze financiering en de beschikbare managementinformatie niet precies worden toegerekend aan specifieke doelen, zoals duurzame landbouw en het tegengaan van ontbossing in de Amazone.

223.

Om welke landen, (lopende) activiteiten en projecten gaat het bij het beheer van de RVO van «de energietransitiefaciliteit met activiteiten gericht op de ondersteuning van drie tot vijf landen in de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika bij hun transitie naar een duurzame energievoorziening»? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Antwoord:

De door RVO beheerde Energietransitiefaciliteit (ETF) is een programma van in totaal 1 miljoen Euro per jaar, dat zich richt op de versterking van de bilaterale beleidsdialoog over de energietransitie in de MENA-regio, Tanzania en Mozambique. Afgelopen jaar is met Algerije gewerkt aan de certificering van zonnepanelen en met de Palestijnse Gebieden aan waste-to-energy. In Jordanië zijn kansen voor projecten op het gebied van de water-energy-food nexus in kaart gebracht. Ook is bijgedragen aan een project dat met een netwerkbenadering vrouwenparticipatie in de energiesector van Mozambique bevordert.

224.

Wat wordt er verstaan onder «natuurlijk kapitaal» (artikel 2.3) en op welke manier wordt waardering concreet gestimuleerd?

Antwoord:

Onder natuurlijk kapitaal worden alle natuurlijke hulpbronnen verstaan (hernieuwbare en niet-hernieuwbare), zoals bossen, water, lucht, mineralen en plant- en diersoorten, die tezamen het menselijk welzijn en welvaart ondersteunen. Nederland draagt zowel financieel, als inhoudelijk via het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), bij aan een programma uitgevoerd door de Wereldbank gericht op het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling door ervoor te zorgen dat natuurlijke hulpbronnen worden meegenomen in nationale ontwikkelingsplannen en economische berekeningen. Concreet betekent dit dat landen ondersteuning krijgen bij het in kaart brengen van hun natuurlijke hulpbronnen en bij het gebruiken van deze statistieken bij hun beleidsvorming.

225.

Wordt de klimaatdiplomatie geïntegreerd in de economische diplomatie? Kunt u het antwoord toelichten?

Antwoord:

Klimaatdiplomatie maakt gebruik van een breed scala aan interventies, waaronder economische diplomatie (zie Kamerstuk 31 793, nr. 189 d.d. 13 september voor beschrijving van het brede terrein van de klimaatdiplomatie).

226.

Wat bedoelt u met gender responsiveness bij de transitie naar inclusieve, groene groei waarbij vrouwen een belangrijke rol spelen als agents of change en dat u in onder andere het GCF zal streven naar gender responsiveness? Hoe wordt de inclusieve transitie bewerkstelligd, en hoe worden vrouwen in sociaaleconomisch gemarginaliseerde posities hierin meegenomen? Hoe wordt een gender just transition bereikt?

Antwoord:

Met gender responsiveness wordt bedoeld dat activiteiten ongelijke genderverhoudingen actief adresseren om gendergelijkheid te bevorderen. Klimaatverandering raakt vrouwen en mannen vaak verschillend. Door achterstelling van vrouwen in sociaal, economisch, cultureel of politiek opzicht zijn zij vaak kwetsbaarder voor klimaatverandering. Ook profiteren zij vaak niet vanzelf en in dezelfde mate als mannen van beleid en activiteiten die klimaatverandering adresseren. Om deze ongelijkheden te verminderen is het van belang dat vrouwen actief kunnen bijdragen aan de formulering van beleid en activiteiten. Ook is het noodzakelijk dat degenen die zich bezighouden met die formulering met behulp van genderanalyse oog krijgen voor ongelijkheden, zodat deze actief en gericht kunnen worden aangepakt. Nederland maakt zich hard voor een dergelijke gender-responsive aanpak in onder andere GCF, GEF, de CIF’s, het NDC-Partnerschap en in individuele activiteiten.

227.

Op wat voor manier investeert uw ministerie, ten aanzien van klimaatadaptatieprojecten (art. 2.3 Klimaat) in verzekeringen voor kleine voedselproducenten? Wat is de stand van zaken op dit moment en wat is de inzet voor de komende jaren? Op welke manier zet Nederland zich, in lijn met het Sendai Framework, in voor het bevorderen van de resilience van de bevolking, met name betrekking tot behoud van primaire voorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs?

Antwoord:

Het ministerie ondersteunt de Global Index Insurance Facility (GIIF) van de Wereldbank. GIIF verstrekt technische assistentie aan lokale verzekeraars bij het opzetten van indexverzekeringen waarmee boeren zich kunnen verzekeren tegen klimaatrampen. Via het Health Insurance Fund van PharmAccess werkt Nederland aan vergroting van toegang tot zorgverzekeringen en verduurzaming van de financiering van de gezondheidssector in ontwikkelingslanden. In samenwerking met de toezichthouders in Bazel werkt Nederland in ontwikkelingslanden ook aan de verbetering van de wet- en regelgeving op het gebied van verzekeringen.

Via het programma Geodata for Agriculture and Water investeren we in vier projecten in Ethiopië, Indonesië, Mali en Uganda in zogenaamde weather-based indexverzekeringen voor kleine voedselproducenten. Deze verzekeringen maken boeren weerbaarder tegen klimaatschokken door (automatisch, op basis van satellietinformatie) uit te betalen bij oogstverliezen door extreem weer.

In het kader van de strategische partnerschappen (geen onderdeel van artikel 2.3) ondersteunt Nederland Partners for Resilience (PfR) – een alliantie waarvan het Nederlandse Rode Kruis penvoerder is. PfR beoogt verkleining van de gevolgen van (natuur-)rampen voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. PfR werkt met (lokale) overheden en bedrijven aan beleid en investeringen die de veerkracht van families en gemeenschappen vergroten, bijvoorbeeld door introductie van gewassen die beter bestand zijn tegen klimaatverandering.

Nederland zorgt ervoor dat veel kinderen in crisissituaties naar school kunnen via het Global Partnership for Education en het Education Cannot Wait programma. Nederland steunt ook dat vluchtelingenkinderen naar school kunnen in opvanglanden in de regio, zoals Libanon en Jordanië. Een voorbeeld van steun aan gezondheidszorg in crisissituaties is het SRGR partnerschap Jeune S3 gericht op jongeren in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR), Kameroen, DRC en Benin. Humanitaire hulp wordt daarnaast nog ingezet op onderwijsvoorzieningen voor slachtoffer-kinderen. De humanitaire hulp geoormerkt voor gezondheidszorg in een crisissituatie is beperkt, maar neemt toe, o.a. door het trainen van Rode Kruisvrijwilligers op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun.

228.

Op welke wijze maken kinderarbeid, leefbaar inkomen en sustainable livelihoods onderdeel uit van het door Nederland gelanceerde European Partnership voor Responsible Minerals (art. 2.3 Klimaat/hernieuwbare energie en duurzaam beheer grondstoffen)?

Antwoord:

Het European Partnership voor Responsible Minerals (EPRM) zet zich in voor vergroting van het aanbod van en de vraag naar verantwoord geproduceerde grondstoffen (tin, tantalum, tungsten en goud, 3TG). Het doel hierbij is om de sociaaleconomische omstandigheden van mijnwerkers en lokale gemeenschappen te verbeteren door het aantal mijnen te vergroten dat duurzame mijnbouwpraktijken toepast. Hiertoe stimuleert en ondersteunt het EPRM bedrijven en hun toeleveranciers bij het toepassen van de OESO-richtlijnen voor gepaste zorgvuldigheid, om eventuele misstanden, waaronder kinderarbeid, in hun keten op te sporen en aan te pakken. Daarnaast financiert het EPRM projecten in hoog risico mijnbouwgebieden in bijvoorbeeld Colombia, DR Congo en Uganda, waarbij leefbaar inkomen en sustainable livelihoods aan de orde komen.

229.

Hoe zorgt u ervoor dat met het DFCD vrouwenorganisaties direct bereikt worden? Hoe ziet dit er in de praktijk uit en hoe beziet het ministerie de eigen rol hierin? Hoe ziet u erop toe dat vrouwenrechten en gendergelijkheid stevig verankerd zijn in de aanvraag en projectvoorstellen?

Antwoord:

Gender is op verschillende manieren in DFCD verankerd. Bij alle projecten die worden geselecteerd wordt tijdens de due diligence-fase, als onderdeel van het ESG-proces, bekeken of de interventies voor vrouwen anders uitpakken dan voor mannen. Negatieve effecten op gendergelijkheid komen daarmee boven water en worden voorkomen door aanpassing van de interventies. Bij de monitoring van de resultaten wordt gekeken in hoeverre vrouwen worden bereikt en of de doelen voor gendergelijkheid zijn gerealiseerd.

Vrouwenorganisaties kunnen als partner optreden of op andere wijze betrokken zijn. Doordat alle projecten van het fonds een positieve impact moeten hebben op een kwetsbare groep, wat zeer wel vrouwen en meisjes kunnen zijn, is het waarschijnlijk dat vrouwenorganisaties betrokken zullen zijn. Het beleidskader stelt echter geen specifieke (kwantitatieve) eisen op dit terrein.

230.

Wat gaat u doen als medeverantwoordelijke voor de activiteiten van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkeling (FMO) om eventuele toekomstige misstanden te voorkomen bij de uitvoering van het DFCD en hoe gaat u erop toezien dat misstanden eerder aan het licht komen?

Antwoord:

Bij de uitvoering van het DFCD houdt FMO zich aan de richtlijnen zoals deze ook voor haar andere activiteiten gelden. Zo past FMO bij investeringsbeslissingen onder meer de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC), de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) van de Verenigde Naties toe. Deze richtlijnen en standaarden zien toe op waarborging van IMVO-standaarden bij de uitvoering van projecten en FMO rapporteert hier ook over. In de afgelopen jaren heeft FMO haar beleid verder verscherpt. Zo is het investeringsbeleid verder verbeterd op basis van een publiek consultatieproces, bijvoorbeeld op het terrein van conflictsensitiviteit. Ook heeft FMO haar dialoog met het maatschappelijk middenveld versterkt, de frequentie hiervan verhoogd en publiceert zij sinds 2017 nieuwe investeringen voorafgaand aan de daadwerkelijke contractering.

Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en een goede uitvoering van fondsen zoals het DFCD. Hiervoor is zij op verschillende manieren in dialoog met FMO over haar beleid. Dit gebeurt allereerst via het tweejaarlijkse hoogambtelijke beleidsoverleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën en FMO. Daarnaast vindt er vier keer per jaar overleg plaats op directeursniveau en vindt er maandelijks overleg over issue-management plaats indien er relevante zaken spelen. Eventuele (vermoedens van) misstanden worden gedurende deze gesprekken gedeeld met het ministerie.

231.

Om welke religieuze groepen gaat het bij de algemene doelstelling van artikel 3, het versterken van de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen, zodat zij hun stem kunnen laten horen?

Antwoord:

Het programma Voice gericht is op het versterken van de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen. Religieuze groepen zijn als zodanig geen specifieke doelgroep.

232.

Op welke manier heeft u invulling gegeven aan het amendement Diks c.s. (Kamerstuk 35 000 XVII, nr.23), en waar is dit terug te vinden in de begroting? Heeft u de intentie om de verhoging van uitgaven aan het voorkomen van meisjesbesnijdenis structureel te maken?

Antwoord:

Ter invulling van het amendement is EUR 2 miljoen toegekend aan AmplifyChange, een consortium van Mannion Daniels, het African Women’s Development Fund en de Global Fund for Women. Het bedrag is als subsidie verstrekt aan AmplifyChange en terug te vinden onder begrotingsartikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids – subsidies – SRGR en hiv/aids.

Deze specifieke Nederlandse bijdrage is ingezet om zuidelijke grassroot en civil society organisaties te ondersteunen gericht op het tegengaan van meisjesbesnijdenis (projectimplementatie en capaciteitsversterking) via twee financieringsrondes. Door te werken via lokale, zuidelijke organisaties kan effectiever ingezet worden op gedrags- en normverandering, met een hogere kans op duurzame resultaten. De uitbanning van meisjesbesnijdenis is kernprioriteit voor Mannion Daniels en de organisatie heeft ruime ervaring met ondersteuning van projecten van zuidelijke NGO-partners gericht op uitbanning van meisjesbesnijdenis. Met de bijdrage zal AmplifyChange in totaal 17 organisaties steunen.

De Nederlandse steun aan de bevordering van keuzevrijheid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten wordt bij voorkeur zo min mogelijk geoormerkt op specifieke doelen of activiteiten. Het doel hiervan is door Nederland gesteunde organisaties ruimte te geven prioriteiten te stellen om de gewenste resultaten op het terrein van SRGR te behalen. Het tegengaan van meisjesbesnijdenissen valt onder deze inzet en maakt onderdeel uit van verschillende door Nederland gesteunde activiteiten. Voorbeelden zijn het SRGR partnerschap «Yes I do», het Leading from the South programma en programma’s van UNFPA en lokale NGO’s in o.m. Ethiopië en Mali

Een structurele verhoging van begrotingsartikel 3.1. is niet voorzien. Mocht verhoging (of verlaging) aan de orde komen, dan geldt dat mijn financiering zo min mogelijk geoormerkt wordt verstrekt.

233.

Hoe ging de oprichting van SheDecides in zijn werk? Welke kosten waren er vanuit de Nederlandse overheid gemoeid met het oprichten van SheDecides?

Antwoord:

Het SheDecides initiatief werd in 2017 gestart door mijn voorgangster Lilianne Ploumen om politieke en financiële steun te verzamelen voor het recht van vrouwen en meisjes om zelf vrijelijk en zelfstandig te besluiten of zij kinderen willen, hoeveel, met wie en wanneer. Door herinvoering van de Mexico City policy (MCP) werd financiering door de Amerikaanse overheid van niet-Amerikaanse organisaties die (met financiering uit andere bron) informatie of diensten verlenen op het gebied van abortus, stopgezet.

Het doel van SheDecides was (en is nog steeds) daarom het mobiliseren van financiering om het gat dat de Mexico City Policy zou slaan bij organisaties die zich inzetten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, te verkleinen. SheDecides fondsen die door donoren onder de noemer van SheDecides worden toegezegd, worden via meerdere organisaties besteed. Richtlijn hierbij is dat de fondsen moeten gaan naar organisaties die getroffen zijn door de herinvoering van de Mexico City Policy.

In eerste instantie begon SheDecides met een crowdfunding initiatief inclusief lancering van een website in samenwerking met de Rutgers Stichting, waaraan EUR 59.993 is besteed. Daarnaast zijn er uitgaven geweest voor additionele ondersteuning alsook de vormgeving van de campagne (w.o. fotografie en logo). Daarmee komen de totale uitgaven voor de start van SheDecides op EUR 113.810 euro.

234.

Kunnen organisaties vanuit het nieuwe partnerschappenfonds voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) zelf keuzes maken over in welke landen wordt geïnvesteerd, op basis van de achterstanden en de specifieke projectdoelstellingen?

Antwoord:

Organisaties kunnen zelf de keuze maken voor welke landen zij een voorstel indienen, maar doen er daarbij verstandig aan rekening te houden met de criteria zoals die geformuleerd worden in het subsidiebeleidskader. In de beoordeling zal een zwaarder gewicht worden toegekend aan de inzet in de focusregio’s en de overige landen genoemd in de BHOS-nota waar een OS-relatie mee bestaat. Inzet in overige landen blijft evenwel mogelijk zodat de ook nationaal, regionaal en internationaal verbinding en samenwerking tussen maatschappelijke organisaties tot stand kan worden gebracht.

235.

Kunt u een overzicht verschaffen van de totale uitgaven aan onderwijs vanaf 2020 en volgende jaren en dit uitsplitsen per kanaal en/of beleidsartikel?

Antwoord:

In de begroting toont artikel 3.4 het budget voor Onderwijs. Voor de komende jaren zijn deze middelen beschikbaar:

Jaar

2020

2021

2022

2023

2024

budget in EUR x 1.000

109.925

69.550

69.550

69.550

69.550

Afhankelijk van de aard van de activiteit wordt de best passende en kwalificerende uitvoerende organisatie gekozen. Via welk kanaal de middelen ingezet worden is dan vooraf niet bekend. Een uitsplitsing per kanaal kan daarom niet gegeven worden.

Zie ook vraag 170.

236.

Wat doet u precies om seksueel geweld in tijden van conflict te voorkomen? In welke mate ondersteunt Nederland projecten die concreet inzetten op veranderen van gedrag van gewapende groeperingen met betrekking tot het gebruik van seksueel geweld?

Antwoord:

Bescherming tegen seksueel geweld in conflict, inclusief preventie, is één van de drie prioriteitsgebieden binnen het Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 (NAP1325). O.a. via NAP-programma’s in Afghanistan, Irak, Colombia, Zuid-Soedan, Syrië, Libië en Democratische Republiek Congo (DRC) wordt hier invulling aan gegeven. Een tweede prioriteit binnen het Nederlandse NAP1325 en de NAP-programma’s is het tegengaan van schadelijke gendernormen, waarmee ook aan de preventie van seksueel geweld in conflict wordt bijgedragen.

Ook binnen de Female Leadership Opportunities for Women (FLOW)-programma’s en in programma’s gefinancierd door de posten is er aandacht voor de preventie van seksueel en gender gebaseerd geweld. Via humanitaire middelen en «core» bijdragen aan fondsen en programma’s van de VN zoals UNHCR, UNFPA en UNWOMEN wordt ook ingezet op bescherming en het voorkomen van seksueel en gender gebaseerd geweld in humanitaire situaties. Op het gebied van tegengaan van straffeloosheid voor seksueel geweld in conflict ondersteunt NL ook het kantoor van de Speciaal Vertegenwoordiger voor Seksueel Geweld in Conflict van de SGVN.

Preventie van seksueel geweld in conflict vormt ook een belangrijk onderdeel van de Nederlandse diplomatieke inzet op het gebied van vredesmissies, sustaining peace en NAP1325. Tijdens het Nederlandse lidmaatschap van de VNVR heeft Nederland zich o.a. hard gemaakt om sancties tegen seksueel geweld in conflict als preventief middel op de kaart te zetten, o.a. door toevoeging van specifieke sanctiecriteria aan bestaande sanctieregimes voor Zuid-Soedan, Libië en Somalië. Hier wordt gevolg aan gegeven door de financiering van trainingen over seksueel en gender-gerelateerd geweld in conflict aan de experts die sanctiecommissies ondersteunen in hun werkzaamheden.

Daarnaast wordt geïnvesteerd in de capaciteit van VN vredesmissies om seksueel geweld te voorkomen. NL financiert in samenwerking met SP de vierjaarlijkse training Gender in Operations en via UN Women de Female Militairy Officers Course. In beide trainingen is aandacht voor protection of civilians en specifiek de preventie van seksuele exploitatie en misbruik. Via de civiele missie pool financiert Nederland momenteel ook een Women Protection Adviser binnen MONUSCO.

Binnen de programma’s die Nederland financiert, wordt niet samengewerkt met gewapende groeperingen.

237.

Wat is de verklaring voor de daling in de totale uitgaven onder artikel 3.1 ten behoeve van SRGR met ruim € 28 miljoen van 2019 naar 2020?

Antwoord:

Als gevolg van een aantal amendementen (zie hieronder) werd het budget voor SRGR voor 2018 en 2019 verhoogd. Het betreft hier dus geen verlaging van het budget van 2020, maar incidentele verhogingen van het budget in 2018 en 2019.

Daarnaast wordt ten behoeve van UNICEF, voor een periode van drie jaar (2020 t/m 2022), jaarlijks 5 miljoen Euro overgeheveld van begrotingsartikel SRGR (artikel 3.1.) naar het begrotingsartikel voor financiering van internationale organisaties (artikel 5.1). Dit is een technische aanpassing, de bijdrage aan UNICEF voor SRGR blijft onveranderd, maar wordt uit een ander begrotingsartikel gefinancierd.

De amendementen ter verhoging van het SRGR-budget in 2018 en 2019 zijn:

35 000 XVII, nr. 22 (EUR 10 miljoen extra inzet op Family planning)

35 000 XVII, nr. 24 (EUR 5 miljoen extra inzet op TB-bestrijding)

35 000 XVII, nr. 18 (EUR 7 miljoen extra inzet op kindhuwelijken)

35 000 XVII, nr. 23 (EUR 2 miljoen extra inzet op Female Genital Mutilation)

34 300 XVII, nr. 25 (ruim EUR 3 miljoen extra inzet op het Global Fund to fight Aids, TB and Malaria in 2019).

238.

Waarom stoppen de opdrachten op artikel 3.1 aan SRGR en hiv/aids na 2020?

Antwoord:

De opdrachten moeten in relatie worden gezien met subsidies SRGR en HIV/AIDS. Met het aflopen van opdrachten, wordt het vrijgevallen budget toegevoegd aan subsidies omdat er nog niet besloten is welke relatievorm er voor nieuwe af te sluiten verplichtingen gebruikt gaat worden. Indien wordt gekozen voor nieuwe opdrachten, zal er weer geld van subsidies naar opdrachten verschuiven. Deze werkwijze komt voort uit de eerder doorgevoerde inrichting van de begroting naar opdrachten en subsidies.

239.

Kan er een overzicht gegeven worden van de totale uitgaven ten behoeve van SRGR voor de periode 2012–2018?

Antwoord:

Totaal periode 2012–2018 = Eur 2.865.486 (*1000)

240.

Klopt het dat de bijdragen voor het Global Fund door de jaren heen aanzienlijk worden verminderd? Hoe komt dit?

Antwoord:

Nederland is een van de oorspronkelijke donoren van GFTAM en draagt sinds 2001 bij. Met de voorgenomen bijdrage voor de komende 3 jaar van 156 mln EUR (52 mln EUR per jaar), komt de totale bijdrage van Nederland uit op 1,139 mld EUR. De gemiddelde bijdrage over de periode 2001–2019 was 51,7 mln EUR per jaar.

De Nederlandse bijdrage bedroeg voor de periode 2011–2013 ongeveer 53,7 mln EUR per jaar, ca 61,6 mln EUR per jaar voor de periode 2014–2016 en 55,3 mln EUR per jaar voor de periode 2017–2019, inclusief de ophoging ter uitvoering van het Amendement van Veldhoven /van Laar (zie tabel).

Periode

Bijdrage

2001–2005

135.000.000

2006–2007

120.000.000

2008–2010

216.400.400

2011–2013

161.100.000

2014–2016

185.000.000

2017–2019

166.000.000

Bij de beslissing over de voorgenomen nieuwe bijdrage voor de periode 2020–2022 is meegenomen de wens dat, vanuit het oogpunt van verduurzaming van het fonds, vooral meer investeringen nodig zijn vanuit de ontvangende landen zelf.

Tijdens een recente pledging conferentie in Lyon behaalde GFATM het streefcijfer voor fondsenwerving (USD 14 miljard). Hiermee is GFATM volledig gefinancierd voor de komende drie jaar (2020 t/m 2022).

241.

Hoe ontstaat de incidentele verlaging op artikel 3.3 Maatschappelijk Middenveld in 2020?

Antwoord:

Vanwege het aflopen van het huidige subsidiekader Samenspraak en Tegenspraak (31 december 2020) wordt verwacht dat de uitgaven lager zullen zijn dan tot nu toe gepland, mede op basis van ervaringen uit het verleden. Hierop vooruitlopend worden door middel van cash-management middelen elders op de begroting ingezet.

Dit betreft geen korting op het huidige subsidiekader.

242.

Op welke wijze is de motie-Van Veldhoven/Van Laar (Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 29) uitgevoerd? Tot welk jaar heeft de in de motie gevraagde ophoging van 10 miljoen euro plaatsgevonden?

Antwoord:

Voor het Global Fund vindt eens in de drie jaar een middelenaanvulling plaats. De ophoging van EUR 10 miljoen is meegenomen in de driejarige toekenning van Nederland aan het Global Fund voor de periode 2017–2019. Deze is vrijwel evenredig verspreid over die drie jaren.

243.

Tot welke resultaten heeft de motie-Van Veldhoven/Van Laar (Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 29) de afgelopen jaren geleid?

Antwoord:

N.a.v. de motie-Van Veldhoven/Van Laar is de EUR 10 miljoen meegenomen in de driejarige toekenning van Nederlandse overheidssteun aan het Global Fund voor de periode 2017–2019. Het totaal aan committeringen van donoren aan het GF in diezelfde periode bedroeg ruim USD 11,3 miljard.

Door de motie is de totale bijdrage van Nederland verhoogd van EUR 156 mln naar EUR 166 mln. Dit is percentueel gezien een verhoging in het Nederlandse aandeel in het GF budget in de periode 2017–2019 van 4,68% naar 4,982%. De EUR 10 miljoen ophoging resulteerde in ca. 0,3% verhoging van het totale GF budget.

De steun van NL wordt ongeoormerkt verleend. Het is daarom lastig om te kwantificeren tot welke resultaten de Nederlandse ophoging van EUR 10 miljoen heeft geleid. Bovendien worden de resultaten van het GFATM mede behaald dankzij investeren van ontvangende landen zelf en van de inzet van meer technische partners, waaronder de WHO en UNAIDS.

Theoretisch kan de ophoging vertaald worden in een (tijdelijke) attributie van 0,3% aan de resultaten van het GF. In de jaren 2017–2018 (2019 data nog niet bekend) zijn bijvoorbeeld 328 miljoen geïmpregneerde klamboes verspreid. Dit zou betekenen dat met de extra bijdrage van 10 miljoen, ca 990.000 extra klamboes konden worden aangekocht. In dezelfde periode ontvingen 1,4 miljoen zwangere vrouwen medicatie om hiv-infectie van hun baby te voorkomen. Hiervan zouden we ca 4720 vrouwen kunnen toerekenen aan de extra bijdrage. Deze toerekening blijft echter kunstmatig en kan, zoals gezegd, niet worden losgezien van alle andere investeringen die in de gezondheidssector worden gedaan, buiten het GFATM om.

244.

Hoe is te verklaren dat art. 3.3 maatschappelijk middenveld van € 221.475 (in € 1.000) in 2019 naar € 180.531 (in € 1.000) in 2020 gaat?

Antwoord:

Vanwege het aflopen van het huidige subsidiekader voor Samenspraak en Tegenspraak (31 december 2020) wordt verwacht dat de uitgaven lager zullen zijn dan tot nu toe gepland, mede op basis van ervaringen uit het verleden. Hierop vooruitlopend worden door middel van cash-management middelen elders op de begroting ingezet. Dit betreft geen korting op het huidige subsidiekader.

Zie ook vraag 241.

245.

Hoeveel wordt er aan Product Development Programs uitgegeven?

Antwoord:

Het totaalbedrag van het PDP III Fonds (2016–2020) is EUR 86,3 miljoen. Op jaarbasis wordt gemiddeld 17 mln EUR aan PDPs uitgegeven.

246.

Kunt u toelichten op basis waarvan de bijdrage aan het Global Partnership for Education (artikel 3.4) is gedaald van € 25.000.000 in 2019 naar € 10.000.000 in 2020?

Antwoord:

Met het Global Partnership for Education is een flexibel betaalschema overeengekomen. Uiteindelijk moet binnen de contractperiode (1/9/2018 – 31/8/2023) EUR 100 miljoen worden overgemaakt op basis van voortgang van de activiteiten en liquiditeitsbehoefte van de organisatie.

247.

Kunt u toelichten waar de fondsen onder artikel 3.4, subthema «bijdragen aan internationale organisaties – onderwijs», te weten € 18.250.000 in 2020, aan worden besteed? In hoeverre wordt een deel van deze fondsen beschikbaar gesteld aan uitvoeringspartners?

Antwoord:

Het is op dit moment nog niet bekend aan welke organisatie(s) de fondsen zullen worden besteed. Ook het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, uitvoeringspartners hierin een rol spelen is nog niet bekend.

248.

Klopt het dat de bijdrage aan Stichting Nederlandse Vrijwilligers (SNV) per 2019 is stopgezet?

Antwoord:

Nee, de core bijdrage aan SNV is in 2016 stopgezet. Hier is sprake van een onjuiste boeking. In het BHOS-Jaarverslag 2019 zal dit op de juiste manier vermeld worden.

249.

Via welke projecten is het budget aan SNV Netherlands Development Organisation in Afrika ingezet?

Antwoord:

Nederland heeft de core-bijdrage aan SNV beëindigd. SNV concurreert nu – met succes – met andere uitvoerders voor donorfinanciering, waaronder van de Nederlandse overheid: de orderportefeuille is goed gevuld. SNV haalt nu al 70% van de financiering van andere donoren, zoals DfID, GiZ, EU en USAID. Nederland steunt projecten van SNV in met name de Sahel en de Hoorn van Afrika op het gebied van WASH, voedselzekerheid, klimaatslimme landbouw, jeugdwerkgelegenheid en hernieuwbare energie. Als onderdeel van «Samenspraak en Tegenspraak» steunt Nederland SNV voor de versterking van maatschappelijke organisaties op het gebied van voeding, hernieuwbare energie, WASH en pastoralisme. SNV is partner van FMO in de uitvoering van het Dutch Climate Development Fund.

250.

Hoe bevordert Nederland de participatie van maatschappelijke organisaties in de Global Financing Facility in support of «Every Woman, Every Child» (GFF)?

Antwoord:

Nederland hecht grote waarde aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de GFF.

Als donor van de GFF heeft Nederland zitting in twee bestuursorganen: de investor’s group, waarin ook het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden zijn vertegenwoordigd, en de Trust Fund Committee, waarin alleen donoren zijn vertegenwoordigd.

In regulier overleg met maatschappelijke organisaties vindt terugkoppeling plaats over wat is besproken in de Investor’s Group en de Trust Fund Committee. Daarnaast geven maatschappelijke organisaties aan wat hun indrukken zijn van de implementatie van investment cases in de verschillende landen. Deze inzichten worden meegenomen in de Nederlandse standpuntbepaling en opstelling in de genoemde bestuursorganen van de GFF.

In beide organen pleit Nederland voor een gedegen rol voor maatschappelijke organisaties bij besluitvorming, uitvoering en monitoring van de investment cases die voor ieder land dat financiering ontvangt van de GFF worden opgesteld. (Inter)nationale maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd in het country platform dat voor de uitvoering van GFF en in elk ontvangend land operationeel is. In 2019 zijn de richtlijnen voor investment cases aangescherpt en de rol van de country platforms duidelijker beschreven. Daarnaast is een systematiek ontwikkeld om op continue basis het functioneren van de country platforms te beoordelen.

251.

Welke organisaties die financiering zijn verloren door de herinvoering van de Mexico City Policy ontvangen nu subsidies? Wat is de hoogte van deze financiering in 2020?

Antwoord:

Nederland geeft financiering aan een aantal organisaties die door de herinvoering van de Mexico City Policy deze financiering verloren hebben. Dit zijn de International Planned Parenthood Federation (in 2020: 3,6 miljoen euro) en Marie Stopes International (in 2020: 6,9 miljoen euro). Ik blijf seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) prioriteit geven, ook in de financiering (inclusief organisaties die informatie en dienstverlening verzorgen op het terrein van toegang tot veilige abortus).

In het licht van de Mexico City Policy blijft She Decides een belangrijke beweging die ik steun als Champion. Mede dankzij amendementen van de Tweede Kamer is een aantal organisaties dat is geraakt door de Mexico City Policy, extra financieel ondersteund.

252.

Waaraan zal de ophoging van het budget 3.2. Vrouwenrechten en keuzevrijheid besteed worden?

Antwoord:

Het budget voor art. 3.2 was en blijft structureel EUR 52,439 mln. per jaar. Er is geen sprake van een verhoging van het budget van 2020 en volgende jaren ten opzichte van het budget in 2019.

253.

Hoe werkt u aan beleidscoherentie met andere relevante ministeries op het terrein van gendergelijkheid dat de inzet vergt van alle instrumenten van buitenlandsbeleid?

Antwoord:

Op de binnenlandse beleidscoherentie op het gebied van gendergelijkheid is het Ministerie van OCW leidend. OCW coördineert het emancipatiebeleid in Nederland met de relevante ministeries en draagt het Nederlandse emancipatiebeleid uit in EU- en multilateraal verband. Het Ministerie van Buitenlandse zaken coördineert de inzet op gendergelijkheid in het Nederlandse buitenlandbeleid en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS): intern door het betrekken van verschillende directies en posten en extern door samenwerking met andere ministeries in Nederland.

254.

Waar is de verschuiving terug te vinden tussen de intensivering in de focusregio’s via landenspecifieke programma’s welke ten laste gaat van centrale, wereldwijde investeringen? Met welk bedrag gaat de bijdrage aan landenspecifieke programma’s in de focusregio’s omhoog en met welk bedrag gaat de bijdrage aan centrale programma’s omlaag?

Antwoord:

Informatie over de verschuiving naar de focusregio’s staat jaarlijks in Bijlage 5 van de HGIS-nota en het HGIS-jaarverslag. Op basis van voorlopige cijfers is de verwachting dat in 2.020 EUR 756 miljoen zal worden besteed in de focusregio’s, EUR 188 miljoen meer dan in 2017. Deze verschuiving betreft zowel gedelegeerde (land-specifieke) middelen als centrale thematische programma’s die voor meerdere landen open staan. Waar het past bij de doelstellingen, wordt de landenlijst van centrale programma’s geleidelijk aangepast zodat deze programma’s meer op de focusregio’s zijn gericht. Daarnaast steunt Nederland vanuit centrale middelen organisaties en fondsen die vanwege hun doelstellingen wereldwijd opereren (d.w.z.: binnen de OESO-DAC landenlijst voor ODA). Hierbij is geen verschuiving naar de focusregio’s voorzien. Dit is vaak ook niet mogelijk, gezien de specifieke thematische doelstellingen van de betreffende programma’s en fondsen. De Kamerbrief van 5 juni 2019 (35 000 XVII, nr. 68) geeft hier meer informatie over.

255.

Met welke ngo’s hebt u Strategische Partnerschappen?

Antwoord:

Onder Samenspraak en Tegenspraak worden 25 allianties van (Nederlandse) maatschappelijke organisaties gefinancierd die programma’s uitvoeren om organisaties in bepaalde lage- en lage middeninkomenslanden te versterken op het gebied van pleiten en beïnvloeden. Een overzicht van deze allianties is u eerder toegegaan op 30 januari 2015 – nr. 2015D03313.

256.

Mogen ngo’s die straks subsidies ontvangen in het kader van Power of Voices met geld van uw ministerie activiteiten ondernemen in Nederland zelf? Zo ja, binnen welke kaders?

Antwoord:

In Power of Voices zullen 20 allianties van maatschappelijke organisaties gefinancierd worden die programma’s uitvoeren om organisaties in de daarvoor kwalificerende landen te versterken op het gebied van pleiten en beïnvloeden. Per alliantie is er tenminste een Nederlandse organisatie betrokken. Het versterken van organisaties in Nederland, en daarmee bijdragen aan maatschappelijke veranderingen en resultaten in Nederland zelf, is geen doel van Power of Voices.

Niettemin kan soms een deel van het antwoord op een ontwikkelingsprobleem in Nederland liggen. Bijvoorbeeld: om de waardenketen van koffie of textiel te helpen verduurzamen, werken maatschappelijke organisaties aan certificering en aan bewustwording van consumenten in Nederland. Het accent zal echter voor het overgrote deel liggen bij de versterking van organisaties in partnerlanden.

257.

Waarom gaat Samenspraak en Tegenspraak straks Power of Voices heten?

Antwoord:

In het Engels werd Samenspraak en Tegenspraak vertaald met Dialogue and Dissent. Het woord Dissent lag gevoelig in sommige landen. Om de kracht van de stem van de burger te benadrukken is gekozen voor de naam Power of Voices.

Ook is het nieuwe instrument anders ingericht dan het oude instrument. Een naamsverandering helpt om verwarring te voorkomen.

258.

Welke tien landen zijn geselecteerd voor het Voice-fonds en op basis van welke criteria?

Antwoord:

Voice wordt uitgevoerd in Indonesië, de Filippijnen, Cambodja, Laos, Mali, Niger, Nigeria, Kenia, Oeganda en Tanzania. Op basis van een contextanalyse zijn die tien landen eerder geselecteerd. Deze analyse richtte zich op o.a. op aanwezigheid van doelgroepen, organisaties en de aanwezigheid van landenkantoren van Oxfam Novib en Hivos ter plaatse. De finale selectie is door het ministerie goedgekeurd.

259.

Hoe zorgt u ervoor dat het werk dat vrouwenorganisaties hebben gedaan onder Samenspraak en Tegenspraak, bijvoorbeeld in Latijns-Amerika, wordt voortgezet onder het nieuwe raamwerk Power of Voices?

Antwoord:

Onder Power of Voices Partnerschappen blijft het mogelijk aanvragen in te dienen op het thema Vrouwenrechten en Gendergelijkheid. Deze aanvragen mogen inzetten in de daarvoor kwalificerende landen. Daarnaast zal in alle aanvragen gendermainstreaming moeten plaatsvinden.

Voortzetting van een partnerschap uit Samenspraak en Tegenspraak is echter geen automatisme. Kwaliteit en zuidelijke zeggenschap zijn belangrijke criteria, evenals een grotere gerichtheid op focusregio’s en/of landen genoemd in de BHOS-nota.

Ruimte voor vrouwenrechtenorganisaties om financiering te krijgen onder het SDG 5 fonds is daarnaast ook mogelijk onder bijvoorbeeld Power of Women en via Leading from the South (LfS).

260.

Hoe zullen vrouwenrechten en gendergelijkheid een mondiaal thema blijven binnen het Power of Voices raamwerk gelet op het feit dat vrouwenrechten en gendergelijkheid beiden mondiaal onder druk staan en deze thema’s belangrijke prioriteiten voor u zijn?

Antwoord:

Gendergelijkheid en vrouwenrechten moeten in alle programma’s worden gemainstreamed. Binnen Power of Voices zet ik in op meer impact door het aanbrengen van geografische focus en meer samenhang. Dit sluit het werken elders niet uit.

Overigens zijn er naast PoV enkele specifieke instrumenten open voor mondiale inzet (LfS, Accountability Fund).

261.

Welke prioritaire thema’s bedoelt u?

Antwoord:

De prioritaire thema’s van het Orange Knowledge Programme (OKP) zijn: Voedselzekerheid, Water, Veiligheid en Rechtsorde, alsmede Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR).

262.

Welke programma’s voert u uit of ondersteunt u op het gebied van innovatie van humanitaire hulpverlening?

Antwoord:

Nederland investeert in humanitaire innovatieprojecten die de efficiëntie en effectiviteit van de humanitaire respons verbeteren. Er wordt ingezet op initiatieven gericht op slim gebruik van data voor beter geïnformeerde besluitvorming, op het ontwikkelen en uitrollen van innovatieve financieringsvormen voor het aanboren van additionele financieringsstromen, en op het steunen van nieuwe technologieën en technieken die de humanitaire respons verbeteren.

Nederland steunt bijvoorbeeld het OCHA Centre for Humanitarian Data in Den Haag, dat het gebruik en de impact van data in de humanitaire respons beoogt te vergroten. Daarnaast worden verschillende innovatiefondsen gesteund die tot doel hebben de humanitaire respons te verbeteren door innovatieprojecten te financieren en technisch te ondersteunen. Zo draagt Nederland bij aan de Humanitarian Grand Challenge, gericht op het verbeteren van hulp in conflictsituaties; het Humanitarian Innovation Fund, gericht op het verbeteren van hulp o.a. op gebied van Gender Based Violence; en de WFP Innovation Accelerator, dat innovaties op het gebied van voedselhulp financiert. In 2018 heeft de Dutch Relief Alliance (DRA) het DRA Innovation Fund opgericht. Vanuit dit fonds worden innovatieprojecten gefinancierd op het gebied van cash, bescherming en veiligheid. Tot slot investeert Nederland onder andere via de Dutch Coalition for Humanitarian Innovation (DCHI) in het versterken van de nodige kennis en capaciteit van humanitaire organisaties om te innoveren.

263.

Kunt u toelichten hoe u het financieren van programma’s gericht op innovatie van de humanitaire hulpverlening gaat invullen (onder 4.B. Rol en verantwoordelijkheid)?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 262.

Nederland investeert in humanitaire innovatieprojecten die de efficiëntie en effectiviteit van de humanitaire respons verbeteren. De voorwaarden voor het financieren van innovaties is dat deze voortkomen uit een heldere probleemdefinitie en dus vraaggestuurd zijn, duurzaamheid en opschaalbaarheid vanaf het begin meenemen, en aantoonbaar draagvlak hebben binnen de humanitaire sector. Om versnippering van initiatieven tegen te gaan en de impact te vergroten investeert Nederland met name in humanitaire innovatie via pooled fondsen, waar de capaciteit aanwezig is om een groot aantal innovatieprojecten te financieren en van technische ondersteuning te voorzien. Daarnaast investeert Nederland in data-initiatieven, zoals het OCHA Centre for Humanitarian Data, om slim gebruik van data voor beter geïnformeerde besluitvorming te bevorderen.

264.

Hoeveel wordt er via de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie aan de EUTF for Africa uitgegeven?

Antwoord:

Vanuit de EU begroting is sinds de oprichting van het EUTF in 2015 in totaal ca. EUR 4 miljard vanuit o.a. EOF, DCI, ENI naar het EUTF overgeheveld. De Nederlandse bijdrage aan het EOF (buiten de EU begroting) is 4,77% en aan de EU begroting (waar DCI en ENI onder vallen) ca. 5%. Zie ook het antwoord op vraag 77.

265.

Hoeveel geeft Nederland jaarlijks vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan EUTF for Africa uit? Hoeveel gaat hiervan naar de Sahel-regio?

Antwoord:

Naast de bijdragen aan het EUTF via de afdracht aan de EU-begroting en de bijdrage aan het EOF, heeft Nederland sinds 2.015 EUR 26,4 mln bilateraal bijgedragen aan het EUTF, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting. EUR 3 mln hiervan was specifiek bestemd voor de Sahel.

266.

Hoeveel procent van het budget van de EUTF for Africa wordt aan het tegenhouden van migratie uitgegeven en hoeveel aan het aanpakken van de grondoorzaken van migratie? Kunt u dit specificeren voor de landen in de Sahel?

Antwoord:

De programma’s gefinancierd uit het EUTF dragen bij aan één of meer van de volgende strategische doelen: de verbetering van economisch perspectief en werkgelegenheid, verbetering van migratiemanagement, het versterken van goed bestuur en conflictpreventie en het vergroten van weerbaarheid en bescherming van vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen. Voor wat betreft de Sahel en Tsjaadmeer window (een van de drie regionale windows van het EUTF) zijn in totaal 101 projecten opgestart met een totaal bedrag van bijna EUR 1,9 miljard. Voor meer informatie over de specifieke doelstellingen van de projecten verwijs ik graag naar de EUTF website:https://ec.europa.eu/trustfundforafrica/region/sahel-lake-chad_en

267.

Hoeveel en op welke manieren investeert het kabinet op dit moment in SDG 16: Access to Justice? Welke internationale fondsen bestaan er wereldwijd om de implementatie van SDG16 te stimuleren en in hoeverre draagt Nederland bij aan deze fondsen?

Antwoord:

Het kabinet investeert in SDG 16 Access to Justice via bilaterale samenwerkingsprogramma’s in circa 10 landen en via financiering van internationale organisaties en NGO’s zoals UNDP, International Development Law Organisation (IDLO), The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL), International Centre for Transitional Justice (ICTJ) en Impunity Watch. In totaal gaat het in 2019 om circa 85 mln euro. De verwachting is dat een vergelijkbaar bedrag in 2020 wordt besteed. Daarnaast draagt Nederland bij aan het werk van de internationale Task Force on Justice, die wereldwijd streeft naar meer aandacht en inzet voor Access to Justice. Op die manier draagt Nederland ook bij aan het bevorderen van SDG16 in landen waar we geen directe samenwerking mee hebben.

Er zijn geen internationale fondsen die specifiek zijn gericht op de implementatie van SDG16. Wel ondersteunt Nederland diverse multilaterale fondsen die bijdragen aan de bevordering van thema’s onder SDG16, zoals het UN Peacebuilding Fund (15 mln EUR per jaar), het UNDP-DPPA Joint Programme on Conflict Prevention (4 mln EUR per jaar), het UNDP Global Programme on Strengthening the Rule of Law and Human Rights (5 mln EUR per jaar) en het Wereldbank State and Peacebuilding Fund (4 mln EUR per jaar). Daarnaast beheert de VN het zgn. SDG Fund. Dit fonds is niet gekoppeld aan een specifieke SDG, maar werkt met calls for proposals, waarbij per ronde een thema wordt vastgesteld. De eerste ronde was gekoppeld aan sociale rechtvaardigheid, voor de tweede ronde is nog geen inhoudelijk thema vastgesteld. Nederland draagt sinds 2018 bij en heeft voor volgend jaar een bijdrage van 5,4 mln EUR begroot.

268.

In hoeverre draagt Nederland bij aan internationale rechtsbijstand om toegang tot recht voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen te bevorderen?

Antwoord:

Nederland draagt hieraan bij door partnerschappen met onder meer International Center for Transitional Justice (ICTJ), Impunity Watch, International Development Law Organisation (IDLO) en UNDP. Deze organisaties werken specifiek aan toegang tot recht voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Het betreft onder andere het bevorderen van deelname aan waarheidscommissies, documentatie van mensenrechtenschendingen, of hulp bij het verkrijgen van compensatie en begeleiding in strafrechtelijke processen. Ook steunt Nederland het werk van organisaties zoals de International Committee for Missing Persons, Physicians for Human Rights, en het European Institute for Peace om slachtoffers te helpen hun recht te halen en straffeloosheid aan te pakken, zoals met betrekking tot conflicten zoals in Syrië en Irak.

269.

Welke positieve bijdrage van migratie aan ontwikkeling wenst u te bevorderen en hoe doet u dat concreet?

Antwoord:

Reguliere migratie, die plaatsvindt volgens de geldende regelgeving van betrokken landen, kan een belangrijk positieve bijdrage leveren aan ontwikkeling, zoals in de Sustainable Development Goals erkend (zie https://migrationdataportal.org/sdgs#0). Door de inspanningen gericht op het voorkomen en tegengaan van irreguliere migratie, onder meer via bewustwording van legale alternatieven, tegengaan van mensensmokkel en mensenhandel en ondersteuning van vrijwillige terugkeer en herintegratie in landen van oorsprong, bevordert Nederland de keuze voor reguliere migratie. Nederland steunt daarnaast nog via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) bevordering van de bijdrage van migranten aan de ontwikkeling van landen van herkomst.

270.

Kunt u nader ingaan op het nieuwe programma gericht op strafrechtketens in de Sahel? Gaat dit gepaard met het verbeteren van bewustwording over het strafrecht onder burgers en daders, inclusief gewapende groeperingen?

Antwoord:

Het betreft een programma van vijf jaar, ter versterking van strafrechtketens in met name de Liptako Gourma regio, die aan elkaar grenzende regio’s van Burkina Faso, Mali en Niger bestrijkt. Het doel is de toegang tot recht te verbeteren en de strijd tegen de georganiseerde misdaad en terrorisme te versterken. Hoofdonderdelen vormen verbetering van interne coördinatie en training van partners in de strafrechtketen en voorlichting aan burgers over het strafrecht en hun rechten. Daarnaast is verbetering van juridische bijstand aan verdachten en slachtoffers voorzien.

271.

Kunt u aangeven of naleving en bevordering van internationaal humanitair recht en principes immer een prioriteit zal zijn, ongeacht mogelijke bijstellingen in het beleid als gevolg van politieke ontwikkelingen?

Antwoord:

Naleving en bevordering van internationaal recht zijn een centraal onderdeel van het Nederlands buitenlandbeleid. In artikel 90 van de Nederlandse Grondwet staat dat de regering zich actief inzet voor de bevordering van de internationale rechtsorde. Dit omvat mede het humanitair oorlogsrecht en de daaruit voortvloeiende humanitaire principes.

272.

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven onder artikel 4 die niet juridisch verplicht zijn, inclusief de verdeling per sub-artikel? Welke projecten vallen hieronder?

Antwoord:

De stand van het juridisch verplichte deel van artikel 4 is per subartikel (bedragen x EUR 1.000):

Sub-artikel

begroot 2020

juridisch verplicht

in %

4.1 Humanitaire hulp

370.017

281.601

76%

4.2 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking

162.000

143.380

89%

4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling

235.243

120.904

51%

totaal

767.260

545.885

71%

Het niet juridisch verplichte deel voor humanitaire hulp (artikelonderdeel 4.1) is bestemd voor bijdragen aan specifieke crises. Dit betreft uitgaven die afhankelijk zijn van de actualiteit en de behoefte bij de inzet in noodsituaties. De niet juridisch verplichte ruimte binnen artikelonderdelen 4.2 en 4.3 wordt in 2020 gebruikt voor het aangaan van nieuwe verplichtingen met uitvoerende organisaties in overeenstemming met de meerjarige landenstrategieën.

273.

Kunt u toelichten hoe de € 87 miljoen voor noodhulpprogramma’s (artikel 4.1 onder subsidies) wordt verdeeld? Kunt u aangeven hoe dit budget wordt verdeeld over kwetsbare groepen?

Antwoord:

Van de begroting 2020 gaan subsidies grotendeels naar de Dutch Relief Alliance (DRA) en het Nederlandse Rode Kruis en daarnaast naar verschillende uitvoeringspartners op het terrein van mentale en psychosociale steun, innovatie, verbetering van het humanitaire systeem.

Ten aanzien van de steun aan kwetsbare groepen geldt het volgende. De partners die subsidie krijgen, krijgen dit voor een groot deel in de vorm van ongeoormerkte bijdragen. Er wordt ex ante geen verdeling gemaakt over kwetsbare groepen. Nederland ziet er wel op toe dat er door de partners bij de behoeftebepaling, de planning en uitvoering van programma’s gekeken wordt naar en rekening gehouden wordt met de noden van de meest kwetsbaren en dat daarover gerapporteerd wordt. Daarvoor gelden standaarden en richtlijnen zoals de Gender with Age Marker (die kijkt naar de context-specifieke noden van vrouwen en mannen en van kinderen en ouderen) en de Guidelines for disability inclusion in humanitarian action, die kijkt naar de behoeften van mensen met een beperking. Nederland dringt er bij partners op aan dat deze standaarden en richtlijnen leidend zijn bij de uitvoering van de humanitaire hulp.

274.

Kunt u een overzicht geven hoeveel er elk jaar sinds 2010 is uitgegeven aan humanitaire hulp, zowel het structurele budget als incidentele ophogingen, en hoeveel procent van het BNI deze uitgaven waren?

Antwoord:

De rijksbegroting 2010 en 2011 was anders samengesteld; de uitgaven aan humanitaire hulp werden samengevoegd met andere beleidsartikelen. Hierdoor zijn de uitgaven van 2010 en 2011 niet te vergelijken met de cijfers van 2012 en navolgende jaren.

275.

Op wat voor manier en op welke specifieke thema’s gaat het kabinet zich richten bij de inzet op de verbetering van het humanitaire systeem?

Antwoord:

Nederland zet in op het versterken van het humanitaire systeem en doet dat met name via het belangrijkste hervormingsinitiatief, de Grand Bargain, dat in 2016 is overeengekomen tussen een groep grote donoren en humanitaire organisaties.

Als humanitaire donor heeft Nederland ingestemd met de Grand Bargain en voert het zijn verplichtingen uit. Als co-convenor van de doelstellingen op het gebied van transparantie, werken Nederland en de Wereldbank aan een grotere standaardisatie van gegevenspublicatie in het humanitaire systeem, waardoor grotere transparantie mogelijk wordt.

Daarnaast speelt Nederland, sinds de Minister van BHOS in juni 2019 de rol van Eminent Person of the Grand Bargain op zich heeft genomen, een leidende rol bij het aanmoedigen van humanitaire organisaties en donoren om hun toezeggingen te implementeren. Hiermee speelt Nederland een leidende rol in het verbeteren van de mondiale humanitaire respons.

Ten slotte draagt Nederland bij aan betere afstemming van de Grand Bargain en de bredere hervormingsagenda van de VN, die tot doel heeft de VN-steun in fragiele contexten te versterken. De inzet is de samenhang waar mogelijk te versterken.

276.

Kunt u toelichten hoe de € 210 miljoen voor noodhulpprogramma’s (artikel 4.1 onder bijdragen (internationale) organisaties) wordt besteed en welk deel hiervan wordt ingezet om invulling te geven aan de beleidsprioriteit op het vlak van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun?

Antwoord:

Middelen ten behoeve van noodhulpprogramma’s worden aangewend voor meerjarige, ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis en het Central Emergency Response Fund van de VN. Daarnaast worden er middelen verstrekt aan uitvoeringspartners, overwegend crisis-specifieke noodhulpfondsen van de VN, ten behoeve van het lenigen van noden in chronische en acute crises. Zoals gebruikelijk ontvangt uw Kamer aan het begin van het jaar een indicatieve planning van de voorgenomen bestedingen.

Bij al deze partners wordt erop aangedrongen dat zij geestelijke gezondheid en psychosociale behoeften meenemen in hun crisisrespons vanaf de voorbereiding (paraatheid) tot in de programmering en uitvoering.

Uit artikel 4.1 financiert Nederland twee projecten specifiek op het gebied van geestelijke gezondheid en psychosociale steun.

  • 1. EUR 2,9 mln voor de periode 2020–2023 voor een pool experts die snel kunnen worden ingezet om humanitaire organisaties te ondersteunen bij het in kaart brengen van de noden en opzetten van programma’s.

  • 2. EUR 5,8 mln voor de periode 2019–2022 voor de ontwikkeling en implementatie van een «Minimum Services Package (MISP) for Mental Health and Psychosocial Support in Humanitarian Settings».

277.

Hoe wordt de € 128 miljoen euro in het kader van opvang in de regio besteed?

Antwoord:

Deze ODA-middelen worden ingezet voor het geven van perspectief aan zowel vluchtelingen als (kwetsbare) gastgemeenschappen, met name in acht focus landen (Egypte, Ethiopië, Irak, Jordanië, Libanon, Kenia, Uganda en Soedan). In 2020 wordt via twee instrumenten gewerkt aan het bieden van bescherming, het stimuleren van werkgelegenheid en het verbeteren van onderwijs: bijdragen middels het partnerschap Prospects en subsidies via het subsidiekader voor Migratie & Ontwikkeling.

Via het Prospects partnerschap worden programma’s van IFC, ILO, UNHCR, UNICEF en de Wereld Bank gefinancierd. In 2020 zijn de uitgaven begroot op EUR 123 miljoen. Via het subsidiekader worden projecten gefinancierd van NGO’s (waaronder de Nederlandse NGO’s SPARK en War Child) waarvan de totale begrote uitgaven EUR 5 miljoen zijn. Dit betreft projecten in Libanon, Irak, Jordanië, Kenia, U. Uganda en Turkije.

278.

Waarom neemt de bijdrage ten behoeve van opvang in de regio af en hoe past dit binnen de prioriteiten van dit kabinet en de inzet van het regeerakkoord?

Antwoord:

Het kabinet heeft structureel 128 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor opvang in de regio. Dit bedrag is ook voor 2020 geraamd. Bij najaarsnota 2017 is in 2e suppletoire wet een kasschuif opgenomen van 50 miljoen van 2017 naar 2018 en 2019 voor dit thema. Het bedrag voor 2018 betreft 40 miljoen en voor 2019 10 miljoen. Deze kasschuif vertekent dus het beeld. Er is conform de inzet van het regeerakkoord nu structureel 128 miljoen euro beschikbaar.

279.

Uit welke inspanningen bestaat «Migratie en ontwikkeling»?

Antwoord:

Prioritaire inspanningen onder het migratie en ontwikkelingsbeleid zijn bescherming van migranten, voorkomen van irreguliere migratie door bewustwording van risico’s en alternatieven, tegengaan van mensensmokkel en mensenhandel, bevordering van terugkeer en herintegratie en verzameling en analyse van migratiedata. Meer informatie over de activiteiten is te vinden op https://www.osresultaten.nl/thema/opvang-in-de-regio-en-migratie#migration_management.

280.

Kunt u toelichten hoe de forse daling van de subsidies voor inclusieve vredes- en politieke processen (artikel 4.3 – Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling) van € 18,5 miljoen in 2018 naar € 7,4 miljoen in 2020 en verdere jaren valt uit te leggen?

Antwoord:

De categorisering van uitgaven onder Artikel 4.3. in de begroting voor 2020 is licht gewijzigd ten opzichte van de categorisering die in de begroting voor 2019 is toegepast. De verlaging van de post «Inclusieve vredes- en politieke processen» betreft dan ook een interne verschuiving binnen het artikelonderdeel. Er is geen verminderende inzet voorzien op dit thema.

281.

Hoe heeft de bijdrage van de veertig rijkste landen aan het Central Emergency Response Fund (CERF) zich het afgelopen jaren ontwikkeld? Bent u van mening dat naast Nederland meer rijke landen een proportionele verantwoordelijkheid richting CERF beginnen te nemen?

Antwoord:

Mede op aandringen van Nederland is de donorbasis van het CERF de afgelopen jaren verbreed en verdiept. Zo ontvangt CERF sinds 2017 meerdere bijdragen van private instanties en hebben o.a. het VK, Duitsland en de VAE hun bijdragen fors verhoogd. Met name de hogere bijdragen aan het CERF en crisis-specifieke VN-noodhulpfondsen door landen uit het Midden-Oosten is een positieve trend.

Nederland blijft zich inzetten voor verdere verbreding en verdieping van de donorbasis, o.a. via deelname aan de CERF Advisory Group. Nederland heeft dit thema dan ook op de agenda van de Advisory Group vergadering in december gezet.

282.

De hoeveelste donor is Nederland in 2019 van CERF in respectievelijk absolute en relatieve zin?

Antwoord:

De Nederlandse bijdrage aan het CERF in 2019 is EUR 55 mln. Daarmee bezet Nederland in absolute zin de derde plaats (peildatum 4 november jl.). De Nederlandse bijdrage bedroeg in 2018 0,0072% van het (geschatte) Nederlandse BBP (bron Wereldbank), waarmee Nederland in relatieve zin de vierde plaats innam. (NB. BBP-cijfers 2019 nnb).

283.

Uit welke landen bestaat de top tien donoren van CERF (op volgorde)?

Antwoord:

De top 10 van CERF-donoren in 2018 (obv absolute bijdragen):

  • 1. Verenigd Koninkrijk

  • 2. Duitsland

  • 3. Zweden

  • 4. Nederland

  • 5. Noorwegen

  • 6. Canada

  • 7. Denemarken

  • 8. België

  • 9. Ierland

  • 10. Australië

(NB totale bedragen voor 2019 nnb)

284.

Kunt u zich de context van de motie-Becker over een bijdrage van andere landen aan het Central Emergency Response Fund (CERF) (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 20) herinneren? Hoe heeft de donorlijst van CERF zich sinds de indiening van die motie ontwikkeld, in het bijzonder de verhouding van de bijdrage die Nederland levert ten opzichte van die van landen met een ongeveer even groot of minstens zo groot BBP?

Antwoord:

De afgelopen jaren is de donorbasis van CERF verbreed en hebben een aantal bestaande donoren hun bijdragen verhoogd. Zie ook het antwoord op vraag 281.

Voor 2018 geldt dat in de top 25 CERF-donoren er landen met een hoger BBP waren die minder bijdroegen dan Nederland en dat er landen met een lager BBP waren die meer bijdroegen. De Nederlandse bijdrage staat daarmee in verhouding tot het BBP.

Gerekend met BBP per capita draagt van alle top 25 CERF-donoren met een hoger BBP per capita dan Nederland, alleen Zweden verhoudingsgewijs meer bij dan Nederland. Het VK en Duitsland, beiden met een lager BBP per capita dan Nederland, droegen echter verhoudingsgewijs nog meer bij dan Zweden. Ook hier geldt dus dat de Nederlandse bijdrage verhoudingsgewijs redelijk is.

Zie tevens antwoord op vraag 281.

285.

Hoeveel geld steekt u in 2019 en 2020 in het tegengaan van documentfraude in Afrikaanse landen?

Antwoord:

Uit het BHOS budget van 2019 zijn geen projecten gefinancierd die specifiek toezien op het tegengaan van documentfraude in Afrikaanse landen. Voor 2020 is er geen voornemen dit te doen.

Wel is er bij Nederlandse uitvoeringsorganisaties zoals de Koninklijke Marechaussee, internationaal veel gevraagde kennis aanwezig over herkenning van valse documenten. Met regelmaat worden Nederlandse experts gevraagd hierover in het buitenland, waaronder Afrika, cursussen te geven. De kosten hiervoor worden vaak door deze organisatie zelf gedragen of betaald door een derde partij. Documentfraude maakt ook onderdeel uit van training gegeven in het kader van capaciteitsversterking van West-Afrikaanse overheden. Dit is een onderdeel van een training. Het is niet te zeggen welk bedrag hiermee specifiek is gemoeid.

286.

Hoeveel geld steekt u in 2019 en 2020 in het bevorderen van (vrijwillige) terugkeer?

Zie het antwoord op vraag 124.

287.

Hoe steunt u dataverzameling en -analyse inzake migratiestromen?

Antwoord:

Nederland steunt de «Displacement Tracking Matrix» (DTM) van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). DTM verzamelt, analyseert en verspreidt systematisch gegevens over migratiebewegingen en verplaatsingen binnen en tussen staten. Ook in het kader van de andere door Nederland gefinancierde activiteiten, zoals bewustwordingscampagnes betreffende irreguliere migratie, vindt gegevensverzameling en -analyse inzake migratiestromen plaats.

288.

Hoeveel geld steekt u in 2019 en 2020 in het verbeteren van grensbeheer in Afrikaanse landen?

Antwoord:

Er wordt door de regering geen ODA-geld besteed aan het verbeteren van grensbewaking in Afrikaanse landen. Wel kunnen trainingen worden verzorgd m.b.t. bijvoorbeeld mensen- en vrouwenrechten, die tot beter grensbeheer leiden.

Nederland financiert het door United Nations Office on Drugs and Crime en de United Nations Office of the High Commissionair for Human Rights in 5 West-Afrikaanse staten uitgevoerde PROMIS programma, gericht op het verstevigen en versterken van de aanpak van mensensmokkel en -handel, waarin een trainingscomponent voor bijvoorbeeld de immigratiedienst aanwezig is.

289.

Wat wordt bedoeld met migratiemanagement? Welke projecten en activiteiten worden in dit kader ondersteund?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 279.

290.

Wat is het resultaat van de eenmalige ophoging van het assistent-deskundigenprogramma, waarmee het aantal deskundigen eenmalig is opgehoogd naar 100? Op welke wijze zijn de extra deskundigen ingezet en hoe wordt deze eenmalige deskundigeninjectie behouden?

Antwoord:

Door de eenmalige ophoging is het gemiddelde aantal Junior Professional Officers (JPOs) in het veld gestegen van 75 naar 100. De JPOs worden geplaatst bij diverse VN-organisaties op de prioritaire thema’s van de BHOS-nota om het werk van de betreffende organisatie op dat terrein te versterken. De eenmalige investering van JPOs zal gedurende 3 jaar directe impact hebben aangezien dit de termijn is waarop JPOs werkzaam zijn. Een op de drie JPOs blijft daarna als regulier medewerker bij de betreffende organisatie werken. Tegelijk leidt hun inzet tot een sterkere focus op de voor Nederland belangrijke thema’s in VN-organisaties, hetgeen ook op langere termijn impact heeft.

291.

Welk deel van de bijdrage aan UNESCO is non-ODA en hoe rechtvaardigt u deze bijdrage?

Antwoord:

De bijdrage aan UNESCO betreft een verplichte contributie van 4,40 mln. Hiervan is 40%, oftewel EUR 1,76 mln, non-ODA. Dit is conform de afspraken in OESO/DAC verband waarin is vastgelegd dat 60% van de verplichte bijdrage aan UNESCO kwalificeert als ODA. UNESCO is de leidende organisatie binnen de VN voor Sustainable Development Goal (SDG) 4, onderwijs.

Het werk van UNESCO is als gespecialiseerde organisatie ook van direct belang voor het Nederlandse beleid ten aanzien van onderwijs, cultuur, wetenschap, communicatie en informatie. Het is een relevante organisatie met een uniek coördinerend en normatief mandaat.

Voor Nederland is het ook van groot belang dat UNESCO binnen de VN de rol van «denktank» behartigt waarin de dialoog over gevoelige onderwerpen zoals veiligheid van journalisten, vrijheid van meningsuiting en bescherming van erfgoed kan plaatsvinden.

292.

Op basis van welke criteria wordt de budgettaire inzet voor humanitaire hulp bepaald? Is dat op basis van de verwachte humanitaire noden, of op basis van de verwachte BNI groei? Kunt u het besluit toelichten dat de aanvankelijk genoemde incidentele verhoging van € 30 miljoen voor humanitaire hulp niet doorgaat?

Antwoord:

Het Official Development Assistance (ODA) budget is gekoppeld aan de omvang van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Het ODA-budget wordt meerdere keren per jaar gecorrigeerd voor ontwikkelingen van het BNI.

De basis voor de verdeling van ODA-middelen is bepaald in het regeerakkoord en uitgewerkt in de beleidsnota Investeren in Perspectief. Wanneer het BNI meer groeit dan verwacht dan komen additionele ODA-middelen beschikbaar. Het omgekeerde geldt uiteraard ook.

In het kader van behoedzaamheid en stabiliteit worden groei en krimp van het BNI niet per definitie direct doorvertaald naar programmalijnen van ontwikkelingssamenwerking. Deze zogeheten BNI-ruimte kan immers weer toe- of afnemen als in de loop van het jaar de raming wordt bijgesteld.

De aanwending van eventuele additionele middelen voor humanitaire hulp is een afweging die wordt gemaakt op basis van de humanitaire noden en andere actuele beleidsmatige ontwikkelingen en de aanwezige BNI-ruimte.

In mijn brief aan uw Kamer van 7 oktober 2019 heb ik toegelicht dat een verhoging van het humanitaire budget vanwege lager dan verwachte BNI groei niet mogelijk was.

293.

Wat is de stand van zaken van de pilot Holland Houses naar 15? Wanneer worden hiervan de resultaten verwacht?

Antwoord:

In het kader van de publiek private aanpak handels- en investeringsbevordering is subsidie verstrekt aan NLinBusiness. Met deze subsidie onderneemt NLinBusiness activiteiten om vanuit de private kant MKB-ondernemers te faciliteren om de stap naar de buitenlandse markt te zetten. Met de zogenaamde NL Business Hubs/Holland Houses worden Nederlandse ondernemers geholpen bij een «zachte landing» via contacten met ondernemers die hen voorgingen en professionele dienstverleners. NL Business Hubs zijn op dit moment te vinden in 8 steden: Bogotá, Kuala Lumpur, Mexico City, München, Warschau, Dubai, Ho Chi Minh City en Guangzhou. Tijdens de pilot periode heeft NLinBusiness geconstateerd dat het huidige NL Business Hub-concept met een fysiek kantoor goed werkt in middle income cities.

294.

Welke ruimte is er om het aantal Holland Houses verder uit te breiden?

Antwoord:

De ambitie is in 2020 in ieder geval Sao Paolo, Bangkok en Hong Kong toe te voegen aan het NL Business Hubs netwerk, omdat deze steden vergelijkbare startpunten hebben als de middle income cities uit de pilotperiode. Aangezien er ook vanuit andere steden interesse is getoond om zich aan te sluiten bij het netwerk van NL Business Hubs is de verwachting dat verdere uitbreiding mogelijk is. NLinBusiness heeft het initiatief om de plannen rond de NL Business Hub binnen het subsidiekader verder vorm te geven.

Voor zogenaamde tech-cities, i.e. ontwikkelde steden, wordt over een ander concept nagedacht, waarbij digitale ondersteuning een belangrijkere rol zal spelen. Deze steden kennen vaak een andere kostenstructuur en daarnaast is de ondersteuningsbehoefte van ondernemers anders, omdat ondernemers in eerste instantie hun eigen weg wel weten te vinden. Dit concept zal in 2020 gevalideerd worden in San Francisco, Antwerpen, Londen (i.v.m. Brexit) of Parijs (i.v.m. de voorbereiding op de Olympische Spelen in 2024).

Daarnaast zal in 2020 door NLinBusiness onderzocht worden of het concept van een NL Business Hub ook goed werkt in steden met een lager ontwikkelingspeil, de zogenaamde «OS-steden». Gestart zal worden met Nairobi.

295.

Wanneer worden de in november 2018 n.a.v. de motie Diks/Van den Hul (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 34) toegezegde herziene MVO-richtlijnen voor ambassades gepubliceerd? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat ambassades deze richtlijnen in 2020 implementeren?

Antwoord:

Mede op basis van input van het maatschappelijk middenveld (MVO Platform) en de medewerkers op de posten zijn de IMVO-richtlijnen voor de posten aangescherpt. Hieraan wordt op dit moment de laatste hand gelegd. Er wordt tevens een handzame en digitale versie van de instructies gemaakt om te waarborgen dat zij zo dicht mogelijk bij de dagelijkse praktijk van de post aansluiten. Daarnaast worden de nieuwe richtlijnen op verschillende momenten toegelicht en gepresenteerd aan de posten. Zo worden de richtlijnen onder de aandacht gebracht tijdens trainingsdagen voor landbouw- en handelsattachés en tijdens de terugkomdagen van ambassadestaf. Het document dat de herziene IMVO-instructies ten aanzien van de posten uitlegt, zal voor het einde van dit jaar worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.

296.

Waar staat u met de uitvoering van de motie-Van Haga/Amhaouch over beschikbaar stellen aan het mkb van advies en expertise over internationale arbitragezaken (Kamerstuk 34 952, nr. 53)?

Antwoord:

Nederland financiert een Scoping Study die de mogelijkheden verkent om assistentie te bieden in investeringsarbitragezaken. Deze studie zit momenteel in de afrondende fase. Op basis van de uitkomst van de studie zal nader worden verkend welke van de onderzochte mogelijkheden uitvoerbaar is.

297.

Tot welke concrete focus ten opzichte van voorgaande jaren heeft de aangenomen motie-Van Haga ter zake (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 30) vooralsnog geleid?

Antwoord:

Zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 juni 2019 (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 68) is de verschuiving naar de focusregio’s in volle gang en wordt de bilaterale hulpinspanning over de volle breedte van het beleid meer op de focusregio’s gericht, in lijn met de motie Van Haga. De nota Investeren in Perspectief stelde dat het thematische programmabudget in de focusregio’s in de loop van deze kabinetsperiode toe zou nemen met ten minste een derde. Bijlage 5 van de HGIS-nota 2020 meldt dat deze toename waarschijnlijk binnen de aangegeven termijn kan worden gerealiseerd.

298.

Bedoelt u met de motie Snels en Van Weyenberg over het stroomlijnen van handels- en exportondersteunende activiteiten (Kamerstuk 35 115, nr. 4) de motie Wörsdörfer (Kamerstuk 35 115, nr. 4)?

Antwoord:

Ja, daar wordt de motie Wörsdörfer (Kamerstuk 35 115, nr. 4) mee bedoeld.

299.

Kan er een overzicht worden gegeven van de complete handelsbalans tussen Nederland en Canada, specifiek op de landbouwsector, zowel voor de jaren voor de voorlopige inwerkingtreding van CETA als daarna?

Antwoord:

Handel met Canada:
   

2016

2017

2018

Totale handel

Invoer € mln

2.284

2.484

3.477

Uitvoer € mln

4.859

5.682

6.725

Saldo € mln

2.575

3.198

3.248

Handel in goederen

Invoer € mln

1.434

1.503

1.704

Uitvoer € mln

3.077

3.380

3.913

Saldo € mln

1.643

1.877

2.209

Handel in diensten

Invoer € mln

850

981

1.773

Uitvoer € mln

1.782

2.302

2.812

Saldo € mln

932

1.321

1.039

Totaal Natuur, Voeding en Tabak

Invoer € mln

258

192

144

Uitvoer € mln

257

259

285

Saldo € mln

– 1

68

141

Totaal afdeling 1 t/m 3 (landbouw)

Invoer € mln

207

131

91

Uitvoer € mln

141

138

159

Saldo € mln

– 67

8

68

Totaal afdeling 4 (Voedselindustrie en tabak)

Invoer € mln

50

61

53

Uitvoer € mln

116

121

126

Saldo € mln

66

60

73

  • Het totale handelsoverschot met Canada is in de periode 2016–2018 gestegen van € 2,5 miljard naar € 3,2 miljard. Het saldo op de handel in goederen is gestegen van € 1,6 miljard naar € 2,2 miljard. Terwijl het saldo op de handel in diensten is gestegen van € 0,9 miljard naar € 1 miljard.

  • De landbouw valt onder de goederencategorie natuur, voeding en tabak. Het saldo in deze categorie was met € -1 miljoen licht negatief in 2016. In 2018 is het saldo opgelopen naar positief € 141 miljoen. Dat is ongeveer 1,4% van het totale handelsoverschot met Canada.

  • De goederencategorie natuur, voeding en tabak is opgebouwd uit vier afdelingen. Afdeling 1 (levende dieren en producten van het dierenrijk), afdeling 2 (producten van het plantenrijk), afdeling 3 (vetten, oliën en was van dierlijke of plantaardige oorsprong) en afdeling 4 (producten van voedselindustrie, dranken en tabak).

  • De handel in landbouwproducten (afdeling 1 t/m 3) liet in 2016 een saldo zien van € -67 miljoen. In 2018 was dit omgeslagen in een overschot van € 68 miljoen. Dit overschot komt door een stijging van de uitvoer van € 141 miljoen naar € 159 miljoen. En tegelijkertijd door een daling van de invoer van landbouwproducten uit Canada. De invoer daalde van € 207 miljoen naar € 91 miljoen.

  • Ook het saldo van de producten uit de voedselindustrie is opgelopen van € 66 miljoen naar € 72 miljoen. De voedselindustrie en de landbouw dragen daarbij allebei de helft bij aan het handelsoverschot in de categorie natuur, voeding en tabak.

300.

Waarom hebt u nog niet voldaan aan uw toezegging om voor de begroting een kabinetsappreciatie van de Defensie Industrie Strategie, inclusief de handelsaspecten, naar de Kamer te sturen?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 2.

301.

Waarom bevat uw subsidieoverzicht geen overzicht van de verstrekte subsidies per ontvanger?

Antwoord:

Het subsidieoverzicht is opgesteld conform de Rijksbegrotingsvoorschriften. Hierin is vastgelegd op welke wijze alle ministeries de begroting inclusief de bijlagen moeten opstellen om zo Rijksbreed een uniforme werkwijze te hanteren.

Het subsidieoverzicht dat inzicht biedt van de verstrekte subsidie per ontvanger wordt verstrekt bij het jaarverslag en is onderdeel van de open data.

Dit is conform de afspraken die zijn gemaakt met uw Kamer.