Gepubliceerd: 17 september 2019
Indiener(s): Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-XV-2.html
ID: 35300-XV-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

3

       

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

4

       
 

1.

LEESWIJZER

4

       
 

2.

BELEIDSAGENDA

7

 

2.1

Beleidsprioriteiten

7

 

2.2

Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

23

 

2.3

Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

29

 

2.4

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

31

 

2.5

Overzicht van risicoregelingen

32

       
 

3.

BELEIDSARTIKELEN

33

   

Artikel 1 Arbeidsmarkt

33

   

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

47

   

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

65

   

Artikel 4 Jonggehandicapten

76

   

Artikel 5 Werkloosheid

82

   

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

90

   

Artikel 7 Kinderopvang

99

   

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

107

   

Artikel 9 Nabestaanden

117

   

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

122

   

Artikel 11 Uitvoering

128

   

Artikel 12 Rijksbijdragen

135

   

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

138

       
 

4.

NIET-BELEIDSARTIKELEN

148

   

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

148

   

Artikel 98 Algemeen

153

   

Artikel 99 Onverdeeld

155

       
 

5.

DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

156

   

5.1 Sociale fondsen SZW

156

   

5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

160

   

5.3 Horizontale overzichtconstructie integratiebeleid etnische minderheden

181

       
 

6.

BIJLAGEN

182

   

Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen

182

   

Bijlage 6.2 Verdiepingshoofdstuk

185

   

Bijlage 6.3 Moties en toezeggingen

217

   

Bijlage 6.4 Subsidieoverzicht

262

   

Bijlage 6.5 Overzicht evaluaties en overig onderzoek

266

   

Bijlage 6.6 Lijst van afkortingen

277

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het jaar 2020 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2020. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2020.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

B. BEGROTINGSTOELICHTING

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Opbouw begroting

De begroting van SZW is vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die zijn gestoeld op de Comptabiliteitswet 2016. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken met de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Hoofdstuk 5 bevat paragrafen met departementspecifieke informatie, hoofdstuk 6 de bijlagen.

Beleidsagenda

In de paragraaf beleidsprioriteiten van de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. In de daarop volgende paragrafen wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen van de uitgaven die onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen en zijn enkele ingevolge de RBV verplichte tabellen opgenomen en toegelicht.

Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2020 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zeven van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie er voor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2020 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2020 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat drie niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de apparaatsuitgaven en de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

Departementspecifieke informatie

Voor de paragrafen «Sociale fondsen SZW» en «Koopkracht en specifieke inkomensaspecten» zijn geen RBV-modellen voorgeschreven. De horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden bevat een interdepartementaal overzicht van doelstellingen op dit beleidsterrein en is op de RBV gebaseerd, hoewel voor deze bijlage geen model is voorgeschreven.

Bijlagen

De begroting van SZW bevat zes bijlagen. De eerste vijf van deze bijlagen zijn op basis van de RBV verplicht. Deze bijlagen betreffen de bijlage Rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen, het Verdiepingshoofdstuk, de bijlage Moties en toezeggingen, het Subsidieoverzicht en het Overzicht evaluaties en overig onderzoek. De lijst van afkortingen is niet verplicht.

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda (in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid) en in de verdiepingsbijlage wordt gedetailleerd ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De analyse in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komt inhoudelijk in belangrijke mate overeen met de in de RBV voor de beleidsagenda voorgeschreven overzichtstabel van belangrijke beleidsmutaties. Laatstgenoemde tabel is daarom niet in de begroting 2020 van SZW opgenomen.

Groeiparagraaf

Met ingang van deze begroting zijn wijzigingen aangebracht in de tabellen met kerncijfers in de beleidsartikelen, zoals het aanpassen van een tabel, het omzetten van een tabel in een figuur of het toevoegen van een figuur. Het doel van deze wijzigingen is het vergroten van het inzicht in de doelstelling van het beleidsartikelen. De wijzigingen hebben betrekking op de volgende tabellen: 3.1.4, 3.1.5, 3.1.6, 3.2.5, 3.2.8, 3.2.11, 3.2.14, 3.3.4, 3.3.5, 3.4.2, 3.4.3, 3.5.5, 3.5.7, 3.6.6, 3.6.8, 3.7.2, 3.8.6, 3.8.7, 3.8.10, 3.9.6, 3.10.3 en 3.10.4. En op de volgende figuren: 3.1.1, 3.13.1, 3.13.2 en 3.13.3. De tabel in beleidsartikel 8 over de inkomensondersteuning AOW vervalt. In plaats van de tabel wordt een toelichting gegeven in de tekst. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is in artikel 96, tabel 3.96.3, een indicator opgenomen over de tevredenheid van de medewerkers van de RSO.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet is in artikel 3.2 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet expliciet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de Comptabiliteitswet niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. macrobudgetbudget participatiewetuitkeringen), 4 (Wajong), 7 (kinderopvang), 9 (Anw), 10 (tegemoetkoming ouders) en 11 (uitvoeringskosten SVB).

Bronvermelding tabellen met kerncijfers

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige publicaties werden gepresenteerd. Ramingen van de kerncijfers komen – tenzij anders vermeld – voor rekening van het Ministerie van SZW.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen (Tweede Kamer, 2010–2011, 21 501-20 nr. 537). Deze motie zorgt ervoor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma’s een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

Duurzame Ontwikkelingsdoelen

Het kabinet heeft zich verbonden aan het behalen van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in 2030. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking coördineert de Nederlandse inzet op de SDG’s. In deze begroting is het daarvoor noodzakelijke beleid opgenomen voor wat betreft het domein van SZW. Het gaat met name om de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid, goede banen en het verminderen van ongelijkheid.

HOOFDSTUK 2: BELEIDSAGENDA

2.1 Beleidsprioriteiten: naar een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen

In de eerste helft van de regeerperiode hebben we belangrijke stappen gezet op het gebied van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het pensioenstelsel, zoals aangekondigd in het regeerakkoord. Het kabinet sloot met de sociale partners een akkoord om het pensioenstelsel te hervormen. Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) op 1 januari 2020 creëren we een eerlijkere arbeidsmarkt door de verschillen tussen vast- en flexwerk te verkleinen. Ook neemt het kabinet maatregelen om de arbeidsmarktpositie van zzp’ers te versterken. Met de aanpak Leven Lang Ontwikkelen (LLO) zetten we stappen zodat mensen vitaal, flexibel en duurzaam inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Nooit eerder zijn zoveel maatregelen genomen om mensen te helpen hun problematische schulden de baas te worden en niet op achterstand te raken. En het kabinet wil meer mensen met een beperking aan het werk helpen en houden met de aanpak «Het Breed Offensief». Stap voor stap verkleint het kabinet zo de tegenstellingen op de arbeidsmarkt en werken we toe naar een arbeidsmarkt die kansen biedt aan iedereen. Want ongeacht hoe de arbeidsmarkt verandert, voorop staat dat iedereen moet kunnen meedoen. Werk is de sleutel tot een inkomen, maatschappelijke participatie en integratie.

De komende periode houden we de arbeidsmarkt fundamenteel tegen het licht en houden we een vinger aan de pols voor de onzekerheden op korte termijn. Voor de urgente problemen zijn de eerste stappen gezet. Maar er is meer nodig om een fundamentele stap te zetten. Om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken is de opdracht aan de commissie Regulering van werk een belangrijk vertrekpunt. Onder leiding van Hans Borstlap geeft deze commissie advies over de fundamentele vragen over de toekomst van regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Het kabinet verwacht dit advies eind 2019. Daarnaast zien we dat de Nederlandse economie er nog altijd goed voor staat, maar onzekerheid ligt op de loer. De economische groei vlakt af naar 1,4 procent en door internationale ontwikkelingen nemen de neerwaartse risico’s toe. De werkgelegenheid blijft in 2020 groeien, hoewel in minder hoog tempo dan de voorbije jaren. En de krapte op de arbeidsmarkt blijft aanhouden. Het kabinet houdt rekening met een lichte stijging van de werkloosheid. Het koopkrachtbeeld voor 2020 wordt grotendeels bepaald door een stijging van de reële lonen met 1%. Daarnaast vloeien er maatregelen voort uit het regeerakkoord die positief uitpakken voor de koopkracht, zoals een investering in het kindgebonden budget. Het kabinet verlaagt daarbovenop de inkomstenbelasting verder dan eerder gepland en verhoogt de zorgtoeslag om ervoor te zorgen dat huishoudens er meer op vooruitgaan. De mediane koopkrachtraming voor komend jaar komt uit op 2,0%. Maar koopkrachtverwachtingen blijven slechts de best mogelijke voorspellingen. Ontwikkelingen in iemands portemonnee hangen sterker af van de ontwikkelingen in de economie en de persoonlijke situatie, zoals meer uren gaan werken, promotie maken, gaan samenwonen, verhuizen of een kind krijgen.

We willen de arbeidsmarkt en sociale zekerheid verbeteren, maar dat kan alleen als maatregelen ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Onze sociale zekerheid is een gezamenlijke investering in de stabiliteit van huishoudens die dat nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan jongeren die uitvallen op school, gezinnen met schulden en werkende armen. Problemen kunnen zich snel opstapelen met, naast stress en zorgen op persoonlijk vlak, kans op toenemende maatschappelijke kosten op het gebied van zorg, justitie en huisvesting. Met onze voorzieningen willen we dat iedereen kan meedoen en daarmee voorkomen we ook grotere uitgaven op lange termijn. De sociale zekerheid is daarmee van waarde voor zowel het individu als de samenleving als geheel. Daarom is het van groot belang dat maatregelen uitvoerbaar zijn voor gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Over de hele linie genomen voldoen onze uitvoeringsorganisaties aan de gestelde doelen. Tegelijkertijd hebben veel uitvoeringsorganisaties te maken met complexe netwerken van ICT-systemen. Dat bemoeilijkt de implementatie van nieuwe maatregelen. Maar het gaat over meer dan ICT. Een belangrijk punt is dat politiek, beleid en uitvoering niet hetzelfde ritme hebben. Het kabinet wil zeker stellen dat de uitvoering goede randvoorwaarden heeft en blijft houden om haar werk te doen. We starten daarom met een probleemanalyse van vier grote uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, Belastingdienst en DUO) en ontwikkelen scenario’s waarmee we de uitvoering fundamenteel willen verbeteren en toekomstbestendig en wendbaar maken.

Hieronder gaan we verder in op de drie beleidsprioriteiten: 1) stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie, 2) stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving, en 3) beleid valt of staat met uitvoering en handhaving.

2.1.1 Stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie

Pensioenakkoord

Het kabinet heeft met sociale partners een pensioenakkoord gesloten. Dat akkoord was hard nodig, want het pensioenstelsel is dringend aan vernieuwing toe. In de afgelopen jaren zijn de kwetsbaarheden van het stelsel blootgelegd door de gestegen levensverwachting, de veranderende arbeidsmarkt en de financiële markten. Daarom wordt de pensioenopbouw toekomstbestendig en persoonlijker en de AOW-leeftijd stijgt minder snel. Op basis van advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) hebben kabinet en sociale partners afspraken gemaakt over een robuuster en persoonlijker tweede pijler pensioen dat beter past bij de moderne arbeidsmarkt. De infographic vat de gemaakte afspraken samen. De afspraken uit het pensioenakkoord werken we uit samen met sociale partners. Per 2022 moet het wettelijk kader voor de pensioenvernieuwing gereed zijn.

Tegelijk met het pensioenakkoord hebben we maatregelen aangekondigd voor mensen met zware beroepen. Met name mensen die nu vlak voor hun pensioen zitten voelen zich overvallen, mede door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd in 2015. Dit vraagt van werkgevers en werknemers blijvende aandacht voor duurzame inzetbaarheid. We stellen hiervoor vanaf 2020 tien miljoen euro structureel beschikbaar. Het wordt tijdelijk mogelijk voor sociale partners om oudere werknemers die niet in staat zijn om gezond door te werken tot de AOW-leeftijd eerder uit te laten treden. Sociale partners zullen per sector maatwerkafspraken maken over duurzame inzetbaarheid en de mogelijkheden om vervroegd uit te treden met gebruikmaking van de tijdelijke RVU-vrijstelling. Het kabinet stelt voor deze maatwerkaanpak vanaf 2021 vier keer € 200 miljoen beschikbaar.

Arbeidsmarkt in balans

Met de Wet arbeidsmarkt in balans neemt het kabinet maatregelen om de verschillen in kosten en de risico’s te verkleinen tussen vaste en flexibele contracten. Zodat niet instituties en kosten maar de aard van het werk bepalend is voor de contractvorm die wordt gekozen. In Nederland is een groot verschil tussen de bescherming die vaste en flexibele contracten bieden. Het vaste contract is heel vast en het flexibele contract heel flexibel. Werkgevers geven aan daarom huiverig te zijn hun werknemers een vast contract aan te bieden. De stapeling van kosten en risico’s schrikt hen af. Groepen werkenden belanden zo onnodig vaak in flexbanen en hebben nauwelijks perspectief op zekerheid. De Wet arbeidsmarkt in balans is een pakket van verschillende maatregelen. Hiermee krijgen mensen in een kwetsbare positie meer zekerheid in werk en inkomen terwijl flexwerk mogelijk blijft en voor werkgevers het vaste contract aantrekkelijker wordt. Deze maatregelen gaan grotendeels in per 1 januari 2020.

Arbeidsmarktpositie zelfstandigen

Het kabinet werkt hard aan de arbeidsmarktpositie van zelfstandigen. Uitgangspunt is dat wie voltijd werkt, van die inkomsten moet kunnen leven. Maar dat geldt niet voor een aanzienlijk deel van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). In 2017 had 8,6% van de zzp-huishoudens een inkomen onder het bestaansminimum tegenover 1,6% van de werknemers. Voor zzp’ers met lage tarieven is het bovendien onmogelijk om te sparen voor werkloosheid en om zich te verzekeren tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid. Om deze urgente problemen aan te pakken, is in het pensioenakkoord besloten tot het inrichten van een verplichte verzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen en is aan de sociale partners gevraagd deze in overleg met zzp-organisaties verder vorm te geven, met het oog op een kabinetsvoorstel. Daarnaast hebben we maatregelen aangekondigd die invulling geven aan het regeerakkoord. We gaan een minimumuurtarief van € 16 invoeren om de groep kwetsbare zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer bescherming te bieden. Bij zzp’ers met een uurtarief boven de € 75 gaan we ervan uit dat mensen kunnen sparen voor werkloosheid en pensioen en dat ze zich kunnen verzekeren. We willen hen meer ruimte geven om te ondernemen. Zij kunnen daarom straks kiezen voor een zelfstandigenverklaring. Hiermee kunnen ze vooraf met hun opdrachtgever afspreken dat ze als zelfstandig ondernemer werken en gevrijwaard zijn van loonheffingen, pensioenverplichtingen en cao-bepalingen. We gaan een webmodule inrichten om opdrachtgevers en opdrachtnemers meer duidelijkheid te bieden over de aard van de arbeidsrelatie en zo terughoudendheid bij opdrachtgevers om een zelfstandige in dienst te nemen zo veel mogelijk weg te nemen. De nieuwe wetgeving zal ingaan in 2021 en de webmodule in 2020. Ook verlagen we in stappen de zelfstandigenaftrek en verhogen we de arbeidskorting waardoor we het verschil tussen zzp’ers en werknemers verkleinen zonder dat zzp’ers (tot een inkomen van € 100.000) er op achteruit gaan. Deze maatregelen passen in het bredere streven van het kabinet om toe te werken naar een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden. Met de bovengenoemde maatregelen verwachten we ook stappen te zetten om de positie van werkende armen te verbeteren. Naast de eerdergenoemde problemen rond lage tarieven en onzekere inkomsten is ook het lage aantal gewerkte uren een veel genoemde oorzaak voor armoede onder werkenden. De groeiende groep werkende armen vraagt een brede maatschappelijke analyse, daarom gaan we met de SER het gesprek aan over hoe we het aantal werkende armen duurzaam gaan terugdringen.

Leven Lang Ontwikkelen

Ondertussen zet het kabinet in op Leven Lang Ontwikkelen. Een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) is van groot belang om ervoor te zorgen dat mensen vitaal, flexibel en duurzaam inzetbaar blijven op een veranderende arbeidsmarkt. LLO is van belang voor de kwaliteit van de werkende beroepsbevolking. Het moet vanzelfsprekend worden dat werkenden en werkgevers investeren in de ontwikkeling tijdens de hele loopbaan. Focus ligt daarbij op eigen regie. We bieden duidelijkheid aan private partijen over de fiscale behandeling van private individuele leer- en ontwikkelbudgetten. En we werken aan een publiek leer- en ontwikkelbudget, dat de fiscale scholingsaftrek vervangt. Dit zogenoemde STAP-budget (STimulans ArbeidsmarktPositie) komt voor iedereen tot de AOW-gerechtigde leeftijd beschikbaar, zowel voor werkenden als werkzoekenden zonder baan. Naar verwachting kunnen circa tweehonderdduizend mensen per jaar aanspraak maken op een persoonlijk ontwikkelbudget. Verder werken we aan een subsidieregeling om LLO te stimuleren in het midden- en kleinbedrijf en de landbouw-, horeca- en recreatiesector. Werkzoekenden en kwetsbare werkenden zijn ook gebaat bij LLO.

Gezond en veilig werken

Nu mensen doorwerken tot een latere leeftijd is het extra belangrijk dat zij dat gezond en veilig kunnen doen. Werk mag niet leiden tot gezondheidsschade. Goede arbeidsomstandigheden zijn daarbij essentieel. Werkenden worden nog te vaak onverantwoord blootgesteld aan risico’s, bijvoorbeeld als het gaat om gevaarlijke stoffen. Het kabinet vindt preventie belangrijk. Elke werkgever moet gezondheids- en veiligheidsrisico’s inventariseren, hiervoor maatregelen treffen en deze evalueren. Dat wordt nog niet door alle (kleine) werkgevers gedaan, daarom zet het kabinet meer in op naleving hiervan. Met het programma «Preventie Beroepsziekten» ondersteunen we werkgevers bij het voorkomen van gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen en fysieke belasting. Schadeafhandelingen van beroepsziekten zoals ziekten die veroorzaakt zijn door chroom-6, moeten in de toekomst gemakkelijker worden, minder kostbaar en minder tijdrovend. Het kabinet heeft een commissie ingesteld die hierover gaat adviseren. In 2020 reageert het kabinet op het advies van deze commissie. En het kabinet kijkt vooruit. Technologie verandert het aanbod en de vraag naar arbeid, evenals de manier waarop vraag en aanbod bij elkaar komen. Dat noodzaakt tot het actualiseren van het overheidsbeleid voor gezond en veilig werken, daarom werkt het kabinet in 2020 aan de Arbovisie 2030.

Werk en zorg

Het kabinet kiest voor substantiële verlenging van het kraamverlof voor partners, om bij te dragen aan de ontwikkeling van het kind en gelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt tussen man en vrouw. Sinds januari 2019 is daarom het geboorteverlof voor de partners verruimd van twee dagen naar een week. Vanaf 1 juli 2020 wordt dit verder aangevuld. Wie langer vrij wil, kan het eerste half jaar maximaal vijf weken extra geboorteverlof opnemen. In die periode hebben partners recht op een uitkering van 70 procent van het loon tot maximum dagloon. Het kabinet heeft kinderopvang aantrekkelijker gemaakt door te investeren in de betaalbaarheid en door maatregelen te nemen om de kwaliteit te verhogen. Ook wordt in 2020 bijna € 500 miljoen meer aan kindgebonden budget uitgekeerd aan ouderparen met middeninkomens. Hierdoor zullen zo’n 320.000 ouderparen die nu al kindgebonden budget ontvangen gemiddeld zo’n € 990 per jaar méér ontvangen. Daarnaast krijgen zo’n 294.000 ouderparen (opnieuw) recht op kindgebonden budget. Zij zullen gemiddeld zo’n € 610 per jaar ontvangen.

Toekomst van werk

Het kabinet wil de arbeidsmarkt sterk houden, nu en in de toekomst. De arbeidsmarkt heeft te maken met fundamentele veranderingen, denk aan de invloed van technologie. Daarnaast hebben mensen andere wensen over de vormgeving van hun werk dan vroeger. Daarom zijn, in aanvulling op de stappen die we nu nemen, grotere en fundamentelere aanpassingen nodig. Om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken is de opdracht aan de commissie Regulering van werk een belangrijk vertrekpunt. Onder leiding van Hans Borstlap zal de commissie advies geven over de fundamentele vragen over de toekomst van regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Ambtelijke werkgroepen richten zich de komende tijd op onderwerpen als «eerlijk werk», «talenten benutten op de arbeidsmarkt» en «naar een inclusieve samenleving». Ook internationaal werken we aan een goede inrichting van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. In de Europese Unie (EU) en in G20-verband is veel aandacht voor de toekomst van werk. In de EU maken we spelregels voor het vrij verkeer van werknemers en afspraken over de handhaving van die regels. Daarbij gaat het ook over toegang tot de sociale zekerheid. We streven naar een Europese economie waarin wordt geconcurreerd op innovatie en kwaliteit in plaats van op arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zetten we in op regels over sociale zekerheid die handhaafbaar zijn, een activerend karakter hebben en dat uitkeringen zijn voorbehouden aan mensen die een band hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt.

2.1.2 Stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving

Het kabinet stimuleert mensen om te werken, onder meer omdat werk de sleutel is tot een inkomen, maatschappelijke participatie en integratie. Voor sommige mensen is het lastig om een baan te vinden, zoals mensen met een arbeidsbeperking of mensen met een migratie-achtergrond. En dit zijn ook de groepen waarvan de arbeidsmarktpositie onzekerder wordt wanneer de economische groei afneemt.

Perspectief op werk

Voor mensen met een beperking zijn we aan de slag met de aanpak «Het Breed Offensief». Het kabinet wil meer aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van de mensen om wie het gaat. En we maken het voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Een ander uitgangspunt is dat werken moet lonen. Een wetsvoorstel volgt in de tweede helft van 2019. Ook verbeteren we het perspectief op werk en inkomen van mensen met een Wajong-uitkering. Met de banenafspraak en de aanpak van arbeidsdiscriminatie steunen we mensen om mee te doen. Werkgevers liggen op koers voor 125 duizend extra banen eind 2025 voor mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers ervaren de huidige werkwijze Wet banenafspraak als complex. Dit pakken we aan door het systeem te vereenvoudigen, waarbij het niet langer uitmaakt bij wie iemand werkt, maar dát iemand werkt. Werkgevers, zowel uit de overheids- als de marktsector, kunnen samen extra banen realiseren.

Het kabinet wil dat mensen makkelijker aan het werk komen én blijven. Met het project Simpel Switchen willen we samen met alle betrokkenen drempels wegnemen om te gaan werken. Dit doen we door de veiligheid en zekerheid te bieden aan mensen om terug te vallen op de uitkering als dat toch nodig blijkt. We richten ons op mensen met een Wajong-uitkering, mensen die vallen onder de Participatiewet en mensen met een arbeidsbeperking. Zo regelen we bijvoorbeeld dat mensen die een uitkering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen en gaan werken, de eerste vijf jaar geen herbeoordeling krijgen op basis van hun inkomsten. Het kabinet vindt het belangrijk dat gemeenten regelmatig spreken met mensen die onder de Participatiewet vallen om stappen te zetten richting een baan. Daarbij kunnen belemmeringen spelen zoals zorgtaken, laaggeletterdheid of schulden. Een deel van de mensen heeft fysieke of psychische gezondheidsproblemen. Ook minder zelfredzame jongeren kunnen moeite hebben om aan de slag te komen en blijven. Gemeenten zijn bij uitstek de partij om mensen hierin te ondersteunen en de verbinding te leggen tussen bijvoorbeeld participatie, (jeugd)zorg en schuldhulpverlening. UWV is in 2018 gestart met de intensivering van de persoonlijke dienstverlening aan mensen met een WW-, WGA of Wajonguitkering en gaat hiermee door in 2020. In het najaar 2020 start het scholingsexperiment voor mensen met een uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). We maken een leerwerkpakket, waarbij mensen op de werkvloer zich ontwikkelen met steun van een coach. Leren in de praktijk draagt bij aan duurzame inzetbaarheid. Specifiek voor werkzoekenden en werkenden zonder startkwalificatie lopen pilots met de praktijkverklaring in het middelbaar beroepsonderwijs.

We willen dat werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker en sneller vinden. Samen met UWV en gemeenten verbetert het kabinet de werkgeversdienstverlening en de matching door ervoor te zorgen dat in elke arbeidsmarktregio één publiek aanspreekpunt voor werkgevers is, met hetzelfde basispakket aan dienstverlening, met inzichtelijke profielen van de werkzoekenden en een overzichtelijk pakket aan instrumenten en voorwaarden. Het kabinet past hiervoor de SUWI regelgeving aan en start met UWV en VNG een programma voor het verbeteren van het uitwisselen van matchingsgegevens. Ook werkgevers en private intermediairs doen mee. We geven de arbeidsmarktregio’s in 2020 opnieuw een extra impuls met € 35 miljoen om werkzoekenden aan het werk te helpen. Dat doen we vanuit het programma «Perspectief op werk», waarbij ook het onderwijs is betrokken.

Daarnaast werkt het kabinet aan gerichte aanpakken om de achterblijvende arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. Deze achterstand is hardnekkig en maakt dat iemand vanwege zijn herkomst minder kansen krijgt. Met acht pilots wil het kabinet verschillende beleidsopties testen om erachter te komen wat werkt om die achterstand te verkleinen. Dit is het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt» en in het najaar 2020 volgt een tussentijdse rapportage. We zorgen dat de uitkomsten kunnen worden toegepast bij werkgevers, scholen en gemeenten. Bijvoorbeeld op gebied van werving en selectie. Daarnaast willen we de wet wijzigen zodat de inspectie kan toezien op de aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid met als doel (elke vorm van) discriminatie te voorkomen en tegen te gaan.

We blijven werken aan verbeteringen van het stelsel. Een belangrijk vertrekpunt daarvoor zijn de onderzoeken die volgen in het najaar van 2019, zoals de evaluatie van de Participatiewet (uitgevoerd door het SCP) en de evaluatie Wet banenafspraak. De wettelijke kaders bieden voor de meerderheid van de huishoudens een passende oplossing. Maar er ontstaat wrijving als mensen problemen ervaren op meerdere terreinen. Soms kan een maatregel die geschikt is binnen het ene domein, problematiek verergeren op een ander terrein. We zijn daarom een programma gestart waarbij we professionals in de uitvoering steviger in positie willen brengen om maatwerk te kunnen leveren. En met een kopgroep van tien gemeenten en hun professionals kijken we welke verdere aanpassingen nodig zijn in de wet.

Armoede en schulden

Ieder kind moet kunnen meedoen, ook kinderen uit een gezin met een laag inkomen. Armoede mag kinderen niet belemmeren bij hun ontwikkeling en talentontplooiing. Het kabinet heeft samen met gemeenten vier ambities geformuleerd om in 2021 nagenoeg alle kinderen in armoede te bereiken, zodat ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit kan meedoen. Extra aandacht gaat daarbij uit naar werkende armen met kinderen. Dit is een grote groep, die nog onvoldoende wordt bereikt. Om het aantal huishoudens met kinderen met een laag inkomen te verkleinen, verhogen we het besteedbaar inkomen van de ouders met een laag inkomen. En maken we werken, en meer uren werken, lonender door een verhoging van de loonheffingskorting. Het kabinet trekt, naast algemene maatregelen om armoede onder gezinnen tegen te gaan, sinds 2017 jaarlijks € 100 miljoen extra uit om de armoede onder kinderen aan te pakken. Daarvan is € 1 miljoen voor kinderen in Caribisch Nederland. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen. Kansrijk opgroeien gaat over meer dan alleen het inkomen, daarom willen we regelmatig inzicht in de kans op armoede onder kinderen.

Nooit eerder zijn zoveel maatregelen genomen om mensen te helpen hun problematische schulden de baas te worden, tegelijkertijd hebben we nog veel te doen. Als mensen vastlopen in schulden, levert dat alleen maar verliezers op. De complexiteit van de samenleving, met onder andere uitkeringen- en toeslagensystematiek, speelt een rol bij het ontstaan van schulden. Over de toeslagen loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek waarop het kabinet zal reageren. Het kabinet wil dat mensen met financiële problemen tijdig hulp zoeken bij familie, vrienden, de gemeente of maatschappelijk werk. Om schulden bespreekbaar te maken is het kabinet een campagne gestart. Centraal staan schuldenambassadeurs die voor hun schuldprobleem uitkomen. Preventie en vroegsignalering van schulden is belangrijk, daarom willen we gemeenten expliciet toestaan vroegtijdig signalen over betalingsachterstanden te gebruiken. Een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is daartoe in voorbereiding. Samen met gemeenten zet het kabinet zich in voor een betere kwaliteit en toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Mede daarom verlengen we het professionaliseringsprogramma «Schouders eronder». En het kabinet wil voorkomen dat een schuldensituatie onnodig oploopt. Dat vraagt dat een schuldenaar de zekerheid heeft van voldoende inkomen om van te leven. Een correct toegepaste beslagvrije voet door alle beslagleggers draagt daaraan bij. Daarom werkt het kabinet hard aan implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.

Samenleving en integratie

De snelste weg voor inburgeraars om mee te doen in de maatschappij is het leren van de Nederlandse taal en het vinden van een baan. Daarom werken we aan een nieuw inburgeringsstelsel dat moet ingaan in 2021. De verantwoordelijkheid blijft bij de inburgeraars, maar zij krijgen de benodigde ondersteuning van de gemeenten. Nu al testen gemeenten nieuwe instrumenten en werkwijzen in de praktijk. Daarnaast stelt het kabinet net zoals in 2019 ook in 2020 € 20 miljoen beschikbaar aan gemeenten, onder andere voor de ondersteuning en begeleiding van de huidige groep inburgeraars.

Het kabinet zet zich in voor een samenleving waarin we elkaar de ruimte geven en we ons allemaal thuis voelen. Gedrag dat schade doet aan anderen en aan de overheid wordt aangepakt, zoals vormen van actieve onverdraagzaamheid. Hoewel het vaak gaat om niet-strafbare gedragingen, mogen deze geen plek hebben in een open samenleving. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering coördineert en versterkt de interdepartementale inzet op het gebied van deze thema’s en ondersteunt gemeenten bij het opstellen van hun aanpak. Het programma «Samenleven» loopt door in 2020. Dit programma faciliteert de bevordering van het samenleven van mensen met een diverse achtergrond (herkomst, religie, etnisch).

Verbetering levensomstandigheden Caribisch Nederland

Het kabinet werkt aan de verbetering van de levensomstandigheden in Caribisch Nederland. Het kabinet heeft met het vaststellen van een ijkpunt voor het sociaal minimum een belangrijke stap gezet om de situatie van de inwoners op de eilanden te verbeteren. De inkomens van inwoners van Caribisch Nederland moeten omhoog en de kosten van levensonderhoud omlaag. Per 1 januari 2020 verhogen we het minimumloon met 5% op Bonaire en Saba en met 2% op Sint-Eustatius. Hierdoor stijgen ook de uitkeringen mee. Ouders met kinderen krijgen vanaf volgend jaar maandelijks circa 20 dollar meer kinderbijslag per kind, een verhoging van 17,50 dollar bovenop de al aangekondigde verhoging van 2,50 dollar. Het kabinet is daarnaast met de eilanden het programma «BES(t) 4 kids» gestart om de kinderopvang en buitenschoolse opvang toegankelijk te maken voor alle ouders en de kwaliteit te verbeteren. Vooruitlopend op de uitwerking van een structurele regeling in 2022 zetten we in 2020 de eerste stappen. Hiervoor is € 9,8 miljoen beschikbaar in 2020. Het kabinet stimuleert goede arbeidsomstandigheden in Caribisch Nederland. Op 1 januari 2021 treedt een nieuwe wet in werking waarmee we de basis neerzetten voor een modern stelsel van gezond en veilig werken. We ondersteunen werkgevers en werknemers in aanloop naar de wet. We versterken de eilandelijke taak van arbeidsbemiddeling en de ondersteuning voor werken met een beperking en we verbeteren de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. Zo realiseren we samen met het openbaar lichaam Bonaire een gemeenschappelijk jobcentrum.

2.1.3 Beleid valt of staat met uitvoering en handhaving

Uitvoering

We willen de arbeidsmarkt en sociale zekerheid verbeteren, maar dat kan alleen als de hiervoor genoemde maatregelen ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten, uitvoeringsorganisaties en andere betrokkenen. Het kabinet betrekt hen daarom intensief bij de uitwerking van nieuw beleid. Niet alles kan gelijktijdig worden opgepakt. Dat betekent dat er geprioriteerd en geïnvesteerd wordt en dat de uitvoering tijd nodig heeft om nieuw beleid te implementeren. We zijn ons ervan bewust dat het voor uitvoeringsorganisaties een grote uitdaging is om tegelijkertijd te werken aan nieuw beleid, noodzakelijke vernieuwing en het borgen van de continuïteit. Burgers en bedrijven ervaren in toenemende mate de gevolgen hiervan. Veel uitvoeringsorganisaties hebben te maken met complexe netwerken van ICT-systemen. Dat maakt het steeds moeilijker om nieuwe functies bij te bouwen en onderhoud te plegen. Maar het gaat over meer dan ICT. Een belangrijk punt is dat politiek, beleid en uitvoering niet hetzelfde ritme hebben. De uitdagingen vragen een aanpak die het domein van SZW overstijgt en waarbij uitvoering, de departementen en de politiek gezamenlijk optrekken. Het kabinet ziet het belang hiervan in en heeft een taakopdracht geformuleerd voor een probleemanalyse, gericht op vier grote uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, Belastingdienst en DUO). In het voorjaar van 2020 komt het kabinet met een probleemanalyse en verschillende scenario’s voor het fundamenteel verbeteren en het toekomstbestendig en wendbaar maken van deze vier grote uitvoeringsorganisaties. Met de analyse en scenario’s zal het kabinet bezien hoe de uitvoering (naast de vier eerder genoemde uitvoeringsorganisaties) ook breder en op een innovatieve manier kan worden versterkt zodat burgers en bedrijven daadwerkelijk ervaren dat de overheid er voor hen is.

Over de hele linie genomen voldoen onze uitvoeringsorganisaties aan de gestelde doelen, maar bij UWV moeten ook echt zaken verbeteren. Wat goed gaat zijn de betalingen, medewerkers werken met grote betrokkenheid en burgers zijn overwegend tevreden over de dienstverlening en toegankelijkheid. Mensen kunnen op veel verschillende manieren contact opnemen met UWV. Tegelijkertijd spelen bij UWV de nodige uitdagingen en risico’s en zijn de prestaties onderwerp van brede belangstelling. Daarom wordt gewerkt aan een nieuwe balans tussen dienstverlening en handhaving. Ook investeert UWV in het beter en sneller expliciteren van dilemma’s in de uitvoering, opdat die ook beter politiek gewogen kunnen worden. Samen met UWV heeft het kabinet een groot aantal maatregelen afgesproken om fraude met uitkeringen te voorkomen. Veel daarvan staat inmiddels op de rails. Zo gaat UWV een afwegingskader gebruiken om een heldere afweging te maken tussen het niveau van dienstverlening en de mate van fraudebestrijding, en om te bepalen of de risico's die overblijven aanvaardbaar zijn. WW-fraude wordt streng aangepakt door adrescontroles te verscherpen, door verwijtbare werkloosheid aan te pakken en alert te zijn op nieuwe fraudefenomenen. Daarnaast hebben we maatregelen in gang gezet waarmee UWV de informatievoorziening aan SZW verbetert. Daarom heeft UWV de Raad van Bestuur versterkt en werkt UWV aan de intensivering van het risicomanagement, de versterking van het Audit Advies Committee en investering in vakmanschap. Specifiek voor de SVB vormt de internationale component van de uitvoering een stevige opgave.

Handhaving

Handhaving is van groot belang voor de werking van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Misbruik ondermijnt het draagvlak voor ons sociale stelsel, veroorzaakt oneerlijke concurrentie en brengt de gezondheid en veiligheid van werkenden op de arbeidsmarkt in gevaar. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels in de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt ligt in de eerste instantie bij burgers en bedrijven zelf. De meeste burgers en bedrijven leven de regels na. Vanuit preventief oogpunt willen wij burgers en bedrijven stimuleren en helpen om de regels na te leven, bijvoorbeeld met gerichte communicatie. Tegelijkertijd staan wij voor een gepaste reactie als burgers en bedrijven toch de regels overtreden. En indien nodig leggen we sancties op. We verdubbelen de inzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie van de Inspectie SZW vanuit de daartoe toegekende extra middelen.

Het kabinet versterkt de handhaving op drie manieren: door slimmer te werken, door een internationaal gelijk speelveld te creëren en door fors te investeren in de Inspectie SZW. Het versterken van de handhaving doet het kabinet samen met UWV, SVB, gemeenten en de inspectie SZW. Via het fraudeberaad wordt kennis gedeeld en aanpakken op elkaar afgestemd, want fraudefenomenen gaan verder dan alleen de sociale zekerheid en de nationale grenzen. De handhavingspraktijk van de Inspectie SZW wijst dat uit want die bestrijkt naast de opsporing van georganiseerde fraude met socialezekerheidsregelingen tevens de (bestuursrechtelijke) handhaving op veilig, gezond en eerlijk werken. Slimmer werken betekent dat we heel gericht handhaven en meer data delen, ook op Europees niveau, en gebruik maken van gedragswetenschappelijke inzichten. We creëren een internationaal gelijk speelveld voor bedrijven en werknemers om te voorkomen dat op arbeidsvoorwaarden wordt geconcurreerd. We verwachten dat de nieuw opgerichte Europese Arbeidsautoriteit (ELA) bijdraagt aan de aanpak van grensoverschrijdende fraude en misbruik op sociaal terrein. Met ELA bundelen we kennis en inzichten van de nationale inspecties en uitvoeringsinstellingen. Het kabinet investeert fors in de Inspectie SZW om de taken te versterken op gebied van handhaving en fraudebestrijding. Deze middelen zijn met name bedoeld voor de bevordering van een eerlijke arbeidsmarkt en de bevordering van gezond en veilig werken. Het kabinet wil voorkomen dat mensen met een bijstandsuitkering die vermogen verzwijgen en daarvoor zijn beboet direct weer een uitkering kunnen krijgen. Een wet hierover is in voorbereiding.

Het kabinet is bezorgd over misstanden op het gebied van arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en huisvesting van de circa 400.000 in Nederland werkzame arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Het kabinet pakt misstanden bij arbeidsmigranten aan en bevordert goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten en goed werkgeverschap bij bedrijven. Mede dankzij de capaciteitsuitbreiding van de Inspectie SZW kan de aanpak van misstanden verder worden versterkt. Het kabinet werkt samen met decentrale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties aan voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten.

2.1.4 Kerncijfers

Fraude en handhaving UWV, SVB en gemeenten

Kerncijfers op het gebied van handhaving bij UWV, de SVB en gemeenten staan in tabellen 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3. Bij de SVB is een lichte groei van het aantal opgespoorde overtredingen en een kleine daling van het opgelegde boetebedrag. De ontwikkeling van de incassoratio is consistent met eerdere jaren. De sanctionering bij UWV neemt af als gevolg van het dalend aantal WW-uitkeringen en doordat er sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid al bij de uitkeringsverstrekking rekening wordt gehouden met de inkomsten van een WW-gerechtigde. De kerncijfers opsporing van de gemeenten tonen een lichte groei in het aantal vorderingen wegens geconstateerde overtreding van de inlichtingenplicht. Het totale benadelingsbedrag is de laatste jaren stabiel. De incassoratio van gemeenten blijft iets achter bij UWV en de SVB. Dit is te verklaren door het beperkte aflossingsvermogen van deze debiteuren. De kerncijfers opsporing van UWV zijn in 2018 sterk gedaald. Overeenkomstig zijn ook het aantal boetes en waarschuwingen lager dan in voorgaande jaren. Dit is vooral terug te voeren op een daling van het aantal geconstateerde overtredingen bij uitvoering van de Werkloosheidswet. De berekening van de incassoratio van UWV is gewijzigd.1 Hierdoor komt het bij sommige uitkeringen voor dat de incassoratio in 2018 iets terugloopt ten opzichte van 2017.

Tabel 2.1 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag

(x € 1 mln)

 

2016

2017

2018

2016

2017

2018

UWV1

19

19

8,0

41

47

26

SVB2

3,1

3,5

3,9

8,7

7,8

7,9

Gemeenten3

304

314

33

71

69

70

Totaal

121

123

104

X Noot
1

Jaarverslag UWV.

X Noot
2

Jaarverslag SVB.

X Noot
3

CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Betreft het aantal vorderingen vawege een overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Vanwege het definiteverschil wordt geen totaal weergegeven.

Tabel 2.1.2 Kerncijfers sanctionering UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal boetes

(x 1.000)

Totaal opgelegd boetebedrag

(x € 1 mln.)

Aantal waarschuwingen

(x 1.000)

 

2016

2017

2018

2016

2017

2018

2016

2017

2018

UWV1

17,2

12,7

4,9

9,7

7,6

4,4

8,6

8,6

5,8

SVB2

2,5

2,4

1,8

1,6

1,7

1,3

5,5

7,0

5,0

Gemeenten3

11,4

11,3

13,7

9,0

8,8

8,7

4

10,1

11,3

Totaal

31,1

26,4

20,3

21

18

14

4

26

22

X Noot
1

Jaarverslag UWV.

X Noot
2

Jaarverslag SVB.

X Noot
3

CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Niet beschikbaar.

Tabel 2.1.3 Kerncijfers incassoratio UWV, SVB en gemeenten

Incassoratio benadelingsbedrag + boetevordering ultimo 2018 (%)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UWV1

78

72

71

63

51

33

SVB2

68

51

51

48

43

21

Gemeenten3

50

36

34

31

25

14

X Noot
1

Jaarverslag UWV.

X Noot
2

Jaarverslag SVB.

X Noot
3

CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

Re-integratie

Tabel 2.1.4 geeft weer hoeveel mensen met een arbeidsbeperking UWV aan het werk heeft geholpen. In 2018 vonden 13.300 mensen met een arbeidsbeperking een baan; iets meer dan in 2017. De daling van het aantal plaatsingen van mensen met een Ziektewetuitkering is waarschijnlijk het gevolg van een verandering in het inkoopkader.

Tabel 2.1.4 Aantal door UWV aan het werk geholpen mensen met een beperking1, 2
 

2016

2017

2018

Streefwaarde 2020

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering

400

300

400

3

Mensen met recht op Ziektewetuitkering

2.000

1.800

1.000

3

Mensen met recht op WIA-uitkering

2.400

2.500

2.900

4

Mensen met recht op Wajong

7.700

8.400

9.000

8.000

Totaal

12.500

13.000

13.300

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard geteld. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit werk hebben aanvaard geteld. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen geteld.

X Noot
3

Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

X Noot
4

Bij het ontwikkelen van de persoonlijke dienstverlening met de extra middelen van het kabinet wordt tevens ingezet op een verbetering van het inzicht in de resultaten van deze dienstverlening. Hierdoor kunnen naar verwachting in de toekomst ook voor de WIA-streefwaarden worden opgesteld.

2.2 Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken dat voor mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur het uitgavenplafond wordt aangepast. Dit bevordert de automatische stabilisatie van de overheidsfinanciën. Voor beleidsmatige mutaties van werkloosheidsuitgaven en bijstand wordt het plafond niet aangepast. Daarnaast wordt het plafond aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen.

2.2.1 Opbouw Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Het uitgavenplafond Sociale Zekerheid bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven zijn onderdeel van de rijksbegroting en worden door het ministerie gedaan. De premiegefinancierde uitgaven komen ten laste van de sociale fondsen: deze uitgaven worden gedaan door UWV en SVB. Tabel 2.2.1 bevat een toelichting op de opbouw van de uitgaven die tot het uitgavenplafond Sociale Zekerheid worden gerekend.

Tabel 2.2.1 Opbouw SZ-uitgaven (x € 1 mld)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd

39,4

39,7

40,1

40,4

40,8

41,3

–/– Dubbeltelling rijksbijdragen

17,4

16,9

17,6

17,8

17,9

18,3

–/– Uitgaven Rijksbegroting eng

0,6

0,7

0,6

0,6

0,6

0,6

–/– Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd

0,7

0,6

0,6

0,7

0,7

0,6

+ Loon- en prijsbijstelling

0,0

0,4

0,9

1,3

1,8

2,2

+ Overig

0,0

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

A. SZ-uitgaven begroting

20,7

22,0

22,4

22,9

23,5

24,2

             

Totaal uitgaven premiegefinancierd

58,5

61,6

63,9

65,8

68,1

70,7

–/– Correctie ontvangsten premiegefinancierd

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

B. SZ-uitgaven premie

58,2

61,3

63,6

65,5

67,9

70,4

             

C. Integratie-uitkering participatie

2,0

1,9

1,8

1,8

1,7

1,7

             

Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C)

80,9

85,2

87,8

90,3

93,2

96,3

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel worden gefinancierd uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, die nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2020 worden de uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid hierdoor met € 16,9 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid maar onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 0,7 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd: € 0,6 miljard (terugontvangsten Kinderopvang en Tegemoetkoming ouders). Het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,4 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. De post overig bestaat uit middelen die op de aanvullende post bij Financiën staan. Hierin is de in=uit-taakstelling ook verwerkt, dit is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uittaakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden.

De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering participatie en staan daarom niet in de SZW-begroting. De uitgaven zijn wel onderdeel van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en worden bijgeteld. In het regeerakkoord Rutte III is opgenomen dat de integreerbare delen van de integratie-uitkering overgaan naar de algemene uitkering. Vanaf 2019 lopen de middelen in de integratie-uitkering langzaam af vanwege het afsluiten van de toegang tot de Wsw. In lopende prijzen bedragen de uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 € 85,2 miljard.

2.2.2 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019-2024

In tabel 2.2.2 wordt de opbouw van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale uitgaven van € 80,9 miljard in 2019 stijgen naar € 96,3 miljard in 2024. Dit is een toename van € 15,4 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 9,8 miljard in 2024. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling stijgen de uitgaven van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid met € 5,6 miljard. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2019 t/m 2024 is te vinden in de Horizontale toelichting (bijlage Miljoenennota).

Tabel 2.2.2 toont dat voor 2020 de grootste uitgavenpost binnen het plafond de AOW is (€ 39,2 miljard), gevolgd door de arbeidsongeschiktheidregelingen (€ 13,5 miljard). De resterende grotere uitkeringsregelingen zijn werkloosheidsregelingen (WW en Bijstand tezamen € 9,6 miljard) en de kindregelingen (€ 9,3 miljard). De uitgaven aan de AOW stijgen in 2020, met name dankzij de temporisering van de stijging van de AOW-leeftijd. De uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij de intensiveringen uit het regeerakkoord.

Tabel 2.2.2 SZ-uitgaven per cluster van regelingen 2019–2024 (x € 1 mld)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Arbeidsmarkt

           

LIV/LKV

0,8

0,8

0,6

0,6

0,6

0,6

             

Werkloosheid/Bijstand

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

3,7

3,5

3,7

3,8

4,0

4,2

Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming

6,1

6,1

6,3

6,4

6,6

6,7

             

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

           

WIA/WAO/WAZ/Wajong

13,4

13,5

13,5

13,6

13,8

14,0

ZW/WAZO/Transitievergoeding

3,0

3,8

3,5

3,3

3,4

3,4

             

Ouderdom/Nabestaanden

           

MKOB

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

AOW

38,5

39,2

40,0

40,3

40,6

41,0

Inkomensondersteuning AOW

0,9

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

Anw

0,4

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

3,1

3,1

3,1

3,1

3,1

3,2

AKW/WKB

5,8

6,3

6,1

6,0

6,0

6,0

             

Re-integratie/Participatie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Wsw-budget

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Participatiebudget gemeenten

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Integratie-uitkering participatie

2,0

1,9

1,8

1,8

1,7

1,7

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

2,1

2,1

2,1

2,2

2,2

Overige uitgaven

1,1

1,3

1,7

1,7

1,9

2,0

             

Nominale ontwikkeling

0,0

2,0

4,0

5,8

7,8

9,8

             

Totaal SZ-uitgaven

80,9

85,2

87,8

90,3

93,2

96,3

2.2.3 Mutaties uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019–2024

Tabel 2.2.3 geeft de mutaties weer tussen ontwerpbegroting 2019 en de ontwerpbegroting 2020. Het grootste verschil ontstaat door het minder snel laten stijgen van de AOW-leeftijd.

Tabel 2.2.3 Mutaties SZW-uitgaven sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2019

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

 

Arbeidsmarkt

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

Werkloosheid/Bijstand

– 0,1

0,1

0,2

0,3

0,3

 

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

0,0

– 0,1

– 0,1

0,0

– 0,1

 

Ouderdom/Nabestaanden

– 0,1

0,3

0,8

0,8

0,5

 

Kinderopvang en kindregelingen

0,2

0,3

0,1

0,1

0,1

 

Re-integratie/Participatie

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

 

Overige uitgaven

– 0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

 

Nominalen

– 0,1

– 0,4

– 0,9

– 1,3

– 1,7

 

Brutering SZ

0,0

0,1

0,0

0,0

– 0,1

 

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2020

80,9

85,2

87,8

90,3

93,2

96,3

2.2.4 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en toetsing aan ijklijn

De ijklijn van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen, mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur, overboekingen en statistische correcties. Als gevolg hiervan is de ijklijn voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 met € 0,6 miljard verlaagd.

Tabel 2.2.4 Mutaties ijklijn (uitgavenplafond) sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2019

2020

IJklijn SZ-plafond regeerakkoord

82,0

85,6

Correcties

– 0,4

– 0,6

IJklijn SZ-plafond ontwerpbegroting 2020

81,6

85,0

De actuele uitgavenramingen Uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.2.3, dienen volgens de regels budgetdiscipline voor 2020 te worden getoetst aan de actuele ijklijn Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zoals weergegeven in tabel 2.2.4. Deze plafondtoetsing wordt weergegeven in tabel 2.2.5. De uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn in 2020 bijgesteld naar € 85,2 miljard, terwijl de ijklijn uitkomt op € 85,0 miljard. Hiermee wordt de ijklijn in 2020 overschreden, namelijk met afgerond € 0,3 miljard.

Tabel 2.2.5 Toetsing uitgaven aan het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid (x € 1 mld)
 

2019

2020

Totale SZ-uitgaven

80,9

85,2

IJklijn SZ-uitgaven

81,6

85,0

Over-/onderschrijding ijklijn SZ

– 0,6

0,3

2.2.6 Mutaties uitgaven pensioenakkoord 2019-2024

Het kabinet heeft met de sociale partners een pensioenakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457). Het pensioenakkoord heeft gevolgen voor de begroting van 2020 en de jaren daarna. Tabel 2.2.6 geeft de budgettaire gevolgen van het pensioenakkoord aan de uitgavenkant van de begroting weer. Hierbij is aangegeven op welke begrotingsartikelen deze effecten zijn verwerkt.

Het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid. Per saldo leidt dit tot hogere uitgaven. In tabel 2.2.6 is per artikel weergegeven wat het bevriezen van de AOW-leeftijd in 2020 en 2021, en het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd in de jaren daarna, voor budgettaire effecten op de begroting heeft.

De versoepeling van de RVU-heffing leidt er naar verwachting toe dat meer mensen vervroegd uittreden. Een deel van deze mensen kan aanspraak maken op een WW-uitkering, bijvoorbeeld doordat er sprake is van functioneel leeftijdsontslag. Dit leidt tot een toename van de WW-uitkeringslasten. Daarmee samenhangend nemen ook de TW- en IOW-uitkeringslasten toe, net als de uitvoeringskosten UWV.

De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd wordt deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) wordt daarom met ingang van 2020 gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft. Het hoge tarief van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt met ingang van 2020 gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 euro per jaar.

Het kabinet wil werkgevers en werknemers ondersteunen bij het vormgeven van duurzaam inzetbaarheidsbeleid via een meerjarig integraal investeringsprogramma voor duurzame inzetbaarheid. Het kabinet stelt hiervoor structureel een budget beschikbaar ter grootte van € 10 miljoen per jaar als bijdrage aan beleid gericht op gezond doorwerken tot het pensioen.

Het kabinet stelt incidenteel € 800 miljoen beschikbaar (€ 200 miljoen per jaar vanaf 2021) zodat sociale partners op cao-niveau afspraken kunnen maken over het faciliteren van langer doorwerken. Deze middelen staan op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën.

Tabel 2.2.6 Mutaties tbv pensioenakkoord (x € 1 mln)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

AOW bevriezen in 2020 en 2021, 67 in 2024

           

Artikel 2 (TW, AIO, Bijstand, BBZ, IOAW, IOAZ)

0,0

– 35,3

– 79,0

– 89,1

– 66,1

– 46,0

Artikel 3 (IVA, WGA, WAO, WAZ)

0,0

– 186,0

– 411,0

– 452,0

– 305,0

– 178,0

Artikel 4 (Wajong)

0,0

– 7,6

– 16,0

– 15,4

– 10,9

– 6,8

Artikel 5 (WW, IOW)

0,0

– 49,9

– 93,4

– 102,1

– 74,6

– 44,0

Artikel 6 (ZW)

0,0

0,0

– 2,3

– 4,0

– 4,3

– 2,8

Artikel 8 (AOW, IOAOW, OBR)

0,0

678,2

1.486,0

1.617,5

1.092,3

656,2

Artikel 9 (Anw)

0,0

– 11,1

– 22,9

– 23,5

– 15,7

– 8,6

Artikel 11 (Uitvoeringskosten SVB en UWV)

2,5

0,9

– 4,2

– 5,8

– 4,3

– 4,2

Artikel 13 (Remigratiewet)

0,0

– 0,1

– 0,2

– 0,2

0,0

0,1

             

RVU drempelbedrag 3 jaar voor AOW leeftijd

           

Artikel 2 (TW)

0,0

0,0

3,0

3,0

3,0

3,0

Artikel 5 (WW, IOW)

0,0

0,0

43,0

43,0

43,0

43,0

Artikel 11 (Uitvoeringskosten UWV)

0,0

0,0

4,0

4,0

4,0

4,0

             

Artikel 1: dekking

           

Jeugd-LIV uitfaseren en afschaffen per 2024

0,0

0,0

– 41,4

– 41,4

– 41,4

– 38,8

Hoge tarief LIV van € 2.000 naar € 1.000

0,0

0,0

– 121,3

– 120,2

– 120,0

– 119,7

Overige dekking Wtl-domein (LIV/LKV)

0,0

0,0

0,0

– 14,3

– 14,3

– 14,3

             

Duurzame inzetbaarheid

           

Artikel 1: DI Inzet leven lang ontwikkelen

0,0

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

Aanvullende post: DI Sectoraal maatwerk

0,0

0,0

200,0

200,0

200,0

200,0

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Tabel 2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Art. nr.

Naam artikel

Uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (%)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (%)

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

1

Arbeidsmarkt

890.667

867.655

97,4

23.012

2,6

Subsidies (12.649) en Opdrachten (10.363)

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

7.002.798

6.981.978

99,7

20.820

0,3

Subsidies (2.978) en Opdrachten (17.842)

3

Arbeidsongeschiktheid

3.878

878

22,6

3.000

77,4

Bijdragen aan ZBO's/RWT's (3.000)

4

Jonggehandicapten

3.386.123

3.386.123

100

0

0,0

 

5

Werkloosheid

116.911

116.911

100

0

0,0

 

6

Ziekte en zwangerschap

11.981

11.981

100

0

0,0

 

7

Kinderopvang

3.461.212

3.436.735

99,3

24.477

0,7

Subsidies (1.658), Opdrachten (12.292) en Bijdragen aan agentschappen (10.527)

8

Oudedagsvoorziening

25.100

25.100

100

0

0,0

 

9

Nabestaanden

1.227

1.227

100

0

0,0

 

10

Tegemoetkoming ouders

6.550.142

6.550.142

100

0

0,0

 

11

Uitvoering

499.637

499.637

100

0

0,0

 

12

Rijksbijdragen

16.901.655

16.901.655

100

0

0,0

 

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

252.368

245.154

97,1

7.214

2,9

Subsidies (4.285) en Opdrachten (2.929)

               
 

Totaal niet-juridisch verplichte uitgaven

     

78.523

   

Toelichting

De uitgaven op de beleidsartikelen van SZW zijn voor 99,8% juridisch verplicht voor het jaar 2020. Het hoge percentage komt doordat een groot deel van de SZW-begrotingsuitgaven voortvloeien uit bestaande wetgeving die het parlement reeds aanvaard heeft. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomensoverdrachten uit hoofde van de Participatiewet, de Wajong en de Kinderopvangtoeslag, maar ook voor de rijksbijdragen en de tegemoetkomingen voor ouders. Een wijziging in deze uitgaven vereist een wijziging van de desbetreffende wetten. Deze uitgaven kunnen dus niet worden aangepast door een wijziging van de begroting van SZW.

Naar verwachting is een beperkt deel van de uitgaven over 2020 niet juridisch verplicht. Het betreft enkele subsidies en opdrachten, en bijdragen aan agentschappen in het kader van kinderopvang en bijdragen aan ZBO’s/RWT’s in het kader van een scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden. In veel gevallen liggen er wel bestuurlijke afspraken aan deze voorgenomen uitgaven ten grondslag. De niet-juridisch verplichte uitgaven zijn dan ook niet te beschouwen als middelen die zonder meer vrijelijk beschikbaar zijn voor alternatieve aanwending. Op de totale begroting van SZW gaat het om een bedrag van € 78,5 miljoen aan nog niet juridisch verplichte uitgaven. Dit alles heeft alleen betrekking op de begrotingsgefinancierde uitgaven.

Premiegefinancierde uitgaven, die ook in de begroting van SZW worden toegelicht, kunnen niet worden aangepast middels een wijziging van de begroting. Premie-uitgaven vallen immers niet onder het budgetrecht van de Staten-Generaal. De premiegefinancierde uitgaven voor 2020 zijn overigens 100% juridisch verplicht. De premiegefinancierde uitgaven bestaan enerzijds uit uitkeringsregelingen zoals de AOW, WIA en WW, anderzijds uit bijdragen aan UWV en SVB voor de uitvoering van die wetten en re-integratie (UWV). De uitkeringsgelden zijn juridisch verplicht omdat deze voortvloeien uit bestaande wetgeving. De uitvoeringsbudgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen van de ZBO’s vastgelegd.

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Tabel 2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Art.

Naam beleidsartikel

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Geheel artikel?

1

Arbeidsmarkt

   

       

Ja

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

   

1

       

Ja

3

Arbeidsongeschiktheid

         

 

Ja

4

Jonggehandicapten

         

Ja

5

Werkloosheid

       

   

Ja

6

Ziekte en zwangerschap

       

   

Ja

7

Kinderopvang

     

     

Ja

8

Oudedagsvoorziening

 

         

Ja

9

Nabestaanden

 

         

Ja

10

Tegemoetkoming ouders

         

Ja

11

Uitvoering

     

     

Ja

12

Rijksbijdragen2

             

Nvt

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

       

   

Ja

X Noot
1

In de kamerbrief van 3 juli is aangekondigd de beleidsdoorlichting in 2020 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

X Noot
2

Artikel 12, Rijksbijdragen, is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.5 Overzicht van risicoregelingen

Tabel 2.5.1 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)1

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

13 (Integratie en maatschappelijke samenhang)

Inburgering

380.449

divers

X Noot
1

DUO, administratie.

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringsplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringsonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval deze nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringsdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden. Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

In beide gevallen geldt dat de lening niet wordt uitbetaald aan de nieuwkomer maar rechtstreeks aan de onderwijsinstantie.

HOOFDSTUK 3: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

  • De Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);

  • Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was);

  • De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl);

  • De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Wet tegemoetkomingen loondomein

Beleidswijzigingen

De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457) wordt deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. Het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) wordt daarom met ingang van 2020 gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft. Het hoge tarief van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt met ingang van 2020 gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 euro per jaar. Hierdoor geldt er één tarief voor alle werknemers die onder het LIV vallen. Daarnaast gaan werkgevers in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkomingen loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

Leven lang ontwikkelen

In 2020 wordt gestart met een subsidieregeling voor het stimuleren van leven lang ontwikkelen voor het mkb en specifiek voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie. In samenwerking met OCW wordt de tegemoetkoming op grond van de Subsidieregeling praktijkleren voor bbl-plekken binnen drie sectoren met veel seizoenswerk verhoogd. Beide maatregelen komen voort uit twee moties: motie Wiersma en motie Heerma. Ook wordt samengewerkt met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in de subsidieregeling MKB!dee.

Als onderdeel van het pensioenakkoord zijn er extra middelen beschikbaar voor een subsidieregeling om duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen te stimuleren.

Wijziging Regeling en Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Om het vestigingsklimaat voor ondernemers te bevorderen wordt in 2020 geregeld dat familie- of gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Daarnaast wordt een pilot gestart om het voor Nederlandse en buitenlandse jonge, innovatieve bedrijven mogelijk te maken essentieel talent aan te trekken om (door) te groeien. In de pilot kunnen werknemers uit het buitenland onder soepelere voorwaarden worden aangetrokken dan nu het geval is.

EU-richtlijnen

Als uitvloeisel van EU-richtlijn 2014/67/EU wordt in 2020 de meldingsplicht ingevoerd voor dienstverleners uit andere lidstaten die hun werknemers in Nederland laten werken. Dit betekent dat dienstverrichters uit andere lidstaten die werkzaamheden in Nederland starten en daarvoor werknemers detacheren, hiervan melding moeten doen. De meldingsplicht kan alleen van start gaan als de afstemming tussen de ketenpartners is uitgewerkt en vertaald is naar het digitale systeem. Op basis van de gegevens kunnen de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de SVB risicoanalyses doen voor de handhaving van wet- en regelgeving.

Op 28 juni 2018 is de herziene detacheringsrichtlijn aangenomen (EU-richtlijn 2018/957). Deze richtlijn moet uiterlijk 30 juli 2020 zijn geïmplementeerd. De herziene detacheringsrichtlijn heeft als doel een nieuwe en betere balans te vinden tussen enerzijds het bevorderen van het vrij verkeer van diensten in de Europese Unie en anderzijds de bescherming van de rechten van gedetacheerde werknemers.

Gezond en veilig werken

Op het gebied van gezond en veilig werken zijn er een aantal nieuwe maatregelen:

  • Naar aanleiding van de Beleidsreactie Asbest wordt in 2020 – naast andere maatregelen – om snel en eenduidig een oordeel te kunnen geven over validaties en innovatieve werkmethoden een Validatie- en Innovatiepunt (VIP) ingesteld met een belangrijke rol voor TNO en RIVM. Samen met het SMART-systeem wordt het functioneren van het asbeststelsel zo meer risicogericht en onafhankelijk gemaakt.

  • In 2020, parallel aan de Europese OSHA (Occupational Safety and Health Agency) campagne, wordt een bewustwordingscampagne gestart voor het risico van fysieke belasting.

  • Door roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik aan te pakken kan de gezondheid van heel veel Nederlanders verbeteren. Daarom heeft de rijksoverheid een Nationaal Preventieakkoord gesloten. In het Preventieakkoord is afgesproken dat VNO-NCW/MKB-Nederland samen met de ministeries van VWS en SZW de opzet van een aanpak Vitaal Bedrijf gaat verkennen. Eind 2019 is de inventarisatiefase afgerond zodat in 2020 de implementatiefase kan starten.

  • Mede naar aanleiding van het onlangs uitgebrachte advies van de Strategische Commissie Betere Regelgeving Bedrijven en het rapport van de Onderzoekscommissie Tilburg ChroomVI wordt verder gewerkt aan het verbeterprogramma. Het programma is gericht op de verbetering van de naleving van inventarisatie en evaluatie van risico’s (RI&E) bij kleine bedrijven.

  • De beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 1 (2020), de evaluatie van de wijziging van de Arbowet, de verkenning verbetering arbobeleidscyclus en diverse monitors vormen in 2020 de basis om toe te gaan werken naar een nieuwe Arbovisie 2030/2040.

Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en transitievergoeding

Per 2020 treedt een groot deel van de Wab in werking. Met het oog op het aanbrengen van een nieuwe balans op de arbeidsmarkt tussen flexibele en vaste arbeidsovereenkomsten zijn meerdere maatregelen in deze wet opgenomen. De mogelijkheden om een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan worden verruimd (drie aansluitende contracten in maximaal drie jaar in plaats van in twee jaar), de transitievergoeding voor langdurige arbeidsovereenkomsten wordt verlaagd en tegelijkertijd ontstaat er vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding. Daarnaast worden regels gesteld ter voorkoming van permanente beschikbaarheid van werknemers met oproepcontracten, wordt bewerkstelligd dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt voorkomen en wordt een WW-premie ingevoerd waarvan de hoogte afhankelijk is van de contractvorm. Tot slot komt er een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als zij (of hun erfgenamen) hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering, ziekte of overlijden van de werkgever.

Naast de hierboven genoemde compensatieregeling wordt per 1 april 2020 ook de Regeling compensatie transitievergoeding bij langdurige ziekte ingevoerd. Het doel van de regeling is om dubbele kosten voor werkgevers bij langdurige ziekte van een werknemer tegen te gaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

486.041

814.035

889.882

711.728

710.261

714.500

718.517

Uitgaven

486.149

812.626

890.667

712.147

710.774

714.568

718.585

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97,4%

       
               

Inkomensoverdrachten

473.582

792.526

810.000

631.965

629.844

633.944

638.043

Vakantiedagen

21

6

0

0

0

0

0

Lage-inkomensvoordeel

473.561

507.806

505.275

391.198

373.606

372.755

371.899

Minimumjeugdloonvoordeel

0

124.225

82.725

18.767

18.767

18.767

18.767

Loonkostenvoordelen

0

160.489

222.000

222.000

237.471

242.422

247.377

               
               

Subsidies

1.712

2.880

63.245

63.245

61.745

61.745

61.745

Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen

0

0

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Stimuleringsregeling LLO in MKB

0

0

49.400

49.400

49.400

49.400

49.400

Overige subsidies algemeen

1.712

2.880

3.845

3.845

2.345

2.345

2.345

               

Opdrachten

6.716

12.089

11.912

11.647

10.195

10.339

10.257

               

Bekostiging

100

675

550

550

550

100

100

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

0

142

792

792

4.492

4.492

4.492

Ministerie van EZK

0

0

100

100

3.800

3.800

3.800

Ministerie van VWS

0

142

692

692

692

692

692

               

Bijdrage aan agentschappen

4.039

4.314

4.168

3.948

3.948

3.948

3.948

RIVM

4.039

4.314

4.168

3.948

3.948

3.948

3.948

               

Ontvangsten

16.717

13.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitgaven aan de regelingen Lage-inkomensvoordeel (LIV), Loonkostenvoordelen (LKV’s) en Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV).

Subsidies:

Het juridisch verplichte deel voor subsidies bedraagt 80%. Dit betreft subsidie voor de diversiteitscharter en verschillende subsidies op het terrein van gezond en veilig werken.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 13%. De middelen worden ingezet voor onderzoek ten behoeve van Certificering en Normalisatie (NEN) en voor het Nederlands centrum voor beroepsziekten.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en voor Netspar en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan onder meer de Gezondheidsraad en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.1.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

0

0

852.671

481.873

253.344

257.000

257.000

               

Inkomensoverdrachten

0

0

817.128

448.560

228.215

228.215

228.215

Transitievergoeding na 2 jaar ziekte

0

0

817.128

413.560

193.215

193.215

193.215

Compensatieregeling Transitievergoeding MKB

0

0

0

35.000

35.000

35.000

35.000

               

Nominaal

0

0

35.543

33.313

25.129

28.785

28.785

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten2

Toelichting op de financiële instrumenten

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Onder de Wtl vallen het Lage-inkomensvoordeel, het Minimumjeugdlooninkomensvoordeel en de Loonkostenvoordelen. Alle regelingen zijn tegemoetkomingen in de loonkosten aan werkgevers voor het in dienst nemen van specifieke doelgroepen. De regelingen worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld in 2021 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2020 in dienst zijn. De Wtl-regelingen gelden niet voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

A1. Lage-inkomensvoordeel

Het Lage-inkomensvoordeel (LIV) bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten aan werkgevers met als doel om banen te creëren en te behouden voor werknemers met een laag inkomen. Met ingang van 2020 is de tegemoetkoming voor werkgevers per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 125% van het minimumloon € 0,51 per uur en maximaal € 1.000 per kalenderjaar. Omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren, behoren werknemers alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur gewerkt hebben.

Budgettaire ontwikkelingen

De begrote uitgaven aan het LIV dalen vanaf 2021 omdat met ingang van 2020 (uitbetaling in 2021) het hoge tarief van het LIV wordt gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 per jaar en vanaf 2022 vanwege de overige dekkingsmaatregelen die genomen zijn voor de temporisering van de AOW-leeftijd. Werkgevers gaan daarbij in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet Tegemoetkomingen Loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

Daarnaast zijn er vanaf 2022 middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV Banenafspraak. Hierdoor vallen naar verwachting minder mensen onder het LIV, waardoor de uitgaven van het LIV geleidelijk dalen. De instrumenten LKV en het LIV zijn namelijk niet tegelijk toepasbaar. De verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2019 veroorzaakt een stijging van de begrote uitgaven. Hierdoor vallen meer werknemers onder het LIV.

A2. Minimumjeugdloonvoordeel

Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) bestaat sinds 2018. Het is geïntroduceerd als reactie op de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 573, nr. 5). Per 1 juli 2019 is het minimumloon voor jongeren andermaal omhooggaan. Het Jeugd-LIV compenseert werkgevers voor deze loonkostenstijgingen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan het Jeugd-LIV dalen vanaf 2021. Het jeugd-LIV wordt met ingang van 2020 (uitbetaling 2021) gehalveerd en met ingang van 2024 (uitbetaling 2025) afgeschaft ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd. Door de verlaging en afschaffing van het jeugd-LIV zullen werkgevers voor werknemers van 18 tot 21 jaar respectievelijk vanaf 2020 een lagere bijdrage en vanaf 2024 geen bijdrage meer ontvangen voor de hogere loonkosten door de verhoging van het minimumjeugdloon per 2017 en 2019. Daarnaast dalen de uitgaven door de verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2019, waardoor sommige jongeren niet meer in het Jeugd-LIV vallen.

A3. Loonkostenvoordelen

De Loonkostenvoordelen (LKV’s) bestaan sinds 2018. Er zijn vier typen LKV: LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten, LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten en LKV Doelgroep Banenafspraak en scholingsbelemmerden. De LKV’s zijn tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel werkgevers te stimuleren om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen.

LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten en LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten

  • Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat recht op het LKV Ouderen.

  • Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben.

  • Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij een WAO-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten.

De tegemoetkoming voor het LKV Ouderen, het LKV Arbeidsgehandicapten en het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van deze tegemoetkomingen is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving. Uitzondering hierop is de LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten.

LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer onder de doelgroep Banenafspraak aanneemt, is er recht op het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Dit betreft bijvoorbeeld mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen die op een reguliere werkplek werken met een Wsw-indicatie en Wajongers met arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs. De tegemoetkoming is € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per jaar. Het voornemen is om de maximale duur van het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden vanaf 2021 op te heffen. Tot die tijd is de maximale duur van de tegemoetkoming 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

Budgettaire ontwikkelingen

Het LKV is per januari 2018 ingevoerd. Naar verwachting stijgen de uitgaven aan het LKV doordat werkgevers nog bekend moeten raken met de nieuwe systematiek van de loonkostenvoordelen. Daarnaast zijn er vanaf 2022 middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV Banenafspraak.

A4. Transitievergoeding na 2 jaar ziekte

Vanaf 1 april 2020 worden werkgevers gecompenseerd voor de transitievergoeding die zij moeten betalen bij ontslag van een twee jaar zieke werknemer. De regeling wordt met terugwerkende kracht ingevoerd. Voor 1 oktober 2020 dienen aanvragen voor compensatie van vergoedingen betaald tussen 1 juli 2015 en 31 maart 2020 te zijn ingediend. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de betaalde transitievergoeding.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de invoering van de regeling met terugwerkende kracht is in 2020 en 2021 het begrote bedrag hoger dan in latere jaren.

A5. Compensatieregeling Transitievergoeding MKB

In 2021 start de compensatieregeling Transitievergoeding MKB. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de betaalde transitievergoeding. Over de jaren is een gelijk gebruik verondersteld.

B. Subsidies

Naast de uitgaven aan subsidies die bij budgetflexibiliteit zijn genoemd wordt onder andere nog circa € 1 miljoen ingezet voor het programma beroepsziekten. In 2020 start de subsidie Stimuleringsregeling leven lang ontwikkelen voor mkb-bedrijven en specifiek voor drie sectoren (landbouw, horeca en recreatie) voor jaarlijks ruim € 49 miljoen. Een gedeelte van de middelen (bijna € 11 miljoen) is overgeboekt naar het Ministerie van OCW om toe te voegen aan de bestaande subsidieregeling praktijkleren. Het bedrag wordt ondergebracht in een apart compartiment zodat werkgevers in de betreffende drie sectoren extra subsidie ontvangen voor het aanbieden van bbl-leerplekken bovenop het bedrag aan subsidie waarop zij op grond van de huidige regeling praktijkleren al aanspraak kunnen maken.

Onder dit begrotingsinstrument zijn middelen geplaatst (€ 10 miljoen) die zijn toegezegd bij het pensioenakkoord (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457) en zijn gereserveerd voor duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen. De vormgeving van maatregelen op dit terrein wordt nog uitgewerkt.

C. Opdrachten

Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Bijvoorbeeld voor het programma beroepsziekten en de campagne om arbeidsomstandigheden in de landbouw te verbeteren en veiliger te maken. Daarnaast zijn er middelen gereserveerd voor onderzoek en voorlichtingscampagnes.

D. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen en de bijdrage aan Netspar.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van het Ministerie van LNV ten behoeve van de financiering van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De bijdrage aan de begroting van het Ministerie van VWS bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad.

F. Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

G. Ontvangsten

Dit betreft boeteontvangsten. Deze hangen onder andere af van het aantal inspecties en wat er wordt waargenomen bij deze inspecties. Tevens zijn de boeteontvangsten niet taakstellend voor de Inspectie SZW, waardoor niet wordt gestuurd op het behalen van de geraamde boeteontvangsten. De Inspectie stuurt uiteraard wel op het innen van de opgelegde boetes.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Levensloopverlofkorting betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.1.3 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

Realisatie 2018

Raming

2019

Raming 2020

Arbeidskorting

18.966

18.752

21.084

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.027

1.743

1.752

BTW Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten

997

822

846

Arbeidsmarkt

Kerncijfers

De arbeidsmarkt is krap. Gelukkig slagen steeds meer mensen erin de weg naar betaald werk te vinden. Het aantal werkenden is in 2018 wederom gestegen. De daling van het aantal werklozen heeft voor elke leeftijdscategorie doorgezet. In totaal waren er in 2018 nog 350 duizend mensen werkloos. Het werkloosheidspercentage van 2018 nadert de werkloosheid van voor de crisis (3,7% in 2008).

Tabel 3.1.4 Kerncijfers Arbeidsmarkt1
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Beroepsbevolking (x 1.000)

8.942

9.017

9.125

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.403

8.579

8.774

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

538

438

350

Werkloosheidspercentage

6,0

4,9

3,8

 

15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

10,8

8,9

7,2

 

25 tot 45 jaar

4,6

3,7

2,8

 

45 tot 75 jaar

5,6

4,4

3,6

X Noot
1

CBS, Statline.

De werkzame beroepsbevolking kan worden uitgesplitst in vaste en flexibele arbeidsrelaties en zelfstandigen. Het aandeel werkenden met een vaste arbeidsrelatie stijgt met het opleidingsniveau (Figuur 3.1.1). Vooral voor lager opgeleiden vormen flexibele arbeidsrelaties een relatief groot deel van de niet-vaste contractvormen. Het aandeel zelfstandigen is nagenoeg gelijk voor de verschillende opleidingsniveaus.

Figuur 3.1.1 Werkzame beroepsbevolking: aandeel contractvorm naar opleidingsniveau

Figuur 3.1.1 Werkzame beroepsbevolking: aandeel contractvorm naar opleidingsniveau

Bron: CBS, Statline

Gezond en veilig werken

In 2018 heeft 1,5% van de werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in 2018 ten opzichte van 2017 met 0,3%-punt toegenomen. Het betreft een beperkte toename; het ziekteverzuim is in de periode 2014–2018 0,5%-punt toegenomen. Werknemers verzuimden in 2018 gemiddeld 4,3 op de honderd werkdagen.

In 2018 vond 1 incident met gevaarlijke stoffen plaats. In meerjarig perspectief schommelt het aantal tussen 3 en 6. Het aandeel werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte is in 2018 ten opzichte van 2016 met een half procentpunt gestegen.

Tabel 3.1.5 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1

1,4

1,6

1,5

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2

1,1

1,3

Ziekteverzuim (%)3

3,9

4,0

4,3

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

6

3

1

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

80

81

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6

3,2

3,7

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2

1,9

1,8

X Noot
1

CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

TNO, Zelfstandigen Enquête Arbeid. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

X Noot
4

Inspectie SZW, administratie, conform de waarde uit het EU-systeem. Een incident uit de realisatie 2017 heeft in 2016 plaatsgevonden.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
6

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen. Daarnaast speel een rol dat niet elk jaar evenveel werknemers onder de lopende cao’s vallen.

Tussen 2017 en 2018 was er sprake van een toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Er is een stijging in met name twee categorieën waargenomen, te weten tewerkstellingsvergunningen voor bijkomende werkzaamheden voor buitenlandse studenten en tewerkstellingsvergunningen voor kennismigranten voor kort verblijf.

Tabel 3.1.6 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.551

5.518

5.615

 

waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

4.793

4.714

4.790

 

waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

758

804

825

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2

7,7

8,9

10

X Noot
1

SZW, administratie.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Inspectie SZW bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Daarnaast voert de Inspectie SZW in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude in de zorg en signaleert ze op grond van bevindingen uit strafrechtelijke onderzoeken aan de Minister van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

In het regeerakkoord 2017–2021 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het Inspectie Controle Framework (ICF). Eind 2018 is dat bedrag aangevuld met een extra € 0,5 miljoen voor de aanpak van arbeids(markt)discriminatie bij werving en selectie (Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 846). Het regeerakkoord bevestigt hiermee het belang van handhaving als een randvoorwaarde voor een werkende arbeidsmarkt en een functionerend stelsel van sociale zekerheid. In de SZW Begroting 2018 en 2019 en in diverse Kamerbrieven zijn de met deze extra ICF-middelen te behalen doelen verwoord (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 1; Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 74; Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 1; Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 846). De Inspectie SZW stuurt met de kengetallen «Inspectie Control Framework» op het behalen van deze doelen. Daarnaast investeert de Inspectie SZW in de verdere ontwikkeling van haar werkwijze. Naast de genoemde versterking van de inspectieketen betreft dit de verdere verankering binnen de organisatie van het programmatisch werken en de beweging van «streepjes naar effect». Dat uit zich onder meer in de opname van kengetallen voor het ICF in de SZW Begroting sinds 2018. Vanaf het Jaarplan Inspectie SZW 2018 wordt per programma het beoogde maatschappelijk effect verwoord en wordt hier in de Jaarverslagen van de Inspectie SZW over gerapporteerd.

In 2020 organiseert de Inspectie SZW haar activiteiten in 17 programma’s. Per programma wordt in het Meerjarenplan en Jaarplan aangegeven wat de beoogde maatschappelijke effecten zijn, met welke resultaten de Inspectie SZW wil bijdragen aan de realisatie ervan en met welke (mix van) interventies zij die resultaten wil realiseren. Hierbij maakt ze gebruik van een breed handhavingsinstrumentarium, variërend van (grensoverschrijdend) opsporingsonderzoek, stilleggingen, boetes, ketenafspraken en branche-voorlichting. Daarbij zoekt de Inspectie SZW de samenwerking met relevante publieke en private partners in de handhavingsketen. Dit alles gericht op maximaal maatschappelijk effect. De Inspectie SZW wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Daar waar effect wordt bereikt, is het vaak niet mogelijk om een causaal verband tussen interventies en effect aan te tonen. In die gevallen zal de Inspectie SZW zich richten op het plausibel maken van dit verband, zoals ook in het Jaarverslag 2018 per programma is gedaan. Dit borgt tevens een doeltreffende en doelmatige inzet van de uit het ICF voortvloeiende middelen. De Inspectie SZW gaat jaarlijks in haar Jaarplan specifieker in op de per programma beoogde resultaten en effecten. Het Jaarplan 2020 wordt in november openbaar gemaakt.

Naast het benoemen van de resultaten en effecten van de toezichtsprogramma’s, hanteert de Inspectie SZW een set indicatoren zoals opgenomen in tabel 3.1.7. Deze indicatoren geven op hoofdlijnen de ontwikkelingen van de in het ICF genoemde punten weer en de bijdrage van de Inspectie SZW aan de realisatie van maatschappelijk effect.

Inspectie Control Framework

De Inspectie SZW wil met de bij het regeerakkoord vrijgemaakte extra middelen de voor 2020 en 2023 geformuleerde ICF-doelen bereiken. Dat zijn voor 2020 een herstel van de balans tussen ongevalsonderzoeken en actieve op preventie gerichte inspecties op het terrein van Veilig en Gezond en verhoging van het aandeel gezamenlijke inspecties bij Brzo-bedrijven naar tenminste 90%. Daarnaast wil de Inspectie SZW in 2023 het niveau van informatiegestuurd werken van 2 naar 3 brengen (zie de tweede voetnoot bij de tabel voor de definitie van deze niveaus). Bovendien streeft de Inspectie SZW naar een verdubbeling van de inspectiedekking eerlijk werk in 2023 naar 2%.

Capaciteitsinzet

De kerncijfers «Capaciteitsinzet» geven weer hoe de beschikbare capaciteit is verdeeld over de diverse domeinen. De beoogde capaciteitsverdeling is een uitvloeisel van de inzet van de ICF-middelen uit het regeerakkoord en de meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW. Het streven is dat in 2023 het relatieve aandeel van toezicht op «oneerlijk werk» zal zijn toegenomen.

Effect

De bijdrage van de Inspectie SZW aan de realisatie van het beoogde maatschappelijk effect wordt op hoofdlijnen afgemeten aan de informatie over het handhavingspercentage. Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt een indicatie voor de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om risicogericht werkgevers te bezoeken die de wet overtreden. Het streven is dat bij meer dan de helft van de bij eerste inspectie bezochte bedrijven hiervan sprake is. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij niet-nalevende werkgevers. Het streven is dat bij meer dan de helft van de bij herinspectie bezochte bedrijven hiervan sprake is.

Tabel 3.1.7 Inspectie SZW: Inspectie Control Framework, capaciteitsinzet en effect
 

Realisatie

Raming

Raming

Raming

 

2018

2019

2020

2023

1. Inspectie Control Framework

       

Verhouding actief/reactief Veilig & Gezond (excl. Brzo; %)

24:76

1

50:50

 

Deelname Inspectie SZW aan gezamenlijke Brzo inspecties (%)

56

1

>90

 

Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0–5)2

1

1

3

Inspectiedekking Eerlijk werk (%)3

1

1

2

         

2. Capaciteitsinzet4

       

Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

43

1

1

35

Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS; incl. Brzo; %)

11

1

1

10

Eerlijk (%)

43

1

1

53

Werk en Inkomen (%)

3,0

1

1

2

         

3. Effect

       

Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

57

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

12

<50

<50

<50

Handhavingspercentage Brzo5 (%)

47

40

40

<40

Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk (%)

52

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk (%)

27

<50

<50

<50

X Noot
1

De Inspectie SZW heeft voor de tussenliggende jaren geen tussentijdse doelen geformuleerd. De uitbreiding richt zich op doelen in 2020 en 2023. Voor de tussenliggende jaren zijn geen betekenisvolle doelen mogelijk.

X Noot
2

Definitie niveau 2: «Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is». Definitie niveau 3: «Interne en externe informatie wordt gestructureerd verzameld en geanalyseerd. Informatie heeft een sturende rol».

X Noot
3

Betreft het aandeel bedrijven waar de Inspectie SZW toezicht heeft gehouden ten opzichte van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is. Voor 2018 is geen realisatie beschikbaar. Het kengetal wordt de komende jaren geconcretiseerd, waarbij naast inspecties ook het bereik van andere interventies meegenomen wordt.

X Noot
4

Betreft alleen de capaciteitsinzet in de programma’s.

X Noot
5

Bij Brzo-inspecties is er geen zinvol onderscheid tussen eerste en herinspectie, omdat het toezicht blijft gehandhaafd totdat elke geconstateerde onvolkomenheid of overtreding is opgeheven.

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid ernaar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor zelfstandigen;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • Het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

  • De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, welke een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

Breed Offensief

Beleidswijzigingen

Om de arbeidskansen van mensen met een beperking te vergroten heeft het kabinet een breed offensief gelanceerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 115 en nr. 138) met verschillende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven. Belangrijke onderdelen zijn het vereenvoudigen van de inzet van het instrument loonkostensubsidie, het bevorderen van ondersteuning op maat, bijvoorbeeld door een adequate inzet van persoonlijke ondersteuning, en werken lonender maken voor mensen met een arbeidsbeperking. Over de stand van zaken van het breed offensief is de Tweede Kamer op 23 mei 2019 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 163). Voor een aantal van de voorstellen is wijziging van de Participatiewet en de Ziektewet noodzakelijk. Het streven is het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld in de tweede helft van 2019 aan de Tweede Kamer aan te bieden, zodat het in juli 2020 in het Staatsblad gepubliceerd kan worden. Voor het voorstel om een gedeelte van de inkomsten vrij te laten van mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken is structureel € 40 miljoen toegevoegd aan het macrobudget voor participatiewetuitkeringen. Voor de overige voorstellen uit het breed offensief is incidenteel € 53 miljoen gereserveerd, verspreid over 2020 en 2021. De invulling hiervan hangt mede af van de uitkomsten van de pilot om het proces rondom loonkostensubsidie meer te stroomlijnen en te uniformeren. De impact hiervan wordt bij gemeenten onderzocht. De bestemming van de middelen zal ook met gemeenten worden besproken om tot een doelmatige besteding te komen.

Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (resultaten viermeting)

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor de doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid

tot en met 2018 is om 43.500 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting; 31.000 in de sector markt en 12.500 in de sector overheid. De doelstelling van 43.500 banen is met 51.956 extra banen ruim gehaald. Met 44.017 banen heeft de sector markt de doelstelling van 31.000 banen ruim overtroffen. Helaas hebben de overheidswerkgevers de doelstelling ook in 2018 niet gehaald. Ten opzichte van de nulmeting heeft de sector overheid 7.940 extra banen gerealiseerd. Het resultaat van de sector overheid over 2018 geeft dus geen aanleiding om de quotumregeling te deactiveren. Het vorige kabinet heeft de Tweede Kamer echter met de brief van 8 september 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 352, nr. 65) geïnformeerd dat het heeft besloten dat de overheidswerkgevers in 2018 een jaar extra krijgen om de aantallen van de banenafspraak te realiseren.

De Staatssecretaris van SZW heeft in november 2018 (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 137) de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak aangekondigd. In juli 2019 heeft zij de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de vereenvoudiging en aangekondigd dat zij naar verwachting het wetsvoorstel daarvoor in de tweede helft van 2019 aan de Kamer aanbiedt. Gevolg gevend aan de uitvoering van de motie Nijkerken-de Haan c.s. (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 126) heeft de Staatssecretaris anticiperend op deze vereenvoudiging in het wetsvoorstel deactivering en uitstel quotumheffing het opleggen van de quotumheffing opgeschort tot uiterlijk 1 januari 2022. Dit wetsvoorstel ligt nu in de Eerste Kamer.

Tabel 3.2.1 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie 20181

Streefwaarde 20182

Streefwaarde 20192

Streefwaarde 20202

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

44.017

31.000

40.000

50.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

7.940

12.500

15.000

17.500

X Noot
1

Berekening SZW op basis van metingen UWV.

X Noot
2

Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Tweede Kamer, 2013–2014, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.»

Armoede en schulden

Het kabinet wil het aantal mensen met problematische schulden terugdringen en mensen met schulden effectiever helpen. Ook zet het kabinet in op het bestrijden van kinderarmoede. Het kabinet heeft op 1 april 2019 haar ambities op het gebied van het bestrijden van kinderarmoede gepresenteerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 24 515, nr. 484).

Het kabinet stelt voor drie jaar (2018 t/m 2020) in totaal € 80 miljoen ter beschikking voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen. De middelen hebben als doel om te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Armoede en schulden hangen vaak samen met andere problemen, zoals schooluitval en gezondheidsproblemen. Door actief in te zetten op het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden, kunnen kosten in andere domeinen worden voorkomen of verminderd. Gemeenten staan als uitvoerder van het armoede- en schuldenbeleid dichtbij de burger. Mede daardoor zijn zij het beste in staat om de middelen en de expertise doeltreffend en doelmatig in te zetten om het armoede- en schuldenbeleid verder te versterken.

Op 29 mei 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van de brede schuldenaanpak (Tweede Kamer 2018–2019, 24 515, nr. 489). Die aanpak is gericht op preventie en vroegsignalering van schulden, ontzorgen en realiseren van een maatschappelijk verantwoorde incasso. Het komend jaar staat onverminderd in het teken van wetgeving en het uitvoeren en verder uitwerken van de plannen en maatregelen. Zo zijn alle betrokken partijen erop gericht om de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die moet voorkomen dat schuldenaren bij beslaglegging te weinig geld overhouden om in basale levensbehoeften te kunnen voorzien, op 1 januari 2021 in werking te laten treden. Het implementeren van maatregelen en wet- en regelgeving kost tijd, ook omdat we te maken hebben met ingewikkelde processen en systemen. Voor 2020 is het doel dat de effecten van de maatregelen steeds meer merkbaar worden voor mensen met (problematische) schulden.

Herziening bijstandverlening zelfstandigen

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) biedt perspectief aan beginnende ondernemende bijstandsgerechtigden en een vangnet voor gevestigde zelfstandigen met een tijdelijk financieel probleem, maar met een levensvatbare onderneming. Het kabinet gaat het Bbz 2004 herzien met ingang van 2020. De wijziging van dit besluit heeft betrekking op de volgende vier onderdelen:

  • De financieringssystematiek wordt vereenvoudigd en meer in lijn gebracht met de financieringssystematiek van de Participatiewet;

  • Wijziging van het aanvraagloket voor bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart van centrumgemeenten naar woongemeenten, waardoor op den duur de aparte uitvoeringsstructuur verdwijnt;

  • Beperking van de instroom van oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf tot personen die zijn geboren vóór 1 januari 1960;

  • Verdere uniformering van Bbz 2004 met de Participatiewet. Algemene bijstand wordt niet langer verstrekt in de vorm van een rentedragende lening en bijstand wordt niet langer met terugwerkende kracht verleend.

Onderstand Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de Onderstand per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.2.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

7.009.665

6.924.552

6.975.855

7.162.942

7.319.057

7.482.932

7.658.158

Uitgaven

7.089.379

6.953.169

7.002.798

7.166.953

7.319.576

7.482.932

7.658.158

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.002.267

6.871.201

6.941.277

7.118.602

7.275.247

7.439.222

7.614.448

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

6.215.974

6.072.605

6.147.353

6.287.578

6.427.995

6.577.580

6.733.113

TW

448.000

446.992

440.875

439.262

439.380

443.438

445.610

AIO

295.480

309.006

334.133

363.285

380.114

390.452

407.999

Bijstand zelfstandigen

38.877

34.611

10.800

20.297

19.583

19.581

19.582

Bijstand overig

1.200

1.168

1.100

1.050

1.000

950

900

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

2.736

6.819

7.016

7.130

7.175

7.221

7.244

               

Subsidies

72.887

61.191

29.782

16.720

13.909

13.361

13.361

Sectorplannen

37.937

13.389

0

0

0

0

0

Armoedeschulden

4.436

7.629

985

0

0

0

0

Cofinanciering dienstverlening

3.924

13.623

8.000

0

0

0

0

Europees fonds meestbehoeftigen

117

100

100

100

0

0

0

Scholing richting een kansberoep

6.474

0

0

0

0

0

0

Regionale kansen kinderen

2.615

3.335

455

0

0

0

0

Alle kinderen doen mee

8.880

12.600

11.576

12.454

10.000

10.000

10.000

Overige subsidies algemeen

5.920

6.881

5.552

1.052

795

247

247

SBCM

2.280

3.320

2.800

2.800

2.800

2.800

2.800

NIBUD

304

314

314

314

314

314

314

               

Opdrachten

1.509

8.899

19.824

20.156

18.945

18.874

18.874

               

Bekostiging

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

1.297

ZonMw

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

1.297

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

313

223

167

169

169

169

169

ZonMw

313

223

167

169

169

169

169

               

Bijdrage aan sociale fondsen

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Pensioenfonds Wsw

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

               

Bijdrage aan internationale organisaties

0

0

9

9

9

9

9

Contributie CASS

0

0

9

9

9

9

9

               

Ontvangsten

26.622

27.224

26.020

13.658

15.500

17.700

18.938

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen, gemeenten, UWV en de SVB, worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Inkomensoverdrachten die worden gedeclareerd, zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve ook voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 90% juridisch verplicht. De aanvragen in het kader van de subsidieregelingen, zoals voor armoede en schulden en Doorstart naar nieuw werk, zijn beschikt of nog in procedure. Evenzo geldt dit deels voor de incidentele subsidies, zoals voor armoede onder kinderen, of de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), Nibud of de gesubsidieerde cofinanciering Europees Fonds Meest Behoeftigen (EFMB) die voor meerdere jaren zijn toegekend aan de desbetreffende organisaties.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 10% juridisch verplicht. Het gaat om circa € 1,7 miljoen.

Bekostiging:

Met de goedkeuring in 2015 van het meerjarige kennisprogramma, zoals dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is het kasbudget 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Analoog aan het instrument bekostiging is de bijdrage voor de uitvoeringskosten van ZonMw ook voor 100% verplicht.

Bijdrage aan sociale fondsen

De bijdrage aan sociale fondsen is voor 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan internationale organisaties

De bijdrage aan CASS is voor 100% juridisch verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen, loonkostensubsidies, IOAW, IOAZ en bijstand voor levensonderhoud van ondernemers. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2020 geraamd op ruim € 6 miljard. In 2020 wordt hiervan een bedrag van € 41,2 miljoen gereserveerd voor de vangnetregeling 2018. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten waarvan het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigenrisicodrempel overstijgt. Alle gemeenten met een tekort, dat over 2018 meer bedraagt dan 5% en over 2017 en 2018 samen ook meer bedraagt dan 5% van het budget 2018, kunnen een beroep doen op de vangnetregeling 2018 (te financieren uit het macrobudget 2020). In tabel 3.2.3 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

Tabel 3.2.3 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Macrobudget participatiewet uitkeringen

6.215.9741

6.072.605

6.147.353

6.287.578

6.427.995

6.577.580

6.733.113

               

Algemene bijstand, loonkostensubsidie

5.774.163

5.658.801

5.716.005

5.870.946

6.023.508

6.185.946

6.350.100

IOAW

377.614

350.536

343.606

328.615

315.008

300.667

290.870

IOAZ

31.670

31.838

32.353

32.629

34.088

35.572

36.754

BBZ2

32.527

31.429

55.389

55.389

55.389

55.389

55.389

X Noot
1

Toelichting definitief macrobudget berekening SZW.

X Noot
2

In 2019 en 2019 betreft dit enkel het budget voor levensonderhoud voor startende ondernemers (BBZ). Vanaf 2020 wordt het budget voor levensonderhoud voor gevestigde ondernemers hieraan toegevoegd.

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont en onvoldoende over eigen middelen van bestaan beschikt, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 3.2.4 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden/alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 3.2.4 Netto bijstandsnormen van 21-jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2019

Gehuwd / samenwonend

1.472,031

Alleenstaande (ouder)

1.030,421

Budgettaire ontwikkelingen

Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand en loonkostensubsidies.

De invoering van een aantal wetswijzigingen leidt tot een oploop in de raming van de bijstandsuitgaven. Dit zijn onder andere de invoering van de Participatiewet, de AOW-leeftijdsverhoging en de invoering van het onderdeel WW-duurverkorting in de Wet werk en zekerheid. De door het CPB geraamde werkloosheidsdaling leidt tot iets lagere uitgaven in de bijstandsraming voor 2020. De meerjarige oploop van de uitgavenraming na 2020 hangt samen met de door het CPB verwachte meerjarige werkloosheidsstijging.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers Participatiewet

Tabel 3.2.5 toont de gerealiseerde en geraamde omvang van het aantal bijstandsuitkeringen. De Factsheet Participatiewet bevat meer informatie over de ontwikkeling en samenstelling van het bijstandsvolume.

Tabel 3.2.5 Kerncijfers volume Participatiewet
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Participatiewetuitkering (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2

379

372

376

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Dit cijfer is exclusief volume loonkostensubsidie.

Tabel 3.2.6 bevat informatie over re-integratie door gemeenten. De voorzieningen die gemeenten aanbieden bestaan onder meer uit proefplaatsingen, jobcoaching, trainingen en opleidingen. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben gemeenten ook beschikking gekregen over het instrument structurele loonkostensubsidie en zijn zij verantwoordelijk voor het naar behoefte creëren van beschut werk. Bovendien is geen nieuwe instroom in de Wsw meer mogelijk. Meer informatie over de re-integratie-inspanningen van gemeenten vindt u in de Factsheet Participatiewet.

Tabel 3.2.6 Kerncijfers re-integratie door gemeenten
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Aantal voorzieningen Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

222

256

270

Aantal personen met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

174

190

198

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000, ultimo)2

43

45

3

       

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

35

44

51

 

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

2,2

9,1

14

         

Werknemersbestand Wsw (x 1.000, ultimo)4

91

87

83

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen4

37

37

37

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen4

6,5

6,6

6,5

X Noot
1

CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

X Noot
2

CBS, Uitstroom na re-integratie.

X Noot
3

Door leveringsproblemen van de Arbeidsongeschiktheidsstatistieken is dit cijfer op dit moment niet voorhanden.

X Noot
4

Panteia, Wsw-rapportage.

Tabel 3.2.7 bevat informatie over mensen die werken onder de Banenafspraak, of op een beschutte werkplek onder de Wsw of de Participatiewet. Dit zijn veelal mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Per saldo zijn over de drie wettelijke kaders eind 2018 bijna 20% meer mensen aan het werk dan eind 2015.

Tabel 3.2.7 Kerncijfers Werk voor mensen met een arbeidsbeperking
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Totaal werkend met een arbeidsbeperking (x 1.000, ultimo)

138

149

162

 

waarvan werkend binnen de Banenafspraak (x 1.000, ultimo)1

86

99

113

 

waarvan werkend vanuit Wsw-beschut (x 1.000, ultimo)2

52

49

47

 

waarvan werkend met positief advies beschut werk (x 1.000, ultimo)3

1,2

2,5

X Noot
1

UWV, factsheet banenafspraak.

X Noot
2

Panteia, Jaarrapportage Wsw-statistiek

X Noot
3

UWV, Rapportage beschut werk, (cijfer realisatie ultimo 2016 niet gepubliceerd)

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandsniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

De hoogte van de IOAW/ IOAZ uitkering is afhankelijk van de leefsituatie. Een overzicht van de bruto bedragen staat in tabel 3.2.8. In de IOAW en IOAZ geldt sinds 2015 de kostendelersnorm voor alleenstaande kostendelers. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is de norm 50% van de gehuwdennorm, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen.

Tabel 3.2.8 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand, exclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 20191

Gehuwd / samenwonend

1.668,50

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

1.299,62

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

834,25

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven stijgen in 2020 door de vertraagde doorwerking van de conjunctuur. De vertraging treedt op doordat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar WW-gerechtigd is geweest. Vanaf 2020 is de gunstige conjunctuur terug te zien in de volumeontwikkeling van de IOAW. Het tweede belangrijke effect op de IOAW-uitgaven wordt veroorzaakt door de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965. Dit leidt ertoe dat vanaf 2020 minder mensen gebruik kunnen maken van de IOAW.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

De uitgaven aan de IOAZ nemen vooral toe door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.9 Kerncijfers IOAW en IOAZ
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

24

24

23

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,9

2,0

2,0

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Bijstand zelfstandigen levensonderhoud (Bbz 2004)

De toelichting op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 staat later in het artikel. Alleen het deel wat onderdeel is van het Macrobudget participatiewetuitkeringen wordt hier toegelicht. Dit is het onderdeel bijstand dat kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 3.2.4) als aanvulling voor levensonderhoud.

Budgettaire ontwikkeling

Tot 2020 is alleen het deel Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers onderdeel van het macrobudget Participatiewetuitkeringen. Vanaf 2020 is hieraan ook het deel bijstand voor gevestigde ondernemers toegevoegd, waardoor het budget van 2019 op 2020 toeneemt met circa € 24 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.10 Kerncijfers Bbz
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,5

3,5

3,5

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kengetallen op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld. De kerncijfers opsporing van de gemeenten tonen een lichte groei in het aantal vorderingen wegens geconstateerde overtreding van de inlichtingenplicht. Het totale benadelingsbedrag is de laatste jaren stabiel. Ook boetevorderingen vanwege schending van de inlichtingenplicht en de incassoratio van terugvorderingen tonen een vergelijkbaar beeld met voorgaande jaren. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.2.11 Kerncijfers Participatiewet (fraude en handhaving algemene bijstand)
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

77

75

72

Kennis van de verplichtingen (%)

88

88

86

Opsporing2

Aantal vorderingen in verband met geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

30

31

33

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

71

69

70

Sanctionering2

Aantal boetes (x 1.000)

11

11

14

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

9,0

8,8

8,7

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

31

25

14

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
3

Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het CBS onderzoekt momenteel de verhouding tussen het aantal vorderingen en het aantal overtredingen.

X Noot
4

CBS-onderzoek incassoratio 2018.

A2. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag. De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • Een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • Een alleenstaande/alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het TW-normbedrag. Indien het dagloon lager is dan het TW-normbedrag, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon. Voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder, die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lagere norm: 50% van het netto Wml.

Tabel 3.2.12 Normbedragen TW bruto per dag, exclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2019

Gehuwd / samenwonend

75,20

Alleenstaande van 21 jaar en ouder

55,33

Alleenstaande van 21 jaar en ouder met een of meer meerderjarige medebewoners

35,52

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volume-ontwikkelingen in de moederwetten. In 2020 dalen de TW-uitgaven met name vanwege de daling van het aantal WAO-uitkeringen, waardoor ook het aantal toeslagen op die uitkeringen afneemt. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken, daardoor minder beroep doen op de werknemersverzekeringen en daarmee samenhangend op de TW. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Aan de andere kant stijgen de TW-lasten vanwege de ingroeiende WIA-doelgroep.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale TW-volume in uitkeringsjaren neemt in 2019 en 2020, zoals genoemd, iets af. De gemiddelde toeslag is min of meer stabiel.

Tabel 3.2.13 Kerncijfers TW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

108

106

106

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

3.456

3.542

3.527

X Noot
1

UWV, juninota. Dit cijfer is actueler dan het cijfer in jaarverslag SZW 2018.

Handhaving

Samen met UWV wordt onderzocht welke risico’s er spelen in de uitvoering van de Toeslagenwet en welke aanpassingen in wet- en regelgeving en/of de uitvoeringspraktijk nodig zijn. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.2.14 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Opsporing1

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

2,5

2,7

1,8

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2

1,7

2,0

1,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

5,6

6,7

4,5

Sanctionering1

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,4

0,1

0,1

Aantal boetes (x 1.000)

1,3

1,3

0,8

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,9

0,9

0,7

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering1

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

44

30

18

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A3. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Tabel 3.2.15 AIO netto maandbedragen (maximaal), inclusief vakantietoeslag (in €)
 

1 juli 2019

Gehuwd /samenwonend

1.571,50

Alleenstaande (ouder)

1.154,03

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van AIO nemen de komende jaren toe. Deze budgettaire ontwikkeling houdt verband met de verwachte stijging van het aantal AIO-gerechtigden vanwege vergrijzing en doorwerking van de afschaffing van de partnertoeslag vanaf 2015. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.16 Kerncijfers AIO
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

46

48

51

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers over de handhaving door de SVB laten een consequent beeld zien. Naar aanleiding van de licht lagere gepercipieerde detectiekans in 2018 wordt extra voorlichting ingezet.

Tabel 3.2.17 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

77

77

73

Kennis van de verplichtingen (%)

88

89

87

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3

1,0

0,9

Aantal overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4

0,9

1,2

0,9

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

2,0

2,3

2,0

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,6

1,3

1,4

Aantal boetes (x 1.000)

0,4

0,4

0,3

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,4

0,5

0,3

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

29

23

6,9

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Niet beschikbaar

X Noot
4

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt in de vorm van bedrijfskredieten voor starters en gevestigde ondernemers.

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het krediet?

De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 3.2.18 Bbz-normen kredietverlening (maxima) (in €)
 

1 januari 2019

Startende zelfstandige

36.762

Gevestigde zelfstandige

199.680

Budgettaire ontwikkelingen

De Bbz-uitgaven dalen als gevolg van een vereenvoudiging van de financieringssystematiek van het Bbz per 2020. Onderdeel van deze vereenvoudiging is dat de middelen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen worden toegevoegd aan de gebundelde uitkering en de middelen voor levensvatbaarheidsonderzoeken worden toegevoegd aan het gemeentefonds. Daarnaast worden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de invordering van kapitaalverstrekking. Het Rijk vergoedt de middelen voor kapitaalverstrekking voor 25%. Hierdoor nemen de verwachte uitgaven aan kapitaalverstrekking toe in 2021. Daarmee omvatten de begrote Bbz-uitgaven in 2020 de verwachte nabetalingen met betrekking tot het uitvoeringsjaar 2019.

A5. Bijstand overig

Onder bijstand overig vallen de bijstand buitenland- en de repatriëringsregeling. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De verwachte uitkeringslasten voor de bijstand buitenland nemen de komende jaren af, omdat het aantal gerechtigden naar verwachting afneemt. Voor de repatriëringsregeling zijn geen uitgaven voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen dat in het buitenland een bijstandsuitkering ontvangt, daalt de komende jaren naar verwachting licht.

Tabel 3.2.19 Kerncijfers Bijstand buitenland
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,1

0,1

0,1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A6. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de Onderstand nemen toe als gevolg van verhoging van de basisuitkeringen. Daarnaast nemen de toeslagen toe die de basisuitkering aanvullen. Deze toeslagen worden niet alleen aan personen in de Onderstand uitgekeerd maar ook aan alleenstaande AOV-gerechtigden en volledig arbeidsongeschikten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.2.20 Kerncijfers Caribisch Nederland
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,5

0,5

0,5

X Noot
1

RCN-unit SZW.

B. Garanties

Er zijn geen garanties voorzien voor 2020.

C. Subsidies

In totaal is in 2020 € 29,8 miljoen voor subsidies beschikbaar. € 13,4 miljoen is beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid, waarvan € 12 miljoen specifiek voor kinderen. Voor de «Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt» (DWSRA) is € 8 miljoen beschikbaar. Verdere incidentele subsidies en de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) maken voor € 8,4 miljoen onderdeel uit van het subsidiebudget.

D. Opdrachten

De € 19,8 miljoen beschikbare middelen voor opdrachten zijn met name bestemd voor activiteiten op de terreinen van bevordering arbeidsparticipatie (circa € 13,4 miljoen), armoedebestrijding en schuldhulpverlening (circa € 5,9 miljoen) en bevordering ondernemerschap (circa € 0,5 miljoen). De middelen bevordering arbeidsparticipatie worden mede ingezet ten behoeve van het programma Sociaal Domein (dat in samenwerking tussen gemeenten en de ministeries van OCW, BZK, J&V en VWS is opgepakt), het programma Matchen op Werk en verbeteren van de werkgeversdienstverlening, het programma Perspectief op Werk en ondersteuningsprogramma’s op het terrein van vakmanschap. Uit de middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening worden onder andere diverse ondersteuningsprogramma’s gefinancierd ter verbetering van het (gemeentelijke) armoedebeleid en de (gemeentelijke) schuldhulpverlening. Dit laatste mede in het kader van de brede schuldenaanpak, waarover de Tweede Kamer in 2018 is bericht.

E. Bekostiging

Voor de bekostiging van het meerjarige Kennisprogramma vakkundig aan het werk, dat wordt uitgevoerd door ZonMw, is in 2020 € 1,7 miljoen beschikbaar.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de uitvoering van het Kennisprogramma vakkundig aan het werk is voor uitvoeringskosten voor ZonMw bijna € 0,2 miljoen beschikbaar in 2020.

G. Bijdrage sociale fondsen

Met ingang van 2018 is een financiële tegemoetkoming van € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan het Wsw-pensioenfonds PWRI, onder de voorwaarde dat sociale partners zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds.

H. Bijdrage aan internationale organisaties

Vanaf 2020 is de financiering van de contributie van het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden (CASS) overgegaan van het Ministerie van I&W naar SZW.

I. Ontvangsten

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een intertemporele tegemoetkoming afgesproken. De terugbetaling van de intertemporele tegemoetkoming van 2016 en 2017 met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen vindt in 8 jaar plaats vanaf respectievelijk 2018 en 2019, waarvoor € 3,8 miljoen ontvangsten zijn geraamd. Verder worden als gevolg van de gewijzigde financieringssystematiek van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen de terugontvangsten van gemeenten op verleende kredieten voortaan niet meer gesaldeerd, maar onder de ontvangsten verantwoord en worden hier ook de aflopende terugontvangsten van oude jaren geraamd (€ 22,2 miljoen).

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Maatregelen loondoorbetaling bij ziekte en WIA

Beleidswijzigingen

Het kabinet heeft samen met sociale partners afspraken gemaakt over een pakket aan maatregelen rond loondoorbetaling en WIA. Loondoorbetalingsverplichtingen worden makkelijker, duidelijker en goedkoper gemaakt (Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 873 en Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Het gaat om een pakket dat beter aansluit bij de behoeften van met name kleine werkgevers, maar ook (middel)grote werkgevers profiteren van een groot deel van de maatregelen. Tevens is door het kabinet de balans in de regeerakkoordmaatregelen opnieuw bezien (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 716, nr. 37). Daarbij is meegenomen dat de verwachte instroom in de WIA lager is door de nieuwe afspraken op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte. De voorgenomen aanscherping van het schattingsbesluit en het invoeren van een inkomenseis voor de WGA80–99 gaan niet door. Tevens vervallen de regeerakkoordmaatregelen om de periode van WGA-premiedifferentiatie te verkorten en de loonsanctie bij eigenrisicodragers af te schaffen. Eerstvolgende twee maatregelen maken deel uit van het pakket:

Medisch advies van de bedrijfsarts leidend bij de toets op re-integratieinspanningen.

UWV beoordeelt conform de Wet verbetering poortwachter na twee jaar de re-integratieactiviteiten van werkgever en werknemer. Het kabinet vindt het van groot belang om werkgevers en werknemers meer in staat te stellen regie te voeren op de re-integratie. Daarbij moeten zij kunnen vertrouwen op het medisch advies over de belastbaarheid van de bedrijfsarts. Daarom zal de verzekeringsarts van UWV per 1 januari 2021 niet langer het medisch advies van de bedrijfsarts beoordelen bij de toets op re-integratieinspanningen.

Het arbeidsongeschiktheidspercentage kan gedurende vijf jaar niet verlaagd worden vanwege inkomsten uit arbeid

Het kabinet wil stimuleren dat mensen die een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen zoveel mogelijk deelnemen aan het arbeidsproces. Het voornemen in het regeerakkoord om het verdienvermogen van arbeidsongeschikten de eerste vijf jaar na werkhervatting niet meer te herbeoordelen wordt per 1 juli 2020 ingevoerd.

Loonkostensubsidies en het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium

Het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is nu 1 januari 2021, dit is een jaar later dan vermeld in de begroting 2019.

Scholingsexperiment WGA

Conform het Regeerakkoord is het scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden in voorbereiding (Tweede Kamer, 2018–2019, 29544 nr. 922). Doel van het scholingsexperiment is in de praktijk beproeven in hoeverre gerichte scholing WGA-gerechtigden dichter bij de arbeidsmarkt brengt en hun werkhervattingskansen vergroot. Het experiment start in het najaar van 2020.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

813

1.155

3.878

10.885

10.892

4.900

908

Uitgaven

813

1.155

3.878

10.885

10.892

4.900

908

waarvan juridisch verplicht (%)

   

23%

       
               

Inkomensoverdrachten

813

855

878

885

892

900

908

Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

813

855

878

885

892

900

908

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

300

3.000

10.000

10.000

4.000

0

Individuele plaatsing & steun CMD

0

300

0

0

0

0

0

Scholingsexperiment WGA

0

0

3.000

10.000

10.000

4.000

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 0% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De bijdrage aan ZBO’s en RWT’s zijn 0% juridisch verplicht. Het betreft budget voor een scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

9.701.073

10.236.487

10.544.240

10.765.256

11.166.072

11.655.471

12.068.487

               

Inkomensoverdrachten

9.625.415

10.139.826

10.185.690

10.151.040

10.272.183

10.479.529

10.606.745

IVA

2.425.658

2.846.304

3.161.439

3.440.736

3.758.800

4.095.913

4.387.349

WGA

2.646.644

2.894.239

2.978.683

3.016.256

3.059.765

3.110.382

3.161.160

WGA eigenrisicodragers

310.932

333.455

353.211

372.335

394.238

418.921

443.309

WAO

4.116.660

3.949.217

3.591.009

3.235.498

2.981.880

2.782.110

2.551.729

WAZ

125.521

116.611

101.348

86.215

77.500

72.203

63.198

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

75.658

96.661

109.617

110.911

122.248

124.082

126.146

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

75.658

96.661

109.617

110.911

122.248

124.082

126.146

               

Nominaal

0

0

248.933

503.305

771.641

1.051.860

1.335.596

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De in geringe mate oplopende uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

0,1

0,1

0,1

X Noot
1

RCN-unit SZW.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door UWV. Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2019 € 216,90, dat is afgerond € 4.717,58 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.538,18 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden in 2019 een tegemoetkoming van netto € 179,81 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Iemand die ten minste 35% arbeidsongeschikt is komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De Wet werk en zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Dit heeft tot gevolg dat de maximale duur van de loongerelateerde uitkering stapsgewijs – één maand per kwartaal – wordt teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden voor nieuwe instroom in de WGA. Deze maatregelen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden.

  • De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om dit te stimuleren wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld met 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 179,81.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2020 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen. De WIA is een nog ingroeiende regeling die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Naarmate het WIA-bestand meer ingroeit zal er ook meer doorstroom plaatsvinden van de WGA naar de IVA omdat het WGA-bestand groeit. Hierdoor stijgen de IVA-uitgaven relatief harder dan de WGA-uitgaven.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • Hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden alleen nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt maximaal 75% van het maximumdagloon. Dat is per 1 juli 2019 maximaal € 3.538,18 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2019) netto € 179,81.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2020 ruim 20.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2020 met ruim € 350 miljoen. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel wordt de AOW-leeftijd in 2020 bevroren in plaats van verhoogd, zodat meer mensen uitstromen richting de AOW.

Tabel 3.3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

556

564

560

 

waarvan IVA

113

129

140

 

waarvan WGA

190

199

205

 

waarvan WAO

254

236

215

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

7,8

7,7

7,4

         

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

44

46

43

 

waarvan IVA

11,6

12,6

12,0

 

waarvan WGA

31,8

32,4

30,5

 

waarvan WAO

0,7

0,6

0,6

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,6

         

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

39

37

47

 

waarvan IVA

8,6

9,4

12,7

 

waarvan WGA

10,2

10,1

12,3

 

waarvan WAO

20,1

17,6

22,3

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

11,7

12,5

12,7

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

6,5

6,6

8,4

         

WGA

     

Aandeel werkend WGA (%, ultimo)

20

2

2

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

46

2

2

X Noot
1

UWV, juninota 2019

X Noot
2

Dit aandeel wordt niet geraamd.

Handhaving

De kengetallen op het gebied van handhaving vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

79

74

Kennis van de verplichtingen (%)

88

89

88

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

2,8

2,7

4,2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,1

1,2

1,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

6,0

7,4

7,0

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

1,0

0,7

0,6

Aantal boetes (x 1.000)

0,9

0,8

0,8

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,9

0,8

1,0

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

52

43

29

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans». Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • Hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de maximale grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2019 maximaal € 1.226,70 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2019) netto € 179,81.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand. In 2020 bedraagt de afname van de uitkeringslasten circa € 15 miljoen.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Doordat de WAZ een afgesloten regeling is neemt het aantal uitkeringen jaarlijks af.

Tabel 3.3.6 Kerncijfers WAZ
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo)

11

10

8

X Noot
1

UWV, juninota 2019

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zet UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structureel functionele beperking.

UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan UWV beschikbaar gesteld en door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2020 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 110 miljoen beschikbaar.

Extracomptabel overzicht re-integratiebudget

In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong. Aandachtspunt is dat een deel van het begrotingsgefinancierde budget gericht is op de subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Het overige begrotingsgefinancierde deel is samen met het premiegefinancierde deel beschikbaar voor inkoop van trajecten en diensten.

Tabel 3.3.7 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Premiegefinancierd (WIA/WAO/WAZ/ZW/WW)

75.658

96.661

109.617

110.911

122.248

124.082

126.146

Begrotingsgefinancierd (Wajong)

99.500

101.611

98.733

96.407

88.239

85.875

83.227

 

waarvan ESB

13.000

14.000

14.000

14.000

14.000

14.000

14.000

Totaal beschikbaar budget voor inkoop

162.158

184.272

194.350

193.318

196.487

195.957

195.373

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.3.8 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek

537

548

555

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering

– 412

– 409

– 420

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de «Wajong2015». Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

De beleidsdoorlichting Wajong (Tweede Kamer, 2017–2018, 30 982, nr. 40) heeft laten zien dat de Wajong, met drie verschillende regelingen en verschillen in rechten en plichten tussen deze regelingen, een complex geheel is geworden. Bovendien is er sprake van een aantal knelpunten die voor de participatie van mensen met een Wajong-uitkering een belemmering zijn. In het wetsvoorstelwetsvoorstel «Vereenvoudiging regelgeving Wajong», dat op 29 mei 2019 is gepubliceerd, zijn daarom maatregelen uitgewerkt die ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Vanaf 2020 betekent dit een aanpassing van de regels voor het eindigen en herleven van het recht op oude Wajong en Wajong2010, harmonisatie van het passend werkaanbod in de oude Wajong en Wajong2010, het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010, het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015, het afsluiten van de instroom in de oude Wajong en het creëren van een mogelijkheid om af te zien van de oude Wajong. Vanaf 2021 betekent dit een harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

3.280.192

3.355.909

3.386.123

3.403.698

3.402.116

3.418.270

3.434.877

Uitgaven

3.280.192

3.355.909

3.386.123

3.403.698

3.402.116

3.418.270

3.434.877

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

3.180.692

3.254.298

3.287.390

3.307.291

3.313.877

3.332.395

3.351.650

Wajong

3.180.692

3.254.298

3.287.390

3.307.291

3.313.877

3.332.395

3.351.650

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

99.500

101.611

98.733

96.407

88.239

85.875

83.227

Re-integratie Wajong

99.500

101.611

98.733

96.407

88.239

85.875

83.227

               

Ontvangsten

25.626

24.026

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen met recht op de oude Wajong die volledig arbeidsgehandicapt zijn en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2019 is dit € 1.226,70 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 21 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. Voor de groep met arbeidsvermogen is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen met recht op de Wajong2010 in de uitkeringsregeling is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen in de Wajong2010 werkregeling is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 van 27 jaar of ouder die 7 jaar in de werkregeling zitten komen in de voortgezette werkregeling. Wanneer jonggehandicapten in de voortgezette werkregeling van de Wajong2010 meer dan 20% van het minimumloon verdienen, worden ze met een uitkering aangevuld tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren, ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon. Het kabinet is voornemens om deze studieregeling vanaf 2020 te schrappen, waardoor ook de jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren in de werkregeling of uitkeringsregeling zullen komen.

Mensen met recht op de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon. Daarnaast ontvangen Wajong-gerechtigden in 2019 een tegemoetkoming van netto € 179,81 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een Wajong-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2020 licht ten opzichte van 2019. De belangrijkste factoren zijn:

  • Een verhoogde instroom in de Wajong2015 als gevolg van het schrappen van het volgen van een studie als uitsluitingsgrond;

  • Een hogere gemiddelde uitkering omdat nieuwe instroom duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft en daarom een volledige uitkering zal ontvangen;

  • Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werken;

  • De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat er een lagere instroom in de Wajong2015 is dan voorheen in de Wajong2010. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt die gebaseerd wordt op het minimumjeugdloon af;

  • In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale volume van de Wajong neemt naar verwachting iets toe. Dit komt door de verhoogde instroom in de Wajong2015 als gevolg van het schrappen van het volgen van een studie als uitsluitingsgrond.

Tabel 3.4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

245

243

244

 

waarvan oude Wajong (tot 2010)

172

168

165

   

waarvan met arbeidsvermogen (%)

41

41

41

 

waarvan Wajong2010 (2010 tot 2015)

64

63

62

   

waarvan werkregeling (%)

68

73

73

   

waarvan studieregeling (%)

5,8

0

0

   

waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

27

27

27

 

waarvan Wajong2015

9,1

12

18

           

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

5,2

6

7

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

6,5

7

6

           

Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%)

52

51

51

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie laten een afname zien ten opzichte van eerdere jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing wijzen op een lager benadelingsbedrag, waarbij het aantal geconstateerde overtredingen ook lager is dan 2017. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd. De methodiek voor de bepaling van de incassoratio is met ingang van 2018 verbeterd en is nu gebaseerd op de complete set aan gegevens, waar voorheen de berekening werd gemaakt op basis van een representatieve steekproef.

Tabel 3.4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

77

68

61

Kennis van de verplichtingen (%)

86

82

79

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3,0

3,7

3,6

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,6

2,4

2,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

4,6

7,5

5,6

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,8

1,0

0,8

Aantal boetes (x 1.000)

1,0

1,1

1,1

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,6

0,8

0,8

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

53

31

18

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten (instellingen die scholings- en arbeidstoeleidingstrajecten bieden aan jongeren die ernstige belemmeringen ondervinden bij het volgen van scholing vanwege één of meer specifieke sociaal-medische beperkingen) door middel van de ESB-regeling. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3. In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2020 is voor het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 98 miljoen beschikbaar. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt geleidelijk af (zie tabel 3.4.1). Dit hangt samen met de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.4.4 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Jonggehandicaptenkorting

178

180

182

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomstenverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW). Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen naar 60 jaar en 4 maanden.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

Beleidswijzigingen

In het regeerakkoord is aangekondigd dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd. Hierdoor hoeven oudere werklozen na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

104.008

131.305

115.743

110.377

116.683

127.935

141.935

Uitgaven

108.108

129.796

116.911

111.282

117.188

128.440

142.535

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

98.120

101.497

103.785

110.377

116.683

127.935

141.935

IOW

69.600

100.394

103.680

110.271

116.577

127.829

141.831

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

20

103

105

106

106

106

104

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit

28.500

1.000

0

0

0

0

0

               

Subsidies

4.947

15.241

2.768

905

505

505

600

Experimenten 50+

2.108

703

0

0

0

0

0

WW 50+

331

0

0

0

0

0

0

Ontwikkeladvies 45+

636

13.750

1.600

0

0

0

0

Overige subsidies algemeen

1.872

788

1.168

905

505

505

600

               

Opdrachten

1.041

572

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

4.000

12.486

10.358

0

0

0

0

Scholing WW

4.000

12.486

10.358

0

0

0

0

               

Ontvangsten

3.398

10.772

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft budget voor het Ontwikkeladvies voor vijfenveertigplussers, een centraal aanspreekpunt voor werkgevers en de Ambachtsacademie.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het betreft budget van UWV dat bij de goedkeuring van het jaarplan UWV wordt vastgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

4.402.744

3.909.355

3.827.525

4.116.777

4.408.526

4.735.860

5.091.631

               

Inkomensoverdrachten

4.402.744

3.909.355

3.724.276

3.904.578

4.079.882

4.276.373

4.475.627

WW

4.402.744

3.909.355

3.724.276

3.904.578

4.079.882

4.276.373

4.475.627

               

Nominaal

0

0

103.249

212.199

328.644

459.487

616.004

               

Ontvangsten

301.000

253.000

260.068

266.823

273.491

280.319

288.009

Ufo

301.000

253.000

253.000

253.000

253.000

253.000

253.000

Nominaal

0

0

7.068

13.823

20.491

27.319

35.009

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsgeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. Vóór 2020 geldt de minimumleeftijd van 60 jaar bij aanvang van de WW- of WGA-uitkering.

De IOW is een tijdelijke regeling. In het regeerakkoord is opgenomen dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd. Oudere WW’ers en WGA’ers kunnen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2024 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering.

  • Gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en vier maanden.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het netto minimumloon. Dit is op 1 juli 2019 € 1.203,43 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). De uitkering kan lager zijn dan 70% van het netto minimumloon als:

  • De WW- of loongerelateerde WGA-uitkering lager was dan 70% van het minimumloon;

  • De betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOW-uitgaven stijgen op jaarbasis. Dit heeft onder meer te maken met de stijging van de AOW-leeftijd. Als de AOW-leeftijd hoger ligt, is de IOW-duur langer. Daarnaast is de instroom in de IOW hoger bij een hogere AOW-leeftijd, omdat meer mensen na hun WW- of loongerelateerde WGA-uitkering de periode tot AOW moeten overbruggen met een IOW-uitkering. Een andere factor die bijdraagt aan het oplopende uitgavenpatroon, is de verkorting van de maximale WW-duur van 38 naar 24 maanden. Dit leidt ertoe dat mensen eerder doorstromen van de WW naar de IOW, met als gevolg een hogere IOW-instroom en een langere IOW-duur.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.5.3 Kerncijfers IOW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

5,7

7,4

8,3

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. In de praktijk kunnen uitgaven echter van jaar tot jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk verschillen en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar tot jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

RCN-unit SZW

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. Het recht op een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. De maximale duur is vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden per 1 april 2019. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer in ieder geval:

  • De AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt;

  • Verzekerd zijn voor de WW;

  • Minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • Geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • Beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • Voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • Geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • Geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • Zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • Niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het WW-maandloon (dat maandloon wordt gebaseerd op het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos werd). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de WW-gerechtigde meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2019 maximaal € 3.538,19 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.302,31 (beide bedragen inclusief vakantietoeslag).

Budgettaire ontwikkelingen

Naar verwachting dalen de WW-uitgaven in 2019 met circa € 495 miljoen en vervolgens met € 185 miljoen in 2020. De ramingen van het CPB geven voor 2019 een daling van de werkloosheid aan, maar vanaf 2020 verwacht het CPB een stijgende werkloosheid. Daarnaast groeien de effecten van de Wet werk en zekerheid (Wwz) geleidelijk in. De WW-duurverkorting, de aanpassing van het besluit passende arbeid en de invoering van inkomstenverrekening hebben daarbij in de komende jaren naar verwachting een neerwaarts effect op de WW-uitgaven. Omdat het CPB meerjarig verwacht dat de werkloosheid weer zal gaan toenemen, nemen de WW-uitgaven in latere jaren verder toe.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2019 naar verwachting dalen en vanaf 2020 gaan stijgen. Dit leidt ertoe dat de totale WW-instroom in 2019 afneemt en in 2020 gaat stijgen. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen valt in 2019 naar verwachting hoger uit dan het aantal nieuwe uitkeringen. Daarmee daalt het WW-volume in 2019. In 2020 ligt het aantal beëindigde WW-uitkeringen juist lager dan de totale instroom, waardoor het aantal lopende uitkeringen stijgt.

Tabel 3.5.5 Kerncijfers WW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

241

203

191

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

263

225

234

Aantal WW-instromers (x 1.000)

336

330

341

 

waarvan nieuwe uitkeringen (x 1.000)

294

2

2

 

waarvan herleefde uitkeringen (x 1.000)3

42

2

2

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

403

368

331

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit getal wordt niet geraamd.

X Noot
3

Wie na afloop van een WW-uitkering binnen 26 weken weer werkloos wordt, kan de oude WW-uitkering weer terugkrijgen. Dit wordt «herleving» genoemd.

Het WW-volume in tabel 3.5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 3.5.5 het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan worden verklaard uit de totale WW-instroom en -uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Tabel 3.5.6 beschrijft de werkhervatting van WW’ers. Uit de cijfers blijkt dat er in 2018 meer vroege uitstroom plaatsvond dan het jaar ervoor. Meer mensen hervatten het werk binnen 3 maanden na instroom, en hetzelfde geldt voor werkhervatting binnen 12 maanden. Hoewel ook de oudere WW’ers vaker vroeg uitstromen, blijft een verschil met andere WW’ers bestaan.

Tabel 3.5.6 Werkhervatting uit de WW1
 

Realisatie 20162

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Aandeel werkhervatting binnen 12 maanden na instroom

35

27

31

 

waarvan leeftijd bij instroom jonger dan 55 jaar

37

28

32

 

waarvan leeftijd bij instroom 55 jaar en ouder

24

21

24

         

Aandeel werkhervatting binnen 3 maanden na instroom

16

9

12

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

UWV, jaarverslag 2017.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie (tabel 3.5.7) laten een stabiel beeld zien vergeleken met voorgaande jaren. Daarbij is sprake van een hoog kennisniveau van de verplichtingen.

De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een sterke daling in vergelijking met voorgaande jaren door een sterke afname van het aantal signalen, overtredingen en het benadelingsbedrag. Dit is enerzijds het gevolg van het dalend aantal WW-uitkeringen. Anderzijds wordt dit veroorzaakt doordat er sinds de invoering van de Wwz al bij de uitkeringsverstrekking rekening wordt gehouden met de inkomsten van een WW-gerechtigde, door de inkomstenopgave te vergelijken met de informatie uit de polisadministratie.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.5.7 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

81

79

78

Kennis van de verplichtingen (%)

96

97

96

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

20

15

3,7

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

14

10

1,0

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

22

21

5,5

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

2,5

4,5

1,7

Aantal boetes (x 1.000)

13

7,8

0,8

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

6,8

4,2

1,2

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio boete + benadelingsbedrag ultimo 2018 (%)

63

55

30

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

B. Subsidies

Het betreft middelen die in 2016 beschikbaar zijn gesteld voor het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Om aan te sluiten bij het kasritme van de subsidieregelingen voor het Ontwikkeladvies 45+ en voor de Ambachtsacademie, is een deel van het budget beschikbaar in 2020 en latere jaren. Medio 2020 wordt het evaluatierapport van het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers opgeleverd.

C. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de jaren 2018–2020 zijn middelen aan UWV beschikbaar gesteld voor scholing naar kansberoepen. In 2018 bleef het gebruik van de scholingsregeling WW aanvankelijk achter bij de verwachting. Van de € 4 miljoen die in 2018 aan UWV was verstrekt, is circa € 2,4 miljoen niet besteed. Dit bedrag is toegevoegd aan het beschikbare budget voor 2019. Om het gebruik van de regeling in 2019 en 2020 te bevorderen is op verzoek van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 35 000 XV, nr. 40) gezocht naar meer ruimte voor maatwerk. Dat is gevonden in de mogelijkheid tot een hogere financiële bijdrage en een langere duur van de scholing. Inmiddels ligt het gebruik van de regeling door de inzet van UWV hoger.

D. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. UWV verstrekt WW-uitkeringen aan voormalige overheidswerknemers en verhaalt deze uitkeringen vervolgens op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) op dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. De Ufo-ontvangsten worden meerjarig constant verondersteld.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap en bevalling en komt tegemoet bij verlofopname wegens geboorte van een kind, adoptie of opname van een pleegkind.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering. Ook andere verlofvormen geven recht op een uitkering, namelijk: adoptie- en pleegzorgverlof en aanvullend geboorteverlof.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Slachtoffers van het organo psycho syndroom (OPS), ook wel «schildersziekte» genoemd, kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet arbeid en zorg

Beleidswijzigingen

Op 1 juli 2020 wijzigt de Wet arbeid en zorg. Op dat moment treedt de tweede fase van het geboorteverlof in werking (WIEG). Het geboorteverlof bedraagt sinds 1 januari 2019 1 week met behoud van loon. Dit wordt aangevuld met 5 weken, waarbij de werknemer een uitkering ontvangt van UWV. De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, gemaximeerd op 70% van het maximum dagloon. Dit aanvullende geboorteverlof dient te worden opgenomen nadat de eerste week geboorteverlof met behoud van loon volledig is genoten, maar wel binnen 6 maanden na de dag van bevalling. Rechthebbenden zijn de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de moeder, degene die met haar samenwoont of degene die haar kind heeft erkend.

Uitbreiding nabestaandenbegrip TAS

Het nabestaandenbegrip in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (TAS) wordt in 2019 uitgebreid. Hiermee wordt aangesloten bij het nabestaandenbegrip in het burgerlijk wetboek. Deze aanpassing kost vanaf 2020 naar schatting structureel € 150.000 per jaar. Het nabestaandenbegrip in de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS), onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van I&W, is op dezelfde wijze uitgebreid.

OPS-motie

Voor de motie om de OPS-slachtoffers uit coulance financieel tegemoet te komen is voor 2020 € 7,2 mln aan middelen beschikbaar gesteld voor tegemoetkomingen. Deze regeling gaat in per 1 januari 2020. Slachtoffers kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

7.904

12.239

11.738

8.268

8.298

8.279

8.312

Uitgaven

7.904

11.996

11.981

8.268

8.298

8.279

8.312

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.904

11.739

11.738

8.268

8.298

8.279

8.312

TAS

4.716

4.771

4.696

4.696

4.696

4.696

4.696

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

3.188

3.368

3.442

3.472

3.502

3.533

3.566

OPS-voorzieningsfonds

0

3.600

3.600

100

100

50

50

               

Subsidies

0

257

243

0

0

0

0

Kanker en werken

0

257

243

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS, OPS-voorzieningenfonds en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Subsidies

De subsidies zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft budget voor de subsidieregeling kanker en werkzoekenden.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

2.806.325

2.989.470

3.027.932

3.246.187

3.372.491

3.501.747

3.636.685

               

Inkomensoverdrachten

2.806.325

2.989.470

2.945.765

3.078.196

3.120.044

3.160.766

3.202.689

ZW

1.627.534

1.655.173

1.628.811

1.625.961

1.643.871

1.659.432

1.675.625

WAZO

1.178.791

1.334.297

1.252.913

1.278.429

1.299.229

1.321.154

1.343.563

WAZO aanvullend geboorteverlof partners

0

0

64.041

173.806

176.944

180.180

183.501

Uitkeringslasten ouderschapsverlof

0

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

82.167

167.991

252.447

340.981

433.996

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van arbeidsgerelateerde blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 20.730 (prijspeil 2019, dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd).

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2019 € 20.730, waarop reeds van de werkgever ontvangen bedragen in mindering worden gebracht. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS worden vanaf 2020 geraamd op circa € 4,7 miljoen per jaar. Dit is inclusief de uitbreiding van het nabestaandenbegrip (ad. € 150.000 vanaf 2020, zie Beleidswijzigingen), zodat dit aansluit bij het Burgerlijk Wetboek. De uitgaven vallen vanaf 2020 per saldo € 75.000 lager uit dan in 2019. Dit komt enerzijds door een nabetaling in 2019 aan de SVB over 2018. Anderzijds leidt de uitbreiding van het nabestaandenbegrip ook in 2019 tot hogere uitgaven, doordat de uitbreiding in 2019 ingaat.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ondanks dat het werken met asbest al in 1993 is verboden, blijft het aantal TAS-aanvragen de komende jaren naar verwachting stabiel.

Tabel 3.6.3 Kerncijfers TAS
   

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

 

waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,4

0,4

0,4

 

waarvan toekenning i.v.m. asbestose

<0,1

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

2

2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De in geringe mate oplopende uitgavenontwikkeling van de Ziekteverzekering (ZV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de ZV langer door.

Tabel 3.6.4 Kerncijfers ziekteverzekering Caribisch Nederland
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen)

63

63

63

X Noot
1

RCN-unit SZW.

A3. OPS-fonds

De OPS problematiek is het gevolg van blootstellingen aan vluchtige oplosmiddelen in het werk die hoger waren dan volgens de destijds geldende wettelijke voorschriften waren toegestaan. Het kabinet heeft, onder een aantal voorwaarden, besloten uitvoering te geven aan de door de Kamer breed gedragen motie van het lid Aartsen c.s. Hierover is de Tweede Kamer per brief op 29 maart geïnformeerd. Bij de opzet van de regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij regelingen voor asbestslachtoffers. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

De tijdelijke en eenmalige regeling voor een financiële tegemoetkoming aan OPS-slachtoffers zal toegankelijk worden voor personen die aan drie voorwaarden voldoen:

  • Het slachtoffer kan aantonen dat hij een officiële diagnose Chronische Toxische Encephalopathie (CTE) heeft verkregen van een van de Solvent Teams aan de universiteiten van Amsterdam en Twente, waarbij de aanvraag niet later is ingediend dan een half jaar na publicatie van de regeling voor de financiële tegemoetkoming van OPS-slachtoffers. De diagnose levert een bevestiging van zowel de gezondheidsschade als van het feit dat deze arbeidsgerelateerd is;

  • Het slachtoffer heeft geen enkele vorm van een financiële tegemoetkoming gehad voor de schade als gevolg van zijn OPS aandoening, of een bedrag dat lager is dan het normbedrag voor de financiële tegemoetkoming;

  • Er moet sprake zijn van een blootstelling die in Nederland in loondienst heeft plaatsgevonden.

Hoe hoog is de tegemoetkoming?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is gelijk aan de tegemoetkoming bij de TAS (in 2019 bedraagt deze € 20.730). Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de tegemoetkoming volgt in 2020 de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

A4. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ZW-uitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

  • Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2019 gemaximeerd op € 216,90 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.302,30 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De uitkering duurt maximaal twee jaar. Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.717,58 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de werkgever kan UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij UWV verzekerde populatie nemen in 2020 met circa € 26 miljoen af ten opzichte van 2019. Deze daling is vooral het gevolg van een verdere afname van het aantal zieke werklozen. Dit wordt deels gecompenseerd doordat het gebruik van de no-riskpolis conform verwachting stijgt en het beroep van het aantal uitzendkrachten en ziekte bij zwangerschap op de ZW naar verwachting toeneemt. Vanaf 2022 nemen de totale uitkeringslasten op de ZW weer toe. Verwacht wordt dat tegen die tijd het aantal zieke werklozen weer zal stijgen.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, wat vooral wordt veroorzaakt doordat minder personen vanuit de werkloosheid de ZW bereiken vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De verwachte afname van de uitkeringslasten op de ZW vertaalt zich een lager geraamd aantal uitkeringsjaren in de ZW. Naar verwachting neemt het aantal uitkeringsjaren met circa 1.300 af in 2020.

Tabel 3.6.5 Kerncijfers ZW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

95

93

92

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

283

2

2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

322

2

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De handhavingscijfers in de ZW vertonen in 2018 een stabiel beeld ten opzichte van 2017. In de signaleringsbrief naar fraudefenomen in de sociale zekerheid wordt afgevraagd in hoeverre bij de Ziektewet frauderisico’s voorkomen met arbeidsmigranten, naar aanleiding van de verblijffraude in de WW. UWV is een onderzoek gestart waaruit duidelijk moet worden in hoeverre risico’s zich daadwerkelijk voortdoen. De Kamer wordt eind 2019 geïnformeerd over de uitkomst in de brief over de stand van de uitvoering.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

76

80

77

Kennis van de verplichtingen (%)

93

95

93

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

1,5

3,6

3,5

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,1

2,8

2,6

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

3,0

3,4

2,9

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,3

1,4

1,4

Aantal boetes (x 1.000)

0,9

1,6

1,4

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,5

1,0

0,8

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

56

48

24

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A5. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering, adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

In aanmerking voor adoptie- en pleegzorgverlof komt de werknemer die een kind heeft geadopteerd dan wel als pleegkind in zijn gezin heeft opgenomen. Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2019 gelijk aan € 4.717,58 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2019 € 1.635,60 bruto per maand exclusief vakantiegeld).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten stijgen de uitgaven voor zwangerschaps- en bevallingsverlof in 2020 en latere jaren. In 2020 zijn de uitkeringslasten echter € 81 miljoen lager dan in 2019. In 2019 waren de uitgaven namelijk hoger als gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zwanger waren en destijds geen uitkering ontvingen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De verwachte lichte stijging van het aantal toekenningen in de WAZO is zichtbaar in onderstaande tabel. Er is geraamd dat in 2020 het aantal toegekende uitkeringen met naar schatting 3.000 zal toenemen.

Tabel 3.6.7 Kerncijfers WAZO
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Totaal aantal toekenningen zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

140

142

145

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

129

130

133

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

11,4

11,6

11,8

X Noot
1

SZW, berekening

A6. WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof wordt per 1 juli 2020 ingevoerd. Het verlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door UWV uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

Rechthebbend zijn werknemers die ook verzekerd zijn voor de Ziektewet en die als echtgeno(o)t(e) of partner van de moeder geregistreerd zijn. Daarnaast hebben ook ongehuwd samenwonenden en de partner die het kind erkent, recht op dit verlof.

Hoe hoog is de uitkering?

De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, met als maximum 70% van het maximum dagloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor het aanvullend geboorteverlof bedragen in 2020 ruim € 60 miljoen. Dat bedrag ligt ruim € 100 miljoen lager dan in de volgende jaren. Dit komt doordat de regeling halverwege het jaar start en dat werkgevers naar verwachting voor een gedeelte van het verlof achteraf betaling aanvragen. Hierdoor zal dit verlof pas in 2021 tot uitbetaling komen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting gaan ongeveer 95.000 partners per jaar verlof opnemen.

Tabel 3.6.8 Kerncijfers Aanvullend geboorteverlof
   

Raming 2020

Raming 2021

Totaal aantal toekenningen aanvullend geboorteverlof (x 1.000 uitkeringen)

 

36

95

Gemiddeld aantal opgenomen dagen

 

17,5

17,5

B. Subsidies

Met het amendement van Weyenberg is € 500.000 (€ 243.000 in 2020) beschikbaar gesteld voor een subsidieregeling om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen die erop zijn gericht (ex-)kankerpatiënten zonder werk meer kans te geven op het vinden van een nieuwe baan. Van eind oktober tot half november 2018 konden aanvragen voor subsidies ingediend worden. Begin 2019 zijn vijf opdrachten gegund.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken. Dit om te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie)positie van ouders. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het verstrekken van middelen ten behoeve van de kinderopvang en voor- en naschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland in het kader van het programma BES(t) 4 kids;

  • Het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Verbeteringen kinderopvangtoeslag

Beleidswijzigingen

Het kabinet wil grote geldschulden, mede als gevolg van de kinderopvangtoeslag, voorkomen en heeft in 2018 het besluit genomen om daarvoor verbeteringen binnen het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst door te voeren. De verbetervoorstellen richten zich op het aanpakken van de problematiek als gevolg van terugvorderingen bij ouders, met bijzondere aandacht voor het terugdringen van hoge terugvorderingen. Het is de bedoeling dat de meeste van de nu voorgenomen verbeteringen bij de Belastingdienst stapsgewijs naar 2020 worden gerealiseerd, zodat ze bij de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag over 2020 tot zichtbaar resultaat leiden. De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks over de voortgang geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 31 322, nr. 393).

Verbetering kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland

Samen met de openbare lichamen van de eilanden in Caribisch Nederland en de ministeries van OCW, VWS en BZK wordt ingezet op het programma BES(t) 4 kids. Dit programma is gericht op een integrale aanpak voor de verbetering van de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen op Caribisch Nederland. De uitgangspunten voor kwaliteit, toezicht en financiering worden vastgelegd in wetgeving. Eind juni 2019 is de Tweede Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 31 322, nr. 397). Op de begroting van SZW zijn hiervoor structureel middelen gereserveerd. Vooruitlopend op het wettelijke kader zullen in Caribisch Nederland binnen het Programma BES(t) 4 kids eerste stappen worden gezet. Daarvoor worden aan de openbare lichamen in 2020 middelen beschikbaar gesteld. Vanuit dit artikel wordt onder andere een bijzondere uitkering in het kader van artikel 92 lid 2 sub c Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de openbare lichamen verstrekt. De hoogte van de bijzondere uitkering per openbaar lichaam zal in het najaar 2019 worden vastgesteld en in de eerste suppletoire begrotingswet 2020 worden opgenomen.

Vaccinatie in de kinderopvang

In 2018 heeft kabinet een onafhankelijke commissie gevraagd onderzoek te doen naar oplossingsrichtingen die tegemoetkomen aan de zorgen van ouders over de veiligheid van hun kinderen op de kinderopvang gezien de gedaalde vaccinatiegraad. In het najaar van 2019 volgt de kabinetsreactie op het advies van de Commissie kinderopvang en vaccinatie.

Kinderopvangtoeslag en Wlz (Wet langdurige zorg)

Het kabinet is voornemens om het recht op kinderopvangtoeslag uit te breiden voor huishoudens waarin de ene partner werkt en de andere partner een permanente Wlz-indicatie heeft. De reden hiervoor is dat deze partner niet kan werken en vaak – vanwege de eigen zorgbehoefte – ook niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. De verwachting is dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel waarin dit geregeld wordt, in het voorjaar van 2020 toegestuurd krijgt. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

2.955.372

3.378.662

3.461.212

3.490.686

3.500.804

3.518.429

3.542.958

Uitgaven

2.958.302

3.378.662

3.461.212

3.490.686

3.500.804

3.518.429

3.542.958

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,3%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.933.211

3.359.431

3.434.006

3.467.468

3.479.026

3.496.651

3.520.459

Kinderopvangtoeslag

2.933.211

3.359.431

3.434.006

3.467.468

3.479.026

3.496.651

3.520.459

               

Subsidies

4.812

2.310

2.550

2.550

2.550

2.550

3.300

Kinderopvang

1.898

2.310

2.350

2.350

2.350

2.350

3.100

Subsidies Caribisch Nederland

0

0

200

200

200

200

200

Versterking T&I vaardigheden kinderopvang

2.914

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

4.508

6.671

14.129

10.129

10.129

10.129

10.129

Opdrachten Caribisch Nederland

91

1.839

9.627

5.627

5.627

5.627

5.627

Overige opdrachten

4.417

4.832

4.502

4.502

4.502

4.502

4.502

               

Bijdrage aan agentschappen

15.771

10.250

10.527

10.539

9.099

9.099

9.070

DUO

15.559

10.243

10.520

10.531

9.091

9.091

9.062

Justis

212

7

7

8

8

8

8

               

Ontvangsten

1.510.526

1.576.237

1.597.613

1.598.250

1.606.230

1.609.720

1.612.614

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.203.577

1.272.367

1.279.935

1.263.519

1.263.199

1.262.170

1.262.170

Ontvangsten overig

306.949

303.870

317.678

334.731

343.031

347.550

350.444

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 35% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang, de versterking van de positie van ouders, op het toezicht en de sectorondersteuning in het kader van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK).

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 13% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor toezicht en onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is nog niet juridisch verplicht maar wel bestuurlijk gebonden. Het betreft middelen voor DUO voor het beheer van het Landelijk Register Kinderopvang en het Personenregister Kinderopvang (PRK).

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 is structureel € 248 miljoen geïntensiveerd in de kinderopvangtoeslag. Het gebruik van kinderopvang (en daarmee ook de uitgaven) neemt in 2020 toe doordat ouders geleidelijk op een beleidswijziging reageren. In latere jaren nemen de uitgaven vervolgens nog licht toe, met name als gevolg van een stijging van het gebruik van dagopvang. Deze stijging hangt samen met de verwachte toename van het aantal 0- tot 4-jarigen (CBS-bevolkingsprognose).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen neemt vooral in 2019 sterk toe als gevolg van de intensivering in de kinderopvangtoeslag en de gunstige conjuncturele ontwikkeling. De stijging is het grootst op de buitenschoolse opvang. De intensivering werkt nog door op het gebruik in 2020. Het aantal uren per kind stijgt in 2019 en 2020 bij de dagopvang en is in beide jaren vrijwel stabiel bij de buitenschoolse opvang.

Tabel 3.7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie 20182

Raming 2019

Raming 2020

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

528

546

552

       

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

     

0–12 jaar

790

817

826

0–4 jaar (dagopvang)

376

384

387

4–12 jaar (buitenschoolse opvang)

414

434

439

       

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

     

0–12 jaar

36

38

38

0–4 jaar (dagopvang)

54

56

56

4–12 jaar (buitenschoolse opvang)

28

29

30

       

Aantal uren per kind per maand

     

0–12 jaar

57,9

58,5

58,9

0–4 jaar (dagopvang)

80,3

82,0

82,9

4–12 jaar (buitenschoolse opvang)

37,5

37,6

37,7

       

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen

     

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000

     

Tot 130% Wml

73

75

75

130% Wml tot 1½ x modaal

188

194

195

1½ x modaal tot 3 x modaal

413

430

437

3 x modaal en hoger

116

120

121

       

Aantal uren per kind per maand met kinderopvangtoeslag

     

Tot 130% Wml

74

74

74

130% Wml tot 1½ x modaal

55

56

56

1½ x modaal tot 3 x modaal

54

55

56

3 x modaal en hoger

65

65

65

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS (bevolkingsprognose voor berekening deelname) en Belastingdienst/Toeslagen.

X Noot
2

De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

Tabel 3.7.3 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
   

Realisatie 20182

Raming 2019

Raming 2020

Bijdragen sectoren (in %)

     

Collectief

69

73

73

 

waarvan Overheid

38

43

44

 

waarvan Werkgevers

31

29

29

Ouders

31

27

27

         

Wettelijke maximum uurprijs (in €)3

     

Dagopvang

7,45

8,02

8,17

Buitenschoolse opvang

6,95

6,89

7,02

Gastouderopvang

5,91

6,15

6,27

       

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)4, 5, 6

     

Dagopvang

7,40

7,87

8,02

Buitenschoolse opvang

7,15

7,28

7,42

Gastouderopvang

5,91

6,06

6,17

       

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,46

0,35

0,36

1½ x modaal

1,77

1,60

1,63

3x modaal

4,97

4,70

4,79

       

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,38

0,34

0,35

1½ x modaal

0,48

0,47

0,47

3x modaal

1,24

1,19

1,22

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst/Toeslagen.

X Noot
2

De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

X Noot
3

De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).

X Noot
4

De raming is opgesteld in prijzen 2019. Echter, het geraamde gemiddelde tarief 2020 is, evenals de wettelijke maximumuurprijs 2020 weergegeven op prijsniveau 2020.

X Noot
5

De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven.

X Noot
6

Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

X Noot
7

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gebaseerd op de maximum uurprijzen en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2020 is € 2,5 miljoen beschikbaar voor subsidies. Dit betreft onder andere:

  • Een bijdrage ter ondersteuning van gemeenten bij de versterking en verbetering van toezicht en handhaving in de kinderopvang;

  • Een bijdrage aan trajecten die de kwaliteit van de kinderopvang bevorderen;

  • Versterken van de (informatie)positie van ouders;

  • Een bijdrage in het kader van de sectorondersteuning Wet IKK waarbij houders worden geïnformeerd over best practices in de kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2020 is er € 14,1 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere ingezet voor uitgaven voor de ontwikkeling van beleidsinstrumenten en daarnaast voor de financiering van het huidige toezicht, voor het Verbetertraject KOT, voor het verstrekken van middelen voor kinderopvang en voor- en naschoolse opvang in Caribisch Nederland in het kader van het programma BES(t) 4 kids en voor diverse onderzoeken.

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2020 is € 10,5 miljoen beschikbaar voor de bijdragen aan agentschappen, vooral DUO. De middelen worden ingezet voor de ontwikkeling en het beheer van het LRK en het PRK, de Gemeenschappelijke Inspectieruimte en voor het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang.

E. Ontvangsten

De ontvangsten zijn opgebouwd uit twee componenten: de werkgeversbijdrage kinderopvang en de ontvangsten overig.

De werkgeversbijdrage kinderopvang betreft een vast percentage (0,5%) van de geraamde totale loonsom. In 2020 neemt de werkgeversbijdrage kinderopvang naar verwachting nog licht toe als gevolg van de stijging van de loonsom. In 2021 neemt de loonsom weer af en daarmee ook de werkgeversbijdrage kinderopvang. In latere jaren zijn loonsom en werkgeversbijdrage kinderopvang stabiel.

De ontvangsten overig betreffen onder meer de terugbetalingen door ouders die in eerdere jaren te veel kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. Sinds 2016 stijgen de uitgaven kinderopvangtoeslag, onder meer als gevolg van structurele intensiveringen in de kinderopvangtoeslag. Hierdoor nemen, met vertraging, de ontvangsten naar verwachting meerjarig toe. Specifiek voor 2019 is er een lichte daling ten opzichte van 2018. Dit hangt samen met incidenteel hogere ontvangsten in 2018 als gevolg van een terugbetaling door het Waarborgfonds kinderopvang van tijdelijk ter beschikking gestelde middelen.

Kerncijfers

Het aantal gewerkte uren per week is zowel bij vrouwen in het algemeen als bij moeders met jonge kinderen toegenomen.

Tabel 3.7.4 Ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen en moeders met jonge kinderen (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)1
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,6

25,9

26,1

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,8

26,4

26,6

X Noot
1

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

De netto arbeidsparticipatie van ouders is in 2017 en 2018 in vrijwel alle categorieën toegenomen. Alleen bij alleenstaande vaders is de netto arbeidsparticipatie in 2017 gedaald. De netto arbeidsparticipatie van alleenstaande vaders kan sterk fluctueren omdat het een kleine groep betreft.

Tabel 3.7.5 Netto arbeidsparticipatie (%)
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar1

65,8

66,7

67,8

       

Moeders (lid van ouderpaar)1

77,6

78,5

79,0

Vaders (lid van ouderpaar)1

90,8

91,2

91,7

       

Alleenstaande moeders1

62,2

63,1

65,9

Alleenstaande vaders1

76,3

73,8

76,6

       

Moeders met jonge kinderen (0–11)2

76,5

77,2

77,6

Vaders met jonge kinderen (0–11)2

93,3

93,5

94,0

X Noot
1

CBS, Statline.

X Noot
2

CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Pensioenakkoord

Beleidswijzigingen

Op 5 juni 2019 heeft het kabinet met de sociale partners een principeakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen dat het voor iedereen haalbaar maakt om het pensioen gezond werkend te bereiken; ook voor degenen met zwaar werk (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457). Dit principeakkoord is in de dagen na het sluiten bekrachtigd door de leden van de verschillende werkgevers- en werknemersorganisaties.

De uitwerking van de afspraken in het pensioenakkoord krijgt vervolgens in verschillend tempo zijn beslag. Aan een deel van de afspraken, bedrag ineens op pensioendatum, is kort daarna navolging gegeven middels een brief aan de Kamer (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 486). De minder snelle stijging van de AOW-leeftijd is vastgelegd in de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd (Stb. 2019, 246). In die wet is geregeld dat de AOW-leeftijd in 2020 en 2021 66 jaar en 4 maanden zal blijven zodat sociale partners in de gelegenheid zijn om op sectoraal niveau afspraken te maken over duurzame inzetbaarheid en over handelingsperspectief voor specifieke groepen werknemers die problemen hebben om de eindstreep te halen, in de vorm van vervroegd uittreden. Vervolgens zal de AOW-leeftijd in 2022 stijgen naar 66 jaar en 7 maanden en in 2023 naar 66 jaar en 10 maanden. In 2024 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar. Daarnaast is het kabinet met vakbonden en werkgevers overeengekomen om met ingang van 2025 de ontwikkeling van de AOW-leeftijd voor 2/3 te koppelen aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De koppeling van de pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting zal op vergelijkbare wijze worden aangepast.

Afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel zijn voor uitwerking opgepakt door een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van sociale partners en het kabinet. De Tweede Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het pensioenakkoord, voor het eerst in het najaar van 2019. Het kabinet ambieert begin 2021 de wet- en regelgeving die nodig is voor de vernieuwing van het pensioenstelsel bij de Tweede Kamer in te dienen, zodat het nieuwe wettelijke en fiscale kader per 2022 in werking kan treden.

Wetsvoorstel bedrag ineens op pensioendatum

Met het wetsvoorstel «bedrag ineens» wordt beoogd deelnemers bij pensionering meer flexibiliteit te bieden in de aanwending van hun pensioenvermogen, door mogelijk te maken dat zij op de pensioeningangsdatum een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken kunnen laten afkopen. Voor pensioenen in eigen beheer alsmede voor oudedagsvoorzieningen opgebouwd in de derde pijler wordt voorgesteld dezelfde flexibiliteit in de uitkeringsfase te bieden. Aan de mogelijkheid een deel van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen te laten afkopen, worden voorwaarden gesteld. Voor wat betreft de voorwaarden aan de keuzemogelijkheid in de derde pijler kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de voorwaarden die worden gesteld aan deze keuzemogelijkheid in de tweede pijler. Hierover is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd (Tweede kamer, 2018–2019, 32 043, nr 486). Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van dit voorstel en streeft ernaar het voorstel medio 2020 in te dienen bij de Tweede Kamer.

Wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding is in september 2019 ingediend bij de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel komen overeen met de conclusies die getrokken zijn uit de evaluatie van de huidige Wet verevening pensioenrechten bij scheiding waarover de Tweede Kamer in maart 2018 is geïnformeerd (Tweede Kamer, 2017–2018, 32 043, nr. 393). Het ouderdomspensioen wordt straks automatisch verdeeld bij een scheiding, tenzij ex-partners andere afspraken hebben gemaakt. Daarnaast zal conversie de standaard verdeelmethode worden, waardoor beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak krijgen en er geen levenslange afhankelijkheid meer is op pensioenterrein. Ten slotte wordt de hoogte van het bijzonder partnerpensioen vastgesteld enkel over de huwelijkse periode. Het betreft een wetsvoorstel van de Minister van SZW en de Minister voor Rechtsbescherming.

Uitkeringsverhoging Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2028–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de AOV per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

23.009

25.208

25.100

25.089

25.615

25.972

26.409

Uitgaven

23.009

25.208

25.100

25.089

25.615

25.972

26.409

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

23.009

25.208

25.100

25.089

25.615

25.972

26.409

Overbruggingsregeling AOW

4.006

3.509

2.247

1.371

1.031

521

126

AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

19.003

21.699

22.853

23.718

24.584

25.451

26.283

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

38.124.879

39.468.553

41.321.030

43.210.532

44.512.092

45.820.242

47.372.700

               

Inkomensoverdrachten

38.124.879

39.468.553

40.164.161

40.987.082

41.290.314

41.567.455

42.034.985

AOW

37.195.249

38.521.944

39.197.808

39.998.612

40.294.018

40.564.532

41.020.953

Inkomensondersteuning AOW

929.630

946.609

966.353

988.470

996.296

1.002.923

1.014.032

               

Nominaal

0

0

1.156.869

2.223.450

3.221.778

4.252.787

5.337.715

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2019 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.271,20 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.906,80 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2019 € 30.360 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 30.360 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 60.720.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit VUT- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren af van circa € 2,2 miljoen in 2020 tot circa € 0,1 miljoen in 2024. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks af, omdat het neerwaartse effect van de afnemende instroom groter is dan het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen. Dit komt doordat de groep van personen die reeds per 1 januari 2013 of 1 juli 2015 met VUT- of prepensioen waren steeds kleiner wordt.

Tabel 3.8.3 Kerncijfers OBR
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

1,0

0,7

0,4

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de AOV nemen in 2020 toe met € 1,2 miljoen. Dit is voornamelijk een gevolg van de verhoging van de uitkeringen met 5% voor Bonaire en Saba en 2% voor Sint Eustatius. Daarnaast nemen de uitkeringslasten af met circa € 0,1 miljoen als gevolg van de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd. Per saldo leidt dit tot een stijging van de uitkeringslasten voor de AOV.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.8.4 Kerncijfers AOV
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,2

4,3

4,3

X Noot
1

RCN-unit SZW.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 5.1, sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2019 16 jaar en 4 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2019 66 jaar en 4 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2020 en 2021 zal de AOW-gerechtigde leeftijd net als in 2019 66 jaar en vier maanden bedragen. Daarna wordt de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd naar 66 jaar en zeven maanden in 2022, 66 jaar en tien maanden in 2023 en 67 jaar in 2024. In het pensioenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van de AOW-leeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen.

AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 3.8.5 AOW bruto maandbedragen, exclusief vakantietoeslag en exclusief inkomensondersteuning AOW (in €)
 

1 juli 2019

Gehuwd / samenwonend

818,55

Alleenstaande

1.202,99

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.8.6 Kerncijfers AOW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.411

3.422

3.490

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers over het door de SVB uitgevoerde handhavingsbeleid laten in tabel 3.8.7 een consequent beeld zien. Naar aanleiding van de gedaalde gepercipieerde detectiekans en kennis van de verplichtingen wordt extra voorlichting ingezet. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

67

61

52

Kennis van de verplichtingen (%)

88

84

82

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3

11

13

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4

0,9

0,9

0,7

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

3,2

3,3

3,1

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,5

0,5

0,4

Aantal boetes (x 1.000)

0,5

0,5

0,4

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,6

0,7

0,6

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

57

52

26

X Noot
1

Ipos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Niet beschikbaar

X Noot
4

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland. Hierdoor krijgen alleen personen die woonachting zijn in een niet-verdragsland geen inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,23 bruto per maand (prijspeil 2019). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal AOW’ers – en daarmee het aantal mensen dat recht heeft op de IOAOW – jaarlijks toe. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Vrijstelling voor nettopensioen en nettolijfrente in box 3 betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Tabel 3.8.9 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Pensioen niet-belaste premie

19.180

20.184

21.108

Pensioen belaste uitkering

– 12.889

– 12.501

– 12.691

Pensioen vrijstelling box 3

7.143

7.276

7.427

Lijfrente premieaftrek

566

597

622

Lijfrente belaste uitkering

– 390

– 378

– 384

Lijfrente vrijstelling box 3

216

220

225

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een beleidsdekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. Bij voorgaande Begrotingen en Jaarverslagen is de actuele dekkingsgraad opgenomen. Vanaf onderhavige Begroting is de beleidsdekkingsgraad opgenomen (gemiddelde van de laatste twaalf actuele maandelijkse dekkingsgraden). Hiervoor is gekozen omdat pensioenfondsen de beleidsmatige dekkingsgraad moeten gebruiken om besluiten te nemen. Doordat de beleidsmatige dekkingsgraad kan verschillen van de actuele dekkingsgraad, kunnen de opgenomen realisatiegegevens afwijken van wat in eerdere jaren is gerapporteerd.

Het aantal pensioenfondsen neemt af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is weliswaar afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren, maar het aantal bij die fondsen betrokken deelnemers en gepensioneerden is echter groter dan in voorgaande jaren.

Tabel 3.8.10 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Totaal aantal pensioenfondsen2

219

219

208

 

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%3

214

204

190

 

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.295

5.497

5.555

 

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

3.192

3.164

3.224

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

X Noot
3

Beleidsdekkingsgraad.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Verhoging AWW Caribisch Nederland

Beleidswijzigingen

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de AWW per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

1.020

1.137

1.227

1.239

1.250

1.262

1.275

Uitgaven

1.020

1.137

1.227

1.239

1.250

1.262

1.275

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.020

1.137

1.227

1.239

1.250

1.262

1.275

AWW (Caribisch Nederland)

1.020

1.137

1.227

1.239

1.250

1.262

1.275

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

377.000

365.669

350.289

334.752

328.178

326.054

324.928

               

Inkomensoverdrachten

377.000

365.669

343.156

322.872

312.102

306.241

301.469

Anw

370.478

359.349

337.220

317.287

306.707

300.952

296.267

Tegemoetkoming Anw

6.522

6.320

5.936

5.585

5.395

5.289

5.202

               

Nominaal

0

0

7.133

11.880

16.076

19.813

23.459

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten nemen in enige mate toe als gevolg van de verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint Eustatius.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

RCN-unit SZW.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • Eén of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • Voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer het kind bezig is een startkwalificatie te behalen of daarvan is vrijgesteld of volledig dagonderwijs volgt na het behalen van een startkwalifcatie. De wezenuitkering kan eventueel tot 21 jaar worden verstrekt wanneer de wees volledig dagonderwijs volgt of wanneer een ongehuwde wees de tijd grotendeels besteedt aan een gezamenlijke huishouding met een andere wees of voor een hulpbehoevende zorgt.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouden vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Voor kostendelers geldt een lager normbedrag ter hoogte van 50% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus een derde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel verrekend. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 3.9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima), exclusief vakantietoeslag en exclusief tegemoetkoming Anw (in €)
 

1 juli 2019

Nabestaandenuitkering

1.214,09

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm; 50% referentieminimumloon)

773,38

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

388,51

Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar)

582,76

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

777,02

Tegemoetkoming Anw

17,12

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat aanspraak maakt op een Anw-uitkering afneemt. De uitstroom uit de regeling is de komende jaren groter dan de instroom, omdat een groot deel van de nabestaanden die sinds 1996 een uitkering ontvangen op basis van de rechtsvoorganger van de Anw, de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW), in de komende jaren recht krijgt op een AOW-uitkering. Het aantal nabestaanden dat na 1 juli 1996 is ingestroomd en het aantal wezen dat aanspraak maakt op een nabestaandenuitkering is de komende jaren naar verwachting stabiel.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.9.5 Kerncijfers Anw
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Volume Anw (x 1.000 personen, ultimo)

29

28

27

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996

7,3

6,4

5,2

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996

21

21

20

 

waarvan met kind

8,7

8,5

8,4

 

waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid

13

12

12

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo)

1,1

1,2

1,2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De cijfers voor 2018 op het gebied van opsporing tonen een iets gestegen benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling hetzelfde is gebleven. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

80

86

82

Kennis van de verplichtingen (%)

83

85

89

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3

3,4

0,9

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4

0,1

0,1

0,1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

2,6

1,2

1,3

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

Aantal boetes (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,2

0,2

0,1

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

37

30

14

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Niet beschikbaar

X Noot
4

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Hogere inkomensgrens voor afbouw kindgebonden budget

Beleidswijzigingen

Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt, conform regeerakkoord, per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren verhoogd; meer paren krijgen hierdoor recht op een (hoger) kindgebonden budget. Het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld is op 9 juli door de Eerste Kamer aangenomen (Eerste Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. A).

Verhoging Kinderbijslag Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. De kinderbijslag wordt per 1 januari 2020 met $ 20 per maand verhoogd. Dit is inclusief de reeds afgesproken verhoging met $ 2,50 per maand naar aanleiding van de intensivering in de kindregelingen uit het Regeerakkoord.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

5.493.447

6.040.190

6.550.142

6.325.358

6.290.450

6.270.571

6.270.619

Uitgaven

5.493.447

6.040.190

6.550.142

6.325.358

6.290.450

6.270.571

6.270.619

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

5.493.447

6.040.190

6.550.142

6.325.358

6.290.450

6.270.571

6.270.619

AKW

3.360.989

3.630.527

3.619.325

3.598.014

3.581.867

3.574.806

3.573.810

Kinderbijslagvoorziening BES

1.857

2.831

3.762

3.756

3.751

3.746

3.740

WKB

2.130.601

2.406.832

2.927.055

2.723.588

2.704.832

2.692.019

2.693.069

               

Ontvangsten

218.189

222.018

222.204

242.548

269.875

280.322

255.581

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag. Aan het recht op de kinderbijslag zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo vervalt het recht op de AKW wanneer een 16- of 17-jarig kind de bijverdiengrens (€ 1.296 netto per kwartaal in 2019)3 overschrijdt of een kind recht heeft op studiefinanciering voor het hoger onderwijs. Ook vervalt het recht op de AKW indien ouders valt te verwijten dat hun kind niet voldoet aan de Leerplichtwet.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari en 1 juli geïndexeerd. Bij ziekte of handicap, of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen, kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming.

Tabel 3.10.2 AKW, netto bedragen per kwartaal (in €)
 

1 juli 2019

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 221,49

6 t/m 11 jaar

€ 268,95

12 t/m 17 jaar

€ 316,41

Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2018)

€ 2.163,22

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 zijn de uitgaven AKW hoger dan in 2018 als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In 2020 en verder is er een beperkte daling van de uitgaven omdat het aantal kinderen licht daalt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal gezinnen en telkinderen met AKW neemt in 2019 en 2020 enigszins af. Dit is het gevolg van demografische ontwikkelingen; het aantal minderjarige kinderen daalt de komende jaren licht. Het aantal dubbele kinderbijslaguitkeringen in verband met intensieve zorg voor thuiswonende kinderen met ziekte of handicap laat een stijgende trend zien. Daarnaast is het gebruik van de extra tegemoetkoming AKW in 2017 gestegen. Mogelijk heeft de toegenomen bekendheid van de regelingen geleid tot meer aanvragen.

Tabel 3.10.3 Kerncijfers AKW
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.901

1.883

1.872

Aantal telkinderen2 AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.372

3.342

3.322

       
 

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Aantal dubbele AKW uitkeringen (x 1.000, ultimo jaar):

     

Kind uitwonend vanwege onderwijsredenen

1,5

1,5

1,3

Kind thuiswonend met intensieve zorg

23,2

26,3

29,0

Kind uitwonend vanwege ziekte of handicap

1,3

1,2

1,1

       

Extra tegemoetkoming AKW (x 1.000)3

7,2

8,3

8,1

X Noot
1

SVB, administratie;

X Noot
2

Een administratieve teleenheid die gebruikt wordt bij het vaststellen van de hoogte van de kinderbijslag. Bijvoorbeeld: een gehandicapt kind geldt voor de kinderbijslag als twee telkinderen waardoor het in aanmerking komt voor dubbele kinderbijslag.

X Noot
3

SVB, administratie. Het cijfer over 2018 is voorlopig; de aanvraagprocedure voor 2018 is nog niet afgerond.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie vertonen grosso modo een stabiel beeld door de jaren heen. Met de invoering van een nieuw systeem voor de uitvoering van de AKW (vAKWerk) is de manier gewijzigd waarop het aantal overtredingen met financiële benadeling wordt geregistreerd. De betreffende kengetallen voor 2018 zijn daarom niet direct vergelijkbaar met de jaren daarvoor. Het aantal geconstateerde overtredingen (met financiële benadeling) omvat sinds 2018 naast het aantal overtredingen met een boete (circa 1.000) ook overtredingen met een waarschuwing (circa 1.200). Het totaal aantal waarschuwingen en boetes is in 2018 tijdelijk afgenomen. In het voorjaar 2018 is de koppeling met DUO ten behoeve van de handhaving van de bijverdiengrens in de AKW tijdelijk stopgezet (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 608). Eind 2018 is deze koppeling hersteld en wordt met terugwerkende kracht alsnog gehandhaafd.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Tabel 3.10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
   

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

70

69

Kennis van de verplichtingen (%)

77

71

73

Opsporing2

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3

0,8

0,5

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4

1,2

1,3

2,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,0

1,0

1,5

Sanctionering2

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

4,4

5,2

3,1

Aantal boetes (x 1.000)

1,6

1,4

1,0

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,4

0,4

0,3

   

Ontstaansjaar vordering

   

2016

2017

2018

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%)

78

71

34

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Niet beschikbaar

X Noot
4

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW namens de Minister van SZW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in 2019 $ 62 op Bonaire en $ 64 op Sint Eustatius en Saba per kind per maand. Als gevolg van de in het onderdeel beleidswijzigingen toegelichte verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES, neemt dit bedrag in 2020 toe tot circa $ 82 op Bonaire en $ 84 op Sint Eustatius en Saba per kind per maand (het definitieve bedrag wordt mede aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer bepaald).

Budgettaire ontwikkelingen

Ten opzichte van 2019 nemen de uitgaven aan de kinderbijslagvoorziening BES toe als gevolg van de verhoging van de kinderbijslag met $ 20 per maand. De verhoging leidt jaarlijks tot bijna € 1 miljoen extra uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

4,4

4,3

4,3

X Noot
1

RCN-unit SZW.

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar, die in aanmerking komen voor kinderbijslag, kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 20.941 (bedrag 2019) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere € 100 boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 6,75 lager. Indien het (gezamenlijk) vermogen op de peildatum 1 januari 2019 hoger is dan € 114.776 (alleenstaande) of € 145.136 (aanvrager met toeslagpartner), vervalt het recht op kindgebonden budget voor 2019. De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Tabel 3.10.6 WKB, netto maximum bedragen per jaar (in €)
 

1 januari 2019

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.166

   

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

€ 989

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

€ 292

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 292

   

Extra verhoging 12–15-jarigen1

€ 239

Extra verhoging 16–17-jarigen1

€ 427

Extra verhoging alleenstaande ouder

€ 3.139

X Noot
1

Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven WKB nemen in 2019 en 2020 toe als gevolg van het herstel van de omissie bij het automatisch toekennen van kindgebonden budget voor de periode 2013–2019 (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 17). Naar verwachting wordt in 2019 € 215 miljoen aan herstelbetalingen uitbetaald en in 2020 € 205 miljoen. In 2020 nemen de uitgaven verder toe als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens voor paren in het kindgebonden budget. In latere jaren dalen de uitgaven licht door de verwachte positieve inkomensontwikkeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kindgebonden budget en het aantal kinderen in de regeling nemen naar verwachting in 2020 toe als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens voor paren.

Tabel 3.10.7 Kerncijfers WKB
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

780

745

1.025

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.447

1.376

1.970

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

344

339

339

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst/Toeslagen. Het betreft gegevens voor (verwachte) toegekende toeslagen per berekeningsjaar. De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de ontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren. De ontvangsten nemen vanaf 2021 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord die in 2020 in werking treedt.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van socialezekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de socialezekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de socialezekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van socialezekerheidswetten die UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

Prestatie-indicatoren UWV en SVB

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

Tabel 3.11.1 Indicatoren uitvoering UWV
 

Realisatie 20181

Streefwaarde 20192

Streefwaarde 20203

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget

100

100

PM

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

98,9

99

PM

Klantgerichtheid: Cijfer klanttevredenheid uitkeringsgerechtigden

7,1

7,0

PM

X Noot
1

Jaarverslag 2018 UWV.

X Noot
2

Jaarplan 2019 UWV.

X Noot
3

Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2020 van UWV.

Tabel 3.11.2 Indicatoren uitvoering SVB
 

Realisatie 20181

Streef-

waarde 20192

Streef-

waarde 20203

Doelmatigheid: Reële efficiëntiegroei4

0,2

1,5

1,5

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

100

99

99

Klantgerichtheid: Cijfer klanten

8,0

7,0

7,0

X Noot
1

Jaarverslag 2018 SVB.

X Noot
2

Jaarplan 2019 SVB.

X Noot
3

Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2020 van de SVB.

X Noot
4

Norm is 1,5% efficiency-groei (kostenbesparing los van volume- en beleidswijzigingen) voor de grote wetten, uitzonderingen op specifieke wetten.

Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

Stand van de uitvoering sociale zekerheid

Er spelen de nodige uitdagingen en risico’s bij UWV en de SVB en de prestaties van de organisaties zijn onderwerp van brede belangstelling. Om de opgaven van UWV en de SVB nu en in de toekomst het hoofd te bieden is tijd nodig. Er zullen prioriteiten gesteld moeten worden omdat niet alles gelijktijdig opgepakt kan worden en de uitvoering heeft ruimte nodig om nieuw beleid te implementeren. De laatste ontwikkelingen bij de SVB en UWV op de dienstverlening, handhaving, gegevensuitwisseling en toekomstbestendigheid zijn in de stand van de uitvoering sociale zekerheid uiteengezet (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 625).

Fraudemaatregelen WW

Er is door UWV veel in gang gezet om een effectieve aanpak van fraude in de WW door arbeidsmigranten op te stellen. De eerste resulaten van de handhavingsacties en onderzoeken zijn inmiddels zichtbaar en in de voortgangsbrief Uitkeringsfraude gecommuniceerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050 nr. 577). Hierbij is de balans tussen dienstverlening en controle belangrijk.

Dienstverlening WW, WGA en Wajong

In 2016 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel voor WW-gerechtigden. In het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 € 70 miljoen structureel vrijgemaakt voor het versterken van persoonlijke dienstverlening aan WW-, Wajong- en WGA-gerechtigden door UWV. UWV is in het voorjaar van 2018 gestart met het intensiveren van de dienstverlening. De dienstverlening is nog niet op het gewenste niveau. Om de realisatie van de dienstverlening aan WW-gerechtigden omhoog te brengen, zet UWV de huidige verbeteringen door om in 2020 tot een volledig sluitende dienstverlening te komen (Tweede Kamer 2018–2019, 26 448, nr. 625). Een onderzoeksbureau werkt op dit moment aan de effectmeting van de nieuwe WW-dienstverlening. In het najaar van 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste kwalitatieve resulaten van deze effectmeting.

De WGA-dienstverlening van UWV wordt verder opgebouwd langs twee actielijnen. De eerste actielijn is gericht op het verder op orde krijgen van de basis en de tweede op een verdere doorontwikkeling van de WGA-dienstverlening. Naast de inzet van meer persoonlijke dienstverlening werkt UWV aan de ontwikkeling van profileringsinstrumenten, zodat interventies gerichter kunnen worden ingezet. In oktober 2019 start het effectonderzoek naar de impact van de intensievere dienstverlening (persoonlijke dienstverlening en inkoop re-integratietrajecten).

Artsencapaciteit UWV

Samen met UWV is de balans rond de benodigde en beschikbare artsencapaciteit opgemaakt. Hoewel er veel werk is verzet om de balans te verbeteren is er nog altijd sprake van groei in de voorraad herbeoordelingen die UWV moet verrichten. De voorraad stijgt minder snel dan voorheen, maar er is geen sprake van een trendbreuk (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 625). Het is noodzakelijk dat er aanvullende maatregelen genomen worden om ervoor te zorgen dat in de toekomst iedere uitkeringsgerechtigde op het juiste moment een (nieuwe) sociaal-medische beoordeling krijgt. UWV is gevraagd taakdelegatie zo snel en zo breed mogelijk verdergaand in te voeren om de beperkte capaciteit beter te benutten. Dit wordt ondersteund door onafhankelijk onderzoek naar de randvoorwaarden, die gelden voor het zorgvuldig uitbreiden van de inzet van taakdelegatie.

Handhaving

UWV en de SVB zetten in op de verdere versterking van handhaving langs de lijnen van de SZW handhavingskoers 2018–2021 (Tweede Kamer, 2017–2018, 17 050, nr. 541). Daarbij is met name aandacht voor preventie, data-analyse, effectief handhaven, internationale inspanningen en ketensamenwerking. UWV en de SVB hebben, net als gemeenten en de Inspectie SZW, in kaart gebracht waar in de uitvoering de grootste risico’s op fraude in de uitvoering zijn in de Signaleringsbrief fraudefenomenen sociale zekerheid (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 578). Op het terrein van handhaving heeft de SVB de activiteiten uit hoofde van de Business Case Intensivering Handhaving en Toezicht structureel ingebed. Daarmee wordt het niveau van handhaving van de afgelopen jaren op peil gehouden.

Investeringen in ICT en personeelsbeleid

De SVB werkt aan modernisering van ICT om goede dienstverlening te blijven leveren waarbij Informatiebeveiliging voorop staat. Dit geldt temeer omdat de SVB bezig is met een aantal complexe ICT-trajecten zoals Electronic Exchange of Social Security Information (EESSI). De komende jaren zal de beveiliging en modernisering van ICT veel inspanning blijven vergen. Voor het toekomstbestendig en wendbaar maken van het ICT-landschap van UWV vormt het meerjarige UWV Informatieplan (UIP) sinds 2016 de leidraad. Stabiliteit, continuïteit en informatieveiligheid hebben daarbij de hoogste prioriteit gekregen gevolgd door de invoering van nieuwe wet en regelgeving.

De complexiteit van de werkzaamheden neemt toe. Eenvoudige handelingen worden steeds verder geautomatiseerd, maar complexe gevalsbehandeling vergt andere capaciteiten van medewerkers. De SVB en UWV werken daarom aan nieuwe Strategische Personeelsplanningen die inspelen op deze ontwikkeling.

Toekomstbestendige uitvoering

Voor uitvoeringsorganisaties is het een uitdaging hun primaire taak naar behoren uit te voeren én tegelijkertijd deze uitvoering robuust en toekomstbestendig te maken. Om aan alle verwachtingen en eisen te voldoen, dienen uitvoeringsorganisaties hun dienstverlening voortdurend te vernieuwen. Dit vraagt om capaciteit en prioritering in wendbaarheid van personeel, processen, IT-systemen en informatievoorzieningen. Politieke en maatschappelijke wensen ten aanzien van nieuw beleid, het doorvoeren van noodzakelijke vernieuwing en het borgen van de continuïteit leiden tot stevige uitdagingen voor uitvoeringsorganisaties. Burgers en bedrijven ervaren in toenemende mate de gevolgen hiervan. De ministeries van SZW, Financiën en BZK hebben een taakopdracht geformuleerd voor een probleemanalyse, gericht op de grote uitvoeringsorganisaties. De Tweede Kamer is hierover in september geïnformeerd. Het streven is om de probleemanalyse met scenario’s van mogelijke oplossingsrichtingen begin 2020 op te leveren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.11.3 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

496.490

509.931

499.637

503.407

496.506

491.628

497.376

Uitgaven

496.242

509.931

499.637

503.407

496.506

491.628

497.376

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

495.507

509.231

498.937

502.707

495.830

490.952

496.700

Uitvoeringskosten UWV

372.983

387.266

378.730

376.495

370.431

369.991

367.493

Uitvoeringskosten SVB

116.267

115.202

113.476

119.481

118.668

114.230

122.476

Uitvoeringskosten IB

6.257

6.763

6.731

6.731

6.731

6.731

6.731

               

Bijdrage aan nationale organisaties

735

700

700

700

676

676

676

Landelijke Cliëntenraad

735

700

700

700

676

676

676

               

Ontvangsten

11.638

52.208

0

0

0

0

0

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Budgetflexibiliteit

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 3.11.4 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Uitgaven

1.465.842

1.533.057

1.676.731

1.708.883

1.781.284

1.837.771

1.910.630

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

1.465.842

1.533.057

1.634.363

1.622.319

1.651.866

1.664.366

1.684.610

Uitvoeringskosten UWV

1.326.271

1.390.197

1.489.524

1.491.889

1.516.064

1.534.905

1.554.293

Uitvoeringskosten SVB

139.571

142.860

144.839

130.430

135.802

129.461

130.317

               

Nominaal

0

0

42.368

86.564

129.418

173.405

226.020

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting op de financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV, de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) in 2020 met circa € 133 miljoen. De stijging heeft onder meer te maken de implementatie van nieuwe wet en regelgeving zoals de Wet arbeidsmarkt in balans en ontwikkelingen van de nominale loon- en prijsbijstelling. Bij de SVB is de aanvankelijk tijdelijke intensivering van handhavingsactiviteiten structureel gemaakt.

In de tabellen 3.11.5 en 3.11.6 zijn de uitvoeringskosten van UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Dit is een ex-ante raming op basis waarvan de bekostiging van ZBO’s plaatsvindt. De toedeling is extracomptabel. Hier is de loon- en prijsbijstelling nog niet aan toebedeeld.

Tabel 3.11.5 Extracomptabel overzicht uitvoeringskosten begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV (x € 1.000)1
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

UWV (incl. BKWI)

1.699.254

1.777.463

1.868.254

1.868.384

1.886.495

1.904.896

1.921.786

               

Begrotingsgefinancierd

372.983

387.266

378.730

376.495

370.431

369.991

367.493

IOW

2.068

2.586

2.613

2.437

2.553

2.783

1.121

Wajong

150.000

143.474

150.133

149.006

142.846

142.213

141.286

Re-integratie Wajong2

96.000

115.274

115.597

115.564

115.660

115.733

115.928

Basisdienstverlening

91.640

92.481

77.527

77.527

77.527

77.527

77.527

Uitvoeringskosten WW 50+

0

0

0

0

0

0

0

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

17.900

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Wsw indicatiestelling

4.193

3.671

3.543

3.422

3.306

3.197

3.093

Scholingsregeling WW

700

1.020

0.780

0

0

0

0

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

2.050

0.220

0

0

0

0

0

BKWI

8.432

8.539

8.539

8.539

8.539

8.539

8.539

               

Premiegefinancierd

1.326.271

1.390.197

1.489.524

1.491.889

1.516.064

1.534.905

1.554.293

WAO

82.777

55.706

53.628

51.130

49.672

48.256

46.928

IVA

101.955

80.500

85.027

87.984

89.164

90.791

92.334

WGA

242.184

249.269

257.441

254.401

247.349

247.667

250.339

WAZ

3.081

2.553

2.327

2.144

2.039

1.975

1.870

WW

539.084

569.490

634.213

634.500

661.000

675.232

688.191

ZW

294.935

310.849

331.664

333.331

335.849

337.942

339.724

WAZO

9.848

6.516

6.916

7.316

7.316

7.316

7.316

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

87.908

115.334

118.308

121.083

123.675

125.726

127.532

Toevoeging aan bestemmingsfonds/egalisatiereserve

– 35.500

– 

– 

– 

– 

X Noot
1

SZW-administratie.

X Noot
2

Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan weergegeven op beleidsartikel 3. De uitvoeringskosten re-integratie hebben betrekking op de werkzaamheden die UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe re-integratiediensten en de re-integratiedienstverlening voor werkzoekenden in de WIA, WAO en Wajong die UWV zelf aanbiedt.

Tabel 3.11.6 Extracomptabel overzicht uitvoeringskosten begrotings- en premiegefinancierde uitgaven SVB (x € 1.000)1
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

SVB

255.838

258.062

258.315

249.911

254.470

243.691

252.793

               

Begrotingsgefinancierd

116.267

115.202

113.476

119.481

118.668

114.230

122.476

AKW

84.088

85.692

79.715

85.276

84.201

78.234

85.202

TAS

1.023

1.278

1.278

1.278

1.278

1.278

1.278

KOT/WKB

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

AIO

23.299

20.901

25.267

25.743

26.506

28.051

29.340

Bijstand buitenland

265

265

265

265

265

265

265

OBR

1.066

600

503

489

0

0

0

Remigratiewet

2.193

2.133

2.115

2.097

2.085

2.069

2.058

               

Premiegefinancierd

139.571

142.860

144.839

130.430

135.802

129.461

130.317

AOW

128.804

132.387

134.326

119.965

125.399

119.178

120.117

Anw

10.767

10.473

10.513

10.465

10.403

10.283

10.200

X Noot
1

SZW-administratie.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De Landelijke Cientenraad (LCR) is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI, waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • Het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidswijzigingen

Voor 2020 zijn er geen beleidswijzigingen op dit artikel.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

13.852.630

17.430.093

16.901.655

17.573.177

17.760.067

17.915.035

18.272.569

Uitgaven

13.852.630

17.430.093

16.901.655

17.573.177

17.760.067

17.915.035

18.272.569

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

13.852.630

17.430.093

16.901.655

17.573.177

17.760.067

17.915.035

18.272.569

Kosten heffingskortingen AOW

2.165.400

2.209.900

2.041.100

2.114.000

2.145.800

2.175.600

2.207.300

Vermogenstekort Ouderdomsfonds

11.462.600

14.881.500

14.587.800

15.201.400

15.364.300

15.488.100

15.813.600

Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

154.140

161.540

157.464

159.617

161.320

161.435

160.487

Zwangere zelfstandigen

70.490

177.153

74.730

76.190

77.380

78.633

79.915

Transitievergoeding

0

0

40.561

21.970

11.267

11.267

11.267

               

Ontvangsten

2.472

8.410

0

0

0

0

0

Bijdrage aan sociale fondsen:

Budgetflexibiliteit

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW en het vermogenstekort Ouderdomsfonds zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg. De Rijksbijdrage transitievergoeding komt voort uit de Wet aanpassing transitievergoeding bij bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 5.1, sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de sociale fondsen.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting op de financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling in 2020 komt doordat per 2020 het tarief van de 1e schijf omhoog gaat. Hiermee wordt het aandeel van de AOW-en WLZ-premies in de kosten van de heffingskortingen kleiner en de compensatie daarvoor dus ook.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De raming voor de rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds voor 2020 is lager dan in 2019. In de rijksbijdrage 2019 is echter ongeveer € 1 miljard nabetaald voor 2018. In de raming voor 2020 wordt nog geen rekening gehouden met een eventuele nabetaling.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de WIA, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de WAZ en WAO. De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De AO-tegemoetkoming stijgt licht de komende jaren door de verwachte stijging van het aantal rechthebbenden in de onderliggende regelingen.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage diende ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw. Deze tegemoetkoming wordt betaald uit het Anw-fonds, dat een fors vermogensoverschot heeft. Daarom is in 2017 de Anw-premie verlaagd en wordt vanaf 2018 het Anw-fonds niet meer gecompenseerd voor de uitgaven aan de Anw-tegemoetkoming.

Budgettaire ontwikkelingen

De bijdrage aan het ANW-fonds is vanaf 2018 gelijk aan 0.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZEZ zijn in 2020 fors lager dan in 2019. In 2019 waren de uitkeringslasten ZEZ eenmalig hoger. Die extra uitgaven waren een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen. Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (WAZO) verviel in mei 2005 de publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 kregen zij via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering gedurende tenminste 16 weken. Vrouwen die in de tussenliggende periode zwanger waren worden in 2019 gecompenseerd voor het niet ontvangen van een uitkering.

A6. Rijksbijdrage transitievergoeding

De Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid regelt vanaf 1 april 2020 compensatie voor werkgevers voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. Dit wetsvoorstel wordt grotendeels gefinancierd via werkgeverspremies. Voor een klein deel is er een rijksbijdrage aan het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage transitievergoeding bedraagt structureel circa € 11 miljoen. In 2020 en 2021 vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats. Hierdoor is de rijksbijdrage in 2020 en 2021 hoger.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migratieachtergrond en het doen accepteren van culturele diversiteit in de samenleving.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

  • Mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuisvoelt ongeacht herkomst, regilie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Het ervoor zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en het samenleven met elkaar in de diverse samenleving. De samenlevingsvraagstukken verschillen per gemeente of regio. De rol van de Minister bij het oplossen hiervan is een faciliterende. Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet), een leenstelsel voor degenen die moeten inburgeren en voorinburgering en maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringsstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

De uitvoering van het inburgering (onder meer examens)- en leenstelsel, en de voorinburgering is belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) respectievelijk het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van J&V van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering en daaronder valt de dienstverlening van DUO respectievelijk COA aan het Ministerie van SZW. De uitvoering van de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten is belegd bij de gemeenten, die hiervoor middelen krijgen via het Gemeentefonds.

Veranderopgave Inburgering (VOI)

Beleidswijzigingen

In aanloop naar de voorziene inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel (Tweede Kamer, 2019D27204) in 2021, wordt het pilotprogramma VOI (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 824, nr. 263) in 2020 voortgezet. De doelstellingen van het pilotprogramma zijn:

  • lessen opdoen voor de verdere inrichting van een adaptief inburgeringsstelsel;

  • gemeenten voorbereiden op de implementatie van de nieuwe wet.

Gezien die doelstellingen zal er ook evaluatieonderzoek plaatsvinden. Tevens zal de lagere regelgeving verder worden uitgewerkt. In 2020 zullen gemeenten vergunninghouders die nog onder het bestaande inburgeringsstelsel vallen, begeleiden, ondersteuning bieden en activeren bij het vinden van geschikt inburgeringsonderwijs, binnen de huidige wettelijke kaders. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 824, nr. 245). In het kader van het nieuwe inburgeringsstelsel zal vanaf de begroting 2021 de structuur van dit begrotingsartikel worden aangepast.

Survey Integratie Migranten

In 2020 zal het SCP in opdracht van SZW wederom de Survey Integratie Migranten uitvoeren. Dit onderzoek levert inzicht in de stand en ontwikkeling van belangrijke sociaal-culturele posities van bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond in de Nederlandse samenleving ten opzichte van die zonder migratieachtergrond. Deze informatie vormt belangrijke input voor het beleid op het terrein van integratie en maatschappelijke samenhang voor de komende jaren.

Daarbij kan gedacht worden aan het streven naar evenredigheid en gelijkheid op het terrein van onderwijs en arbeidsdeelname.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.13.1 Begroting gefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

278.398

271.386

252.686

227.454

217.855

214.380

213.923

Uitgaven

290.084

272.406

252.686

227.454

217.855

214.380

213.923

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97,1%

       
               

Inkomensoverdrachten

42.011

43.223

43.186

43.208

44.440

43.220

43.079

Remigratiewet

42.000

43.223

43.186

43.208

44.440

43.220

43.079

Inburgering

11

0

0

0

0

0

0

               

Subsidies

8.397

12.588

9.118

9.118

7.032

6.682

6.682

Opbouw kennisfunctie integratie

2.644

2.736

2.736

2.736

2.600

2.250

2.250

Vluchtelingenwerk Nederland

1.092

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies algemeen

4.661

8.820

5.350

5.350

3.400

3.400

3.400

               

Opdrachten

9.241

17.059

14.645

12.519

12.528

12.878

12.878

Inburgering en Integratie

7.748

15.359

12.945

10.819

10.828

11.178

11.178

Remigratie

1.493

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

17.771

21.362

18.800

16.582

14.782

14.782

14.782

DUO

17.771

21.362

18.800

16.582

14.782

14.782

14.782

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

22.212

13.788

17.245

17.179

17.179

17.179

17.179

COA

22.212

13.788

17.245

17.179

17.179

17.179

17.179

               

Bijdrage aan medeoverheden

0

6.978

25.226

21.858

21.858

21.858

21.858

Gemeenten

0

6.978

25.226

21.858

21.858

21.858

21.858

               

Leningen

190.452

157.408

124.466

106.990

100.036

97.781

97.465

DUO

190.452

157.408

124.466

106.990

100.036

97.781

97.465

               

Ontvangsten

3.191

1.204

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

Ontvangsten algemeen

702

204

0

0

0

0

0

Leningen

2.489

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht. Datzelfde geldt voor de inkomensoverdrachten ten behoeve van Inburgering.

Subsidies:

Subsidies betreffende Kennisinfrastructuur en Vluchtelingenwerk Nederland zijn gebaseerd op meerjarige afspraken c.q. toezeggingen. Overige subsidies zijn nog niet juridisch verplicht. Hieruit volgt dat 53% van de subsidies juridisch verplicht is.

Opdrachten:

De middelen betreffende Opdrachten zijn voor het onderdeel Remigratie geheel juridisch verplicht (meerjarige afspraken). De overige middelen zijn voor een groot deel benodigd om noodzakelijke uitgaven te doen in het kader van de examens en het beheer van het examen- en leenstelsel inburgering. Hoewel niet echt juridisch verplicht zijn de bestedingen onontkoombaar om genoemde stelsels goed te laten werken. Uitgangspunt is daarom dat 80% juridisch verplicht is.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ten behoeve van het beheer van het examenstelsel en de uitvoering van het leenstelsel is gebaseerd op gemaakte afspraken en daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan ZBO’s is bedoeld voor de uitvoering van de voorinburgering door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en is daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdrage maatschappelijke begeleiding aan gemeenten volgt uit bestuurlijke afspraken met de VNG over de verhoogde instroom vluchtelingen, die zijn vastgelegd in de regelgeving inzake inburgering. De uitgaven zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013 en daarmee zijn de uitgaven in de vorm van leningen 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Het integratiebeleid, dat de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit bevordert, heeft als einddoel dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Drie belangrijke maten hiervoor zijn de arbeidsparticipatie, de werkloosheid en het aandeel leerlingen dat in het voortgezet onderwijs de hogere vormen (havo en vwo) volgt.

De figuren 3.13.1, 3.13.2 en 3.13.3 presenteren de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de bevolking met betaald werk, het werkloosheidspercentage en het aandeel leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs dat havo of vwo volgt naar achtergrond, generatie en (school)jaar. De figuren laten verschillen zien zowel tussen de uiteenlopende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

In het algemeen tonen de grafieken dat de positie van groepen met een migratieachtergrond nog ongunstiger is in vergelijking tot de groep zonder migratieachtergrond, maar dat de verschillen afnemen. Er is sprake van een relatief sterke positieve ontwikkeling bij zowel de arbeidsparticipatie (figuur 3.13.1) als de werkloosheid (3.13.2). Daarbij is vooral de verbetering bij de 2e generatie fors. In het onderwijs zien we dat bij de meeste categorieën het aandeel leerlingen dat in het 3e leerjaar havo of vwo (figuur 3.13.3) volgt in het algemeen toeneemt en dat achterstand ten opzichte van autochtoon Nederlandse leerlingen licht afneemt.

Figuren 3.13.1 Kerncijfers integratie: netto arbeidsparticipatie1 (%)2

Figuren 3.13.1 Kerncijfers integratie: netto arbeidsparticipatie

1 Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk voor ten minste een uur per week.

2 CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 3.13.2 Kerncijfers integratie: werkloze beroepsbevolking1 (%)2

Figuur 3.13.2 kerncijfers integratie: werkloze beroepsbevolking

1 Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.

2 CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 3.13.3 Kerncijfers integratie: Aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs (%)1

Figuur 3.13.3 Kerncijfers integratie: Aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs (%)

1 CBS, Kernindicatoren Integratie.

A. Inkomensoverdrachten

Een remigratievoorziening is een maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Deze uitkering geldt voor personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, omdat zij in een uitzichtloze en afhankelijke situatie (uitkering) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen gelden bepaalde criteria betreffende onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Met de wijziging van de Remigratiewet per 1 juli 2014 zijn de criteria om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening aangescherpt. Tevens vervalt per 1 januari 2025 de mogelijkheid om een beroep te doen op een remigratievoorziening.

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). Een gemiddelde uitkering van personen die vanaf 1 april 2000 zijn vertrokken is voor 2020 geraamd op € 510 per maand. Uitvoering van de wet is opgedragen aan de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven blijven ondanks de eerder genoemde verscherping van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering in 2020 nagenoeg gelijk. Dat hangt samen met de verhoging van de AOW-leeftijd, waardoor personen langer in de regeling blijven, en met de extra toeloop op de regeling voordat de wet in 2014 werd aangepast. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.13.2 Kerncijfers Remigratie
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

14

14

14

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Na een eerdere verhoging van het subsidiebudget met extra middelen naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken met VNG in het kader van de verhoogde instroom van asielmigranten (2016/2017), daalt het budget in 2020 weer naar het meer reguliere niveau. Door een kasschuif van 2019 naar 2020 en 2021 in verband met een verlenging van het programma vroege migratie en participatie (screening en matching) is het budget nog wel hoger dan in de jaren erna.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

Ook het budget voor opdrachten en aanbestedingen in het kader van inburgering en integratie daalt in 2020 weer richting oorspronkelijk niveau. Aan het budget waren eerder extra middelen toegevoegd voor activiteiten in het kader van de verdere integratie van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt (VIA). Het gaat daarbij met name om het uitvoeren van pilots en het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen.

Uit het reguliere budget worden aanbestedingen bekostigd in verband met ontwikkeling, onderhoud en vernieuwing van inburgeringsexamens, onderzoek en methodiekontwikkeling, en voorlichting op het terrein van integratieonderwerpen (weerbare samenleving en sociale stabiliteit, tegengaan van sociale spanningen binnen een sociaal diverse samenleving, etc.)

Tabel 3.13.3 Kerncijfers inburgering
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen

(x 1.000 personen, ultimo)

201

17

18

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen

(x 1.000 personen, ultimo)

241

23

23

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000 personen, ultimo)

4,62

4,8

5,0

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de

maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)

112

14

10

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

COA, voortgangsrapportages.

C2. Remigratie

Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) verstrekt voorlichting aan potentiële deelnemers aan de Remigratieregeling en verleent hen diensten en bijstand in verband met de aanvragen. NMI ontvangt voor dit doel een vaste bijdrage van het Ministerie van SZW.

D. Bijdrage aan agentschappen

DUO voert het examen- en leenstelsel inburgering uit. Ook vervult het agentschap taken op het vlak van de handhaving inburgeringsplicht. DUO ontvangt hiervoor een bijdrage van het Ministerie van SZW. In 2019 is het budget tijdelijk opgehoogd (2019: € 3,7 mln en 2020: € 1,8 mln) om achterstanden bij de examens weg te werken. Na 2020 daalt het budget weer naar het meer reguliere niveau.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

COA ontvangt van het Ministerie van SZW een bijdrage voor de voorinburgering van asielmigranten in de AZC’s. De bijdrage voor 2020 is lager dan in 2018, omdat in 2019 een daling in het aantal vergunninghouders is geconstateerd. Verwachting is dat de instroom in 2020 op een lager niveau continueert. Er zijn verschillende oorzaken voor de lagere instroom. Zo is het aantal nareizende gezinsleden van asielmigranten verminderd. Het lagere aantal vergunninghouders is mede het gevolg van vertraging in de afhandeling bij de IND.

F. Bijdrage aan medeoverheden

Het Ministerie van SZW geeft gemeenten via een decentralisatieuitkering (DU) financiële middelen voor het verlenen van maatschappelijke begeleiding aan vergunninghouders met plicht tot inburgering die zich in een gemeente vestigen. De bijdrage is € 2.370 per gehuisveste vergunninghouder en wordt achteraf op basis van realisatie verstrekt.

G. Leningen

Het Ministerie van SZW verleent – indien zij of hun partner niet over voldoende financiële middelen beschikken – via DUO leningen aan migranten met de plicht tot inburgering. Het leenstel hanteert het draagkrachtbeginsel. Asielmigranten die met succes en tijdig hun inburgering afronden hoeven de lening niet terug te betalen. De groep overige migranten betaalt de lening terug. Terugbetaling geschiedt in beginsel in termijnen voor de duur van 10 jaar. Ook migranten die eerst gealfabetiseerd moeten worden, kunnen van het leenstelsel gebruik maken.

Tabel 3.13.4 Kerncijfers leningen
 

Realisatie 20181

Raming 2019

Raming 2020

Toegekende leningen

     
 

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)

14

13

12

         

Terugbetaalde leningen

     
 

Aantal terugbetalende inburgeraars die in het betreffende jaar een terugbetaling op hun lening doen (x 1.000 personen, ultimo)

5,0

5,6

6,0

         

Kwijtgescholden leningen

     
 

Aantal inburgeraars met kwijtgescholden lening (x 1.000 personen, ultimo)

10

18

20

 

Totaalbedrag kwijtgescholden leningen incl. rente (x € 1 mln)

78

152

162

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

H. Ontvangsten

De ontvangsten op dit artikel bestaat uit terugbetalingen op leningen. Van de leningen die terugbetaald moeten worden is het draagkrachtbeginsel van toepassing. Verwachting is daarom dat er weinig ontvangsten vanuit het leenstelsel zullen komen. Bovendien bedraagt de inburgeringstermijn 3 jaar (exclusief verlengingen) en zijn er nog niet veel inburgeraars aan de terugbetaling begonnen.

HOOFDSTUK 4: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Dit artikel bevat alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van SZW. In beleidsartikel 11 staat een verdere toelichting op de bijdragen aan ZBO’s.

Tabel 3.96.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 96 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

309.776

361.222

372.070

380.474

391.077

388.641

390.721

Uitgaven

302.402

361.222

372.070

380.474

391.077

388.641

390.721

                 

Personele uitgaven

244.120

277.709

297.882

304.139

311.256

310.050

309.732

 

waarvan eigen personeel

230.573

264.831

289.376

294.902

301.828

300.467

300.149

 

waarvan externe inhuur

11.348

10.144

5.772

6.267

6.258

6.198

6.198

 

waarvan overige personele uitgaven

2.199

2.734

2.734

2.970

3.170

3.385

3.385

                 

Materiële uitgaven

58.282

83.513

74.188

76.335

79.821

78.591

80.989

 

waarvan ICT

6.962

11.769

13.269

13.504

13.538

13.703

13.739

 

waarvan bijdrage aan SSO's

41.254

54.773

45.050

45.756

49.346

47.924

50.353

 

waarvan overige materiële uitgaven

10.066

16.971

15.869

17.075

16.937

16.964

16.897

                 

Ontvangsten

26.216

44.775

51.666

66.530

67.782

66.004

64.853

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

De totale begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2020 € 372,1 miljoen. Hiervan heeft € 297,9 miljoen betrekking op personele uitgaven en € 74,2 miljoen op materiële uitgaven.

Meerjarig stijgen de uitgaven vanwege de opbouw van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en de uitbreiding van met name de Inspectie SZW voor het versterken van de handhavingsketen in het licht van het Inspectie Control Framework (ICF). Bij regeerakkoord zijn hiervoor middelen aan de begroting van SZW toegevoegd.

In 2020 is er een relatief grote toename bij eigen personeel in verband met de invoering van het individueel keuzebudget voor rijksambtenaren. Het budget externe inhuur ligt in 2020 op een lager niveau dan 2018 en 2019. In de afgelopen jaren is het budget externe inhuur aangevuld vanuit ICT vanwege inhuur voor automatiseringsprojecten. In 2019 is er een incidentele piek bij de bijdrage aan SSO’s vanwege de voorziene overgang naar een nieuwe ICT-leverancier voor de opsporingsdienst van de Inspectie.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben voor het grootste deel betrekking op de facturering door RSO van schoonmaakkosten aan de afnemers. Daarnaast zijn er ontvangsten van andere departementen en terugontvangsten van apparaat.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. De opbouw van de organisatie zal geleidelijk plaatsvinden naar gelang er meer departementen aansluiten. De verwachting is dat vanaf 2021 alle beoogde departementen zijn aangesloten. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk. De bijbehorende uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW.

Op de begroting van SZW zijn taakstellende ontvangsten voor de RSO opgenomen. Facturering aan de opdrachtgevers vindt plaats op basis van meerjarige dienstverleningsafspraken. Dit houdt in dat de uitgaven voor schoonmaak zowel bij de departementen als bij SZW op de begroting staan. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is in de aanloopperiode een transitiebudget ingesteld, omdat de ontvangsten in deze jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Tabel 3.96.2 geeft een splitsing van de totale apparaatsbedragen in kerndepartement exclusief RSO en RSO.

Tabel 3.96.2 Extracomptabele tabel apparaatsbedragen kerndepartement en RSO (x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Kerndepartement exclusief RSO

             

Uitgaven

274.118

319.680

325.047

320.937

331.540

329.104

331.184

Ontvangsten

4.126

8.254

7.642

8.295

9.547

7.769

6.618

               

Rijksschoonmaakorganisatie

             

Uitgaven RSO

28.284

41.542

47.023

59.537

59.537

59.537

59.537

Ontvangsten RSO

22.090

36.521

44.024

58.235

58.235

58.235

58.235

In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is toegezegd om in de begroting 2020 een indicator op te nemen met betrekking tot de medewerkerstevredenheid van de schoonmakers in dienst van de RSO. In onderstaande tabel staat de uitkomst van het eerst gehouden medewerkerstevredenheidsonderzoek uit 2017. In het najaar van 2019 wordt deze meting opnieuw verricht. De uitkomst hiervan wordt opgenomen in het jaarverslag over 2019.

Tabel 3.96.3 Medewerkerstevredenheid RSO
 

Realisatie 2017

Tevredenheid medewerkers RSO

8,51

X Noot
1

Cijfer volgt uit het medewerkerstevredenheidsonderzoek 2017. Het medewerkerstevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats en is in 2017 voor het eerst gehouden.

Totaaloverzicht

Tabel 3.96.4 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement en van de ZBO’s van het ministerie.

Tabel 3.96.4 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

302.402

361.222

372.070

380.474

391.077

388.641

390.721

               

Totaal apparaatskosten agentschappen

47

0

0

0

0

0

0

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s/RWT’s1

1.949.782

1.990.080

2.175.668

2.211.590

2.277.114

2.328.723

2.407.330

UWV (inclusief BKWI)

1.695.784

1.768.155

1.906.737

1.947.783

2.005.124

2.064.503

2.130.561

SVB

247.718

215.162

262.200

257.076

265.259

257.489

270.038

IB

6.280

6.763

6.731

6.731

6.731

6.731

6.731

X Noot
1

Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de RSO, huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement vallen onder de plaatsvervangend SG.

Tabel 3.96.5 Apparaatsuitgaven kerndepartement 2020 naar organisatieonderdeel (x € 1.000)
 

2020

SG

34.884

Plaatsvervangend SG (inclusief SSO’s)

151.796

Waarvan RSO

47.023

DG Sociale Zekerheid en Integratie

29.015

DG Werk

23.568

Inspectie SZW

132.807

Totaal kerndepartement

372.070

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006–2024. Het basisjaar is 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

Figuur 3.96.1 Fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

Figuur 3.96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW in- en exclusief RSO

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW vanaf 2006 een afname van het aantal fte’s zien. Daarnaast is er een overgang van fte’s naar het Ministerie van BZK door het onderbrengen van de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties. Aan de andere kant is er na 2011 een uitbreiding van het aantal fte’s door de komst van beleidsterreinen en dienstonderdelen bij SZW (Kinderopvang in 2011, Integratie en maatschappelijke samenhang in 2012, Financieel Dienstencentrum in 2015, Leer- en Ontwikkelplein in 2017). De stijging na 2017 houdt verband met de opbouw van de RSO en de versterking van de handhavingsketen vanwege het ICF.

Figuur 3.96.2 Fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

Figuur 3.96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB) in- en exclusief RSO

De periode 2006–2024 laat voor het gehele SZW-domein een zelfde beeld zien als voor het kerndepartement. De ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen, de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering) en de oprichting van RSO. Daarbij hebben conjuncturele effecten op uitkeringsregelingen geleid tot een toename van het aantal fte bij UWV in de jaren 2009/2010 en 2013/2015. Vanaf 2018 is er vooral het effect van de intensivering bij UWV op de persoonlijke dienstverlening WW, WIA en Wajong en het effect van de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving zoals de Wet arbeidsmarkt in balans.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de budgetten verantwoord die niet naar beleidsartikelen toe te rekenen zijn.

Tabel 3.98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

28.335

44.597

30.185

28.519

31.682

32.397

32.553

Uitgaven

22.559

37.566

32.758

31.885

32.722

32.642

33.547

               

Subsidies

2.582

3.139

2.500

2.500

500

0

0

Artikel 98

2.582

3.139

2.500

2.500

500

0

0

               

Opdrachten

14.430

25.729

21.481

22.795

25.832

26.202

27.090

Handhaving

478

5.971

4.402

3.523

6.023

6.023

6.023

Opdrachten overig

13.952

19.758

17.079

19.272

19.809

20.179

21.067

               

Bekostiging

4.158

5.912

5.991

3.804

3.604

3.654

3.671

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

4.158

5.912

5.991

3.804

3.604

3.654

3.671

               

Bijdrage aan agentschappen

287

586

586

586

586

586

586

Agentschap SZW

47

0

0

0

0

0

0

Rijksdienst Ondernemend Nederland

144

422

422

422

422

422

422

Agentschap CJIB

96

164

164

164

164

164

164

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

1.102

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Ministerie van Financiën

1.102

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Ontvangsten

745

1.129

854

975

1.110

1.180

1.180

A. Subsidies

Toelichting

Op het subsidiebudget van artikel 98 worden subsidies begroot en verantwoord met een breed departementaal karakter. Het begrotingsbedrag 2020 heeft betrekking op subsidies aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor ondersteuning gemeenten binnen de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)-structuur en voor gegevensuitwisseling SUWI.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving 2020 bedraagt € 4,4 miljoen, in 2021 € 3,5 miljoen en voor de jaren 2022 en verder € 6,1 miljoen. Een belangrijk gedeelte daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van niet-structurele innovatieve projecten. Daarvoor vinden tijdens de begrotingsuitvoering overboekingen plaats naar de relevante budgetten. Vanaf 2022 staat hier tevens € 2,5 miljoen die beschikbaar is voor ondersteuning van de LSI. Tot 2021 gaat dit in de vorm van een subsidie. Na dit jaar moet de vorm van ondersteuning nog worden bepaald.

B2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het budget op artikel 98 bedraagt voor 2020 € 17,1 miljoen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 bedraagt € 7,2 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 3,8 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven van € 1,7 miljoen voor algemene publieksinformatie betaald. Verder is op opdrachten overig het budget voor de auto’s van de Inspectie SZW opgenomen van € 4,0 miljoen.

C. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. Het budget voor de uitvoeringskosten van de RCN bedraagt in 2020 € 6,0 miljoen. Dit komt door een kasschuif van 2019 naar 2020 en de extra middelen in 2020 ten behoeve van de sociaaleconomische agenda op Caribisch Nederland. Vanaf 2021 is het budget structureel lager.

D. Bijdrage aan agentschappen

Jaarlijks is er € 0,5 miljoen beschikbaar ten behoeve van de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Sociaal Fonds, het Europees Globaliseringsfonds en de ESF-programma’s uitgevoerd door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO).

Voor de uitvoeringskosten voor het innen van de bestuurlijke boetes door de Inspectie SZW is structureel € 0,2 miljoen geraamd ten behoeve van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Jaarlijks is € 2,2 miljoen beschikbaar ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF Programma 2014–2020 en 2021–2027 die uitgevoerd worden door het Ministerie van Financiën.

99. Onverdeeld

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 3.99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Raming 2024

Verplichtingen

0

69.761

188.573

165.908

134.381

140.839

123.722

Uitgaven

0

66.772

188.573

165.908

134.381

140.839

123.722

               

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Onvoorzien

0

66.772

188.573

165.908

134.381

140.839

123.722

waarvan programma

0

60.552

180.378

158.812

127.774

136.117

119.779

waarvan apparaat

0

6.220

8.195

7.096

6.607

4.722

3.943

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

Toelichting

De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Dit betreft onder andere middelen voor loondoorbetaling bij ziekte, VOI (Verander Opgave Inburgering) en het breed offensief.

HOOFDSTUK 5: DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

5.1 Sociale fondsen SZW

Inhoud

Deze paragraaf beschrijft de financiering van de premie-uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

5.1.1 Premiepercentages 2020

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2020 zijn in tabel 5.1.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven en de koopkrachtontwikkeling. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) is onderdeel van het EMU-saldo van de overheid als geheel.

AOW

Het premiepercentage voor de Algemene ouderdomswet (AOW) wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2019. Bij het Ouderdomsfonds zijn de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het Ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). De AOW-premie wordt gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting. Uit het Ouderdomsfonds worden de uitgaven op grond van de AOW betaald. Die uitgaven bestaan zowel uit het ouderdomspensioen (de AOW-uitkering) als de inkomensondersteuning in aanvulling op het ouderdomspensioen (de IOAOW).

Anw

Het premiepercentage voor de Algemene Nabestaandenwet (Anw) wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2019.

Sectorfondsen

De sectorfondsen worden naar aanleiding van de Wet arbeidsmarkt in Balans (Wab) per 2020 afgeschaft. De werkloosheidslasten die uit de sectorfondsen werden betaald worden overgeheveld naar het AWf. De andere uitgavenposten (vangnet-WGA en Ziektewet-flex) worden verplaatst naar het Aof en de Whk. Dit geldt ook voor de corresponderende WGA- en ZW-uitgaven uit het Ufo.

AWf

Het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) financiert de WW-uitkeringen van marktwerkgevers. Als gevolg van de Wab zijn er vanaf 2020 twee premietarieven binnen het Awf: een laag tarief voor vaste dienstverbanden en een hoog tarief voor flexibele dienstverbanden. Het lage tarief wordt voorlopig vastgesteld op 2,94 procent en het hoge tarief op 7,94 procent. De gemiddelde AWf-werkgeverspremie bedraagt 4,19 procent. Definitieve vaststelling van de AWf-premie vindt plaats in oktober.

Ufo

Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt voor 2020 0,1 procentpunt lager vastgesteld op 0,68 procent.

Uniforme opslag kinderopvang

De premieopslag kinderopvang voor 2020 blijft met 0,5 procent gelijk aan die in 2019. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

Aof

De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 6,79 procent. Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

Whk

De premie voor de Werkhervattingskas (Whk), waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,25 procent in 2020.

Tabel 5.1.1 Premiepercentages sociale verzekeringen (%)

Premie

Fonds

Uitgaven

Betaald door

2019

2020

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90

17,90

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,10

0,10

           

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

0,77

Awf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW

Werkgever

3,60

Awf-laag

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW

Werkgever

2,94

Awf-hoog

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW

Werkgever

7,94

           

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

WW, ZW, WGA overheid

Werkgever

0,78

0,68

           

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WGA, IVA, WAO, WAZ, WAZO, ZW

Werkgever

6,46

6,79

Aof

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50

0,50

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA, ZW

Werkgever

1,24

1,25

5.1.2 Sociale fondsen 2019-2020

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2019 en 2020 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd in tabel 5.1.2 en 5.1.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het Rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen worden de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samen weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2020 bedraagt dit saldo naar verwachting € 7,2 miljard voor alle fondsen samen. Het positieve saldo wordt met name veroorzaakt door de Arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsfondsen. Het exploitatiesaldo van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale EMU-saldo.

Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is negatief doordat de Rijksbijdrage op nul is vastgsteld. Hierdoor wordt het vermogensoverschot in het Anw-fonds langzaam teruggebracht.

Tabel 5.1.2 Overzicht sociale verzekeringen 20191 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

24.149

175

17.043

9.020

50.386

Bijdragen van het Rijk

17.091

0

330

155

17.576

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.140

791

1.931

Saldo Interest

44

0

37

33

115

Totaal Ontvangsten

41.285

175

18.550

9.998

70.008

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

39.469

366

12.151

4.651

56.636

Uitvoeringskosten

132

10

504

840

1.487

Betaalde onderlinge betalingen

541

23

2.115

904

3.583

Totaal Uitgaven

40.142

399

14.770

6.395

61.706

           

Exploitatiesaldo

1.143

– 224

3.780

3.603

8.302

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2020).

Tabel 5.1.3 Overzicht sociale verzekeringen 20201 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

25.202

151

18.270

8.214

51.837

Bijdragen van het Rijk

16.629

0

325

114

17.068

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.220

620

1.841

Saldo Interest

49

– 2

77

66

190

Totaal Ontvangsten

41.880

149

19.893

9.013

70.936

           

Uitkeringen/ Verstrekkingen

41.321

350

12.640

4.332

58.643

Uitvoeringskosten

138

11

521

907

1.576

Betaalde onderlinge betalingen

565

22

2.003

903

3.492

Totaal Uitgaven

42.024

383

15.163

6.141

63.711

           

Exploitatiesaldo

– 144

– 234

4.731

2.872

7.224

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2020).

Vermogensposities

In tabel 5.1.4 wordt voor de jaren 2019 en 2020 de verwachte vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. De middelen van de fondsen worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Het vermogensoverschot van de fondsen stijgt naar verwachting in 2020 naar bijna € 13,4 miljard. Dat overschot is vooral te danken aan de overschotten in het Anw- en de arbeidsongeschiktheidsfondsen. Zoals hierboven beschreven daalt het vermogen in het Anw-fonds doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Het vermogensoverschot van de arbeidsongeschiktheidsfondsen stijgt. Net als voorgaande jaren daalt het vermogenstekort in de werkloosheidsfondsen. Dankzij de Rijksbijdrage aan het vermogenstekort in het Ouderdomsfonds blijft het vermogen in het Ouderdomsfonds ongeveer nul.

Tabel 5.1.4 Vermogens sociale fondsen 2019 en 20201 (x € 1 mln)
 

ultimo 2019

ultimo 2020

 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogens-overschot

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogens-overschot

Ouderdomsfonds

1.058

1.021

38

914

1.048

– 134

Anw-fonds

3.395

63

3.332

3.160

65

3.096

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

13.325

613

12.712

18.056

641

17.414

WW-fondsen

– 7.924

1.992

– 9.915

– 5.052

1.879

– 6.931

Totaal sociale fondsen

9.854

3.688

6.166

17.078

3.633

13.445

X Noot
1

CPB (MEV 2020).

5.2 KOOPKRACHT EN SPECIFIEKE INKOMENSASPECTEN

5.2.1 Inleiding

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkrachtramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, etc.). Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.

De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Iemand kan echter werkloos worden of meer geld gaan verdienen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van de koopkracht (ook wel dynamische koopkracht genoemd) dan de reële loonontwikkeling of het beleid van het kabinet. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke omstandigheden zijn voor individuele huishoudens niet goed vooraf in te schatten. Daarom zijn de gepresenteerde koopkrachtplaatjes niet geschikt om je eigen koopkracht te voorspellen, maar ze geven wel een goede inschatting van de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen huishoudens.

Koopkrachtplaatjes geven weliswaar zicht op de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van groepen, ze zeggen niets over het niveau van welvaart dat huishoudens hebben. Daarvoor kan beter gekeken worden naar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Ook andere factoren zoals het financiële vermogen van huishoudens en het risico op armoede zijn hierbij relevant.

In dit hoofdstuk wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2020 uitgebreid toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2020 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). Het is onmogelijk om voor elk huishouden in Nederland het effect van beleid op de koopkracht te laten zien. Wel wordt de koopkrachtontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens. Deze zijn te vinden in paragraaf 5.2.5.

Verder wordt in paragraaf 5.2.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.7. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

5.2.2 Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden

De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2020 zijn:

  • Een gemiddelde contractloonstijging van 2,5% in de markt;

  • De stijging van het brutominimumloon met 2,3%. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;

  • Stijging van de consumentenprijzen met 1,5%;

  • Een tabelcorrectiefactor van 1,6%;

  • De stijgende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers naar 6,9%;

  • De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen nauwelijks geïndexeerd;

  • Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.384 naar € 1.4211.

5.2.3 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Het kabinet streeft naar een evenwichtig inkomensbeeld. Voorts heeft het kabinet in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen en voert het kabinet beleid door om pieken in de marginale belastingdruk te verminderen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid in 2020 verder verlaagd. Zo gaat het deel aan lastenverlichting dat in het regeerakkoord nog voor 2021 gepland was al in 2020 in. Zo is al vanaf 2020 sprake van een ingegroeid tweeschijvenstelsel. Ten opzichte van het regeerakkoord zijn de algemene heffingskorting en de arbeidskorting extra verhoogd. Paren met kinderen hebben profijt van het opschuiven van het afbouwpad in het kindgebonden budget. Huishoudens met lagere inkomens krijgen meer zorgtoeslag, bovenop de reguliere verhoging als gevolg van de stijging van de zorgpremie. Het kabinet heeft besloten om, gelet op de inkomenspositie van alleenstaande ouders, de uitkeringsbedragen in het kindgebonden budget wel te indexeren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Peters (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 13).

Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden:

  • Verhoging van het belastingtarief eerste schijf met 0,7%-punt tot 37,35%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de eerste schijf voor hen uit op 19,45%;

  • Verlaging van het belastingtarief tweede en derde schijf met 0,75%-punt tot 37,35%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de tweede schijf voor hen uit op 19,45%. Het tarief in de derde schijf is voor hen ook 37,35%;

  • Verlaging van het belastingtarief vierde schijf met 2,25%-punt tot 49,5%;

  • Een beleidsmatige bevriezing van het eindpunt van de derde schijf op € 68.507 in 2020;

  • Een beleidsmatige verhoging van de algemene heffingskorting met € 194 tot maximaal € 2.711 in 2020. De beleidsmatige verhoging is het saldo van de in het regeerakkoord geplande verhoging met € 116 en een extra verhoging met € 78 waartoe is besloten in de augustusbesluitvorming;

  • Het vlakke maximum van de arbeidskorting wordt per 2020 vervangen door een derde opbouwtraject (het dakje in de arbeidskorting). De arbeidskorting wordt in 2020 beleidsmatig met € 364 verhoogd tot maximaal € 3.819. De beleidsmatige verhoging is het saldo van de in het regeerakkoord geplande verhoging met € 258 en een extra verhoging met € 106 waartoe is besloten in de augustusbesluitvorming;

  • Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon naar 71,875 vanaf januari 2020 en 70,0 vanaf juli 2020 en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner naar 20,0% in 2020;

  • De afbouwgrens voor paren in het kindgebonden budget wordt in 2020 verhoogd met € 16.750 tot € 37.750;

  • De maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag zijn in 2020 vervangen door een geleidelijk afbouwtraject;

  • In 2020 wordt de zelfstandigenaftrek met € 250 verlaagd naar € 7.030;

  • Een verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 6,95% naar 6,7%. Ook de verlaagde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is naar beneden bijgesteld van 5,7% naar 5,45%;

  • Beleidsmatige verlaging van de normpercentages van de zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren. Hierdoor stijgt de zorgtoeslag met € 37 voor een alleenstaande en € 37 voor een paar. Dit komt bovenop de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere zorgpremie;

  • Het tarief van aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek, wordt verlaagd van 49,0% in 2019 naar 46,0% in 2020;

  • Het belastingdeel van de energierekening wordt in 2020 verlaagd.

Het verwachte koopkrachtbeeld voor 2020 is positief. De verwachting is dat de mediane koopkracht in 2020 uitkomt op 2,1%. Er is echter sprake van spreiding achter dit getal. De inschatting is dat de koopkrachtontwikkeling van de helft van de Nederlandse huishoudens tussen 1,4% en 2,7% komt te liggen.

Dit komt in de eerste plaats door een verwachte stijging van de reële lonen met 1%. Daarnaast worden de lasten in 2020 verlicht als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord. Hiermee wil het kabinet bewerkstelligen dat (meer) werken moet lonen. Het regeerakkoord bevat voor 2020 een volgende stap in de realisatie van het tweeschijvenstelsel en een verhoging van de algemene heffingskorting. Verder is de arbeidskorting verhoogd en is in de arbeidskorting een extra opbouwtraject geïntroduceerd. Tot slot voorziet het regeerakkoord in wijzigingen in het kindgebonden budget (hogere afbouwgrens voor paren) en de huurtoeslag (maximale inkomensgrenzen vervallen, afbouw wordt geleidelijk).

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet diverse beleidsmaatregelen genomen met een gunstig effect op de koopkrachtontwikkeling. Deze maatregelen dragen bij aan een evenwichtig koopkrachtbeeld en komen bovenop de maatregelen uit het regeerakkoord. Zo heeft het kabinet besloten om de lasten voor huishoudens extra te verlichten door het tweeschijvenstel al in 2020, dus een jaar eerder dan gepland, te realiseren. Verder heeft het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting extra verhoogd. In totaal worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting beleidsmatig met respectievelijk € 194 en € 364 verhoogd. Tot slot heeft het kabinet de zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren verhoogd met € 37, dit komt bovenop de reguliere verhoging als gevolg van de stijging van de zorgpremie.

Een volledig overzicht van de beleidsmatige wijzigingen die inkomenseffecten met zich meebrengen en een uitgebreidere toelichting, is opgenomen in tabel 5.2.4 in paragraaf 5.2.7.

5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)

De veranderingen in de koopkracht worden berekend met een microsimulatiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen2.

Vanaf de (c)MEV-raming en de SZW-begroting 2020 is de koopkrachtpresentatie gewijzigd. In de nieuwe presentatie is ter vermijding van misverstanden het percentage huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling geschrapt uit de boxplot. De koopkrachtwaarden van het 25e en 75e percentiel zijn nu met een expliciet cijfer in de boxplot weergegeven (figuur 5.2.1), ter illustratie van de spreiding rond de mediane koopkrachtontwikkeling (middelste observatie in een op koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling). Hiermee wordt meer nuance bij het mediane koopkrachtbeeld beoogd. Het aandeel huishoudens met een positieve en negatieve koopkrachtontwikkeling kon ten onrechte gezien worden als een voorspelling van hoeveel mensen er het komende jaar op voor- of achteruitgaan, terwijl deze cijfers hier onvoldoende voor geschikt zijn. Er wordt immers gerekend met gemiddelden omtrent de ontwikkeling van de lonen, pensioen en de inflatie, terwijl in de praktijk het ene huishouden bijvoorbeeld een lagere loonontwikkeling heeft dan het gemiddelde, en het andere een hogere. Daarnaast is bij de precieze hoogte van de koopkrachtontwikkeling sprake van onzekerheid die onlosmakelijk verbonden is met het maken van een raming. Ten slotte wordt in de boxplot een raming van de statische koopkrachtontwikkeling weergegeven, waarbij geen rekening wordt gehouden met de effecten van wijzigingen in persoonlijke omstandigheden, zoals trouwen, kinderen krijgen, baanverlies of het maken van promotie.

De complexe realiteit, en ook die van de regelgeving, zorgt ervoor dat effecten van conjunctuur en beleid nooit voor alle huishoudens hetzelfde uitvallen. Dat wordt duidelijk uit de boxplottabel (figuur 5.2.1) en de puntenwolk (figuur 5.2.2). De boxplottabel toont onder meer de mediane koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat ook duidelijk de spreiding van de koopkrachtontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de koopkrachtontwikkeling voor de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een koopkrachtontwikkeling die hier buiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep3. Ten slotte wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling van het eerste en derde kwart (de 50% rond de mediaan) weergegeven om hiermee de spreiding van de verwachte koopkrachtontwikkeling beter inzichtelijk te maken. Door de aanpassing wordt in één figuur duidelijk wat de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling is en wat deze is bij het 25ste en 75ste percentiel.

Figuur 5.2.1 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2020

Figuur 5.2.1 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2020

Bron: SZW-berekeningen

In de puntenwolk betreft iedere punt een huishouden uit de steekproef. De puntenwolk laat zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en hoe groot de spreiding is.

Figuur 5.2.2 Puntenwolk koopkrachtontwikkeling 2020 (statische koopkrachteffecten huishoudens naar bruto huishoudinkomen inclusief specifieke effecten)

Figuur 5.2.2 Puntenwolk koopkrachtontwikkeling 2020 (statische koopkrachteffecten huishoudens naar bruto huishoudinkomen inclusief specifieke effecten)

Bron: SZW-berekeningen

Voor alle huishoudgroepen geldt dat de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling positief is. Het koopkrachtbeeld is in de breedte positief: binnen alle groepen ligt de verwachte koopkrachtontwikkeling vanaf het eerste kwart van de populatie op of boven 0,9%.

Binnen de groep werkenden is de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling 2,4%. Dit is tussen 2,0% en 3,0% voor de helft van de populatie om de mediaan heen. Werkenden hebben profijt van het eerder ingroeien van het tweeschijvenstel en de verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hier hebben zelfstandigen4 ook baat bij, hier staat voor hen wel een verlaging van de zelfstandigenaftrek tegenover. De verwachte mediane koopkrachtontwikkeling voor zelfstandigen is 2,0% en de helft van de populatie heeft een verwacht koopkrachteffect tussen 1,4% en 2,6%.

De verwachte mediane koopkrachtontwikkeling van uitkeringsgerechtigden is 1,2%. Voor de helft van de uitkeringsgerechtigden wordt een koopkrachtontwikkeling verwacht tussen 1,0% en 1,7%. Zij profiteren van de verhogingen van de algemene heffingskorting, de hogere zorgtoeslag en – in het geval van een partner, de zorg voor een kind of kinderen en een uitkering boven het minimumloon – een hoger kindgebonden budget. Uitkeringsgerechtigden met een uitkering boven het minimumloon hebben profijt van de aanpassing in de huurtoeslag, waardoor de huurtoeslag pas bij een hoger inkomen volledig is afgebouwd.

Bij de gepensioneerden is de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling ook 1,2%. Bij hen ligt de verwachte koopkrachtontwikkeling van de helft van de populatie tussen 0,9% en 1,7%. Zij profiteren van de hogere algemene heffingskorting doordat dit via de netto-nettosystematiek leidt tot een hogere AOW-uitkering. Daarnaast hebben zij profijt van de verhoogde zorgtoeslag. Gepensioneerden met een hoger aanvullend pensioen hebben ook baat bij het eerder ingroeien van het tweeschijvenstelsel. Indien sprake is van een aanvullend pensioen bij een pensioenfonds dat niet volledig kan indexeren, of pensioenkortingen doorvoert, drukt dit de verwachte koopkrachtontwikkeling.

5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.

Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.

Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens niet volledig recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat wel doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldberekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de boxplottabel geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, AOW’ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, maar beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in tabel 5.2.1. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Tabel 5.2.1 Standaard koopkrachteffecten in %
 

Raming 2019

Raming 2020

Actieven

   
     

Alleenverdiener met kinderen

   

Modaal1

1,9

4,8

2 x modaal

0,8

1,6

Tweeverdieners

   

Modaal + ½ x modaal met kinderen

0,8

4,4

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,5

1,6

2½ x modaal + modaal met kinderen

0,5

2,0

Modaal + modaal zonder kinderen

1,7

2,2

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,1

1,9

Alleenstaande

   

Minimumloon

0,9

1,6

Modaal

1,7

2,2

2 x modaal

0,8

1,7

Alleenstaande ouder

   

Minimumloon

0,1

0,6

Modaal

1,4

1,6

     

Inactieven

   

   

Sociale minima

   

Paar met kinderen

1,5

1,1

Alleenstaande

0,7

1,4

Alleenstaande ouder

0,8

0,9

   

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

0,9

2,1

AOW + € 10.000

1,1

0,9

   

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

0,9

1,7

AOW + € 10.000

0,8

0,8

AOW + € 30.000

2,8

0,5

X Noot
1

Het modaal inkomen bedraagt in 2020 bruto € 36.500.

5.2.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies van inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk.

De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel 5.2.2 blijkt dat er tussen 2019 en 2020 nauwelijks sprake is van verschuivingen in de percentages.

De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomenstraject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 21.500 naar circa € 32.000) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk. In 2020 wordt de marginale druk verlaagd met het extra opbouwtraject (het dakje) in de arbeidskorting, de hogere algemene heffingskorting, de verlaging van de inkomstenbelasting en het hogere afbouwpunt voor paren in het kindgebonden budget.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat. Tabel 5.2.2 laat zien dat de marginale druk voor alle groepen herintreders daalt. De daling is het sterkst indien de kostwinner een minimuminkomen heeft en hangt samen met het hogere afbouwpunt voor paren in het kindgebonden budget.

De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel 5.2.2 laat zien dat de deeltijdval bij een kostwinner met een minimumloon of een inkomen op tweemaal modaal daalt. Het huishouden met een kostwinner met een modaal inkomen en een in deeltijd werkende partner uit dit voorbeeld had in 2019 geen recht op kindgebonden budget, maar krijgt dit in 2020 wel. Hierdoor neemt de marginale druk voor dit huishouden toe.

Tabel 5.2.2 Arbeidsmarktprikkels
 

2019

2020

Verschil1

Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon, in %)

   

Alleenverdiener met kinderen2

3%

3%

0%

Alleenstaande

27%

28%

1%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)2

9%

9%

0%

Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML), in %)3

 

Alleenverdiener met kinderen2

88%

80%

– 8%

Alleenstaande

68%

66%

– 2%

Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen)2

45%

44%

– 1%

       

Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner, %)3

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x minimumloon)2

65%

57%

– 9%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

30%

28%

– 2%

Hoofd 2x modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

28%

27%

– 1%

Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk, %)3

   

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8 x minimumloon)2

46%

39%

– 7%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

30%

34%

4%

Hoofd 2x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

42%

41%

– 1%

X Noot
1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

X Noot
2

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en, indien beide partners werken, gebruik van buitenschoolse opvang.

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld. Ook wordt uitgegaan van het (vervallen van) het recht op huurtoeslag.

Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk en de gemiddelde belastingdruk, die werknemers over het algemeen hebben. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 5.2.3 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een brutoloonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 5.2.2 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de brutoloonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.

Tabel 5.2.3 Gemiddelde marginale druk naar inkomenscategorie voor werknemers (%)

Bruto inkomen

2017

2018

2019

2020

Omvang (2019, in %)

< WML

23,1%

23,3%

21,9%

17,0%

23%

1 x – 1,5 x WML

50,5%

50,9%

49,7%

49,1%

20%

1,5 x – 2 x WML

52,5%

52,6%

51,8%

53,0%

20%

2 x – 3 x WML

52,9%

53,0%

53,0%

54,9%

23%

>3x WML

55,0%

55,0%

55,6%

56,7%

14%

Totaal

45,5%

45,6%

45,3%

45,0%

100%

In 2020 ligt de gemiddelde marginale druk iets lager dan in 2019. Dit wordt veroorzaakt door het tweeschijvenstelsel en door de aanpassingen in de arbeidskorting. Bij een inkomen van meer dan anderhalf maal het minimumloon neemt de marginale druk toe door het hogere afbouwpunt in het kindgebonden budget en door de afbouw van de verhoogde algemene heffingskorting.

Figuur 5.2.3 geeft de gemiddelde marginale druk weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Eerste Kamer, 2017–2018, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Echter ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag. Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen WML en modaal speelt dit een belangrijke rol. Tot 2019 gold dit met name voor de huurtoeslag die een steil afbouwtraject kende. Per 2020 kent de huurtoeslag een geleidelijker afbouwtraject, waardoor de marginale druk bij circa € 22.000 (in geval van een alleenstaande) is afgenomen. Ook de verdere opbouw van de arbeidskorting en het opschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren, hebben eraan bijgedragen dat de extremen in de marginale druk zijn beperkt.

Figuur 5.2.3 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2020

Figuur 5.2.3 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2020

Bron: SZW-berekeningen

In Figuur 5.2.4 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2020 weergegeven (inclusief toeslagen en netto kosten van zorg en kinderopvang). De figuur laat zien dat de gemiddelde druk toeneemt met het inkomen, als gevolg van het progressieve belastingstelsel. Uit het individuele karakter van het belastingstelsel volgt dat een alleenstaande die hetzelfde verdient als een paar waarbij twee mensen werken voor het huishoudinkomen, meer belasting betaalt. Voor eenverdienershuishoudens geldt dat de gemiddelde druk tot aan een modaal inkomen in grote lijnen vergelijkbaar is met tweeverdienershuishoudens (in individuele gevallen kunnen de verschillen uiteraard groter zijn). Eenverdienershuishoudens ontvangen meer toeslagen terwijl tweeverdienershuishoudens meer heffingskortingen kunnen toepassen. Vanaf een modaal inkomen is het aandeel van toeslagen in het inkomen van eenverdieners beperkt, terwijl het voordeel van de heffingskortingen voor tweeverdieners minder snel afbouwt. Omdat één van beide partners vaak een klein inkomen verdient, valt de gemiddelde belastingdruk voor tweeverdieners ook lager uit door de tariefprogressie. Ook in het geval dat beiden evenveel verdienen doet de tariefprogressie de gemiddelde belastingdruk dalen. Met de overgang naar een tweeschijvenstelsel in deze kabinetsperiode, wordt dit verschil beperkt.

Figuur 5.2.4 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2020

Figuur 5.2.4 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2020

Bron: SZW-berekeningen

5.2.7 Maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 5.2.4 staan de maatregelen die voor 2020 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplottabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.

Tabel 5.2.4 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2020

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

     
 

Wijzigingen arbeidskorting

+

Ja

 

Verhoging algemene heffingskorting

+

Ja

 

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

+/–

Ja

 

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Ja

 

Wijziging tarief vierde belastingschijf

+

Ja

 

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner

Ja

 

Verlaging zelfstandigenaftrek

Ja

 

Gevolgen Klimaatakkoord 2019 op de energiebelasting en ODE

+

Ja (via inflatie)

 

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

Ja (via inflatie)

       

2. Kinderen

     
 

Hogere inkomensgrens voor paren voor afbouw kindgebonden budget

+

Ja

       

3. Zorg

     
 

Verhoging zorgtoeslag

+

Ja

 

Eigen bijdragen Wmo 2015

+/–

Ja

 

Aanpassing eigen bijdragen pgb beschermd wonen

Ja

 

Letselschadevergoedingen uitgezonderd van vermogensinkomensbijtelling

+

Ja

       

4. Wonen

     
 

Beperking hypotheekrenteaftrek

Ja

 

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

–/0

Ja

 

Beleidsmatige verlaging tarief eigenwoningforfait met 0,05%-punt

+

Ja

 

Afschaffing KAN-bepaling

–/0

Ja

 

Vervallen maximale inkomensgrenzen huurtoeslag

+

Ja

       

5. Sociale zekerheid

     
 

Aanpassing AOW-leeftijd naar aanleiding van het Pensioenakkoord

0

Nee

 

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid

Ja

 

Vrijlatingsregeling (breed offensief)

+

Nee

 

Vereenvoudiging regelgeving Wajong

+

Nee

 

Wijziging geboorteverlof

+

Nee

 

Verlenging IOW tot 2024

+

Nee

 

ZW-uitkering niet meetellen als inkomen voor arbeidskorting en IACK bij nieuwe ZW’ers zonder werk

Nee

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen arbeidskorting

Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op de arbeidskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken om in 2020 het tot dan toe vlakke maximum van de arbeidskorting te vervangen door een derde opbouwtraject (het dakje in de arbeidskorting) en deze met € 258 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming besloten de arbeidskorting met nog eens € 106 te verhogen. In totaal wordt de arbeidskorting daardoor in 2020 beleidsmatig met € 364 verhoogd, zodat de arbeidskorting in 2020 maximaal € 3.819 bedraagt. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect van 1,2% bij een inkomen van circa € 35.000. Lagere en hogere inkomensgroepen hebben een inkomenseffect van circa 0,8%. Voor de hoogste inkomensgroepen neemt het inkomenseffect af. Boven een inkomen van circa € 100.000 is er geen inkomenseffect omdat de arbeidskorting vanaf dit inkomen volledig is afgebouwd.

Verhoging algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op algemene heffingskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet de afspraak opgenomen om de algemene heffingskorting in 2020 met € 116 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming besloten om de algemene heffingskorting in 2020 met € 78 extra te verhogen. Per saldo wordt de algemene heffingskorting dus met € 194 verhoogd tot, inclusief indexatie, maximaal € 2.711. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een gemiddeld positief inkomenseffect van 0,7%. Maximaal is dat voor een alleenstaande op het sociaal minimum 1,4%. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Boven een inkomen van € 68.507 is er geen inkomenseffect omdat de algemene heffingskorting vanaf dit inkomen volledig is afgebouwd.

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

Vanaf 2019 wordt box 1 van de inkomstenbelasting omgevormd tot een tweeschijvenstelsel (voor mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd ontstaan drie schijven: omdat zij geen AOW-premie betalen, zijn voor hen de tarieven in de tweede en derde schijf niet aan elkaar gelijk). Hiertoe wordt het tarief in de eerste schijf verhoogd met 0,7%-punt tot 37,35%. Het tarief in de tweede en derde schijf gaat met 0,75%-punt omlaag om op ditzelfde tarief uit te komen. AOW-gerechtigden hebben een belastingtarief van 19,45% in de eerste en tweede schijf en 37,35% in de derde schijf. Gemiddeld is sprake van een inkomenseffect van – 0,2%. Lage inkomensgroepen hebben te maken met een inkomenseffect van – 0,6%.

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de (huidige) tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn, is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd.

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

Het tarief in de vierde schijf van box 1 daalt met 2,25%-punt tot 49,50%. De daling is het saldo van een verlaging met 1,20%-punt als gevolg van de ingroei van het tweeschijvenstelsel, een verlaging met 0,05%-punt ter compensatie van de verlaging van de hypotheekrenteaftrek (zoals vermeld onder het kopje «wonen») en het een jaar eerder laten ingroeien van het tweeschijvenstelsel. Voor circa 1.000.000 huishoudens betekent dit een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,6%.

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Het eindpunt van de huidige derde schijf (de eerste schijf in de nieuwe tariefstructuur) wordt gedurende de kabinetsperiode bevroren op het niveau van 2018. Dat betekent dat deze schijf eindigt op € 68.507. Deze maatregel heeft negatieve inkomenseffecten voor de huishoudens met de hoogste inkomens doordat ze over een groter deel van hun inkomen het toptarief betalen. Ongeveer 1.000.000 huishoudens ondervinden van deze maatregel een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,3%.

Het bevriezen van het aangrijpingspunt van het toptarief op € 68.507 heeft ook invloed op de algemene heffingskorting, omdat de afbouw hiervan eindigt op het eindpunt van de derde schijf. Het inkorten van de derde schijf zorgt voor een sterker afbouwpad van de algemene heffingskorting en daarmee voor een lagere algemene heffingskorting voor burgers met een inkomen tussen circa € 40.000 en € 68.507. Dit zorgt voor een gemiddeld inkomenseffect voor deze huishoudens van – 0,1%.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Er zijn ongeveer 290.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De uitbetaling aan de minstverdienende partner bedraagt nog 20,0% in 2020. Alleenverdienershuishoudens ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,4%.

Verlaging zelfstandigenaftrek

In 2020 wordt de zelfstandigenaftrek met € 250 verlaagd naar € 7.030. Netto gaat dit in de meeste gevallen om een afname van € 92. Dit betekent een inkomenseffect tussen – 0,2% en – 0,1% voor de meeste huishoudens met een zelfstandige.

Gevolgen Klimaatakkoord 2019 op de energiebelasting en ODE

In 2020 wordt het tarief in de eerste schijf van de energiebelasting voor aardgas met € 0,04 per m3 en de belastingvermindering verhoogd. Daarnaast gaat de verhouding in de bijdrage van burgers versus bedrijfsleven aan de Opslag Duurzame Energie (ODE) veranderen van 50–50% naar 33–67%. Hierdoor kan de belastingvermindering van de energiebelasting nog verder verhoogd worden. In totaal gaat daardoor het belastingdeel van de energierekening voor een gemiddeld huishouden in 2020 met € 100 naar beneden.

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

Vanaf 1 januari 2020 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effecten hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om het van toepassing worden van het verlaagde btw-tarief op langs elektronische weg geleverde uitgaven van onder andere boeken, tijdschriften en dag- en weekbladen, het verhogen van de accijns op diesel en het aanpassen van de (vaste voet van de) motorrijtuigenbelasting op elektrische voertuigen. Daarnaast wordt de accijns op tabaksproducten per 1 april 2020 verhoogd. Ten slotte heeft de verlaging van de energierekening voor burgers ook een verlagend effect op de inflatie.

2. Kinderen

Hogere inkomensgrens voor paren voor afbouw kindgebonden budget

Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren met € 16.750 tot € 37.750 verhoogd. De verhoging van de afbouwgrens voor paren heeft positieve inkomenseffecten voor paren met recht op kindgebonden budget en een inkomen boven de oude afbouwgrens van € 21.000. Het inkomenseffect is met circa 2,5% het hoogst voor paren met inkomens tussen € 35.000 en € 50.000.

3. Zorg

Verhoging zorgtoeslag

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2020 wordt de zorgtoeslag ten opzichte van 2019 licht verhoogd. Deze verhoging van de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen tussen 2019 en 2020 met 0,175%-punt te laten dalen. Het positieve inkomenseffect loopt op tot 0,2% voor de laagste inkomensgroepen.

Eigen bijdragen Wmo 2015

Het kabinet heeft een pakket aan maatregelen genomen om de stapeling van eigen betalingen voor zorg en ondersteuning te beperken. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen. Per 2019 is reeds via een tussenvariant een eerste stap gezet door via een algemene maatregel van bestuur de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen te realiseren. Vanaf 2020 wordt de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen via een wetswijziging volledig gerealiseerd. Het abonnementstarief gaat dan gelden voor zowel de maatwerkvoorzieningen als een belangrijk deel van de algemene voorzieningen (waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie). Dit leidt ertoe dat voorzieningen als begeleiding en huishoudelijke hulp onder het abonnementstarief komen te vallen, ongeacht of het algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn.

Aanpassing eigen bijdragen pgb beschermd wonen

In de Wmo 2015 is door de wetgever een onvolkomenheid geconstateerd. Cliënten die beschermd wonen in natura ontvangen, betalen nu nog de intramurale (hogere) bijdrage, terwijl cliënten met een pgb beschermd wonen de extramurale (lagere) bijdrage betalen. Dit verschil is niet uitlegbaar. In plaats van de leveringsvorm (pgb dan wel zorg in natura), zou de wooncomponent bepalend moeten zijn voor de hoogte van de bijdrage. Per 1 januari 2020 wordt dit aangepast. Vanaf dan betalen cliënten met een pgb beschermd wonen – onder de voorwaarde dat een cliënt een vergoeding voor de wooncomponent ontvangt – een eigen bijdrage volgens de intramurale bijdragesystematiek. De eigen bijdrage bij pgb beschermd wonen is na de wijziging dus hetzelfde als de eigen bijdrage bij beschermd wonen in natura. De wijziging heeft naar verwachting landelijk beperkt effect, namelijk alleen op de cliënten met een pgb beschermd wonen die een vergoeding voor de wooncomponent ontvangen. Voor deze cliënten gaat de eigen bijdrage omhoog. Hoe groot de stijging is, hangt af van het inkomen en vermogen van de cliënt.

Letselschadevergoedingen uitgezonderd van vermogensinkomensbijtelling

De hoogte van de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz of beschermd wonen vanuit de Wmo 2015 wordt berekend aan de hand van het verzamelinkomen en 4% van de grondslag sparen en beleggen (de vermogensinkomensbijtelling). Een letselschadevergoeding telt mee als vermogen in box 3, waardoor de letselschadevergoeding doorwerkt in zowel het verzamelinkomen als de vermogensinkomensbijtelling. Per 1 januari 2020 worden letselschadevergoedingen uitgezonderd van de vermogensinkomensbijtelling in de berekening van de eigen bijdragen Wlz of beschermd wonen. Dit heeft tot gevolg dat de eigen bijdrage van cliënten met een reeds vastgestelde letselschadevergoeding lager uit kan vallen. Voor cliënten die tot nu toe een periodieke vaststelling van de letselschadevergoeding hadden in plaats van een definitieve vaststelling, kan de eigen bijdrage stijgen op het moment dat de letselschadevergoeding definitief wordt vastgesteld. Verwacht wordt dat letselschadevergoedingen sneller worden vastgesteld na inwerkingtreding van de maatregel. De cliënt blijft hierdoor niet meer onnodig lang in onzekerheid over de hoogte van de vergoeding. In de berekening van de letselschadevergoeding wordt rekening gehouden met de eigen bijdrage.

4. Wonen

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen. Dit gebeurde in stappen van ½%-punt per jaar. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%-punt per jaar om vanaf 2023 op het structurele pad van 37,1% te eindigen. Voor alle hypotheken wordt in 2020 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal 46,0%. Huishoudens met een inkomen in het vierde schijftarief en een hypotheek (circa 900.000 huishoudens) ondervinden hiervan een inkomenseffect tussen – 0,2% en – 0,3%.

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2020 nog 93 1/3% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking wordt genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan – 0,1%.

Beleidsmatige verlaging tarief eigenwoningforfait met 0,05%-punt

De budgettaire opbrengst van de versnelde afbouw van het maximale tarief van de hypotheekrenteaftrek wordt volledig gebruikt ter compensatie van eigenwoningbezitters door een verlaging van het percentage van het eigenwoningforfait. De verlaging van het (basis)percentage van het eigenwoningforfait voor woningen met een eigenwoningwaarde van meer dan € 75.000 vindt plaats in drie stappen van elk 0,05%-punt in de jaren 2020, 2021 en 2023. Naar verwachting leidt dit beleid, in combinatie met de endogene ontwikkeling van huur- en woningprijzen, tot een (basis)percentage van het eigenwoningforfait van 0,6% in 2020. De percentages van het eigenwoningforfait kunnen nog wijzigen als de ontwikkelingen van huur- en woningprijzen afwijken van de ramingen. De meeste eigenwoningbezitters hebben als gevolg hiervan een positief inkomenseffect van circa 0,1%.

Afschaffing KAN-bepaling

Met het in 2020 schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag jaarlijks geïndexeerd met de huurontwikkeling, in plaats van met de laagste van het percentage van de huurprijsontwikkeling of het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. De wijziging leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen, maar wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling hangen af van het toekomstige verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert tussen 0,0% en – 0,1%.

Vervallen maximale inkomensgrenzen huurtoeslag

Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen wordt de huurtoeslag over een langer inkomenstraject afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Dit leidde vaak tot terugvorderingen van al uitgekeerde voorlopige toeslagen. Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen krijgen circa 115.000 extra huishoudens recht op huurtoeslag. Het geleidelijk afbouwen van de huurtoeslag voorkomt een extreme piek in de marginale druk. Die kleine groep huishoudens heeft hierdoor een positief inkomenseffect van circa 2%.

5. Sociale Zekerheid

Aanpassing AOW-leeftijd naar aanleiding van het Pensioenakkoord

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf 2020 is het tijdpad van de verhoging van de leeftijdsverhoging aangepast als gevolg van afspraken uit het Pensioenakkoord. In 2020 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd niet verhoogd en blijft deze op 66 jaar en 4 maanden.

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord is afgesproken dat de afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid in de jaren 2019 tot en met 2021 wordt getemporiseerd, zodat 3,75%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Per saldo resulteert een negatief inkomenseffect van gemiddeld – 0,4% voor bijstandsgerechtigden.

Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief)

Het kabinet wil bevorderen dat werken voor mensen met beperkingen loont. In het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet is daarom voorzien in een tijdelijke vrijlatingsregeling voor de duur van één jaar met de mogelijkheid van verlenging van die termijn. Het gaat hier om een vrijlatingsregeling die specifiek van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden die met toepassing van loonkostensubsidie worden verricht. Mensen die werken met loonkostensubsidie én zijn aangewezen op een aanvullende algemene bijstandsuitkering omdat zij in deeltijd werken, gaan er hierdoor in inkomen op vooruit.

Vereenvoudiging regelgeving Wajong

Met ingang van 2020 behouden Wajongers hun uitkering als zij onderwijs volgen, door het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015. Hierdoor krijgt een grotere groep recht op een (hogere) Wajong-uitkering.

Wijziging geboorteverlof

Op 1 juli 2020 wordt het geboorteverlof gewijzigd. Het geboorteverlof bedraagt sinds 2019 één week met behoud van loon. Dit wordt aangevuld met 5 weken, waarbij de werknemer een uitkering ontvangt van 70% van het (maximum) dagloon. Dit aanvullende geboorteverlof dient te worden opgenomen nadat de eerste week geboorteverlof met behoud van loon volledig is genoten, maar wel binnen 6 maanden na de dag van bevalling. Rechthebbenden zijn de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de moeder, degene die met haar samenwoont of degene die haar kind heeft erkend. Er is sprake van een positief inkomenseffect indien ook zonder de wetswijzigingen verlof opgenomen zou zijn. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Verlenging IOW tot 2024

De inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) wordt vanaf 2020 met vier jaar verlengd. Hierdoor komen oudere werklozen met een eigen woning na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering in aanmerking voor inkomensondersteuning. Hiermee zal, voor mensen die reeds gebruik maken van deze regeling, een negatief inkomenseffect bij het vervallen van de regeling voorkomen worden. Hierdoor resteert een neutraal inkomenseffect voor deze groep. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd.

ZW-uitkering niet mee laten tellen als inkomen voor de arbeidskorting en IACK bij nieuwe ZW’ers zonder werk

Uitkeringsgerechtigden met een WW-uitkering die ziek worden en een ZW-uitkering ontvangen, hebben recht op arbeidskorting en eventueel inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Als gevolg daarvan treedt een substantiële netto-inkomensstijging op. Mensen die een ZW-uitkering genieten en geen werk hebben, ervaren juist een substantiële netto-inkomensdaling als zij zich beter melden. Om die inkomenswijzigingen te voorkomen wordt voorgesteld deze groepen ter zake van de ZW-uitkering niet langer recht te geven op de arbeidskorting en eventueel IACK. De maatregel gaat in per 1 januari 2020 en geldt alleen voor nieuwe gevallen. Daarmee treedt er voor de bestaande gevallen geen inkomenseffect op.

5.2.8 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatieontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. Deze prijsontwikkeling en bijbehorende indexering van uitkeringen komen in deze paragraaf kort aan bod.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW en de onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde ontwikkeling van de consumentenprijsindex in het derde kwartaal van het voorgaande jaar.

Verhoging minimumloon, AOV, AWW en onderstand met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van het minimumloon per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint-Eustatius met 2% en overeenkomstige verhogingen van de Algemene Ouderdomsvoorziening (AOV), Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (AWW) en de onderstand.

Verhoging kinderbijslagvoorziening BES

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet aangekondigd dat de kinderbijslagvoorziening BES per 1 januari 2020 met circa USD 17,50 per maand extra wordt verhoogd. Dit komt bovenop de verhoging met USD 2,50 per maand die reeds, als onderdeel van de intensivering op de kindregelingen in Europees Nederland, in het regeerakkoord was opgenomen. In totaal wordt de kinderbijslagvoorziening in 2020 met circa USD 20 per maand verhoogd.

5.3 HORIZONTALE OVERZICHTCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN

Tabel 5.3 Overzichtconstructie Integratiebeleid etnische minderheden

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

VI

J&V

31

31.2

Om de legitimiteit van het politiewerk te waarborgen, specifieke veiligheidsproblemen in de wijk aan te kunnen pakken en om in contact te blijven met verschillende gemeenschappen en daarmee het politiewerk te verbeteren wordt de diversiteit bij de politie verder vergroot. Het diversiteitsbeleid van de politie is gericht op een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.

VII

BZK

7

7.1

Het Ministerie van BZK draagt bij aan een overheid die de maatschappelijke opgaven gezamenlijk adresseert en aanpakt door in haar werkwijze grenzeloos samenwerken centraal te zetten. Dit vergt ook investeringen in het menselijk kapitaal van de overheid en de Rijksdienst in het bijzonder. Daarom wordt in 2020 verder vormgegeven aan het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025, waarin het accent onder andere ligt op aantrekkelijk werkgeverschap, inclusiviteit en permanent ontwikkelen van medewerkers.

VII

BZK

8

8.1

Kwaliteit Rijksdienst.

Jeugd (en veiligheid)

XV

SZW

13

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Emancipatie

       

VIII

OCW

25

Het versterken van maatschappelijke zelfredzaamheid van bi-culturele LHBTI’s en bijdragen aan de sociale acceptatie op grond van seksuele oriëntatie en/of gender-identiteit in bi-culturele kringen.

Participatie

       

VII

BZK

3

3.1

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen voor (voormalige) Nederlandse ambtenaren uit de voormalig overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen.

XV

SZW

13

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Toelichting

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn doelstellingen opgenomen uit de departementale begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Emancipatie en Participatie. Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen in de Rijksbegroting zijn te vinden. De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van de genoemde ministeries.

HOOFDSTUK 6 BIJLAGEN

BIJLAGE 6.1 RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN

Deze bijlage bevat in tabel 6.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel 6.2 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen zijn de in de beleidsartikelen verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen in de budgettaire tabellen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s».

Tabel 6.1.1 Overzicht RWT’s en ZBO’s vallend onder Ministerie van SZW

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Begrotings-ramingen (x € 1  mln)

Verwijzing website RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerde evaluatie

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

X

X

UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

2,3,4,5,6,11

23.840,1

www.uwv.nl

evaluatie

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

www.bkwi.nl

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

X

X

De SVB is de uitvoerder van volksverzekeringen. De belangrijkste wetten die de SVB uitvoert zijn de AOW en AKW.

2,6,8,9,10,11,13

45.941,8

www.svb.nl

evaluatie

               

Inlichtingenbureau (IB)

X

 

Stichting Inlichtingenbureau (IB) ondersteunt gemeenten bij hun taken in het sociaal domein door het leveren van informatie die nodig is voor gemeentelijke werkprocessen. IB doet dit vanuit zijn taak als informatieknooppunt voor gemeenten ten behoeve van verschillende wettelijke stelsels.

11

6,7

www.inlichtingenbureau.nl

evaluatie

Tabel 6.1.2 Overzicht RWT’s en ZBO’s vallend onder andere ministeries

Naam organisatie

Ministerie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsramingen

(x € 1 mln)

Verwijzing website RWT/ZBO

ZonMw

VWS

 

X

ZonMw financiert gezondheidsonderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis om daarmee de zorg en gezondheid te verbeteren.

2

0,2

www.zonmw.nl

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

J&V

 

X

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

16,9

www.coa.nl

BIJLAGE 6.2 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Dit onderdeel bevat het verdiepingshoofdstuk van de SZW-begroting. In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2019 en de huidige ontwerpbegroting 2020 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

De opbouw van deze tabellen is gelijk aan elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde en bij de premiegefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties in de nota’s van wijziging als gevolg van het regeerakkoord, amendementen, de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld.

1 Arbeidsmarkt
Tabel 6.2.1.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

949.968

903.973

905.256

899.988

895.686

 

Mutatie amendement

1.500

500

500

500

   

Mutaties Voorjaarsnota

– 139.542

– 73.596

– 76.626

– 63.616

– 59.162

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

56

56

56

56

56

 

2. Overboekingen met departementen

– 58

366

1.566

66

66

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

777

– 70

0

0

0

 

4. Kasschuif

– 75

38

30

7

0

 

5. Niet doorgaan Loondispensatie

0

0

5.000

10.000

15.000

 

6. Diverse mutaties LKV/LIV

0

0

– 5.000

– 4.350

– 5.470

 

7. Uitwerking Pensioenakkoord

0

0

– 162.629

– 175.871

– 175.602

 

8. Verhoging WMJL

0

0

– 15.406

– 15.406

– 15.406

 

9. Subsidie Duurzame inzetbaarheid

0

10.000

10.000

10.000

10.000

 

10. Motie Wiersma/Heerma

0

49.400

49.400

49.400

49.400

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

812.626

890.667

712.147

710.774

714.568

718.585

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er zijn zes overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie is de bijdrage van het Ministerie van OCW ten behoeve van Leven Lang Ontwikkelen van € 0,3 miljoen in 2019.

  • 3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen voor de implementatie van de herziening e-detacheringsrichtlijn (WagwEU) doorgeschoven van 2019 naar latere jaren.

  • 5. De maatregel loondispensatie uit het Regeerakkoord is teruggedraaid. Daardoor wordt de besparing op het LIV (mensen met loondispensatie die gaan werken kunnen geen LIV ontvangen omdat zij onder het WML verdienen) als gevolg van het niet doorgaan van loondispensatie uitgeboekt.

  • 6. Vanaf 2022 zijn er middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV banenafspraak. Daarnaast leiden nieuwe inzichten over de doelgroep Participatiewet tot een bijstelling van de LIV-raming.

  • 7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel wordt de verhoging van de AOW-leetijd getemporiseerd. Ter dekking van de hogere uitgaven wordt met ingang van 2020 het hoge LIV tarief verlaagd van € 2.000 naar € 1.000 en wordt het Jeugd-LIV vanaf 2020 uitgefaseerd en per 2024 afgeschaft. Verder is afgesproken om ter dekking eenmalig € 200 miljoen op te halen bij de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Als gevolg hiervan wordt vanaf 2022 structureel een besparing van circa € 14,3 miljoen ingeboekt. Werkgevers gaan in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkoming loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

  • 8. De raming van het Jeugd-LIV is vanaf 2021 neerwaarts bijgesteld omdat door de verhoging van het Wettelijk minimumjeugdloon (WMJL) per 1 juli 2019 de werkgevers van jongeren minder recht meer hebben op Jeugd-LIV. Een deel van deze doelgroep stroomt door naar het LIV. Dit leidt vanaf 2021 tot een opwaartse aanpassing van de LIV-raming.

  • 9. In het Pensioenakkoord is geregeld dat er vanaf 2020 € 10 miljoen per jaar beschikbaar is voor duurzame inzetbaarheid en een leven lang ontwikkelen.

  • 10. Door de moties van Wiersma en Heerma is er € 60 miljoen per jaar aan middelen beschikbaar gekomen voor een leven lang ontwikkelen. Hiervan gaat € 10,6 miljoen per jaar naar het Ministerie van OCW voor de subsidieregeling Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL).

Tabel 6.2.1.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 7.000

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Bijstelling boeteontvangsten

– 4.000

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

13.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

  • 1. De boeteontvangsten worden met € 4 miljoen naar beneden bijgesteld. Op grond van de ontvangen boetes in de eerste 4 maanden is de verwachting dat in 2019 € 13 miljoen aan boeteontvangsten gerealiseerd wordt.

Tabel 6.2.1.3 Uitgaven premiegefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

0

24.185

12.240

5.719

5.719

 

2. Overboeking van artikel 6

0

781.743

403.120

189.296

189.296

 

3. Meerkosten WNRA

0

16.200

16.200

16.200

16.200

 

4. Doorwerking WAB

0

– 30.000

– 30.000

– 30.000

– 30.000

 

5. TV bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

0

25.000

12.000

12.000

12.000

 

6. Compensatieregeling TV bij bedrijfsbeeindiging

0

0

35.000

35.000

35.000

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

0

817.128

448.560

228.215

228.215

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

7. Overboeking van artikel 6

0

59.728

45.553

30.848

34.504

 

8. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

0

– 24.185

– 12.240

– 5.719

– 5.719

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

35.543

33.313

25.129

28.785

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

0

852.671

481.873

253.344

257.000

257.000

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De middelen voor de regeling compensatie transitievergoeding passen beter bij de inhoud van artikel 1 en zijn daarom overgeboekt van artikel 6.

  • 3. Per 2020 wordt de Wnra, de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren van kracht. Dat betekent dat ook ambtenaren recht krijgen op transitievergoeding en dat er ook recht is op de regeling compensatie transitievergoeding door de overheid.

  • 4. De Wab, Wet arbeidsmarkt in balans, leidt ertoe dat de transitievergoeding daalt bij dienstverbanden langer dan 10 jaar. De regeling compensatie transitievergoeding daalt daarmee ook.

  • 5. Door gerechtelijke uitspraak is bepaald dat de transitievergoeding ook verschuldigd is bij ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Dit leidt met terugwerkende kracht tot meer transitievergoedingen en dus tot een hoger beroep op de regeling compensatie transitievergoeding.

  • 6. In het regeerakkoord opgenomen maatregel voor compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte gaat in per 2021.

  • 7. Zie bij mutatienummer 2.

  • 8. Zie bij mutatienummer 1.

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Tabel 6.2.2.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

7.079.146

7.149.731

7.351.507

7.507.204

7.631.337

 

Amendement

– 6.000

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 206.293

– 99.941

– 95.528

– 97.111

– 99.625

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

140.581

145.123

149.867

153.167

155.938

 

2. Macromutaties

– 48.451

– 157.137

– 176.145

– 165.277

– 151.289

 

3. Overboekingen met departementen

– 4.542

– 14.992

– 14.612

– 14.612

– 14.612

 

4. Budgettair neutrale herschikkingen

– 300

– 2.500

– 2.500

– 1.500

– 1.000

 

5. Kasschuiven

– 3.245

– 10.825

8.416

4.514

1.360

 

6. Ramingsbijstelling

1.848

5.424

11.984

9.087

11.776

 

7. Niet doorgaan Regeerakkoord I77

0

0

0

– 1.018

– 1.018

 

8. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 35.257

– 76.008

– 86.086

– 63.066

 

9. Uitspraak CRvB Fraudewet

385

627

241

0

0

 

10. Nieuwe financieringssystematiek BBZ

0

22.165

9.813

11.626

13.799

 

11. Verhoging uitkeringen CN

40

380

383

390

396

 

12. Wijziging vermogenstoets

0

0

– 465

– 808

– 1.064

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

6.953.169

7.002.798

7.166.953

7.319.576

7.482.932

7.658.158

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op het loon- en prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De raming van het macrobudget participatiewetuitkeringen is aangepast op basis van de laatste ontwikkelingen in de werkloosheid.

  • 3. Er zijn tien overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie is de overboeking naar het Ministerie van OCW voor de bijdrage aan de vervolgaanpak laaggeletterdheid van € 3,5 miljoen in 2019 en vanaf 2020 € 5 miljoen structureel.

  • 4. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 5. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden onder andere middelen van de Bijstand Zelfstandigen doorgeschoven van 2020 naar latere jaren. Dit komt door herziening van de financieringssystematiek van de Bijstand Zelfstandigen.

  • 6. De mutatie betreft een samenstelling van doorwerkingen van uitvoeringsgegevens op het terrein van onder andere Macrobudget Participatiewetuitkeringen en Bijstand Zelfstandigen.

  • 7. De regeerakkoord-maatregel I77 (IOW met 4 jaar verlengen en koppelen aan de AOW-leeftijd) gaat niet door en de hiervoor beschikbare middelen worden uitgeboekt.

  • 8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan bijstand, TW, IAOW en IOAZ en een opwaarts effect voor de uitgaven aan AIO, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

  • 9. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 10. Gemeenten ontvangen baten vanuit eerder verstrekte leningen inzake Bijstand Zelfstandigen (Bbz) en onder de nieuwe systematiek. Deze baten werden eerder in mindering gebracht op de uitgaven maar worden nu onder de ontvangsten verantwoord, waardoor zowel de uitgaven als de ontvangsten worden verhoogd. Verder zijn voor 2020 nabetalingen geraamd op te laag verstrekte voorschotten (zie ook bij de ontvangstenmutatie nr 1).

  • 11. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten voor de onderstand CN.

  • 12. Als gevolg van de wijziging in de vermogenstoets van de Participatiewet mogen fraudeschulden bij socialezekerheidswetten niet meer worden afgetrokken voor de vermogenstoets. Dit leidt vanaf 2021 tot minder uitkeringen.

Tabel 6.2.2.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

2.572

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

9.549

3.828

3.828

3.828

3.828

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekeningen 2018

13.985

0

0

0

0

 

2. Nieuwe financieringssystematiek BBZ

0

22.192

9.830

11.672

13.872

 

3. Diverse ontvangsten

1.118

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

27.224

26.020

13.658

15.500

17.700

18.938

  • 1. De ontvangsten komen voort uit de afrekeningen over 2018 van UWV (€ 1,0 miljoen) en de SVB (€ 1,3 miljoen). Verder zijn er terugontvangsten met betrekking op te veel betaald voorschot aan gemeenten voor Bijstand Zelfstandigen (Bbz) (€ 11,6 miljoen). Bij individuele gemeenten verschillen de uitgaven van jaar op jaar aanzienlijk, waardoor een aantal gemeenten te veel voorschot ontvangt.

  • 2. Zie bij de uitgavenmutatie nummer 10.

  • 3. Deze ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van subsidies voor sectorplannen.

3 Arbeidsongeschiktheid
Tabel 6.2.3.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

799

815

832

848

865

 

Mutaties Voorjaarsnota

40

33

23

14

5

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

16

30

30

30

30

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

300

0

0

0

0

 

3. Scholings experiment WGA

0

3.000

10.000

10.000

4.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.155

3.878

10.885

10.892

4.900

908

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Voor het inkopen van leer- en werktrajecten uit de maatregel scholingsexperiment WGA uit het Regeerakkoord worden vanaf 2020 middelen toegevoegd.

Tabel 6.2.3.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

9.968.777

10.159.063

10.319.133

10.488.797

10.569.418

 

Mutaties Voorjaarsnota

8.858

67.672

99.030

101.817

83.582

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling

252.685

259.097

264.004

268.461

270.168

 

2. Ramingsbijstelling

5.956

– 1.894

– 5.804

– 8.679

– 12.728

 

3. Uitspraak CRvB Fraudewet

211

422

211

0

0

 

4. Uitstel RA I78 met een half jaar

0

– 3.000

– 4.000

– 4.000

– 3.000

 

5. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 186.053

– 410.623

– 451.965

– 303.829

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

10.236.487

10.295.307

10.261.951

10.394.431

10.603.611

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

268.529

578.759

895.444

1.232.801

1.581.258

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 15.844

– 67.745

– 111.960

– 161.546

– 228.698

 
             

Nieuwe mutaties:

           

6. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

– 2.984

– 16.175

– 31.153

– 30.532

 

7. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 252.685

– 259.097

– 264.004

– 268.461

– 270.168

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

248.933

503.305

771.641

1.051.860

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

10.236.487

10.544.240

10.765.256

11.166.072

11.655.471

12.068.487

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Op basis van de uitvoeringsinformatie van UWV zijn de geraamde uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen bijgesteld. De IVA-uitgaven zijn naar beneden bijgesteld. Dit komt vooral door een daling van de gemiddelde jaaruitkering. De WGA-uitgaven zijn meerjarig opwaarts bijgesteld. Dit komt door een hogere instroom en een lager aantal nuluitkeringen. Een hogere uitstroom dempt de stijging van de WGA-lasten enigszins. De WAO-uitgaven zijn meerjarig neerwaarts bijgesteld door een hogere dan verwachte uitstroom. Wel is er sprake van een licht hogere gemiddelde jaaruitkering.

  • 3. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 4. De invoering van maatregel I78 van het regeerakkoord (5 jaar niet herbeoordelen na aanvaarden van werk) is niet haalbaar per 1 januari 2020. De beoogde invoeringsdatum wordt 1 juli 2020. Omdat dit een maatregel is die geld kost, levert uitstel een besparing op vanaf 2020.

  • 5. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan arbeidsongeschiktheid, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

  • 6. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 7. Zie bij mutatienummer 1.

4 Jonggehandicapten
Tabel 6.2.4.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 84.269

– 80.515

– 81.775

– 74.954

– 73.736

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

80.896

81.858

82.503

82.481

82.843

 

2. Ramingsbijstelling Wajong

– 74

– 33.156

– 56.645

– 36.699

– 40.625

 

3. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 7.589

– 16.045

– 15.407

– 10.919

 

4. Kasschuif Wajong

0

– 8.600

5.300

2.000

900

 

5. Wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong

0

– 6.400

0

0

0

 

6. Uitspraak CRvB Fraudewet

78

155

78

0

0

 

7. Diversen

– 100

– 200

– 200

– 200

– 200

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

3.355.909

3.386.123

3.403.698

3.402.116

3.418.270

3.434.877

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Op basis van realisatiegegevens van UWV is de raming van de uitgaven van de uitkeringslasten Wajong naar beneden bijgesteld. Dit komt onder andere omdat de verwachte uitstroom uit de Wajong structureel hoger is dan eerder geraamd en door het bijstellen van de aannames die bij de invoering van de Wajong2015 zijn ingesteld.

  • 3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Wajong, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

  • 4. Uit de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong blijkt dat bepaalde onderdelen niet per 2020, maar pas per 2021 uitvoerbaar zijn. Om hierop aan te sluiten worden middelen doorgeschoven van 2020 naar latere jaren.

  • 5. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong blijken bepaalde onderdelen pas per 2021 uitvoerbaar. Hierdoor valt een deel van het beschikbare budget in 2020 vrij.

  • 6. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 7. Het budget voor de tolkenvoorziening wordt overgeheveld van het re-integratiebudget naar apparaatsbudget UWV (premiegefinancierd, artikel 11).

Tabel 6.2.4.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

22.211

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2018

1.815

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

24.026

0

0

0

0

0

  • 1. De ontvangsten van € 1,8 miljoen zijn de te veel bevoorschotte middelen voor re-integratie Wajong in 2018, die UWV in 2019 terugbetaalt.

5 Werkloosheid
Tabel 6.2.5.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

157.104

127.966

130.282

138.541

148.688

 

Amendement

1.000

1.000

1.000

     

Mutaties Voorjaarsnota

– 33.914

– 648

– 550

– 8.650

– 22.101

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

2.554

3.039

3.378

3.543

3.632

 

2. Ramingsbijstelling

– 16

2.220

10.116

19.094

24.621

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

– 300

0

0

0

0

 

4. Kasschuif Ambachtsacademie

– 120

– 495

– 495

5

505

 

5. Inzet scholingsbudget WW

2.362

0

0

0

0

 

6. Afrekening 2018

1.126

0

0

0

0

 

7. RA maatregel I77 bevriezen ingangsleeftijd

0

0

0

0

2.105

 

8. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 16.171

– 32.449

– 35.345

– 29.010

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

129.796

116.911

111.282

117.188

128.440

142.535

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Op basis van uitvoeringsinformatie van UWV is de IOW meerjarig opwaarts bijgesteld.

  • 3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de subsidieregeling Ambachtsacademie doorgeschoven van 2019 tot en met 2021 naar de jaren 2022 tot en met 2024.

  • 5. In 2018 is er € 2,4 miljoen van het voorschot op het scholingsbudget WW door UWV niet uitgegeven. Dit bedrag wordt in 2019 terugontvangen en blijft behouden voor het scholingsbudget WW. Zie ook ontvangstenmutatie nummer 1.

  • 6. De definitieve nabetaling van de IOW aan UWV over 2018 is € 7,7 miljoen. Dit is € 1,1 miljoen hoger dan de voorlopige nabetaling.

  • 7. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd. Dit zorgt voor meer instroom in de IOW.

  • 8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de IOW, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Tabel 6.2.5.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

8.410

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Terugontvangst scholingsbudget WW

2.362

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

10.772

0

0

0

0

0

  • 1. De ontvangstenmutatie heeft betrekking op het van UWV terugontvangen voorschot 2018 van het scholingsbudget WW. Zie ook bij uitgavenmutatie nummer 5.

Tabel 6.2.5.3 Uitgaven premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

 

Mutaties Voorjaarsnota

313.153

399.217

438.988

446.402

449.178

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

118.940

113.777

115.299

119.573

123.831

 

2. Macro mutaties

– 128.597

– 107.130

8.042

46.579

78.122

 

3. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 33.740

– 18.028

– 23.968

– 3.225

 

4. Afschaffing vervolguitkering

0

– 250

– 250

– 250

– 250

 

5. Uitspraak CRvB Fraudewet

2.077

4.153

2.077

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

3.909.355

3.724.276

3.904.578

4.079.882

4.276.373

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

135.793

250.059

372.406

505.484

652.030

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 16.853

– 36.463

– 51.972

– 66.821

– 84.824

 
             

Nieuwe mutaties:

           

6. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

3.430

7.064

9.554

16.112

 

7. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 118.940

– 113.777

– 115.299

– 119.573

– 123.831

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

103.249

212.199

328.644

459.487

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

3.909.355

3.827.525

4.116.777

4.408.526

4.735.860

5.091.631

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De raming voor 2019 en 2020 is op basis van realisatiecijfers per saldo neerwaarts bijgesteld. De realisatiecijfers voor het WW-volume liggen lager dan geraamd, terwijl de prijs iets hoger ligt dan bij de begroting 2019 werd verwacht. Meerjarig zijn de WW-uitkeringslasten opwaarts bijgesteld, met name vanwege de hogere prijs en de opwaarts bijgestelde raming van de faillissementsuitkeringen.

  • 3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de WW, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. Daarnaast leidt de versoepeling van de RVU-heffing er naar verwachting toe dat meer mensen vervroegd uittreden. Een deel van deze mensen kan aanspraak maken op een WW-uitkering, bijvoorbeeld doordat er sprake is van functioneel leeftijdsontslag. Dit leidt tot een toename van de WW-uitkeringslasten. Per saldo worden de WW-uitkeringslasten als gevolg van het Pensioenakkoord neerwaarts bijgesteld.

  • 4. In 2004 is de vervolguitkering WW afgeschaft. In de Verzamelwet 2020 wordt geregeld dat het daaraan gekoppelde overgangsrecht ook komt te vervallen. Dit leidt tot een beperkte afname van de WW-uitkeringslasten.

  • 5. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 6. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 7. Zie bij mutatiemummer 1.

Tabel 6.2.5.4 Ontvangsten premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

298.984

298.984

298.984

298.984

298.984

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 32.080

– 32.080

– 32.080

– 32.080

– 32.080

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

8.119

8.119

8.119

8.119

8.119

 

2. Ramingsbijstelling

– 22.023

– 22.023

– 22.023

– 22.023

– 22.023

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

253.000

253.000

253.000

253.000

253.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

11.309

22.447

33.342

43.515

54.002

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 3.190

– 7.185

– 10.754

– 13.693

– 16.770

 
             

Nieuwe mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

– 75

– 646

– 1.212

– 1.794

 

4. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 8.119

– 8.119

– 8.119

– 8.119

– 8.119

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

7.068

13.823

20.491

27.319

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

253.000

260.068

266.823

273.491

280.319

288.009

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodragers voor de WW. De WW-uitgaven worden door UWV verhaald op deze werkgevers. De raming van de ontvangsten uit verhaal is vanaf 2019 structureel naar beneden bijgesteld op grond van uitvoeringsinformatie van UWV.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 4. Zie bij mutatienummer 1.

6 Ziekte en zwangerschap
Tabel 6.2.6.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

7.527

7.492

7.554

7.618

7.611

 

Mutaties Voorjaarsnota

4.456

4.145

512

477

464

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

156

201

202

203

204

 

2. Kasschuiven

– 143

143

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

11.996

11.981

8.268

8.298

8.279

8.312

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de subsidieregeling kanker en werk doorgeschoven van 2019 naar 2020.

Tabel 6.2.6.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

2.794.608

3.544.829

3.295.610

3.105.541

3.142.503

 

Mutaties Voorjaarsnota

107.884

102.566

98.706

104.711

103.495

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

87.567

86.980

90.873

91.855

93.024

 

2. Ramingsbijstelling

– 648

– 6.985

– 1.657

11.190

15.314

 

3. Overboeking naar artikel 1

0

– 781.743

– 403.120

– 189.296

– 189.296

 

4. Uitwerking Pensioenakkoord

0

0

– 2.275

– 3.957

– 4.274

 

5. Uitspraak CRvB Fraudewet

59

118

59

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

2.989.470

2.945.765

3.078.196

3.120.044

3.160.766

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

104.667

266.526

367.248

454.267

566.728

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 17.100

– 42.046

– 64.337

– 80.558

– 99.369

 
             

Nieuwe mutaties:

           

6. Overboeking naar artikel 1

0

– 59.728

– 45.553

– 30.848

– 34.504

 

7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

4.395

1.506

1.441

1.150

 

8. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 87.567

– 86.980

– 90.873

– 91.855

– 93.024

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

82.167

167.991

252.447

340.981

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

2.989.470

3.027.932

3.246.187

3.372.491

3.501.747

3.636.685

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Bij de ZW hebben zich mee- en tegenvallers voorgedaan. De gemiddelde uitkering die personen in de ZW ontvangen valt voor 2019 lager uit, dit komt vooral door een lagere uitkering bij de vangnetgroep zieke werklozen. Het volume in de ZW valt hoger uit. Dit komt voornamelijk door de vangnetgroep zieke zwangeren.

  • 3. De middelen voor de regeling compensatie transitievergoeding passen beter bij de inhoud van artikel 1 en zijn daarom overgeboekt naar artikel 1.

  • 4. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Ziektewet, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

  • 5. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 6. Zie bij mutatienummer 3.

  • 7. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 8. Zie bij mutatienummer 1.

7 Kinderopvang
Tabel 6.2.7.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 37.195

– 24.840

– 30.826

– 31.319

– 28.826

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

130.304

133.093

134.393

134.779

135.482

 

2. Wlz en KOT

0

0

6.000

6.000

6.000

 

3. Kasschuif

– 1.000

0

0

0

0

 

4. Budgettair neutrale herschikkingen

– 187

1.627

1.627

1.627

1.627

 

5. Overboekingen met departementen

0

5.200

1.200

1.200

1.200

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

3.378.662

3.461.212

3.490.686

3.500.804

3.518.429

3.542.958

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Het kabinet is voornemens om huishoudens waarin één van de partners werkt en de andere partner een permanente WLZ-indicatie heeft, ook recht te geven op kinderopvangtoeslag.

  • 3. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen doorgeschoven van 2019 naar 2024.

  • 4. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting. Vanaf 2020 worden middelen (€ 1,0 miljoen per jaar) van de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» structureel toegevoegd aan het programma BES(t) 4 kids (Staatscourant 2018, nr. 68776). Daarnaast valt de overboeking van de bijdrage aan BES(t) 4 kids (€ 0,6 miljoen per jaar) van artikel 99 naar artikel 7 onder deze post.

  • 5. Er zijn 2 overboekingen met andere departementen. Het betreft overboekingen met het Ministerie van OCW (€ 4,0 miljoen in 2020) en van het Ministerie van VWS (vanaf 2020 € 1,2 miljoen per jaar) voor de bijdrage aan BES(t) 4 Kids.

Tabel 6.2.7.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

1.580.594

1.626.757

1.661.443

1.678.431

1.682.590

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 42.822

– 57.075

– 65.896

– 67.551

– 67.191

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2018

79

0

0

0

0

 

2. Loon- en prijsbijstelling

29.746

29.923

29.539

29.532

29.508

 

3. Werkgeversbijdrage

8.640

– 1.992

– 26.836

– 34.182

– 35.187

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.576.237

1.597.613

1.598.250

1.606.230

1.609.720

1.612.614

  • 1. In 2018 is € 79.000 te veel bevoorschot voor uitgaven kinderopvang buitenland. Dit bedrag is in 2019 door de SVB terugbetaald.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de te ontvangen werkgeversbijdrage op prijspeil 2019 te brengen.

  • 3. De werkgeversbijdrage kinderopvang is een vast percentage van de totale loonsom. De loonsom is met name vanaf 2021 naar beneden bijgesteld. Dit leidt tot lagere ontvangsten werkgeversbijdrage in deze jaren.

8 Oudedagsvoorziening
Tabel 6.2.8.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 1.323

– 1.269

– 2.027

– 2.831

– 1.934

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

474

802

820

832

836

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

0

– 500

– 500

– 500

– 500

 

3. Verhoging uitkeringen CN

0

1.141

1.176

1.212

1.248

 

4. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 1.066

– 1.452

– 999

– 360

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

25.208

25.100

25.089

25.615

25.972

26.409

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er is sprake een budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

  • 3. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten voor de AOV.

  • 4. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de OBR, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Tabel 6.2.8.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

38.250.385

38.243.774

38.297.968

38.500.264

39.283.474

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 90.009

– 68.118

– 108.801

– 144.458

– 151.714

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

1.290.100

1.290.485

1.290.915

1.296.488

1.322.495

 

2. Ramingsbijstelling

17.857

18.512

19.528

19.494

20.530

 

3. Uitwerking Pensioenakkoord

0

679.288

1.487.472

1.618.526

1.092.670

 

4. Uitspraak CRvB Fraudewet

220

220

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

39.468.553

40.164.161

40.987.082

41.290.314

41.567.455

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

1.353.446

2.592.998

3.782.439

4.945.316

6.294.208

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 63.346

– 144.013

– 333.605

– 447.510

– 704.714

 
             

Nieuwe mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

– 1.631

65.531

20.460

– 14.212

 

6. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 1.290.100

– 1.290.485

– 1.290.915

– 1.296.488

– 1.322.495

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

1.156.869

2.223.450

3.221.778

4.252.787

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

39.468.553

41.321.030

43.210.532

44.512.092

45.820.242

47.372.700

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De raming van de uitkeringslasten AOW is naar boven bijgesteld omdat het prijspeil 2019 hoger uitvalt dan geraamd.

  • 3. Het temporiseren van de verhoging van AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel leidt ertoe dat personen eerder de AOW-leeftijd bereiken. Dit heeft een opwaarts effect op het aantal AOW’ers en daarmee ook op de uitkeringslasten van de AOW en de Inkomensafhankelijke AOW.

  • 4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 6. Zie mutatie nummer 1.

9 Nabestaanden
Tabel 6.2.9.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 87

– 96

– 107

– 118

– 129

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

27

39

40

40

40

 

2. Verhoging uitkeringen CN

0

66

67

68

69

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.137

1.227

1.239

1.250

1.262

1.275

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% voor Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten AWW (Caribisch Nederland).

Tabel 6.2.9.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

356.882

345.839

336.979

327.859

311.425

 

Mutaties Voorjaarsnota

1.262

1.130

1.704

889

3.895

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

7.862

7.598

7.360

7.185

6.568

 

2. Ramingsbijstelling

– 396

– 365

– 300

– 332

4

 

3. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 11.105

– 22.871

– 23.499

– 15.651

 

4. Uitspraak CRvB Fraudewet

59

59

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

365.669

343.156

322.872

312.102

306.241

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

8.225

15.725

22.226

27.855

32.620

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 363

– 1.450

– 2.651

– 3.733

– 5.406

 
             

Nieuwe mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

456

– 335

– 861

– 833

 

6. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 7.862

– 7.598

– 7.360

– 7.185

– 6.568

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

7.133

11.880

16.076

19.813

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

365.669

350.289

334.752

328.178

326.054

324.928

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De raming van de uitkeringslasten Anw is naar beneden bijgesteld, omdat het prijspeil 2019 lager uitvalt dan geraamd.

  • 3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Anw, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

  • 4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 6. Zie mutatie nummer 1.

10 Tegemoetkoming ouders
Tabel 6.2.10.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

 

Mutaties Voorjaarsnota

235.096

249.675

50.148

57.263

60.416

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

83.426

104.307

101.138

100.573

100.253

 

2. Verhoging uitkeringen CN

0

787

787

787

787

 

3. Herstel WKB

0

60.000

60.000

60.000

60.000

 

4. Uitspraak CRvB Fraudewet

170

170

0

0

0

 

5. Reservering reactie rapport kinderombudsman

0

1.000

1.000

1.000

1.000

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

6.040.190

6.550.142

6.325.358

6.290.450

6.270.571

6.270.619

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. De kinderbijslag wordt per 1 januari 2020 met $ 20,00 per maand verhoogd. Dit leidt tot een verhoging van de uitkeringslasten met bijna € 1 miljoen.

  • 3. De uitgaven kindgebonden budget komen hoger uit, voornamelijk door de hersteloperatie van de onvolkomenheid in de uitvoering van de WKB, waarover de Tweede Kamer al eerder is geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 17).

  • 4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr.580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

  • 5. Dit betreft middelen voor mogelijke WKB-maatregelen naar aanleiding van het rapport van de kinderombudsman «Nederlandse kinderen ontkoppeld».

Tabel 6.2.10.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

223.329

226.704

249.617

277.313

287.585

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 7.828

– 8.529

– 11.417

– 12.212

– 12.201

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

3.952

4.029

4.348

4.774

4.938

 

2. Afrekening 2018

2.565

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

222.018

222.204

242.548

269.875

280.322

255.581

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. In 2018 is er € 1,3 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten WKB-buitenland en € 1,3 miljoen voor de uitkeringslasten AKW. Deze bedragen worden in 2019 terugbetaald door de SVB.

11 Uitvoering
Tabel 6.2.11.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

 

Mutaties Voorjaarsnota

49.914

44.372

49.971

47.792

48.969

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

13.262

13.169

12.911

12.798

12.815

 

2. Ramingsbijstelling

0

944

1.261

1.002

1.222

 

3. Kasschuif

– 21.200

0

7.200

7.000

0

 

4. Overboeking andere departementen

– 1.639

– 1.639

– 1.639

– 1.639

– 1.639

 

5. Wet Open Overheid

0

650

650

650

1.450

 

6. Budgettair neutrale herschikkingen

300

0

0

0

0

 

7. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 605

– 1.185

– 1.168

– 842

 

8. Uitspraak CRvB Fraudewet

50

50

0

0

0

 

9. Overige mutaties

21.200

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

509.931

499.637

503.407

496.506

491.628

497.376

  • 1. Ontvangen loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de begrotingsgefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

  • 2. De raming is bijgesteld op basis van volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door UWV en de SVB. Bij UWV stijgt het uitvoeringsbudget licht door volumeontwikkelingen in de wetten. Bij de SVB is er sprake van een kleine volumestijging bij de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen en bij de AKW.

  • 3. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van diverse bedrijfsvoeringskosten van de SVB doorgeschoven van 2019 naar 2021 en verder.

  • 4. Door de herijking van de normtijden van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is naar het Ministerie van VWS € 1,6 miljoen structureel aanvullend budget voor BUK-advies (indicatiestelling intensieve zorgbehoefte bij thuiswonende kinderen t.b.v. dubbele kinderbijslag) overgeboekt.

  • 5. Er worden voor de SVB middelen beschikbaar gesteld voor de voorziene kosten voor de Wet Open Overheid.

  • 6. Er is sprake van budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit leidt tot een bijstelling van de uitvoeringskosten voor UWV en SVB.

  • 8. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580).

  • 9. Dit betreft de afrekening van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB. Zie ook ontvangstenmutatie nummer 1.

Tabel 6.2.11.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

21.700

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekeningen 2018

30.508

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

52.208

0

0

0

0

0

  • 1. De ontvangsten komen voort uit de afrekening over begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten over 2018 van UWV en de SVB. Van UWV is € 9,3 miljoen terugontvangen van te hoog bevoorschotte uitvoeringskosten Wajong. Bij de SVB gaat het om € 21,2 miljoen. Zie uitgavenmutatie nummer 9.

Tabel 6.2.11.3 Uitgaven premiegefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

1.530.226

1.568.489

1.575.372

1.610.475

1.619.989

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 35.814

– 33.844

– 38.443

– 39.344

– 39.771

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling

43.932

46.836

46.729

47.552

47.794

 

2. Kasschuif

– 5.000

0

0

0

0

 

3. Overboekingen met departementen

– 3.800

0

0

0

0

 

4. Uitvoeringskosten scholing WGA

0

2.000

0

0

1.000

 

5. Macro mutaties

0

4.784

1.076

– 5.591

– 7.352

 

6. Ramingsbijstelling

0

40.492

36.405

39.195

41.986

 

7. Uitspraak CRvB Fraudewet

920

3.950

0

0

0

 

8. Uitwerking Pensioenakkoord

2.493

1.456

980

– 621

520

 

9. Overige mutaties

100

200

200

200

200

 

Stand ontwerpbegroting 2020 reëel

1.533.057

1.634.363

1.622.319

1.651.866

1.664.366

 
             

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

48.703

98.450

140.962

190.936

236.429

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 4.771

– 14.280

– 14.933

– 21.612

– 23.073

 
             

Nieuwe mutaties:

           

10. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages

0

5.034

7.264

7.646

7.843

 

11. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019

– 43.932

– 46.836

– 46.729

– 47.552

– 47.794

 

Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal

0

42.368

86.564

129.418

173.405

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.533.057

1.676.731

1.708.883

1.781.284

1.837.771

1.910.630

  • 1 De loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de premiegefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

  • 2 Middelen voor de uitvoering van de wetten Digitale Overheid en Modernisering Elektronisch Berichtenverkeer worden doorgeschoven van 2019 naar 2024 om beter aan te sluiten bij het kasritme.

  • 3 Dit betreft een aanvullende bijdrage aan het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) door de Belastingdienst.

  • 4 Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de scholingsregeling WGA door UWV.

  • 5 De raming is aangepast aan de ontwikkelingen in de WW en ZW.

  • 6 De raming is bijgesteld op basis van de volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door UWV en de SVB.

  • 7 Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580).

  • 8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit leidt tot een bijstelling van de uitvoeringskosten voor UWV en SVB.

  • 8 Het budget van de tolkenvoorziening wordt overgeheveld van het re-integratiebudget (artikel 4 begrotingsgefinancierd) naar apparaatsbudget UWV.

  • 9 Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

  • 10 Zie mutatie nummer 1.

12 Rijksbijdragen
Tabel 6.2.12.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

 

Mutaties Voorjaarsnota

3.112.774

2.192.087

2.244.503

2.292.956

2.327.588

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Macromutaties

64.353

711.879

1.493.732

1.583.862

1.045.417

 

2. Afrekening 2018

6.712

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

17.429.793

16.901.655

17.573.177

17.760.067

17.915.035

18.272.569

  • 1. De ramingen van de rijksbijdragen zijn op basis van uitvoeringsgegevens en van macro-economische gegevens van het CPB bijgesteld.

  • 2. In 2018 is de bevoorschotting voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid te laag geweest. In 2019 is er € 6,7 miljoen nabetaald aan UWV.

Tabel 6.2.12.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2018

8.410

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

8.410

0

0

0

0

0

  • 1. Het betreft de afrekening van UWV over het jaar 2018. In 2018 is aan UWV € 0,9 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten Zwangere Zelfstandigen en € 7,5 miljoen voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid. Beide bedragen zijn in 2019 terugontvangen.

13 Integratie en maatschappelijke samenhang
Tabel 6.2.13.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

312.024

246.614

209.436

198.170

195.522

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 35.758

– 2.380

11.556

16.692

15.686

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

2.177

1.832

1.704

1.690

1.689

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 189

70

0

0

0

 

3. Overboekingen met departementen

– 1.630

– 630

– 250

0

0

 

4. Kasschuif

– 3.900

1.950

1.950

0

0

 

5. Uitbreiding examencapaciteit DUO

0

3.700

1.800

0

0

 

6. Ramingsbijstelling maatschappelijke begeleiding

0

1.328

1.493

1.493

1.493

 

7. Uitwerking Pensioenakkoord

0

– 116

– 235

– 190

– 10

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

272.724

252.368

227.454

217.855

214.380

213.923

  • 1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Er zijn drie overboekingen naar andere departementen. De grootste overboeking is naar het Ministerie van EZK waar meerjarig budget naar toe is overgeboekt t.b.v. de Contouren Kennisontwikkelingsprogramma Wergeversinterventies Arbeidsmarktintegratie (KWA).

  • 4. Er zijn in 2019 middelen vrijgemaakt voor 2020 en 2021 uit het subsidiebudget ten behoeve van de continuering van screening en matching van asielmigranten (Bestuurlijk Akkoord 2016 met VNG).

  • 5. Voor de uitbreiding van de examenlokaties van DUO in verband met het wegwerken en verder voorkomen van achterstanden in het aantal af te leggen examens zijn voor 2020 en 2021 extra middelen beschikbaar gesteld.

  • 6. De raming voor maatschappelijke begeleiding door gemeenten is opwaarts bijgesteld op grond van de aangepaste volumeprognose van het Ministerie van JenV.

  • 7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de remigratieregeling, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Tabel 6.2.13.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2018

204

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.204

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

  • 1. Het betreft de afrekening van de SVB over het jaar 2018. In 2018 is aan de SVB € 0,2 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten Remigratiewet. Het bedrag is in 2019 terugontvangen.

96 Apparaat
Tabel 6.2.96.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

 

Mutaties Voorjaarsnota

11.240

6.788

7.118

2.722

5.221

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

7.905

8.451

8.667

9.017

8.948

 

2. Overboekingen met departementen

– 247

1.858

1.925

1.891

1.901

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

982

757

– 111

96

858

 

4. Kasschuiven

8.613

– 1.671

– 3.408

– 910

– 2.624

 

5. Dienstverlening

666

0

2.000

2.600

1.392

 

6. Diversen

0

9.650

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

361.222

372.070

380.474

391.077

388.641

390.721

  • 1. De ontvangen loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld naar de artikelen om het beschikbare budget op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er zijn negen overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie betreft een overboeking van het Ministerie van VWS van € 2,6 miljoen structureel vanaf 2020 voor uitbreiding met 20 FTE voor fraudeonderzoeken op het zorgdomein.

  • 3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Er zijn enkele kasschuiven op personeel doorgevoerd om beter aan te sluiten bij het kasritme. De grootste houdt verband met de overgang van ICT-dienstverlener voor de opsporingsdienst van de Inspectie, waardoor investeringen nodig zijn in 2019.

  • 5. De raming van de uitgaven en ontvangsten van de uitvoeringsdirecties Rijksschoonmaakorganisatie en Uitvoering van Beleid (uitvoerder van subsidies als opvolger van het Agentschap SZW) is aangepast aan nieuwe inzichten van dienstverlening. Zie bij ontvangstenmutatie nummer 1. Bij Uitvoering van Beleid gaat het om uitvoeringskosten voor de nieuwe ESF-periode.

  • 6. Voor het van start gaan in 2020 van het Individueel keuzebudget zijn extra middelen benodigd.

Tabel 6.2.96.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

39.067

47.408

61.292

61.945

61.374

 

Mutaties Voorjaarsnota

5.042

4.258

3.238

3.237

3.238

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Dienstverlening

666

0

2.000

2.600

1.392

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

44.775

51.666

66.530

67.782

66.004

64.853

  • 1. Zie bij uitgavenmutatie nummer 5.

98 Algemeen
Tabel 6.2.98.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

34.771

27.776

28.268

28.705

28.555

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 533

4.300

1.965

2.824

3.125

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2019

251

195

190

196

203

 

2. Overboekingen met departementen

– 127

– 17

– 17

– 17

– 17

 

3. Budgettair neutrale herschikkingen

2.462

43

111

– 96

– 30

 

4. Kasschuif

0

– 393

393

0

– 374

 

5. Dienstauto's

742

854

975

1.110

1.180

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

37.566

32.758

31.885

32.722

32.642

33.547

  • 1. De ontvangen loon- en prijsbijstelling 2019 is naar de artikelen overgeheveld om het beschikbare budget op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er zijn vier mutaties met andere departementen verwerkt. De grootste mutatie betreft een overboeking naar het Ministerie van EZK voor de bijdrage ten behoeve van onderzoek door TNO.

  • 3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de dienstauto’s doorgeschoven van 2020 naar 2021 en van 2023 naar 2024.

  • 5. De uitgaven en ontvangsten (eigen bijdrage) van de dienstauto’s werden voorheen netto geboekt. Vanaf 2019 wordt er bruto geboekt, uitgaven en ontvangsten worden afzonderlijk opgenomen in de begroting. Zie ook bij ontvangstenmutatie nummer 1.

Tabel 6.2.98.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

387

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Dienstauto's

742

854

975

1.110

1.180

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

1.129

854

975

1.110

1.180

1.180

  • 1. Zie bij uitgavenmutatie nummer 5.

99 Onverdeeld
Tabel 6.2.99.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 99 (x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Stand ontwerpbegroting 2019

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 39.624

12.439

– 171.151

– 243.537

– 228.731

 
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Verdeling loon- en prijsbijstelling 2019

– 24.230

– 24.131

– 23.809

– 23.998

– 23.952

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 3.885

– 3.696

– 2.940

– 3.002

– 3.890

 

3. Diverse reserveringen/uitdelingen

– 4.873

26.148

13.020

– 6.140

– 40.744

 

4. Kasschuiven

– 20.800

35.200

15.000

– 9.700

– 14.700

 

5. Overboekingen met departementen

– 13.395

0

0

0

0

 
             

Stand ontwerpbegroting 2020

66.772

188.573

165.908

134.381

140.839

123.722

  • 1. Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2019 naar de begrotingsartikelen om de budgetten op prijspeil 2019 te brengen.

  • 2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Diverse reservingen en uitdelingen binnen de SZW-begroting, waaronder € 30 miljoen in 2020 en € 23 miljoen in 2021 voor het breed offensief.

  • 4. Dit betreffen verschillende kasschuiven ondermeer voor veranderopgave inburgering zodat het kasritme weer aansluit bij de benodigde middelen.

  • 5. Er zijn twee overboekingen met andere departementen. Er is naar het Gemeentefonds € 4,4 miljoen overgeboekt voor brede pilots veranderopgave inburgering en € 9 miljoen voor doeluitkering perspectief op werk.

BIJLAGE 6.3 MOTIES EN TOEZEGGINGEN7

6.3.1 Afgehandelde moties
6.3.1.1 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2013–2014

ID1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

712

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 174

Motie-Van Weyenberg/Pieter Heerma over onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie en loonkostensubsidie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 134).

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie binnen het Ministerie van SZW.

6.3.1.2 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2014–2015

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

765

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16

Motie-Potters/Kerstens over deactivering van de quotumheffing

Wetgeving die het mogelijk maakt om het quotum te deactiveren is op 30 mei 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 956, nr. 1 t/m 4).

775

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nr. 19

Motie-Van Weyenberg c.s. over de jaarlijkse monitor over het resultaat van de Wet aanpak schijnconstructies

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 108, nr. 30).

779

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 23

Motie-Vermeij/Van Weyenberg verzoekt de regering om communicatiekanalen te verkennen om werknemers meer inzicht te bieden in het absolute bedrag aan pensioenpremie dat de werkgever voor hen betaalt en de Kamer hier voor 01-07-2015 over te informeren

Afgehandeld met de AMvB die bij het IORP wetsvoorstel hoort, deze is op 29-12-2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nr. 516).

807

Kamerstukken II, 2014–2015, 25 883, nr. 252

Motie-Kerstens over de mogelijkheid van één certificerings- en keuringsinstelling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 150).

812

Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 510

Motie-Schouten/Kerstens over beleidsregels voor vrijwilligerswerk bij commerciële activiteiten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 10).

6.3.1.3 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2015–2016

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

846

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 300 XV, nr. 39

Motie-Pieter Heerma/Schouten over de toename van mensen in beschermingsbewind

De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489.) en de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 juli 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 054, nr. 24). Hiermee kan de motie als afgedaan worden beschouwd.

905

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 408, nr. 12

Gewijzigde motie-Ulenbelt c.s. over de capaciteit van de Inspectie SZW

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).

922

Kamerstukken II, 2015–2016, 24 515, nr. 345

Motie-Yücel over aansluiten van rijksoverheidsinstanties op het landelijk beslagregister

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 468).

6.3.1.4 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2016–2017

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

986

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 550 XV, nr. 37

Motie-Kerstens/Yücel over een vervolgonderzoek op het rapport Een Onbemind Probleem

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).

996

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 597, nr. 9

Gewijzigde motie-Voortman/Yücel over de gevolgen van de nieuwe kwaliteitseisen voor de tarieven in en het gebruik van kinderopvang

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 395).

1008

Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-07, nr. 1433

Gewijzigde motie-Lodders/Omtzigt over geen raamwerk voor Europese persoonlijke pensioenproducten

Afgehandeld met brief van FIN aan de Tweede Kamer d.d. 18-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 22 112, nr. 2587).

1022

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 6

Motie-Wiersma c.s. over sociale zekerheid als primaire verantwoordelijkheid van EU-lidstaten zelf

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 14).

1023

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 8

Motie-Van Weyenberg over de Europese afspraken voor vaders ook laten gelden voor meemoeders

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 14).

1024

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 390

Gewijzigde motie-Peters c.s. over een reductiedoelstelling voor de vermindering van armoede onder kinderen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 430).

1025

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 391

Motie-Gijs van Dijk over een concrete doelstelling voor een daling van de kinderarmoede

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 430).

1030

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725 XV, nr. 11

Motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. over een transparante effectiviteitsmeting inzake het programma aanpak Schijnconstructies en CAO-naleving

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 10).

6.3.1.5 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2017–2018

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1034

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 307

Motie-Von Martels/Remco Dijkstra over in gesprek gaan met de asbestsaneringssector

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 150).

1035

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 308

Motie-Bisschop c.s. over veilig gebruik van werkbakken aan hijskranen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 336).

1037

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 64

Motie-Dijkgraaf/Nijkerken-de Haan

over hybride stelsel inzake ziekte en arbeidsgeschiktheid. Van belang is dat de positie van UWV en eigen risicodragers, al dan niet verbonden met een private uitvoerder, zo veel mogelijk in evenwicht is

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 766, nr. 18).

1042

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 33

Motie-Wiersma-Van Weyenberg over de toekomst van de arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstuknr. onbekend).

1043

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 34

Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over een doorontwikkeling van de kandidaatverkenner

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).

1044

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 35

Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over opdoen van praktijkervaring in het inburgeringstraject

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1045

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 43

Motie-Voortman/Peters over de preferente status van de overheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).

1047

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 48

Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over ondersteunen van initiatieven voor een leven lang leren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

1051

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 58

Motie-Raemakers/Peters over de regeling individuele studietoeslag

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 139).

1053

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 63

Motie-Bruins/Raemakers over extra plekken voor beschut werk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 116).

1056

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 317

Motie-Özütok/Gijs van Dijk over seksuele intimidatie op de werkvloer

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).

1057

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 319

Motie-Pieter Heerma/Van Haga over veiligheidsverbeterplannen voor bedrijven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).

1058

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 494, nr. 20

Gewijzigde motie-Gijs van Dijk c.s. over spreekrecht over het bezoldigingsbesluit

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 752, nr. 12).

1064

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 421

Motie-Voortman/Gijs van Dijk over een samenhangende aanpak

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).

1065

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 422

Motie-De Lange c.s. over de eerste evaluatie van de regeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).

1069

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 843, nr. 10

Motie-Van Toorenburg/Sjoerdsma over een landelijke gedragscode voor bedrijven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 843, nr. 35).

1070

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 4

Gewijzigde motie-Jasper van Dijk c.s. over een hogere WW-premie voor flexibelere arbeidscontracten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 3).

1071

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 6

Motie-Van Weyenberg c.s. over snel indienen van het voorstel voor de WW-premiedifferentiatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 2).

1072

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 7

Motie-Wiersma c.s. over een meer activerende WW

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 105).

1075

Kamerstukken II, 2017- 2018, 30 950, nr. 144

Motie-Paternotte over discriminatie op de arbeidsmarkt en dat de kans op een baan nog steeds afhangt van afkomst, geslacht, keuze van leefvorm, leeftijd, handicap, ziekte of zelfs zwangerschap

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

1077

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 207

Motie-Jasper van Dijk over de Inspectie OCW meer betrekken bij toezicht op inburgering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

1078

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 211

Motie-Paternotte c.s. over modernisering van de vragen bij het examen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1079

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 214

Motie-Pieter Heerma/Becker over heroverwegen van het systeem van vrijstellingen bij analfabetisme

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1081

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 216

Motie Becker over gelijk behandelen van mannelijke en vrouwelijke asielzoekers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).

1083

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 78

Motie-Wiersma/Van der Molen over de verdere uitwerking van een leven lang leren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

1084

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 79

Motie-Wiersma/Diertens over «werk apk» voor werkenden, mee te nemen in de uitwerking van de plannen rond een leven lang leren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

1085

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 80

Motie-Wiersma over leerwerkbanen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

1086

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 82

Motie-Krol/Wiersma over de ondersteuning van mensen zonder werkgever

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

1087

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 102

Motie-Van Weyenberg over een eerlijke loonstrook

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 682, nr. 19).

1089

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 141

Motie-Gijs van Dijk over een terugvalmogelijkheid op beschut werk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 145).

1090

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 144

Motie-De Jong over het realiseren van beschut werk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 145).

1096

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 103

Motie-Ramaekers/Nijkerken-de Haan over praktijktafels met betrokkenen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

1097

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 104

Motie-Nijkerken-de Haan/Peters over extra’s boven het maandinkomen niet verrekenen met de uitkering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

1098

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 105

Motie-Peters/Bruins over een werkwijze voor mensen die werken met loondispensatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

1099

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 107

Motie-Bruins/Raemakers over betrekken van mensen met een medische urenbeperking en fulltimers met een beperkte loonwaarde

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

1100

Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 358

Motie-De Jong/Markuszower over een levenslang verbod op uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan

Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000-VI, nr. 9).

1101

Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 359

Motie-De Jong/Markuszower over een onbeperkte VOG-terugkijktermijn

Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 VI, nr. 9).

1102

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 823

Motie-Özütok/Gijs van Dijk over de inzet van mysteryguests en mysterycalls

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

1103

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 824

Motie-Van Weyenberg/Peters over een meldingsplicht bij discriminerende verzoeken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

1104

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 830

Gewijzigde-motie Gijs van Dijk/Özütok over het aanscherpen van het SNA-keurmerk

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

1107

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 86

Motie-Becker over een centraal informatiepunt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).

1108

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 87

Motie-Becker/Segers over geen subsidie voor organisaties die integratie tegenwerken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).

1109

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 88

Motie-Becker over de meldplicht omtrent financiële transacties

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).

1110

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 92

Motie-Van der Staaij/Hiddema over inzetten van civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).

1111

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 93

Motie-Pieter Heerma/Segers over gemeenten ondersteunen bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).

1113

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 140

Motie-Van Kent/Voortman over hogere boetes

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 340).

1114

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 141

Motie-Van Kent/Voortman over handhaven van verplichtingen uit de Arbowet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).

1115

Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 143

Motie-Van Haga over nadrukkelijk extra aandacht geven aan veiligheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).

1119

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 434

Motie-Bruins over brede aanpak van de stapeling van bestuurlijke boetes

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 466).

1120

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 435

Motie-Raemakers/Bruins over de implementatie van het incassoregister

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 465).

1121

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 436

Motie-Raemakers/Peters over een keurmerk voor bewindvoerders

Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 054, nr. 24).

1122

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 438

Motie-Jasper van Dijk over groepen langer uitsluiten van gemeentelijke schuldhulpverlening

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).

1126

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 451

Motie-Becker c.s. over een landelijke gevalideerde aanpak

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 754, nr. 501).

1127

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 452

Motie-Kuiken/Gijs van Dijk over maatregelen tegen alle vormen van radicalisering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 754, nr. 501).

1129

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 417

Motie-Omtzigt over de Griekse pensioenaanspraken van Nederlanders

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

1131

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 224

Motie-Paternotte/Segers over in gesprek gaan met gemeenten om beleidsvoornemens al binnen de kaders van de huidige wet uit te voeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 238).

1132

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 225

Motie-Özdil/Gijs van Dijk over ondersteuning van gemeenten aan inburgeraars die aan MBO niveau 1 traject succesvol afronden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 238).

1133

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 227

Motie-Gijs van Dijk over betere ondersteuning van werkgevers om statushouders aan het werk te helpen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 848).

1134

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 234

Motie-Segers/Pieter Heerma over het best mogelijke culturele inburgering in alle gemeenten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

6.3.1.6 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2018–2019

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1136

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 14

Motie-Van Haersma Buma c.s. over een duidelijke plaats voor infrastructuur en kennis van de SW-sector

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).

1140

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 8

Motie-Diertens c.s. over versterken van de kwaliteit van de kinderopvang op de BES-eilanden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 397).

1145

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 119

Motie-Van Brenk over intensieve persoonlijke begeleiding en scholing voor mensen in de bijstand

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 454).

1147

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 125

Motie-Gijs van Dijk over het sociaal ontwikkelbedrijf

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).

1150

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 33

Motie-Pieter Heerma c.s. over afspraken over loondoorbetaling bij ziekte en WIA

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 37).

1153

Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 553

Motie-Gijs van Dijk over een registratieplicht van werknemers bij uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 569).

1158

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 934, nr. 17

Motie-Van Kent/Gijs van Dijk over het terugdringen van het uitkeren van beleggersbonussen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441).

1161

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 99

Motie-Van Brenk over een leven lang ontwikkelen toegankelijk maken voor iedereen tot de AOW-gerechtige leeftijd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 112).

1162

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 14

Motie-Becker/Jasper van Dijk over de financiering van weekendscholen vanuit Turkije

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 88).

1164

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 17

Motie-Smeulders over de adviezen van de klankgroep inburgeringsbeleid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

1165

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 18

Motie-Smeulders over voldoende contactmomenten voor inburgeringsplichtingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

1166

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 22

Motie-Paternotte/Segers over pilots in aanloop naar de nieuwe inburgeringswet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 263).

1167

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 23

Motie-Paternotte/Pieter Heerma over het inburgeringsbeleid voor Turkse nieuwkomers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

1172

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 41

Motie-Wiersma/Bruins over beleid gericht op arbeidsproductiviteit

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-07-2019 (Kamerstuknr. onbekend)

1176

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 46

Motie-Smeulders/Van Weyenberg over het gebruik van zorgverlof bevorderen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3411).

1189

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 61

Motie-Van Weyenberg/Wiersma over lessen trekken uit maatregelen naar aanleiding van de vorige crisis

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2019 (Kamerstuknr. onbekend).

1198

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 80

Motie-Kuzu over het lastig te bewijzen zijn van arbeidsmarktdiscriminatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

1199

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 432

Motie-Asscher c.s. over een brief over het doorbreken van de pensioenimpasse

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).

1203

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 859

Motie-Van Brenk over de effectiviteit van beleid tegen arbeidsmarktdiscriminatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

1205

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 863

Motie-Azarkan/Kuzu over het vergroten van kennis over discriminatie bij werkgevers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

1213

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 074, nr. 44

Motie-Van Weyenberg c.s. over verplichtingen voor de payrollwerkgever bij de adequate pensioenregeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 64).

1218

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 50

Motie-Pieter Heerma c.s. over investeren in de scholing van werknemers in de landbouw, horeca en recreatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-08-2019 (Kamerstuknr. onbekend).

1222

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 147

Motie-Raemakers c.s. over studietoeslag voor studenten met een beperking

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 169).

1234

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 447

Motie-Gijs van Dijk c.s. over het uitwerken van varianten voor een pensioenakkoord

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).

1236

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 451

Motie-Van Kent c.s. over een structurele dekking bij structurele afspraken voor een pensioenakkoord

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).

6.3.2 Lopende moties
Tabel 6.3.2.1 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2008–2009

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

372

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd bij de beleidsdoorlichting Nabestaanden 2019. Planning: najaar 2019.

Tabel 6.3.2.2 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

607

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 48

Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde Wet inburgering

De Tweede Kamer zal medio 2020 worden geïnformeerd. Het CPB doet momenteel onderzoek naar de doeltreffendheid van het huidige inburgeringsstelsel. Het rapport zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2020 worden opgeleverd.

Tabel 6.3.2.3 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

688

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 273

Motie-Schouten over privacyproblemen bij het vroegtijdig signaleren van schulden

De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431): Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.

705

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 153

Gewijzigde motie-Dijkgraaf c.s. over het beschikbaar stellen van aanvullende instrumenten

Op 27 november 2015 zijn de eerste ervaringsonderzoeken Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 1). Dit was de nulmeting in het kader van de monitoring van de Participatiewet. In het najaar van 2017 is de eerste vervolgmonitor naar de Tweede Kamer gestuurd. De planning van de evaluatie is november 2019.

Tabel 6.3.2.4 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2014–2015

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

754

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 25

Motie-Vermey/Van Ojik over de toegankelijkheid van de kinderopvang voor zzp’ers

De verbetervoorstellen voor de Kinderopvangtoeslag die nu lopen hebben ook invloed op de toegankelijkheid van de Kinderopvangtoeslag voor zzp-ers. De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag.

765

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16

Motie-Potters/Kerstens over deactivering van de quotumheffing

Wetgeving die het mogelijk maakt om het quotum te deactiveren is op 30 mei 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 956, nr. 1 t/m 4).

771

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 40

Motie-Van Ojik/Kerstens over het eventueel verhogen van de heffing

Deze motie vraagt de heffing te verhogen als werkgevers ervoor kiezen de heffing te betalen in plaats van meer mensen met een beperking in dienst te nemen. Het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperking is in voorbereiding. Dit wetsvoorstel wijzigt het systeem van de huidige wet. Bij het opstellen van het wetsvoorstel wordt bezien of de inhoud van de motie nog meegenomen moet worden, en zo ja op welke manier. Eind dit jaar zal de Kamer over het wetsvoorstel verder worden geïnformeerd.

Tabel 6.3.2.5 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2015–2016

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

860

Kamerstukken II, 2015–2016, 26 448, nr. 548

Motie-Schut-Welkzijn over inperken van de twee jaar gewenningsbijdrage

De brief n.a.v. het onderzoek naar de vervroegde inzet van de no risk polis wordt in het vierde kwartaal van 2019 naar de Tweede Kamer verstuurd.

869

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 194, nr. 17

Motie-Nijkerken-de Haan/Kerstens om de resterende financiële middelen mobiliteitsbonus vanaf 2021 specifiek aan te wenden voor de doelgroep in de vorm van een bonus/korting voor de werkgever

De huidige regeling loopt eind 2020 af. In 2019 zal de stand van zaken wat betreft de premiekorting/mobiliteitsbonus doelgroep banenafspraak worden bezien (zie ook ID 3413). Er is dan voldoende volume om de evaluatie over drie jaar te kunnen uitvoeren. In 2019 zal aansluitend een besluit worden genomen over de inzet van de resterende middelen. Planning: december 2019.

878

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr. 693

Motie-Van Weyenberg/Vermeij over verruimen van de uitsluitingsgronden wegens arbeidsmarktdiscriminatie

Planning: wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet Aanpak Schijnconstructies, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).

899

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 12

Motie-Van ’t Wout over meer meetbare doelstellingen bij de evaluatie van de Wwz

Planning: evaluatie Wwz eind 2020 naar de Tweede Kamer.

Tabel 6.3.2.6 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2016–2017

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1016

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 950, nr. 11

Motie-Jasper van Dijk c.s. over een nulquotum voor onderdanen van derde landen

Planning: wordt meegenomen in de verkenning die is aangekondigd in de Migratiebrief (Kamerstukken II, 2017–2018, 19 637, 30 573, nr. 2375) van de Staatssecretaris van J&V, de ministers van BZ, voor BHOS, van SZW en van BZK (na Prinsjesdag).

1026

Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 393

Motie-Gijs van Dijk/Jasper van Dijk over komen tot een socialere incasso

De Tweede Kamer is eind mei geïnformeerd over de stand van zaken, in de voortgangsbrief brede schuldenaanpak. Een wetsvoorstel van de Minister voor Rechtsbescherming is in voorbereiding. Volgens planning zal het wetsvoorstel eind september in consultatie gaan. Planning: december 2019.

Tabel 6.3.2.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2017–2018

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

1040

Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 469

Motie-Wiersma c.s. over een woonlandbeginsel voor de gezinsbijslagen

De EPSCO Raad van 21 juni 2018 is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen. Indexatie van gezinsbijslagen of alternatieven daarvoor vormden geen onderdeel van deze algemene oriëntatie vanwege grote bezwaren hiertegen van de huidige Europese Commissie en een meerderheid van de lidstaten. Nederland heeft tegen de algemene oriëntatie gestemd. Nederland heeft samen met Denemarken, Duitsland, Oostenrijk en Ierland een brief over het belang van indexatie van gezinsbijslagen gezonden aan het voorzitterschap, de Europese Commissie en aan alle lidstaten. Op het vlak van indexatie van gezinsbijslagen zijn op dit moment geen nieuwe ontwikkelingen.

1055

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 69

Motie-Van Brenk/Van Rooijen over het afspiegelingsbeginsel bij doorstart van ondernemingen

Planning: wordt meegenomen in de voortgangsbrief van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht van J&V, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (voor Prinsjesdag).

1061

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 81

Motie-Raemakers over de moeilijk bemiddelbare groep in de Participatiewet

In november 2017 is door de Beleidsonderzoekers in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de motieven, aanpakken en opbrengsten van het beter leren kennen en begeleiden van de groep die al langer in de bijstand zit. Ook is er een CBS-onderzoek opgeleverd naar de kenmerken van deze groep en de vraag welke combinatie van kenmerken (profielen) een grotere of kleinere kans geeft om uit te stromen richting werk. Op dit moment wordt een laatste onderzoek aanbesteed naar kansrijke gemeentelijke aanpakken voor mensen langdurig in de bijstand. Deze wordt in de zomer van 2019 opgeleverd en eind 2019 samen met de bovenstaande twee onderzoeken en gelijktijdig met de eindevaluatie Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd. Binnen het Sociaal Domein zijn ook twee pilots gestart waarbij onderzocht wordt hoe een integrale aanpak van arbeids- en zorgondersteuning eruitziet en wat dit oplevert. Planning: eind november 2019.

1082

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 144

Motie-Van Weyenberg over vrouwen en 40-minners in pensioenfondsen

Eerste rapportage is op 24-04-2019 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454).

1092

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 283

Motie-Van Weyenberg c.s. over effecten van het in deeltijd werken bij de eerste baan

Het IBO Deeltijd gaat in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer.

1095

Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 286

Motie-Van den Hul/Özütok over stimuleren van ouderschapsverlof bij mannen

Planning: brief na de zomer 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).

1105

Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 82

Motie-Sjoerdsma/Segers over een nieuw onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering

Oplevering van het onderzoek door WODC staat gepland voor het voorjaar van 2020. Daarna zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd door BZ.

1116

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 61

Motie-Van Dijk/Van Weyenberg over het door het SER Jongerenplatform laten uitvoeren van een ambitieuze verkenning naar de mogelijkheden in het rijksbeleid om jongeren meer zekerheid te geven en toekomstperspectief te bieden

De resultaten worden eind augustus 2019 verwacht, waarna een kabinetsreactie zal volgen.

1123

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 442

Motie-Peters c.s. over een verplichte reactietermijn op een betalingsverzoek

Het onderzoek naar de medewerking van schuldeisers binnen het minnelijk traject was onderdeel van de verkenning naar de aansluiting tussen het minnelijke- en het wettelijke traject. Deze verkenning is in mei aan de Tweede Kamer aangeboden. De verkenning zelf geeft een te beperkt beeld met betrekking tot de medewerking, reden waarom een separaat onderzoek zal worden uitgezet. Resultaten van dit onderzoek zullen voor eind 2019 met de Tweede Kamer worden gedeeld. Planning: december 2019.

1124

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 443

Motie-Peters c.s. over afspraken van gemeenten over voorkomen van uithuiszettingen

De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431). Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.

1125

Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 444

Motie-De Lange c.s. over terugkopen van opgekochte vorderingen door de schuldenaar

De Tweede Kamer is op 26 juni 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 490) dat de eindrapportage van het verdiepend onderzoek wordt verwacht in het zomerreces. Op basis van deze rapportage zal de Minister voor Rechtsbescherming na het zomerreces een reactie aan de Tweede Kamer sturen. Planning: september 2019.

1135

Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 228

Motie-Becker over prestatiebekostiging bij regie van gemeenten bij uitvoering

Onderdeel prestatiebekostiging en ontzorgen is afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264). Over de taaleis en tegenprestatie wordt de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd.

Tabel 6.3.2.8 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2018–2019

1137

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 25

Motie-Segers c.s. over eenmalig 25 miljoen euro in 2018 voor ondersteuning van kwetsbare mensen

De Tweede Kamer is bij brief van 20 november 2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138) over het Breed offensief geïnformeerd over de uitwerking: «Ter uitvoering van de extra impuls voor het creëren van baankansen voor kwetsbare jongeren uit het pro/vso-onderwijs stel ik eenmalig 17 miljoen euro beschikbaar aan de centrumgemeenten van de arbeids-marktregio’s om in samenspraak met betrokken regiogemeenten en pro/vso-scholen de genoemde impuls vorm en inhoud te geven. Alle 35 centrumgemeenten hebben aangegeven hieraan mee te werken. De regio’s zullen de financiële bijdrage vanuit het Rijk ontvangen via een decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds. De middelen gaan naar de betreffende centrumgemeenten. Via de decembercirculaire 2018 van het Ministerie van BZK zullen de gemeenten worden geïnformeerd.» Met de organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van armoede onder kinderen en dienstverlening door vrijwilligersorganisatie vindt overleg plaats over het beschikbaar maken van het geld via subsidies. Subsidieverlening kost tijd, zodat naar verwachting in de loop van 2019 het geld besteed kan worden. Planning: oktober 2019.

1141

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 9

Motie-Diertens c.s. over professionaliseren van de armoede- en schuldenaanpak

De motie is in uitvoering. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd door middel van de voortgangsrapportage IJkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland die op 27 juni 2019 is verstuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 61).

1142

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 967, nr. 13

Motie-Smeulders c.s. over promoten van voorbeelden van bedrijven met ruimer verlof bij geboorte

Planning: brief na de zomer 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).

1143

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 967, nr. 17

Motie-Wiersma c.s. over het monitoren van het gebruik van geboorteverlof met aandacht voor inkomensgroepen, lastendruk en belemmeringen.

Wetgeving treedt 01-01-2019 in werking, eerste rapportage in tweede kwartaal 2020.

1146

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 121

Motie-Jasper van Dijk over een CAO Beschut werk

Beoogd wordt de Kamer in de zomer te informeren. Planning: september 2019.

1148

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 126

Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid

Vereenvoudiging Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperking is in voorbereiding. Het opheffen onderscheid markt-overheid maakt onderdeel uit van de wet. Eind dit jaar zal de Kamer over de nadere uitwerking van het vereenvoudigingsvoorstel worden geïnformeerd. Aan de uitvoering is reeds per brief gevraagd om de inleenadministratie op te schorten. De quotumheffing wordt in het wetsvoorstel deactivering geregeld. Dit wetsvoorstel ligt in de Eerste Kamer.

1149

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 127

Motie-Nijkerken-de Haan/Peters over de informele ontheffing

De Inspectie SZW is gevraagd na te gaan of op basis van eerder verzameld onderzoeksmateriaal (cliënten ervaringsonderzoek uit 2015 en 2017) meer inzicht kan worden gegeven in de ervaringen van mensen, die volgens eigen beleving een informele ontheffing hebben, met betrekking tot contact met en ondersteuning door de gemeente.

In de derde meting, die in 2019 afgerond wordt, zal de Inspectie SZW specifiek over deze groep rapporteren hoe ze het contact en de ondersteuning door de gemeente ervaren. Planning: december 2019.

1152

Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 551

Motie-Jasper van Dijk c.s. over onterecht verstrekte uitkeringen terugvorderen

In de brief aan de Tweede Kamer over voortgang WW maatregelen d.d. 1 februari 2019 is uiteengezet welke acties UWV onderneemt om onterecht verstrekte uitkeringen terug te vorderen. Zie ook de brief die 28 juni 2019 naar de Tweede Kamer is gegaan. Eind 2019 wordt de motie afgehandeld met de laatste stand van zaken rond de terugvorderingen.

1154

Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 557

Motie-De Jong over standaard controleren of de aanvrager recht heeft op een WW-uitkering

De mogelijkheid van controle van alle WW-aanvragen op verwijtbare werkloosheid wordt onderzocht. De Tweede Kamer wordt over de onderzoeksuitkomsten in het voorjaar van 2020 geïnformeerd.

1159

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 675, nr. 19

Motie-Ziengs/Stoffer over een eenvoudiger certificering voor bedrijven

Om invulling te geven aan de motie is onderzoek nodig. De eerste fase van het onderzoek is gestart. Vooralsnog is de planning dat in 2019 de Tweede Kamer hierover wordt geïnformeerd.

1160

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 94

Motie-Van den Hul/Diertens over obstakels voor deelname aan leven lang ontwikkelen

Om de motie te beantwoorden zijn extra vragen gesteld tijdens de enquête voor het ervaringsonderzoek onder cliënten Participatiewet. In de rapportage van de Inspectie SZW zal dit aspect terugkomen.

Planning: eind november 2019.

1168

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 24

Motie-Seegers/Jasper van Dijk over het aansluiten bij het Taalakkoord door werkgevers met buitenlandse werknemers

Er komt een extra tijdvak voor de subsidieregeling werkgevers. Die gaat 1 juni open. Dit tijdvak zal onder meer onder de aandacht worden gebracht van werkgevers met buitenlandse werknemers. De subsidieregeling wordt ook geëvalueerd om te weten te komen wat deze impuls heeft opgeleverd en voor wie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen bij de vormgeving van de werkgevers-aanpak in de vervolgaanpak laaggeletterdheid van het kabinet (2020–2024). Planning: eind december 2019.

1174

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 44

Motie-Smeulders/Pieter Heerma over mogelijk maken dat ook vakbonden in naam van werknemers de Was kunnen inschakelen

Planning: wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet Aanpak Schijnconstructies, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).

1175

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 45

Motie-Smeulders over aanvullende voorwaarden aan het LIV stellen

De motie wordt meegenomen in de evaluatie van het LIV. Planning: 2020.

1177

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 48

Motie-Renkema c.s. over extra aandacht voor jongeren uit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

Beoogd wordt de Kamer in het najaar te informeren. Planning: eind oktober 2019.

1179

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 49

Motie-Renkema over effecten van maatschappelijke ontwikkelingen op het aantal burn-outs

De (tussen)resultaten van een onderzoek naar achterliggende oorzaken van burn-out verschijnselen worden naar verwachting eind 2019 aan de Tweede Kamer verzonden. Dit betreft een onderzoek naar de oorzaken van burn-out in relatie tot werk-privé omstandigheden onder verschillende risicogroepen en risicofactoren zoals onderwijs en zorg.

1180

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 50

Motie-Pieter Heerma c.s. over het versterken van de positie van jongeren binnen de SER

Er komt kabinetsreactie op het SER-advies ontplooiingskansen van jongeren waarin de motie wordt meegenomen. Planning: brief naar de Tweede Kamer in najaar van 2019 (na Prinsjesdag).

1181

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 51

Motie-Pieter Heerma/Becker over harde afspraken met gemeenten over nieuw- en oudkomers

De Tweede Kamer wordt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de gesprekken met gemeenten over de taaleis en de tegenprestatie. Planning: eind november 2019.

1183

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 53

Motie-Peters over een actieplan om uithuiszettingen te voorkomen

De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431). Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.

1185

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 56

Motie-Jasper van Dijk over verruiming van de toegang tot beschut werk

De Tweede Kamer wordt in december 2019 geïnformeerd.

1187

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 59

Motie-Van Weyenberg c.s. over de fiscale vrijstelling voor scholing bij de private individuele leerrekeningen

Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).

1188

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 60

Motie-Van Weyenberg/Van Brenk over bevorderen van re-integratie van mensen met de diagnose kanker

De brief over het experiment met de vervroegde inzet van de no-riskpolis voor Ziektewetgerechtigden die geen werkgever meer hebben, gaat in het vierde kwartaal 2019 naar de Tweede Kamer. In deze brief wordt ook deze motie betrokken.

1190

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 62

Motie-Raemaker/Renkema over een uitvraag over werken in deeltijd

De informatie die n.a.v. de motie is opgevraagd, wordt verwerkt in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel «Uitwerking Breed Offensief». Planning: oktober 2019.

1191

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 63

Motie-Raemakers/Bruins over de noodzaak van begeleiding van jongeren naar werk of een opleiding

Streven is de Tweede Kamer te informeren in het najaar 2019. Planning: eind oktober 2019.

1192

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 64

Motie-Gijs van Dijk over het verzekeren van oudere zelfstandigen

Op 24 juni 2019 is de brief waarin ingegaan wordt op het onderzoek «Verzekeren van oudere zelfstandigen» naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt aangekondigd dat het onderzoek in het derde kwartaal 2019 na Prinsjesdag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

1193

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 66

Motie-Gijs van Dijk c.s. over een SER-verkenning naar de platformeconomie

De Minister van SZW heeft de SER gevraagd een verkenning uit te voeren naar de platformeconomie in Nederland, daarmee opvolging gevend aan de motie Gijs van Dijk. SER is momenteel bezig met afronding van haar advies. De resultaten worden eind augustus 2019 verwacht, waarna een kabinetsreactie zal volgen.

1194

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 67

Motie-Bruins/Jasper van Dijk over arbeidsconstructies die wel en niet meer zijn toegestaan in kaart brengen

Planning: wordt meegenomen in de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd door het indienen van het wetsvoorstel implementatie herziene detacheringsrichtlijn in het najaar van 2019.

1195

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 68

Gewijzigde motie-Bruins c.s. over continuïteit in de begeleiding van mensen met een beperking

In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 23 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163) in het kader van Breed Offensief wordt ingegaan op de motie. In augustus 2019 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd.

1201

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000-XV, nr. 42

Gewijzigde motie-Wiersma/Peters over terugvorderen van te veel ontvangen uitkeringsbedragen

De wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld is momenteel in internetconsultatie. De Tweede Kamer wordt in het najaar en daarna verder geïnformeerd. Planning: december 2019.

1202

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 858

Motie-Jasper van Dijk over het bestraffen van uitzendbureaus die zich schuldig maken aan arbeidsmarktdiscriminatie

Planning: wordt betrokken bij het wetsvoorstel toezicht, werving en selectie. Indiening wetsvoorstel bij de Tweede Kamer begin 2020.

1207

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 867

Motie-Van Weyenberg/Peters over een meldplicht bij discriminerende verzoeken aan uitzendbedrijven

Planning: wordt betrokken bij het wetsvoorstel toezicht, werving en selectie. Indiening wetsvoorstel bij de Tweede Kamer begin 2020.

1210

Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 384

Motie-Westerveld c.s. over het stelsel eenvoudiger maken

Eind 2019, na oplevering van de rapporten IBO Deeltijd en IBO toeslagen, zal worden gestart met te onderzoeken hoe het stelsel eenvoudiger kan worden gemaakt.

1214

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 45

Motie-Wiersma c.s. over structureel 48 miljoen euro voor scholing in het mkb

Planning: de Tweede Kamer ontvangt een voortgangsbrief na de zomer 2019. De regeling wordt gepubliceerd voor 1 oktober 2019 (na Prinsjesdag).

1215

Kamerstukken, II, 2018–2019, 35 074, nr. 46

Motie-Wiersma/Pieter Heerma over het gesprek blijven voeren met sociale partners over de seizoensarbeid

In de Memorie van Antwoord EK Wab is verslag gedaan van de eerste gesprekken. Eind 2019 volgt de voortgang van de gesprekken.

1216

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 47

Motie-Wiersma over een aparte categorie in de premiedifferentiatie voor langjarige tijdelijke contracten

De verkenning naar een mogelijke aparte premiecategorie voor langjarige tijdelijke contracten wordt momenteel opgestart. Uitvoeringsorganisaties en sociale partners zullen betrokken worden. Vóór het kerstreces van 2019 zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd.

1217

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 48

Motie-Kuzu over de uitwerking van de maatregel voor uitbreiding van de ketenregeling

Planning: de Kamer wordt geïnformeerd in 2022.

1219

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 51

Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over het gebruik van uitzend-constructie zonder rechtenopbouw

Planning: brief en onderzoek eind 2019 naar de Tweede Kamer.

1220

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 52

Motie-Bruins/Pieter Heerma over overleg met sociale partners over één laagdrempelige calamiteitenregeling

Overleg met sociale partners over één laagdrempelige calamiteitenregeling is gaande. Planning informeren Tweede Kamer over voortgang: vierde kwartaal 2019.

1224

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 153

Motie-Van Brenk/Nijkerken-de Haan over het instrument van jobcoaching

De Tweede Kamer wordt in november 2019 geïnformeerd.

1225

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 158

Motie-Jasper van Dijk over een duidelijke plaats voor sociale werkvoorzieningen in het breed offensief

Wordt meegenomen in de verkenningen van de detacheringsvarianten. Planning: eind december 2019.

1226

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 55

Motie-Paternotte c.s. over een toezicht- of visitatiestructuur voor weekendscholen

De Tweede Kamer zal eind 2019 worden geïnformeerd.

1227

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 56

Motie-Becker c.s. over een contrastrategie ten aanzien van ongewenste diasporapolitiek

De Tweede Kamer zal spoedig na het zomerreces 2019 worden geïnformeerd.

1228

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 57

Motie-Pieter Heerma c.s. over een toezichthoudende rol voor de onderwijsinspectie

Dit verzoek wordt meegenomen in de verkenning naar informele scholing in Nederland, die naar verwachting eind 2019 wordt opgeleverd.

1229

Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 58

Motie-Pieter Heerma c.s. over nieuwe organisatiestructuur voor ISN

De Tweede Kamer zal spoedig na het zomerreces 2019 worden geïnformeerd.

1230

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 010, nr. 13

Motie-Peters over systeemfout in de uitvoering van het kindgebonden budget waardoor de afgelopen jaren niet aan alle ouders die daar recht op hadden, automatisch is uitgekeerd

Beantwoording wordt meegenomen in de koopkrachtbijlage van de begroting.

1231

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 881

Motie-Smeulders c.s. over werkzoekenden begeleiden naar werk in tekortsectoren

Deze motie wordt meegenomen in de volgende voortgangsbrief Dienstverlening naar Werk. Planning: vierde kwartaal 2019.

1232

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 888

Motie-Gijs van Dijk/Van Brenk over een gesprek faciliteren tussen vakbonden en bedrijven die maaltijden bezorgen

Er zijn gesprekken gaande met betrokkenen conform de motie. In het najaar van 2019 komt er meer duidelijkheid over het vervolg.

1233

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 889

Motie-Gijs van Dijk over omlaag krijgen van het aantal afwijkende medische oordelen

De mogelijke verschillen tussen het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel oordeel van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag gaan zorgvuldig gemonitord worden. Vanaf eind 2021 wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd in de brief van de Stand van de uitvoering over de resultaten.

1235

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 450

Motie-Omtzigt over rechtszekerheid voor deelnemers over hun pensioenaanspraken

Op 21-03-2019 is er een brief naar de Tweede Kamer gestuurd hoe de motie uitgevoerd zal worden (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 450). Planning: eind 2019 brief naar Tweede Kamer met daarin de uitvoering van de motie.

1237

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 250

Motie-Becker/Pieter Heerma over verplichte voorschoolse opvang voor kinderen van inburgeraars

De Tweede Kamer zal voor oktober 2019 worden geïnformeerd.

1238

Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 469

Motie-Raemakers/Peters over invoeren van een noodstopprocedure

Bij brief van 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering gegeven wordt aan de motie van de leden Peters en Raemakers over een noodstopprocedure. De Minister voor Rechtsbescherming is naar aanleiding van deze motie een verkenning gestart naar het tijdelijk stopzetten van de invordering van verkeersboetes en eventuele verhogingen bij mensen die deze door schulden niet kunnen betalen. Daarvoor dient dan wel schuldhulpverlening te worden geaccepteerd. Naar verwachting is voor het einde van 2019 een plan voor de noodstopprocedure gereed, dat in 2020 kan worden geïmplementeerd. Planning: begin november 2019.

1239

Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 470

Motie-Raemakers/Bruins over aanpassingen van leenomgevingen bij verzendhuiskredieten

Beoogd wordt de Tweede Kamer eind 2019 te informeren.

1240

Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 479

Motie-Bruins c.s. over een tweede tussenevaluatie

De Tweede Kamer wordt naar verwachting in het najaar 2019 geïnformeerd. Planning: eind september 2019.

1241

Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 480

Motie-De Lange c.s. over de rol van het kwaliteitskader bij de uitvoering van gemeentelijk schuldhulpverleningsbeleid

Beoogd wordt de Tweede Kamer eind 2019 te informeren.

1242

Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 481

Motie-Peters c.s. over aandacht voor problemen in de uitvoering

De Tweede Kamer zal op geëigende momenten worden geïnformeerd. Dit is onder meer gebeurd met de verzending van de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak aan de Tweede Kamer d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489). Planning: eind september 2019.

1243

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 157

Motie-Aartsen c.s. over differentiatie in risicoklassen

Dit past binnen de ambities uit de beleidsreactie. Zodra het risicogestuurd instrument functioneert, zal dit leiden tot meer differentiatie (niet meer risicoklassen). De Tweede Kamer wordt hier verder over geïnformeerd in de asbestbrief die in september/oktober dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.

1245

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 159

Gewijzigde motie-Renkema/Van Weyenberg over een externe evaluatie

Met dit traject kan begin 2020 gestart worden. In de asbest-brief die in september/oktober aan de Tweede Kamer gestuurd zal worden, zal de wijze van invulling van de externe evaluatie uitgelegd worden.

1246

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 160

Motie-Von Martels over voortvarend oppakken van innovaties in de asbestsector

Het nieuwe Validatie- en Innovatiepunt (VIP) wordt in de zomer ingesteld en na de zomer (tweede helft 2019) verder geoperationaliseerd. Vanaf dat moment kunnen nieuwe validatie-aanvragen ingediend en behandeld worden.

1247

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 161

Motie-Von Martels over sanering van asbestdaken standaard in klasse 1 plaatsen

Of daken uiteindelijk ondergebracht kunnen worden in risicoklasse 1 hangt af van de uitkomsten van het onderzoek die worden verwacht in de eerste helft van 2020.

1252

Kamerstukken II, 2018–2019, 21 501-20, nr. 1425

Motie-Wiersma c.s. over wijzigingen om de Nederlandse sociale zekerheid beter te beschermen tegen uitkeringstoerisme

Op deze motie wordt ingegaan in een brief aan de Tweede Kamer over de verkenning maatregelen export WW. Planning brief: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).

1253

Kamerstukken II, 2018–2019, 21 501-20, nr. 1427

Motie-Pieter Heerma/Wiersma over aanpassingen van ons huidige WW-stelsel om onze sociale zekerheid te beschermen tegen uitkeringstoerisme en fraude

Op deze motie wordt ingegaan in een brief aan de Tweede Kamer over de verkenning maatregelen export WW. Planning brief: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).

1254

Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 162

Motie-Stoffer c.s. over brede toepassing schuimlaag

Hierover wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd in de asbestbrief die in september/oktober 2019 verstuurd zal worden.

1255

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 148

Motie-Van Brenk c.s. over wegnemen van demotiverende effecten van wet- en regelgeving voor mensen met een arbeidsbeperking

Beoogd wordt de Tweede Kamer eind december 2019 te informeren.

1256

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 152

(gewijzigde) Motie Bruins/Renkema over inventariseren hoe reguliere werkgevers voldoende participanten kunnen werven

De planning is om de Tweede Kamer eind december 2019 te informeren.

1257

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 896

Motie-Pieter Heerma/Wiersma over de rol die het niet spreken van de Nederlandse taal speelt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In de brief over de Stand van de uitvoering van 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt aangegeven op welke manier het niet spreken van de Nederlandse taal doorwerkt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Met UWV wordt nog onderzocht hoe vaak het niet spreken van de Nederlandse taal een effect heeft op de uitkomst van de beoordeling en op welke manier dit kan worden voorkomen.

Planning volgende brief Stand van de uitvoering: december 2019.

1258

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 898

Motie-Gijs van Dijk over onderzoek naar duurzame inzetbaarheid voor mensen met een zwaar beroep

Deze motie wordt meegenomen in de bredere discussie over duurzame inzetbaarheid, waar ook in het principeakkoord pensioenen afspraken over zijn gemaakt.

1261

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 904

Motie-Renkema/Smeulders over verdere harmonisatie tussen de instrumenten in de WIA en de Participatiewet

Motie roept op te onderzoeken of het zinvol en mogelijk is de WIA ook onder de banenafspraak te brengen en het instrument loonkostensubsidie beschikbaar te maken. Gelet op de inhoudelijke samenhang volgt een reactie op deze motie zodra de uitkomsten bekend zijn van de werkgroep van sociale partners. De werkgroep bereidt een advies voor over mogelijkheden om de werkhervatting onder WGA-gerechtigden te vergroten. Planning: eerste kwartaal 2020.

1262

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 905

Motie-Wiersma/Heerema over de Handreiking Taakdelegatie UWV herzien

Met de brief van 12 juni 2019 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 624) is uitvoering gegeven aan het gedeelte van de motie dat verzoekt om uitbreiding van het dossieronderzoek naar de herbeoordelingen door UWV-kantoor Groningen. In de brief over de Stand van de uitvoering van 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt toegelicht hoe invulling zal worden gegeven aan het gedeelte van de motie dat vraagt om een herziening en verduidelijking van de handreiking taakdelegatie van UWV. De Tweede Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd in de brief over de stand van de uitvoering van eind 2019. Planning: december 2019.

1263

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 906

Motie-Jasper van Dijk over verbeteren van de dienstverlening aan de groep 35-minners

Met ingang van 2019 wordt de 35-min doelgroep in de WW opgepakt vanuit de WGA-dienstverlening. Daarmee krijgen zij ondersteuning van UWV door professionals die gespecialiseerd zijn om mensen met een arbeidshandicap te begeleiden naar werkhervatting. UWV kan voor deze groep ook re-integratietrajecten inkopen. Verbeteren van de dienstverlening loopt daarom mee met het verbeteren van de dienstverlening aan de gehele WGA-doelgroep. De motie roept op om de no-riskpolis ook voor 35-minners van toepassing te laten zijn. De Tweede Kamer wordt hierover na de zomer bij brief geïnformeerd. Planning: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).

1264

Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 909

Motie-Stoffer/Wiersma over het baseren van re-integratie op artikel 63 a van de Ziektewet

In de brief d.d. 25-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 38) is gemeld dat SZW in gesprek is met het Platform Private Uitvoerders Sociale Zekerheid om een en ander toe te lichten. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd in de brief over de no-riskpolis. Planning: vierde kwartaal.

1267

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 5

Motie-Van Weyenberg over het uitwerken van een wettelijke uniforming van het partnerbegrip

Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.

1268

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 6

Motie-Drost/Slootweg over informatie over het nabestaanden-pensioen opnemen op het UPO

Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.

1269

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 7

Gewijzigde motie-Slootweg over een advies over een adequate dekking in het nieuwe stelsel

Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.

1270

Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 8

Gewijzigde motie-Slootweg over het nabestaandenpensioen op risicobasis en de Anw-hiaatverzekering expliciet beschermen

Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.

1271

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 459

Motie-Asscher/Klaver over aandacht voor de zorgen van zelfstandigen over de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Deze motie gaat over de uitwerking van het voorstel van sociale partners m.b.t. de wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen. Het kabinet zal deze moties doorgeleiden aan sociale partners en de inhoud ervan betrekken bij het voorstel van het kabinet, waarmee het kabinet voor de zomer van 2020 komt.

1272

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 460

Motie-Klaver/Asscher bij de uitwerking van de pensioencontracten de Tweede Kamer regelmatig te informeren over de door de stuurgroep gemaakte voortgang en keuzes om de gestelde doelen te bereiken

In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.

1273

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 461

Motie-Klaver/Asscher over een voorstel voor de wachttijd in de uitzendsector

Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.

1274

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 462

Motie-Klaver/Asscher over alles doen om de verplichtstelling niet in gevaar te laten komen

In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.

1275

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 463

Motie-Klaver/Asscher over een kwalitatieve analyse van pensioencontracten door het SCP

In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.

1276

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 466

Motie-Van Kent over concrete doelen in het plan van de Stichting van de Arbeid

Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.

1277

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 468

Motie-Van Weyenberg c.s. over monitoren van de effecten van maatregelen die de overgang van werk naar pensioen verzachten

Planning: in het voorjaar van 2020 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het plan om te gaan monitoren.

1278

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 469

Motie-Omtzigt c.s. over een onafhankelijk extern onderzoek naar de uitvoeringskosten

Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.

1279

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 470

Motie-Stoffer/Bruins over de uitzondering voor gemoedsbezwaarden ook toepassen voor zzp’ers

Deze motie gaat over de uitwerking van het voorstel van sociale partners m.b.t. de wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen. Het kabinet zal deze moties doorgeleiden aan sociale partners en de inhoud ervan betrekken bij het voorstel van het kabinet, waarmee het kabinet voor de zomer van 2020 komt.

1280

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 473

Motie-Van der Linde c.s. over het vergroten van de duurzame inzetbaarheid

In het voorjaar van 2020 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

1281

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 474

Motie-Bruins c.s. over jongerenorganisaties betrekken bij het pensioenvraagstuk

Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.

1282

Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 458

Motie-Asscher/Klaver over de uitwerking van de regeling voor zware beroepen

Planning: brief naar de Tweede Kamer begin 2020.

6.3.3 Afgehandelde toezeggingen
Tabel 6.3.3.1 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3075

23-01-2014 AO Arbeidsomstandigheden (Arbo)

De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken n.a.v. de brand in een windturbine met dodelijke slachtoffers

Op 24 oktober 2018 is de boetebeschikking uitgegaan naar het bedrijf. Nabestaanden zijn door betrokken inspecteur geïnformeerd. De Tweede Kamer wordt (op dit moment) als beleidslijn niet geïnformeerd over een individuele casus. Het verzoek is om die reden deze toezegging als afgehandeld te beschouwen.

3110

05-06-2014 AO Inburgering

De Minister zegt toe, n.a.v. vragen De Graaf (PVV) betreffende inburgeraars die lening examen hebben gedaan en dat niet hebben gehaald en die vervolgens uit beeld raken, om welke aantallen gaat het dan, hoeveel geld is daarmee gemoeid, hoe wordt het geleende geld dan teruggehaald, deze vragen mee te nemen bij de reeds toegezegde rapportage over de terugbetalingsdiscipline van DUO-leningen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 262).

3174

01-10-2014 Vervolg AO Kinderopvang

Vraag of kinderopvang onder WNT valt, wordt meegenomen in de nadere uitwerking van de omkering die aankomend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 361).

3186

Mondelinge vraag lid Tanamal (PvdA) over het bericht «Verzekeringsartsen: UWV handelt in strijd met wet» (Volkskrant, 27 oktober 2014)

De Minister heeft toegezegd dat hij, naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant van 27 oktober, UWV opheldering zal vragen of het bericht in de Volkskrant juist is; of er sprake is van een incident of structureel; of de in 2013 gemaakte afspraken zijn geïmplementeerd, hoe de bescherming van de medische privacy gewaarborgd wordt voor iedereen die contact heeft met UWV. Alsdan zal de Minister bezien of dat moet leiden tot nadere maatregelen. Over de uitkomsten zal de Minister de Tweede Kamer informeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 425).

3199

13-11-2014 AO Participatiewet en WWB-onderwerpen

De Staatssecretaris heeft toegezegd voor het einde van het jaar een brief te sturen over social return bij het Rijk in relatie tot de banenafspraak. Dit betreft geen nieuwe toezegging maar een herhaling van de toezegging, zoals gedaan in de brief van Minister van V&J

Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2019 «Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018» (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 490, nr. 249).

3267

25-02-2015 Plenair debat Wetsvoorstel Pensioencommunicatie (34 008)

Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd hoe het best kan worden gecommuniceerd over het werkgeversdeel in de pensioenpremie

Afgehandeld met de AMvB die bij het IORP wetsvoorstel hoort. Dit is op 29-12-2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nr. 516).

Tabel 6.3.3.2 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2015–2016

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3403

Uitgaande brief 27-11-2015 Opzet evaluatie Wwz en eerste beeld invoering Wwz (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 1)

De Minister zal de Tweede Kamer periodiek, halfjaarlijks, via voortgangsrapportages informeren over de werking van de Wwz. In deze halfjaarlijkse brieven zullen dan verschillende toezeggingen en deelrapportages over de Wwz meelopen die eerder zijn toegezegd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 351, nr. 32).

3479

02-06-2016 Plenaire behandeling wijz.wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet ivm de bevoegdheden van de ondernemingsraad inz. de arbeidsvoorwaarden pensioenen

Op verzoek van VVD en PvdA heeft de Staatssecretaris toegezegd om de uitvoering van de wet in de praktijk – inclusief eventuele procedures bij de rechter – te monitoren en de Tweede Kamer daarover na twee jaar te informeren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

3519

Uitgaande brief 30-06-2016 Tweede voortgangsbrief Wwz (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 18)

Minister zegt toe om de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek met de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de toepassing van het nieuwe ontslagrecht uit de Wwz. Het gaat om de constatering uit onderzoek dat de hoogte van de transitievergoeding soms lijkt te worden meegewogen bij het toe- of afwijzen van een ontbindingsverzoek en om de vraag waarom rechters menen in soms te weinig ruimte te zien om te ontbinden o.g.v. een verstoorde arbeidsverhouding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074).

Tabel 6.3.3.3 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2016–2017

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3581

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

De Minister informeert de Tweede Kamer dit voorjaar over de verkenning naar het inrichten van een fonds voor slachtoffers van schildersziekte

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 893).

3591

09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbiedsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid

De Minister informeert de Tweede Kamer voor het einde van het jaar (2017) over de Rapportage effectiviteit van de no-risk polis

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 843).

3607

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister stuurt vóór de SZW-begrotingsbehandeling een zo integraal mogelijke eerste tussenevaluatie van de sectorplannen toe

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 101).

3621

14-06-2017 AO Behandelvoorbehoud van het EU-voorstel: Richtlijn evenwicht tussen werk en privéleven COM (2017) 253

De Minister zal de Tweede Kamer op een later moment meer informeren over de gevolgen van de voorstellen van de Europese Commissie inzake de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven voor het MKB

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).

3622

14-06-2017

AO Behandelvoorbehoud van het EU-voorstel: Richtlijn evenwicht tussen werk en privéleven COM (2017) 253

De Minister zal het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie inbrengen bij de besprekingen van de voorstellen van de Europese Commssie inzake de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).

3642

07-06-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet Pensioenen 2017

De Staatssecretaris zal het verzoek om onderzoek te verrichten naar inzicht in de uitvoeringskosten (volledigheid publicatie en kwaliteit) van pensioenfondsen en mogelijke sancties doorgeleiden naar de toezichthouders (DNB en AFM). De resultaten van het onderzoek worden na ongeveer 9 maanden gevraagd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

Tabel 6.3.3.4 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2017–2018

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3645

07-11-2017

Plenaire behandeling Verzamelwet SZW

De Minister zegt toe in gesprek te gaan met de Belastingdienst en UWV om te kijken hoe het stelsel van ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekerin-gen meer gelijk kan worden getrokken op het gebied van berekening van premies en afdrachten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 766, nr. 18).

3647

01-11-2017 Algemeen Politieke Beschouwingen en debat Regeringsverklaring

Het kabinet zal de uitwerking van de aanpak van ombouw van loondispensatie naar loonaanvulling voor werknemers (met een beperking) in nauw overleg met de Tweede Kamer doen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3652

28-11-2017 Mondelinge vraag van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat geld voor arme kinderen in de schuldenberg verdwijnt

De Staatssecretaris heeft toegezegd om de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG over kinderen in armoede die in 2018 plaatsvindt naar de Tweede Kamer te sturen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).

3653

Uitgaande brief 13-11-2017 Wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765)

Er komt een eenmalige «opschoonactie» voor heel kleine pensioenen. In de periode tot 1 januari 2019 kunnen deelnemers gebruikmaken van de mogelijkheid van individuele waardeoverdracht en pensioenuitvoerders van het recht op afkoop. De deelnemers kunnen hierop gewezen worden door de rijksoverheid en pensioenuitvoerders. Dit kan in de vorm van een algemene campagne of op de persoon toegesneden informatieverstrekking. Ik zal daarover nadere afspraken maken met de pensioensector

Vanaf 18 juni 2018 is informatie op rijksoverheid beschikbaar. De communicatiecampagne is gestart en beëindigd per 1 januari 2019.

3657

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt het rapport van het TNO-onderzoek naar staalgrit m.b.t. de blootstelling van werknemers in maart 2018 naar de Tweede Kamer

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 336).

3662

Uitgaande brief 15-12-2017 Medezeggenschap pensioen bij kleine ondernemingen (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 389)

De Minister zal de bevoegdheden van de PVT en PV binnen de WOR op enkele vlakken (informatie- en initiatiefrecht) versterken.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 35 015, nr. 2).

3670

25-01-2018 Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister VenJ om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober j. over schuldenindustrie

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat zij in haar aanstaande gesprek met de Manifestpartijen aandacht zal vragen voor de wijze waarop DUO omgaat met studerenden met problematische schulden

Dit is zowel betrokken bij de concretisering van de Rijksincassovisie als het onderzoek van Regioplan naar maatwerk door uitvoeringsorganisaties (waaronder de DUO) bij (zwerf-)jongeren met schulden. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd met de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489.). Hiermee kan de toezegging als afgedaan worden beschouwd.

3677

20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister komt voor de zomer met een brief over leerrekening samen met OCW over de leerrechten en de transitievergoeding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

3682

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris beraadt zich op de gevolgen voor de Participatiewet naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad m.b.t. de «bijstandsnorm voor gehuwden in relatie tot zorgbehoefte» en informeert de Kamer daarover.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2019, (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 174, nr. 6).

3684

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal het negatieve effect van het levenlanglerenkrediet in de Wajong repareren middels de Verzamelwet SZW die ingaat op 1 januari 2019

Afgehandeld met de Verzamelwet SZW 2019 (Staatsblad 2018, nr. 424).

3685

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat in de evaluatie die plaatsvindt n.a.v. de motie Peters/Raemakers (individuele studietoeslag) er ook wordt ingegaan op de vraag of er onderscheid wordt gemaakt tussen in- en uitwonende studenten met een beperking.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 139).

3688

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal de groep uit de bijstand betrekken bij het aanvalsplan tegen krapte en mismatches die de Kamer voor 1 juni 2018 ontvangt n.a.v. de motie Van Weyenberg.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 833).

3689

08-02-2018 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal een terugkoppeling aan de Kamer geven naar aanleiding van haar gesprek met de VNG, waarin ze onder andere ingaat op het voorstel van Nijkerken-de Haan over een digitaal participatiedossier.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).

3691

Uitgaande brief 09-02-2018 Roadmap vervanging DBA (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68)

Wij achten het gewenst om voorafgaand aan de indiening van een wetsvoorstel met uw Kamer van gedachten te wisselen over de contouren van de uitwerking van de maatregelen. Om die reden zullen wij nog voor het zomerreces uw Kamer een hoofdlijnenbrief sturen, waarin wij nader uiteen zullen zetten hoe wij de verschillende maatregelen uit gaan werken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 212).

3692

20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW

Minister zegt toe dat bij het vaststellen van het tarief meegenomen wordt om een verzekering te kunnen afsluiten voor arbeidsongeschiktheid

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 212).

3695

Uitgaande brief 08-03-2018 Aanbieding rapport Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader (Tweede Kamer 2017–2018, 32 043, nr. 391)

De Minister informeert beide Kamers over de uitkomsten van het overleg met pensioenfondsen en toezichthouders over een effectiever en doelmatiger uitwerking van de haalbaarheids-toets, de reële dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454).

3697

20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister komt voor de zomer met een brief over leven lang leren

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).

3700

14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen

Minister gaat in gesprek met de sector over standaardisatie van nabestaandenpensioen op risicobasis en uniformering van het partner-begrip. Beide onderwerpen worden meegenomen bij de uitwerking van het wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).

3701

20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister zal het wetsvoorstel (WW, premiedifferentiatie, payroll en wwz) in het derde kwartaal van 2018 in zijn totaliteit naar de Tweede Kamer sturen, inclusief het proces van de Raad van State

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074).

3709

22-05-2018

Verzoek van het lid Özütok tijdens de RvW van 30 januari 2018 om een debat n.a.v. bericht over arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie en appreciatie van de Wet aanpak schijnconstructies inzake het wel/niet openbaar maken van Inspectiegegevens op grond van de Arbowet het «namen en shamen» bij specifieke arbeidsmarktdiscriminatie los zal bezien van «namen en shamen» bij andere arbo-onderwerpen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

3711

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris benadrukt de doelen van haar beleid. Het moet simpeler worden voor werkgevers, werken moet lonen. Het voorstel draagt bij aan werk voor mensen die nu aan de kant staan (meer dan de helft), meer werkgevers moeten mensen aan het werk helpen (nu is dat minder dan 10%). Zij markeert dat het nu over de hoofdlijnen gaat, uitwerking van loondispensatie in een wetsvoorstel volgt. Zij blijft binnen de kaders van het regeerakkoord.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3712

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris waardeert het plan van GroenLinks en zegt toe een schriftelijke reactie te zullen geven n.a.v. de CPB-doorrekening van dit plan.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).

3713

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris zal in het wetsvoorstel zoveel mogelijk aangeven in hoeverre groepen mensen er met het nieuwe voorstel op vooruitgaan en zo mogelijk ook ingaan op de relatie met de cao’s.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3714

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris is bereid om bij de uitwerking te kijken of bonussen, 13e maand etc. niet hoeven te worden verrekend.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3715

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris wijst erop dat het aanpassen van de fiscale regels inzake aanvullend pensioen lastig is. Zij is bereid om, samen met Financiën en de Belastingdienst, de Kamer een brief te sturen over de mogelijkheden van een aanvullend pensioen, inclusief de mogelijkheden voor een werkgever, en evt. werknemer, om iets extra’s te doen, bij voorbeeld via de 3e pijler.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3716

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris wil bij de uitwerking met sociale partners, gemeenten en cliëntenorganisaties kijken naar een uniformere methode van loonwaardebepaling en daarbij het voorstel van Cedris betrekken om per bedrijf één loonwaardesysteem te hanteren.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3717

Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie.

De Staatssecretaris zal met gemeenten de mogelijkheden bespreken om ervoor te zorgen dat de middelen die straks voor deze groep beschikbaar komen, echt aan deze doelgroep besteed worden.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).

3718

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt te streven om in het voorjaar te komen tot nieuwe verruimde richtlijn vrijwilligerswerk voor personen in de WW

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 103).

3720

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de voortgang van een gepersonaliseerd overzicht met financiële voordelen van de werkzoekende, die bij een sollicitatiebrief gevoegd kan worden. Er komt met een brief met nadere toelichting op digitale bijsluiter oudere werklozen en personen met afstand arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 891).

3721

14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Kamer krijgt voor het einde van 2018 een update over stand van zaken LIV/ET of eerder als er aanleiding toe is.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 146).

3723

20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) komt er een brief naar de Tweede Kamer inzake de risicovrije renten en de uitspraak van de president van De Nederlandsche Bank

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

3724

20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer ontvangt na de zomer (september) een brief inzake het punt van de heer Van Weyenberg over de raden van toezicht, het ontslag van de leden van het verantwoordingsorgaan en de monitoringscommissie (Code Pensioenfondsen).

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

3725

20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer de thematiek rond het wetsvoorstel verevening pensioenrechten bij scheiding en de tussenstand daarvan opgenomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

3726

20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen

Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer een bericht opgenomen over de thematiek rond het uniforme nabestaandenpensioen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).

3727

20-06-2018 AO Pensioenenonderwerpen

Voor het eind van dit jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over mogelijke alternatieven voor het ingetrokken wetsvoorstel over fuserende pensioenfondsen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441).

3730

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over de invloed van de invoering van de beroepskracht-kindratio op kleinere organisaties

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322 nr. 375).

3731

12-04-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over haar gesprek met de GGD en de VNG om administratieve eisen aan te scherpen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2018 (Kamerstukken II 2017–2018, 31 322, nr. 372).

3734

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

In de derde monitor van de Wet aanpak schijnconstructies wordt onder andere de bekendheid van de wet en de aansprakelijkheid van de piek van de keten meegenomen. De inbreng van de Inspectie SZW wordt expliciet zichtbaar gemaakt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 108, nr. 30).

3736

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken met de uitzendbranche en vakbewegingen over contracting

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 5).

3739

03-07-2018 VAO Pensioenen

De Minister zegt toe een nadere reactie te geven op de vragen van het lid Omtzigt over de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene IORP-richtlijn. Nadere reactie zal voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer worden gezonden.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 934, nr. 10).

3742

 

De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de subsidie die aan de Ambachtsacademie is verstrekt, zodra deze beschikbaar zijn.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2019 (Evaluatie actieplan «Perspectief voor 50+» Monitorrapportage 2018) (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 921).

3743

 

De Staatssecretaris zegt toe voor de begrotingsbehandeling een reflectie te geven over het gesprek met VNG over de BUIG-gelden/ROB-advies

Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 477, nr. 45).

3744

 

De Staatssecretaris zegt toe de Kamer na de zomer te informeren over de mogelijkheden om de matchinggegevens van alle werkzoekenden tussen gemeenten en UWV regionaal te ontsluiten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-07-2018 (2018D39546).

3745

 

De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer nader te informeren over een reductiedoelstelling armoede, in het eerste kwartaal van 2019

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 484).

3746

 

De Staatssecretaris zegt toe in het jaarverslag over de armoedegelden te rapporteren

Afgehandeld met het Rijksjaarverslag 2018 – XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15-05-2019.

3748

13-03-2018 AO Leven lang leren

De AMvB die het «in mindering brengen van scholing op de transitievergoeding» regelt wordt meegenomen in het pakket «vast versus flex» en ontvangt de Tweede Kamer in het derde kwartaal van 2018.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, nr. 35 074).

3754

09-10-2018 AO Leven Lang Leren

Begin 2019 ontvangt de Tweede Kamer een brief over de verdeling ten behoeve van het publieke leer- en ontwikkelbudget met een planning van de uitwerking

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 111).

3755

09-10-2018 AO Leven Lang Leren

De Tweede Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief inzake het gesprek met de Stichting van de Arbeid over de fiscale behandeling van de private, individuele leerrekening

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 110).

3758

Uitgaande brief 04-07-2018 Wetsvoorstel houdende maatregelen betreffende de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden en langdurige arbeidsongeschiktheid

Er is samenloop tussen het onderhavige wetsvoorstel en andere maatregelen uit het regeer-akkoord, die zien op de aanpassing van de berekening en de opbouw van de transitievergoeding (bijv. transitievergoeding vanaf dag 1). Deze maatregelen zullen nader uitgewerkt worden in het wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab), dat ik in het najaar naar uw Kamer wil sturen. Dan zal ik ook terugkomen op de uitwerking van de compensatiemaatregel transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid in de hierboven genoemde gevallen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 136).

3760

15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen

Verkennen van de mogelijkheid dat pensioenuitvoerders het bewijs van leven van gepensioneerden, die in het buitenland wonen, kunnen opvragen bij de SVB

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427).

3770

15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen

Onder de aandacht brengen van de verzekeringseis voor beroepsgenoten voor arbeidsongeschiktheidspensioen bij de Staatssecretaris van Financiën

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427).

3771

13-12-2018 AO Kinderopvang

De Staatssecretaris informeert de Kamer mei 2019 over de resultaten van het onderzoek, dat begin 2019 van start gaat, naar uitval van peuters als gevolg van de harmonisatie. Dit naar aanleiding van de verschillende cijfers die er bekend zijn van het onderzoek van Buitenhek, ten opzichte van de cijfers van Sociaal Werk Nederland

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 396).

3772

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid/DBA

De Tweede Kamer ontvangt na de zomer een brief over de ruimte die professionals van UWV hebben om af te wijken in het SZ-domein

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 608).

3773

27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid/DBA

De Tweede Kamer wordt vóór het zomerreces 2018 geïnformeerd over Dienstverlening naar werk.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102).

3774

15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen

Stichting van de Arbeid verzoeken om uniformering van het begrip «wees» mee te nemen in het advies inzake uniformering partnerpensioen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 3).

3777

Uitgaande brief 26-11-2018 Fiscale behandeling private leerrekeningen (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 110)

De Minister zegt toe de Tweede Kamer eind eerste kwartaal 2019 te informeren over de voortgang van het overleg met sociale partners over de fiscale behandeling van private leerrekeningen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 111).

3779

27-11-2018 Debat Pensioenen

De Minister zegt toe de Tweede Kamer in januari per brief te informeren over hoe het kabinet denkt de pensioenimpasse te doorbreken.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).

Tabel 6.3.3.5 Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde toezeggingen, vergaderjaar 2018–2019

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3786

11-10-2018 – Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 2 oktober 2018 om een debat n.a.v. bericht fraude bij arbeidsmigranten

Wegnemen verkeerde prikkels verwijtbare werkloosheid in het kader van pilot uitzendbureaus. De Minister zal in het kader van de aangekondigde proef rond verwijtbare werkloosheid uitwerken hoe mogelijk verkeerde prikkels in de uitzendbranche als gevolg van de huidige regelgeving kunnen worden weggenomen. Dit punt wordt ook meegenomen in de reeds gestarte gesprekken met de ABU en NBBU.

Afgehandeld met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625).

3788

 

Onderzoeken naar hybride markt. In mijn brief van 5 juli 2018 heb ik aangegeven uw Kamer in het najaar breder te willen informeren over de ontwikkelingen op de hybride markt voor de ZW en WGA. De onderzoeken naar de ontwikkelingen op de hybride markt zijn echter vertraagd. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2019 nader te kunnen informeren.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716 nr. 38).

3790

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Staatsecretaris zal in het eerstvolgende Algemeen Overleg over armoede en schulden meer informatie geven over de stand van zaken rond het incassoregister.

Afgehandeld met brief van J&V d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 24 515, nr. 465).

3791

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer medio 2019 te informeren over vorderingen op de inzet om de ondersteuning van kwetsbare mensen meer over de verschillende leefdomeinen (OCW, VWS, BZK en gemeenten) plaats te laten vinden.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-02-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 142).

3793

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Staatssecretaris zegt toe om bij het toesturen van de nieuwe realisatiecijfers Beschut werk ook een beeld te geven van de tussentijdse groei en de gesprekken met de gemeenten hierover.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 154).

3795

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister gaat onderzoek doen naar de voor- en nadelen van het voorstel van het lid Wiersma om UWV meer maatwerkmogelijkheden te geven bij scholing van WW’ers. Minister zal op korte termijn bezien of binnen de huidige WW ruimte is om de uitkering over langere tijd te spreiden als een noodzakelijk scholingstraject langer duurt dan het recht op WW. Tevens zal worden verkend of, onder voorwaarden, maatwerk in de WW mogelijk kan worden gemaakt, waarbij je bijvoorbeeld een deel van je WW-uitkering naar voren kunt halen om zo scholing in combinatie met een baangarantie te realiseren. Over het eerste deel van de toezegging zal de Kamer vóór het voorjaarreces 2019 worden geïnformeerd, over het tweede deel vóór het zomerreces 2019.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 105).

3802

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister zegt toe om bij de implementatie van het Europese richtlijnvoorstel Werk-privébalans het rouwverlof mee te nemen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3154).

3803

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister zal in de brief die reeds in januari is toegezegd over pensioenonderhandelingen ook schetsen welke keuzes tijdens de pensioenonderhandelingen hebben voorgelegen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).

3804

Uitgaande brief 22-11-2018 Implementatieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).

De Staatssecretaris is verzocht met de uitzendbranche in gesprek te treden over de mogelijkheid om het SNA-keurmerk uit te breiden met een antidiscriminatiebepaling. Als de gesprekken met de uitzendbranche zijn afgerond, wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

3805

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

Minister SZW zal met Staatssecretaris FIN bespreken dat ten aanzien van de onderzoeken/handhaving door Belastingdienst op schijnzelfstandigheid naast de TK commissie FIN ook de TK commissie SZW dient te worden geïnformeerd.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 67).

3807

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

Indien er aanleiding is om het quotum uit het derde en laatste jaar van de quotumregeling Aziatische horeca te verruimen, wordt daar (conform de motie van Ziengs en Van Weyenberg van juli 2016) net als in het tweede quotumjaar welwillend naar gekeken.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 875).

3808

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

De komende periode wordt bezien op welke manier ook na 1 oktober 2019 zal worden voorzien in een regeling die het voor werkgevers mogelijk maakt gespecialiseerde Aziatische koks uit derde landen aan te trekken. In dit kader zal ook worden gekeken naar de Duitse regeling.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 910).

3819

12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie

In Q2 2019 ontvangt de Kamer, bij de voortgangsrapportage van het Nationaal Actieplan Discriminatie, een voortgangsrapportage van het implementatieplan Arbeidsdiscriminatie 2018–2019

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

3821

12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie

In Q2 2019 ontvangt de Kamer een brief over de rol van UWV in het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

3822

12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie

De Staatssecretaris zal verder onderzoek doen naar de effectiviteit van anoniem solliciteren en betrekt het SCP hierbij.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

3824

12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie

In het onderzoek naar de geautomatiseerde vormen van werving en selectie en het gebruik van algoritme daarbij, wordt de rol van HRM meegenomen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).

3825

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

De Minister zal onderzoeken welke functie zorgverlof vervult voor mantelzorgers en daarbij ook kijken wat er bekend is over informele afspraken over verlof tussen werkgever en werknemer en zal de Kamer hier medio 2019 over informeren.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3411).

3833

23-01-2019 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat na overleg met MinBZK een schriftelijke reactie kan volgen op het nieuws dat gemeenten niet altijd een briefadres afgeven aan daklozen.

Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 15-03-2019 (kenmerk: 1909).

3835

06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

De Staatssecretaris zegt toe dat de Handreiking actief onder de aandacht zal worden gebracht van gemeenten in het Gemeentenieuws SZW.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-03-2019 (Kenmerk: 2019D11861).

3836

06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

De Staatssecretaris zegt toe dat de signaleringsbrief in juni 2019 komt. Een tiental gemeenten doen mee, dat betekent dat bij de eerste signaleringsbrief niet meteen van alle gemeenten een beeld is.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 578).

3839

Uitgaande brief 21-11-2018 Tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede

De Staatssecretaris zal – naar aanleiding van vragen van de leden Rombouts (CDA, Don (SP) en Ester (ChristenUnie) – het SCP, CBS en CPB verzoeken een verkenning uit te voeren naar armoede-indicatoren voor kinderarmoede. Voorts zal de Staatssecretaris, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja, welke, en de Kamer hierover begin 2019 informeren.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 484).

3840

06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer wordt voor de zomer middels een stand van zaken brief geïnformeerd over diverse pensioen gerelateerde onderwerpen zoals onder meer gedifferentieerd beleggingsbeleid, effecten van doorsneesystematiek, werknemers zonder pensioen opbouw/witte vlekken/verplichtstelling, RVU-aspecten/heffing.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).

3842

06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen

De Tweede Kamer ontvangt op korte termijn, in het voorjaar, een hoofdlijnenbrief inzake een verkenning om pensioenbedragen ineens op te nemen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 486).

3843

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Bij het AO SUWI komt de Minister terug op mogelijke problemen voor werkgevers die in liquiditeitsproblemen komen vanwege de transitievergoeding.

Afgehandeld in het AO SUWI d.d. 20-02-2019.

3844

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer wordt voor 1 april geïnformeerd over het vervolg van de quotumregeling Aziatische horeca.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 910).

3845

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Minister brengt in kaart welke rechtszaken en discussies er (internationaal) lopen op het gebied van zzp.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).

3846

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Minister neemt in de verkenning naar de verbetering van de naleving van de Waadi de mogelijke wetswijzigingen in de Waadi en andere wettelijke mogelijkheden om ongewenste vormen van contracting aan te pakken mee, waaronder de bestuurlijke boete. In de brief zal ook aandacht worden besteed aan wat op korte termijn mogelijk is in het kader van de verkenning van de verbetering van de Waadi. Een voortgangsbrief volgt in het eerste kwartaal van 2019.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

3847

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Minister vraagt de Staatssecretaris van FIN wat de Belastingdienst tegen misleiding van zzp’ers kan doen (certificaten die geen garantie zijn).

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).

3848

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over vervolgstappen op zzp-gebied.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074 M).

3849

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Minister vraagt de Staatssecretaris van FIN of hij de Kamer schriftelijk wil informeren over hoe de Belastingdienst omgaat met meldingen bij verdenking van schijnconstructies.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).

3850

31-01-2019 Plenair debat Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab)

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren (Wet arbeidsmarkt in balans) (35 074) heb ik u toegezegd mijn appreciatie van de ingediende amendementen schriftelijk te doen toe komen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 62).

3851

31-01-2019 Plenair debat Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab)

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren (Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans) (35 074) heb ik u toegezegd voorafgaand aan het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid van 13 februari 2019 de lagere regelgeving toe te sturen welke is opgesteld dan wel is aangepast als gevolg van het wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 63).

3854

06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2)

De Staatssecretaris heeft op verzoek van de SP toegezegd een reactie te geven op de petitie van Single SuperMom. De heer J. van Dijk zal de petitie aan de Staatssecretaris doen toekomen.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 836, nr. 43).

3855

06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2)

De Staatssecretaris heeft op een vraag van mw. Van Brenk (50PLUS) toegezegd dat zij ernaar streeft om de Tweede Kamer vóór het meireces te informeren over de resultaten van het overleg met VWS over de situatie van ouderen met alleen AOW die verblijven in een woon-zorgcomplex (casus overhandigd tijdens AO armoede en schulden van 14 februari jl.).

Afgehandeld met brief naar de Tweede Kamer d.d. 21-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 488).

3856

06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2)

De Staatssecretaris heeft toegezegd in het eerstkomende bestuurlijke overleg met de VNG aandacht te vragen voor het onderwerp uit de motie uit de gemeente Hardenberg («tegemoetkoming afvalkosten i.v.m. medisch afval»).

De Staatssecretaris heeft conform de toezegging dit punt ingebracht tijdens het bestuurlijk overleg met de VNG op 4 april jl.

Afgedaan tijdens het bestuurlijk overleg met de VNG op 4 april.

3859

13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid

Minister gaat in gesprek met de ACM over de ruimte reikwijdte die van het mededingingsrecht biedt ten aanzien van voor collectieve afspraken door en/of ten behoeve van zelfstandigen zonder personeel.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).

3860

10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking

De Staatssecretaris zegt toe dat dit voorjaar de Kamer een brief ontvangt die zal ingaan op die stand van zaken en op de vraag hoe we deze cijfers kunnen verbeteren. Die brief komt zo snel mogelijk na het meireces. Dan worden ook de definitieve cijfers over 2018 meegenomen. En dan gaat het niet alleen over de cijfers, maar ook over de context.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 154).

3863

10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat de cijfers realisaties Banenafspraak op 25 april worden bekendgemaakt.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163).

3871

Uitgaande brief 08-02-2019 Akkoord EU Richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers

De Minister zegt toe om de Kamer in het voorjaar per brief nader te informeren over de implementatie van het richtlijnvoorstel inzake betaling ouderschapsverlof.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 15)

3894

12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW

De Minister zegt toe de Kamer een afschrift te sturen van de brief die hij vanmiddag (12 juni 2019) naar de VNG verstuurde betreffende het Inburgeringsstelsel

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).

3897

12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW

De Minister zegt toe dat eind deze maand een brief aan de Kamer wordt gestuurd over alle stappen die recent gezet zijn bij UWV. Daarbij gaat de Minister in ieder geval in op de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur bij UWV, de wijze waarop de Minister de Kamer voortaan in vertrouwelijkheid kan informeren over fraude, het versterken van de functie van het auditcommittee, en de uitvoering van de WGA-dienstverlening.

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625).

6.3.4 Lopende toezeggingen
Tabel 6.3.4.1 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 1996–1997

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3

Uitgaande brief 29-10-1996 kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie) Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Inmiddels is de klacht van de FNV met betrekking tot onder meer ILO-Conventie 81 door de ILO afgehandeld.

De ILO heeft geoordeeld dat Nederland voldoet aan het desbetreffende verdrag. In haar rapport heeft de ILO een aantal aanbevelingen gedaan. Reactie van het kabinet op het ILO-rapport is aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II, 29 427, nr. 103). Er zal dus conform wat eerder is gemeld een kabinetsstandpunt worden voorbereid over goedkeuring van het Protocol nr. 81 bij dit Verdrag nr. 81.

Tabel 6.3.4.2 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2010–2011

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2382

Plenaire behandeling Wetsvoorstel Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings-/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

Planning: wordt meegenomen met de maatregelen uit het regeerakkoord om twv’s voor 3 jaar af te geven.

Tabel 6.3.4.3 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2011–2012

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3145

19-06-2012 Plenaire behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienstnemen en in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers (33 284) Evaluatie mobiliteitsbonussen

De mobiliteitsbonussen voor oudere werklozen en arbeidsgehandicapten dient te worden geëvalueerd. Deze toezegging is ook opgenomen in de evaluatie agenda

De oplevering van de evaluatie LIV zal in het vierde kwartaal van 2020 zijn. De evaluatie LKV en Jeugd-LIV zal in het vierde kwartaal van 2021 zijn. De Tweede Kamer wordt daarna zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Tabel 6.3.4.4 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2012–2013

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2831

17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen (33 475)

De Minister zegt op verzoek van D66 toe na een te jaar kijken naar het aantal verleende twv’s en in hoeverre deze repeterend worden toegekend

Planning: wordt meegenomen met de maatregelen uit het regeerakkoord om twv’s voor 3 jaar af te geven.

Tabel 6.3.4.5 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2935

20-03-2014 AO SUWI-onderwerpen

De Minister zal de Tweede Kamer informeren over verplichte inschrijving door werkzoekenden bij een uitzendbureau en de mogelijkheid van een uitzendbureau om inschrijving te weigeren

Er vindt overleg plaats tussen UWV en SZW over de invulling van de sollicitatieplicht en de uitvoering van de verplichte inschrijving bij een uitzendbureau. De Tweede Kamer zal eind 2019 worden geïnformeerd over de invulling van de verplichte sollicitatieplicht. Planning: vierde kwartaal van 2019.

3090

13-02-2014 Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting

De Minister zegt toe nauwlettend te zullen volgen of de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie in de Wwz er, gezien de precedentwerking, toe leidt dat het aantal zaken bij de rechter op termijn zal afnemen. De Minister zegt ook toe scherp in de gaten te houden of het middel niet misbruikt wordt (in die zin dat het een onderhandelpunt wordt), en of dit al dan niet leidt tot een toename van hogere vergoedingen in vaststellingsovereenkomsten dan de wettelijke transitievergoeding. Dit zal te zijner tijd onderzocht worden door een enquête onder werkgevers en werknemers te houden, om na te gaan hoe de vaststellingsovereenkomsten eruit zien. De Tweede Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd

Planning: wordt meegenomen met de evaluatie van de Wwz in 2020.

Tabel 6.3.4.6 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2014–2015

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3239

22-01-2015 AO Inburgering

De Minister zegt toe om een brief naar de Tweede Kamer te sturen over Europese procedures zodra infractieprocedure EC over Wib officieel binnen is

Brief over aanpassingen in Vreemdelingenregelgeving is op 18 november 2016 naar EC verstuurd. Daarop is geen reactie van de EC ontvangen. Pas wanneer dat het geval is, kan de Tweede Kamer geïnformeerd worden. Het is ook mogelijk dat de EC helemaal niet reageert.

3290

12-03-2015 Plenaire behandeling Wet werken na de AOW (34 073)

De Minister zal de werking van de WAA-maatregel uit het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd betrekken bij de evaluatie van de wet (of dit inderdaad als antiverdringingsmaatregel werkt en AOW-gerechtigden niet juist aantrekkelijker maakt als werknemer)

Wordt betrokken bij evaluatie over de werking van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, eind 2019 gereed.

3302

Uitgaande brief 19-12-2014 Wetsvoorstel pensioencommunicatie. (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 6)

Drie jaar na inwerkingtreding van het (volledige) wetsvoorstel nagaan of de maatregelen hebben bijgedragen tot een beter pensioenbegrip van de deelnemer en daarbij ook na te gaan of er sprake is geweest van een verlaging van de regeldruk

De evaluatie van de wet vindt plaats in de eerste helft van 2019. De Tweede Kamer wordt in vierde kwartaal van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten.

Tabel 6.3.4.7 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2015–2016

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3403

Uitgaande brief 27-11-2015 Opzet evaluatie Wwz en eerste beeld invoering Wwz. (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 1)

De Minister zal de Tweede Kamer periodiek, halfjaarlijks, via voortgangsrapportages informeren over de werking van de Wwz. In deze halfjaarlijkse brieven zullen dan verschillende toezeggingen en deelrapportages over de Wwz meelopen die eerder zijn toegezegd

Deze toezegging loopt tot 1-1-2020. Halfjaarlijks wordt er een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de voortgang van de Wwz. De laatste is een brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 351, nr. 32).

3404

Uitgaande brief 10-12-2015 Beantwoording van de Kamervragen van het lid Vermeij over de representativiteit van beroepspensioenfondsen

De Staatssecretaris wil een duurzame oplossing vinden voor de beroepspensioenregelingen. Daarom wil de Staatssecretaris in overleg met de pensioensector en sociale partners kijken naar de wijze van verplichtstelling van beroepspensioenfondsen, in het bijzonder in relatie tot beroepsgenoten in loondienst en zelfstandigen, en mede in relatie tot de voorgenomen wijziging van de vormgeving van verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen

Dit loopt mee in de toekomstdiscussie pensioenen.

3413

29-09-2015 Stemmingen n.a.v. de ingediende amendementen, moties en het wetsvoorstel plenaire behandeling wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen i.v.m. harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten (34 194)

Na drie jaar vindt een evaluatie naar de werking van de no-riskpolis plaats. Op basis daarvan zal worden bezien of er aanleiding is voor wetgeving met het oog op de situatie na 2020. Wanneer de tussentijdse evaluatie aanleiding geeft tot continuering van de uniforme no-riskpolis zal daarvoor een nieuwe wettelijke basis moeten worden getroffen. Voorts is met sociale partners en VNG afgesproken dat na drie jaar de stand van zaken wat betreft de premiekorting doelgroep banenafspraak zal worden bezien en dat na vijf jaar de mobiliteitsbonus verdwijnt voor de doelgroep van de banenafspraak. De dan resterende financiële middelen kunnen dan voor andere arbeidsmarktinstrumenten in de belasting- en premiesfeer worden ingezet

Aan beide onderdelen van deze toezegging is inmiddels reeds tegemoetgekomen. Deze toezegging is gedaan bij het wetsvoorstel harmonisering instrumenten arbeidsbeperkten op 1 januari 2016 (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 194). Voor de te harmoniseren instrumenten (no-riskpolis en premiekorting, thans loonkostenvoordeel) werd daarbij uniformering met een horizonbepaling ingevoerd (tot 2021).

M.b.t. het eerste onderdeel (no-riskpolis) is met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel stroomlijning loonkostensubsidie in de Participatiewet (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 154, nr. 8) de horizonbepaling van de no-riskpolis komen te vervallen en is een evaluatie niet meer nodig.

M.b.t. onderdeel 2 (premiekorting, thans loonkostenvoordeel) is in de brief van 20 november 2018 over uitwerking van het breed offensief het voornemen kenbaar gemaakt om het loonkostenvoordeel banenafspraak te harmoniseren en structureel te maken. Hiermee is een evaluatie gericht op continuering niet meer nodig. Dit voornemen vergt nog nadere uitwerking. Dit wordt meegenomen in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wet banenafsraak en quotumheffing. Eind dit jaar zal de Kamer over het wetsvoorstel verder worden geïnformeerd. De loonkostenvoordelen worden als zodanig geëvalueerd in 2021.

Tabel 6.3.4.8 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2016–2017

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3525

21-09-2016 Algemene Politieke Beschouwingen Tweede Kamer

De SER zal de eerdere adviesaan-vraag over loondoorbetaling bij ziekte en langdurige werkloosheid uitbreiden naar een breder advies over de arbeidsmarkt

Dit onderwerp is meegenomen in de vraagstelling voor de Commissie Borstlap.

3561

Uitgaande brief 21-12-2016 Grensoverschrijdende pensioenregelingen

Het kabinet zal nader bestuderen of er aanpassingen nodig zijn om in de mogelijkheid van maatwerk in de governance van het algemeen pensioenfonds voor buitenlandse regelingen tot wasdom te laten komen en, zo ja, wat de effecten daarvan zijn

Planning: wordt meegenomen in de tussenrapportage van het APF in 2019. De evaluatie van het APF vindt plaats in 2021.

3564

02-11-2016 AO Handhaving

De Minister zegt toe de Tweede Kamer in het voorjaar van 2017 te informeren over de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om bedrijven die arbeidswetten meermaals overtreden en uitzendbureaus die zich niet houden aan het SNA-keurmerk uit te sluiten van overheidsopdrachten

Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).

3608

28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet

De Minister heeft toegezegd de Tweede Kamer, in samenspraak met OCW, te informeren over de netto-effectiviteit van de scholingsvouchers in het kader van mismatch op de arbeidsmarkt

Vanwege de doorlooptijd van de regeling wordt het eindrapport in 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd. Een tussenrapportage van de uitkomsten is 05-07-2018 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102). Planning: vierde kwartaal 2019.

Tabel 6.3.4.9 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2017–2018

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3659

29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving

De Staatssecretaris stuurt, naar aanleiding van de meerjarige aanpak in verbetering van de veiligheidscultuur door de inspectie, de eerste resultaten van de pilot gedrag en cultuur in 2018 aan de Tweede Kamer

In april 2019 is de eerste organisatie in de pilot van start gegaan. De nadruk ligt nu nog op de werving van de overige negen organisaties. Met acht organisaties zijn we in gesprek waarvan vijf organisaties zich in de afrondende fase voor deelname aan de pilot bevinden. In het eerste kwartaal van 2020 worden de eerste resultaten van de effectmeting verwacht. Begin augustus 2019 worden van de eerste organisatie de uitkomsten van de nulmeting (T1) en van de meting van de belangrijkste risicofactoren voor ongewenst gedrag verwacht. In Kamerbrief Toezegging inzake pilot cultuur- en gedragsinterventie pesten, 20 december 2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 339) is aangekondigd dat medio 2019 de Kamer opnieuw wordt geïnformeerd over de eerste resultaten van de pilot. De Tweede Kamer wordt medio 2019 geïnformeerd d.m.v. passage in Verzamelbrief versterking handhavingsketen eerlijk, gezond en veilig werk.

3667

18-01-2018 Verzoek tijdens de RvW van 8 november 2017 van het lid Nijkerken-De Haan (VVD) om een plenair debat n.a.v. het bericht: «Amsterdam start toch bijstandsexperiment»

De Staatssecretaris zal na de installaties van nieuwe colleges in gesprek gaan met gemeenten over de uitvoering van de tegenprestatie

Informatiesessies over de uitvoering van de tegenprestatie hebben plaatsgevonden, uitkomsten worden besproken met de VNG. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd voorafgaand aan de begrotingsbehandeling. Planning: eind oktober 2019.

3669

25-01-2018 Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister V&J om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober j. over schuldenindustrie

De Staatssecretaris heeft toegezegd de volgende onderwerpen in overweging mee te nemen bij het opstellen van de Brede Schuldenaanpak: het voorstel om te komen tot een meewerkplicht voor schuldeisers binnen de minnelijke schuldregeling; de problematiek rond de doorstroom vanuit het minnelijke naar het wettelijke schuldsaneringtraject; en de termijnen binnen de schuldhulpverlening

Ingevolge het verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) zijn de genoemde onderwerpen betrokken bij de brede schuldenaanpak. In dat kader heeft de Staatssecretaris van SZW samen met de Minister voor Rechtsbescherming onderzoek laten doen naar de doorstroom vanuit het minnelijk naar het wettelijk traject. Dit onderzoek is op 27 mei aan de Tweede Kamer gezonden. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt een inhoudelijke reactie voorbereid. Planning: augustus 2019.

3671

07-11-2017 Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet overdacht Klein Pensioen

Bij de voorziene evaluatie van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen wordt aandacht besteed aan de ervaringen en de zorgen van de deelnemers

Die evaluatie moet klaar zijn over vier jaar. De Tweede Kamer wordt in 2022 geïnformeerd over de evaluatie.

3694

Uitgaande brief 09-03-2018 Evaluatie wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 393)

De Wet verevening pensioenen bij scheiding en de Pensioenwet worden naar aanleiding van de evaluatie gewijzigd

Planning: wetsvoorstel ligt bij de Raad van State, naar de Tweede Kamer in september 2019 (voor Prinsjesdag).

3733

28-06-2018 AO Handhaving / Arbeidsomstandigheden

In 2020 ontvangt de Kamer de evaluatie van de wijziging van de Arbowet. Hierbij worden onder andere de aandacht voor de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, melding beroepsziekten en waar zieke werknemers met hun klachten terecht kunnen (de second opinion) meegenomen

Het aanbesteden van het empirisch deel start in 2019. Het onderzoek zal vermoedelijk gaan lopen van medio 2019-medio 2020. Dat maakt het vooralsnog mogelijk om het rapport eind 2020 aan de Tweede Kamer te versturen.

3735

27-06-2018

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal de SER-commissie apart nog eens bevragen over de aantrekkelijkheid van deelname aan de ondernemingsraad en de vertegenwoordiging van de flexibele schil. Daarbij wordt ook het punt betrokken of het gevoel van veiligheid (drempel) daarbij een rol speelt.

Er is advies gevraagd aan CBM. Na het ontvangen van het advies zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

3737

20-12-2018 Begrotingsdebat

Experimenten individuele leerrekening

Experimenten zijn aangekondigd in de LLO brief van september 2018. De voorbereidingen lopen. Er is o.a. een vooronderzoek gedaan naar de kaders bij het uitvoeren van experimenten.

3752

04-07-2018 AO Inburgering en Integratie

De Minister zegt toe dat de Kamer wordt geïnformeerd over mogelijkheden voor inburgeraars met een visuele beperking

De Tweede Kamer wordt hierover uiterlijk 1 september 2019 geïnformeerd.

3763

13-09-2018 AO Bestaansminimum Caribisch Nederland

Voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland. De Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van BZK informeren jaarlijks vóór het zomerreces de Tweede Kamer over de voortgang van de maatregelen rond het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland. In 2020 wordt daarbij de evaluatie van het pakket aan maatregelen aan de Tweede Kamer aangeboden.

Op 27 juni 2019 is de voortgangsrapportage IJkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 61).

Tabel 6.3.4.10 Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen, vergaderjaar 2018–2019

ID

Datum/Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3753

19-09-2018 Algemeen Politieke Beschouwingen woensdag 19 september en vrijdag 21 september 2018

Het kabinet zal een formeel standpunt innemen over de initiatiefwet Wet gelijke beloning vrouwen en mannen van Ploumen (PvdA), Özütok (GroenLinks), Jasper van Dijk (SP) en Van Brenk (50Plus)

Het initiatiefwetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. De Raad van State heeft advies uitgebracht, het wachten is op het nader rapport van de initiatiefnemers.

3757

Uitgaande brief 05-11-2018 Aanbieding rapport «Toezicht arbeid werknemer op, aan of rondom zeeschepen

Ik streef ernaar u vóór het kerstreces te informeren over de uitkomsten van het overleg over de verduidelijking van de Wav en Wml in de zeescheepvaart.

Het overleg met de sector is nog volop gaande. Een eerste stand van zaken is naar de Tweede Kamer gestuurd d.d. 05-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 341). Planning: brief naar de Tweede Kamer in het najaar van 2019 (na Prinsjesdag).

3759

15-10-2018

Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen

Bij het wetsvoorstel inzake de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden de uitspraken van het Actuarieel Genootschap, waarnaar wordt verwezen in de verzamelbrief van 27 september jl. meegenomen

Planning: wetsvoorstel ligt bij de Raad van State, naar de Tweede Kamer in september 2019 (voor Prinsjesdag).

3761

17-10-2018 Voortzetting Plenaire behandeling Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioen-voorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)) (34 934)

De Minister zegt toe bij de evaluatie van de Wet Pensioencommunicatie mee te nemen of en hoe het UPO informatie kan verstrekken over risico’s bij baanverandering en nabestaandenpensioen

Planning: brief naar de Tweede Kamer in vierde kwartaal van 2019.

3762

17-10-2018 Voortzetting Plenaire behandeling Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaam-heden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioen-voorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)) (34 934)

De Minister zegt toe deze wet tot implementatie van de IORP-II richtlijn te evalueren, maar pas in 2022, omdat deze wet pas in 2019 in werking treedt.

Over drie jaar wordt de wet tot implementatie van de IORP-II-richtlijn geëvalueerd en wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

3776

Uitgaande brief 19-11-2018 Verzamelbrief Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427).

Het pensioenfonds van de uitzendsector heeft naar aanleiding van de uitkomsten een eerste reactie gegeven en aangegeven dat enkele resultaten genuanceerder liggen dan uit het onderzoek van het CBS blijkt. Om meer inzicht te krijgen in de situatie in de uitzendsector, ben ik voornemens verder met deze sector in gesprek te gaan. Ik zal uw Kamer over de uitkomst informeren.

Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer (voor Prinsjesdag).

3778

Uitgaande brief 08-11-2018 Contracting (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 5)

Wel ben ik voornemens om een verkenning te starten of de bovenstaande geschetste huidige mogelijkheden voldoende zijn of dat versterking van de mogelijkheden tot optreden bij niet-naleving en handhaving van de Waadi wenselijk zou zijn.

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor de zomer 2020.

3792

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Minister en Staatsecretaris zullen binnen een half jaar een brief sturen over goede voorbeelden van regionale scholingsinitiatieven van de grond komen en welke landelijke regelingen daaraan in de praktijk kunnen bijdragen.

Beoogd wordt de Tweede Kamer in juli 2019 te informeren.

3794

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Staatssecretaris zegt toe in overleg te treden met Divosa in verband met de training om interne jobcoach te worden zoals het traject «Harrie-helpt».

De expertsessies worden samengesteld en gepland. Planning: oktober 2019.

3797

Uitgaande brief 26-11-2018 Uitvoering motie Dijkgraaf, Nijkerken-de Haan

Nader uitwerken voorstellen VCR. De komende periode zullen de voorstellen rondom VCR nader uitgewerkt en afgestemd worden met de verschillende uitvoerders in de hybride markt.

De planning is om in de zomer van 2019

een wetsvoorstel gereed hebben, dat op uitvoerbaarheid getoetst kan worden.

3817

04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW

De Staatssecretaris zegt toe om in contact te treden met FNV Vrouw i.v.m. de jonge moeders met een afstand tot de arbeidsmarkt t.b.v. een passend werkbezoek.

Beoogd wordt de Kamer in oktober te informeren. Planning: eind oktober 2019.

3820

12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie

De Staatssecretaris streeft ernaar om de voorgenomen wijziging van de Arbowet om de bevoegdheden van de Inspectie SZW uit te breiden na de zomer aan de Raad van State ter consultatie voor te leggen. In de wetswijziging wordt een evaluatiebepaling opgenomen.

De Voortgangsrapportage Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 wordt in de zomer van 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin wordt kort ingegaan op het aangekondigde wetsvoorstel. Na de zomer wordt de voorgenomen wetswijziging aan de Raad van State voorgelegd.

3823

28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW

Minister SZW zal bezien of en hoe zzp-organisaties een rol zouden kunnen krijgen bij het overleg in de polder en zal de Kamer hierover informeren.

Planning: wordt meegenomen in brief naar de Tweede Kamer na de zomer 2019 (na Prinsjesdag).

3826

Uitgaande brief 28-01-2019 Verzamelbrief Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441).

De mogelijkheid tot waardeoverdracht van nettopensioen («shoprecht») wordt nader bezien in het kader van de evaluatie van het nettopensioen die gepland staat voor 2019.

In het eerste kwartaal van 2019 is de startnotitie van de evaluatie opgesteld. In het tweede en derde kwartaal van 2019 wordt de evaluatie uitgevoerd. De kabinetsreactie zal in het vierde kwartaal van 2019 worden verstuurd.

3829

23-01-2019 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat in de uitwerking van de wetswijziging maatwerkvoorziening in de Participatiewet ook wordt gekeken naar een mogelijk wettelijk recht op job coaching.

De Tweede Kamer is bij brief van 23 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163) geïnformeerd over de stand van zaken uitwerking Breed offensief. In de brief is ook ingegaan op deze toezegging. Deze toezegging wordt verder betrokken bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet in verband met breed offensief. Planning indiening bij de Tweede Kamer: eind november 2019.

3830

23-01-2019 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zegt toe dat in de evaluatie van beschut werk ook de vragen van de Kamer worden betrokken, o.a. over de afbakening van de doelgroep, indicatiecriteria en het delen van goede voorbeelden. Ook wordt er gekeken naar de financiering. De Kamer ontvangt de evaluatie voor de begrotingsbehandeling SZW 2020.

Het evaluatieonderzoek loopt. Planning: december 2019.

3831

23-01-2019 AO Participatiewet

De Staatssecretaris zal het eventuele opnemen van beschut werk in het doelgroepenregister onderzoeken in het kader van de uitwerking van simpel switchen. De Kamer wordt hier dit jaar over geïnformeerd.

Reactie komt in november 2019, in relatie tot evaluatie beschut werk. Planning: november 2019.

3832

23-01-2019 AO Participatiewet

In de brief van de Minister van SZW over het onderzoek Experiment vervroegde inzet no-riskpolis wordt ook gereageerd op de petitie van chronisch zieke jongeren over de inzet van de no-riskpolis

De brief komt na de zomer 2019. Uitstel wordt gemeld in de brief loondoorbetaling bij ziekte d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Planning: vierde kwartaal.

3834

06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs»(Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

De Staatssecretaris zegt toe dat het voornemen is om voor de zomer de wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld in internetconsultatie te doen, zodat deze na de zomer, in het najaar, naar de Kamer gestuurd kan worden.

De wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld is in internetconsultatie geweest. De Tweede Kamer wordt in het najaar en daarna verder geïnformeerd. Planning: december 2019.

3837

06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs»(Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

De Staatssecretaris zegt toe dat op alle mogelijke niveaus en op alle mogelijke manieren er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan wordt gedrongen dat zij hun medewerking hervatten. Zodra daar meer over gezegd kan worden, wordt dit met de Kamer gedeeld.

Er zijn op dit moment geen ontwikkelingen. Zodra hier meer over te zeggen is, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

3838

06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»

De Staatssecretaris zegt toe dat er bezien wordt of er informatie is over de vraag of de meldplicht m.b.t. vakanties door gemeenten gehandhaafd wordt.

Om dit te onderzoeken wordt de vraag uitgezet bij VNG en Divosa. Planning: eind december 2019.

3841

06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen

De Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van 2019, voor de zomer, het STAR-advies over het nabestaandenpensioen, dit in relatie tot de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins

Planning: brief naar de Tweede Kamer in december 2019.

3858

Brief stand van de uitvoering

Minister gaat in overleg met collega’s van het kabinet over de balans tussen dienstverlening, handhaving en efficiency en hoe hierop gereflecteerd kan worden. Daarbij wordt ook de relatie met beleid, sturing, politieke verantwoordelijkheid en toezicht gelegd.

Er vindt nog overleg plaats over hoe dit het best vorm kan worden gegeven gezien verschillende aanpalende trajecten rond de uitvoering zoals topberaad, uitvoering van beleid en maatwerk in dienstverlening. De Tweede Kamer wordt in december 2019 geïnformeerd via de volgende Stand van de uitvoering.

3861

10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat in de evaluatie beschut werk, die in het najaar komt, ook zal worden ingegaan op de wachtlijst van de Wsw.

Wordt afgehandeld in kabinetsstandpunt Participatiewet. Planning: eind november 2019.

3862

10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking

De Staatssecretaris zegt toe dat er nog een schriftelijke reactie volgt op het rapport van Berenschot. Eind 2019 verschijnt de volgende thermometer. Begin 2020 kan ik die aan de Kamer geven.

Het thermometer onderzoek loopt nu. In oktober 2019 wordt het kwantitatieve beeld met de eindevaluatie Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd. Begin 2020 volgt het complete rapport over de thermometer Wsw. Planning: eind december 2019.

3864

10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking

De Staatssecretaris zegt toe dat er aandacht zal worden gegeven aan de Harrie Helpt – training. Ook bij de praktijkdagen wordt dit onder de aandacht gebracht.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel «Uitvoeren Breed Offensief» wordt de Harrietraining uitdrukkelijk genoemd als mogelijkheid van persoonlijke ondersteuning. Gemeenten moeten in een verordening regels stellen over de vorm van ondersteuning die zij bieden. In de gesprekken over ondersteuning op maat nu en te zijner tijd bij de voorlichting aan gemeenten (o.a. tijdens Praktijkdagen) over de maatregelen uit het wetsvoorstel wordt ook aandacht gegeven aan de Harrietraining. Planning: juli 2020.

3865

Uitgaande brief 24-04-2019 Verzamelbrief pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454).

De Minister zegt toe de wetgevingswens van de AFM op het gebied van de WVP, namelijk de waarborgen voor de productontwikkeling die al bestaan voor verzekeraars ook van toepassing te maken op pensioenfondsen, te betrekken en nader te verkennen in de lopende evaluatie van de WVP

De oplevering van de evaluatie van de WVP staat gepland voor zomer 2019. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de evaluatie in september 2019 (voor Prinsjesdag).

3866

Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

Checklist samenstellen om het verschil tussen contracting, uitzenden en payrolling inzichtelijke te maken. Ik streef ernaar om deze checklist op korte termijn te verspreiden.

Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer (voor Prinsjesdag).

3867

Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

Verkennen tegen welke problemen sociale partners aanlopen als het gaat om de cao-naleving en handhaving. Verder van gedachten wisselen om voor- en nadelen en (on)mogelijkheden samen te bezien.

Planning: brief naar de Tweede Kamer eind oktober 2019.

3868

Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

Verkenning wettelijke maatregelen van 1) constructies die bedoeld zijn om niet onder een cao te vallen tegen te gaan en 2) aansprakelijkheid werkgever bestuurlijke boete.

Planning: brief naar de Tweede Kamer voor de zomer van 2020.

3869

Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

Onderzoek naar de functie van uitzendbureaus op de arbeidsmarkt

Planning: onderzoek naar de Tweede Kamer voor de zomer 2020.

3870

Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).

Onderzoek naar de positie van uitzendwerknemers.

Planning: onderzoek naar de Tweede Kamer voor de zomer van 2020.

3876

27-05-2019

Notaoverleg nav Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaanden-pensioen 13 juli 2018 (34 996)

De Minister heeft op verzoek van de Commissie toegezegd samen met de Pensioenfederatie, het Verbond en DNB informatie na te zenden over de verdeling van regelingen met kapitaalopbouw en regelingen op risicobasis

Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.

3877

27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid

De Minister onderzoekt in welke mate het niet spreken van de Nederlandse taal een rol speelt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, hoe vaak het voorkomt en wat eraan gedaan wordt en informeert de Kamer hierover in de stand van de uitvoering.

In de brief over de Stand van de uitvoering d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt aangegeven op welke manier het niet spreken van de Nederlandse taal doorwerkt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Met UWV wordt nog onderzocht hoe vaak het niet spreken van de Nederlandse taal een effect heeft op de uitkomst van de beoordeling en op welke manier dit kan worden voorkomen. Planning: volgende Stand van de uitvoering in december 2019.

3881

27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid

op de hybride markt

De Kamer ontvangt een reactie op de punten van Acture, een schriftelijke verduidelijking van het beleid omtrent loonsancties en vangnetters.

In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 38) is een verduidelijking van het beleid omtrent loonacties gegeven. De overige punten komen aan bod in de brief over de no-riskpolis na de zomer 2019. Uitstel wordt gemeld in de brief loondoorbetaling bij ziekte d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Planning: vierde kwartaal 2019.

3882

27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid

Naar verwachting ontvangt de Kamer eind 2019 een tussenresultaat van een vier jaar durend onderzoek naar de oorzaken van arbeidsgerelateerde stress in verschillende levensfasen.

De Tweede Kamer ontvangt naar verwachting eind 2019 een tussenresultaat van een onderzoek naar achterliggende oorzaken van burn-out verschijnselen. Dit betreft een onderzoek naar de oorzaken van burn-out in relatie tot werk-privé omstandigheden onder verschillende risicogroepen en risicosectoren, zoals onderwijs en zorg. Het onderzoek start in 2019 en zal naar verwachting eind 2020 gereed zijn.

3887

19-06-2019 Debat Pensioenen

Het CPB zal in vervolgonderzoek naar de effecten van de overgang naar een nieuwe pensioenstelsel de vergelijking tussen de twee contracten meenemen inclusief scenario o.b.v. van de afgelopen 40 jaar om de schokbestendigheid te testen

Planning: brief naar de Kamer eind 2019.

3888

19-06-2019 Debat Pensioenen

Opstellen van een roadmap met daarin proces rondom uitwerking waarin aandacht komt voor 1) het juridische kader incl. houdbaarheid van de verplichtstelling t.a.v. de twee contracten, 2) planning rondom onderzoek naar extra keuzemogelijkheden en 3) invloed van een lage rente omgeving en de betekenis daarvan voor het huidige en nieuwe kapitaalgedekte pensioenstelsel

De Kamer ontvangt in september 2019 een Kamerbrief over het proces waarin deze punten worden meegenomen (na Prinsjesdag).

3889

19-06-2019 Debat Pensioenen

Onderzoek naar de mogelijkheden om in Nederland onnodige financiële benadeling van deelnemers aan premieregelingen te adresseren.

Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.

3890

19-06-2019 Debat Pensioenen

Bij de uitwerking van het nieuwe contract komt bijzondere aandacht voor de wijze waarop het reeds opgebouwde nabestaandenpensioen kan worden overgedragen

Het advies van de STAR wordt in het vroege najaar 2019 verwacht. Daarna zal er een kabinetsreactie worden opgesteld en in het najaar 2019 naar de Tweede Kamer worden verstuurd.

3891

19-06-2019 Debat Pensioenen

Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd of Artikel 22a, lid 3, sub a, van de Wet op de Loonbelasting invloed heeft op de arbeidskorting RVU (incl. gevangenispersoneel). Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd

De Tweede Kamer ontvangt in september 2019 een Kamerbrief over het proces waarin deze punten worden meegenomen (na Prinsjesdag).

3895

WGO-verslag 2018 (jaarverantwoording SZW)

Na de zomer ontvangt de Kamer het IBO-onderzoek naar deeltijdwerk

Het IBO Deeltijd gaat in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer.

3896

12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW

De Staatssecretaris informeert de Kamer in het najaar over de resultaten van een onderzoek naar arbeidstoeleiding

Beoogd wordt de Tweede Kamer in september 2019 te informeren.

3898

12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW

De Minister zegt toe dat de beleidsdoorlichting AOW eind van het jaar naar de Kamer wordt verstuurd

Er wordt momenteel gewerkt aan de beleidsdoorlichting. Planning: eind 2019.

3907

Uitgaande brief 21-06-2019 Aanpak misstanden arbeidsmigranten

Uw Kamer zal over de resultaten van de werkgroep aanpak misstanden arbeidsmigranten in het najaar van 2019 nader worden geïnformeerd

Planning: brief naar de Tweede Kamer in het najaar van 2019.

3908

Uitgaande brief 21-06-2019 Verzamelbrief versterking handhavingsketen eerlijk, gezond en veilig werk (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 348).

Wij verwachten uw Kamer voor het einde van 2019 te kunnen informeren over het vervolg van de verkenningen in het kader van versterking van de handhavingsketen

Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.

3909

Uitgaande brief 24-06-2019 Voortgang uitwerking maatregelen «werken als zelfstandige»

Afhankelijk van de uitkomst van deze testfase zal bezien worden of het instrument webmodule naar behoren functioneert. Na de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd

Planning: brief naar de Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).

3910

Uitgaande brief 01-07-2019 Aanbieding rapport Commissie kinderopvang en vaccinatie

We gaan de aanbevelingen bestuderen en verwachten uw Kamer na het zomerreces een reactie te sturen.

Het streven is om de kabinetsreactie eind september 2019 naar de Tweede Kamer te versturen.

BIJLAGE 6.4 SUBSIDIEOVERZICHT

In deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidieregelingen en incidentele subsidies. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. Incidentele subsidies hebben betrekking op subsidieaanvragen waarvoor geen subsidieregeling is ingesteld.

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel 6.4.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1.000)

Begrotingsartikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Stimuleringsregeling LLO in het MKB1

0

0

49.400

49.400

49.400

49.400

49.400

2023

2025

2

Sectorplannen

37.937

13.389

0

0

0

0

0

2018

2019

2019

2

Armoede en schulden

4.436

7.629

985

0

0

0

0

2018

2020

2019

2

Cofinanciering dienstverlening2

3.924

13.623

8.000

0

0

0

0

2020

2018

2

Europees fonds meestbehoeftigen

117

100

100

100

0

0

0

2018

2015

2

Scholing richting een kansberoep

6.474

0

0

0

0

0

0

2019

2017

2

Kansen voor alle kinderen

2.615

3.335

455

0

0

0

0

2018

2022

2021

4

Scholing jonggehandicapten3

12.621

13.300

13.300

13.300

13.300

13.300

13.300

2017

4

2021

5

Scholing en plaatsing oudere werklozen

331

0

0

0

0

0

0

2017

2017

5

Experimenten meer werk voor vijftigplussers

2.108

703

0

0

0

0

0

2019

2020

2017

5

Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers5

636

13.750

1.600

0

0

0

0

2019

2019

6

Kanker en werkzoekenden

0

257

243

0

0

0

0

2020

2018

7

Versterking vaardigheden6

2.914

0

0

0

0

0

0

2017

2020

2018

 

Totaal

74.113

66.086

74.083

62.800

62.700

62.700

62.700

     
X Noot
1

De regeling wordt na Prinsjesdag gepubliceerd.

X Noot
2

De volledige naam: Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt.

X Noot
3

De volledige naam: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). De ESB-regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

X Noot
4

De volgende evaluatie is afhankelijk van toekomstige positionering ESB-regeling.

X Noot
5

Bij begroting 2018 is deze subsidieregeling «2e loopbaanadvies» genoemd».

X Noot
6

De volledige naam: Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.

Tabel 6.4.2 Beschikbare middelen incidentele subsidies (x € 1.000)

Begrotingsartikel

Naam subsidie

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (zie toelichting)

1

Arbeidsmarkt

1.712

2.880

3.845

3.845

2.345

2.345

2.345

2013

2020

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

17.384

23.115

20.242

16.620

13.909

13.361

13.361

2020

 

subsidies algemeen: alle kinderen doen mee

8.880

12.600

11.576

12.454

10.000

10.000

10.000

     
 

overige subsidies algemeen

5.920

6.881

5.552

1.052

795

247

247

     
 

SBCM

2.280

3.320

2.800

2.800

2.800

2.800

2.800

     
 

NIBUD

304

314

314

314

314

314

314

     

5

Werkloosheid

1.872

788

1.168

905

505

505

600

2016

2022

7

Kinderopvang

1.898

2.310

2.550

2.550

2.550

2.550

3.300

2015

2021

 

Algemeen

1.898

2.310

2.350

2.350

2.350

2.350

3.100

     
 

Caribisch Nederland

0

0

200

200

200

200

200

     

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

8.397

12.588

9.118

9.118

7.032

6.682

6.682

2017

2022

 

Opbouw kennisfunctie integratie

2.644

2.736

2.736

2.736

2.600

2.250

2.250

     
 

Vluchtelingenwerk

1.092

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

     
 

Overig

4.661

8.820

5.350

5.350

3.400

3.400

3.400

     

98

Algemeen

2.582

3.139

2.500

2.500

500

0

0

 

Totaal

33.845

44.820

39.423

35.538

26.841

25.443

26.288

     

Incidentele subsidies worden vanwege het ad-hoc-karakter en de veelal kleine bedragen niet afzonderlijk geëvalueerd. In tabel 6.4.2 wordt onder de laatste en volgende evaluatie verwezen naar de beleidsdoorlichtingen op het desbetreffende beleidsartikel. In een beleidsdoorlichting kan het gehele beleidsterrein aan de orde komen.

Tabel 6.4.2 geeft een overzicht van de onder het financiële instrument subsidies beschikbare middelen in de begroting 2020. Deze middelen zijn beschikbaar voor aanvragen voor incidentele subsidies (looptijd in de regel niet meer dan vier jaar). Op voorhand kan niet worden aangegeven welke subsidies zullen worden aangevraagd en wat de einddatum zal zijn. Omdat daarnaast de middelen structureel op de begroting staan, wordt de einddatum in deze tabel niet ingevuld.

BIJLAGE 6.5 OVERZICHT EVALUATIES EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel 6.5.1 Overzicht onderzoek artikel 1: Arbeidsmarkt
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Arbeidsmarkt

2019

2020

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2)

2016

2019

 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

 

Evaluatie Wet aanpak schijnconstructies

2019

2019

 

Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2019

2019

 

Evaluatie Wet flexibel werken

2020

2020

 

Evaluatie ESF-regeling Duurzame inzetbaarheid voor sectoren

2017

2020

 

Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5)

2019

2020

 

Evaluatie arbeidsgerelateerde zorg

2020

2020

 

Evaluatie ESF-regeling Geïntegreerde en Territoriale Investering

2018

2020

 

Evaluatie gewijzigde Arbowet 2017

2019

2020

 

Eindevaluatie ESF-regeling Actieve Inclusie

2016

2022

 

Evaluatie WIEG (artikel 1 en 6)

2019

2023

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Arbeidsaanbod

2018

2019

 

Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8)

2018

2019

 

Haalbaarheidsonderzoek Brzo/risiconorm

2018

2019

 

Verbetering asbeststelsel

2018

2019

 

Hijskranen en wekbakken

2018

2019

 

The working and living conditions of posted workers in Europe

2018

2019

 

Europese vergelijking van verplichtingen m.b.t. arbeidsongevallen

2018

2019

 

Inclusieve globalisering

2018

2019

 

Onderzoek AOV-AOW hiaat (artikel 1 en 6)

2019

2019

 

Overzicht Cao-afspraken in afwijking op Wwz

2017

2019

 

Internationale vergelijking handhaving wml in het wegtransport – Eurofound

2019

2019

 

Gecorrigeerde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen per bedrijfstak

2019

2019

 

Monitor arbeidsmobiliteit

2019

2020

 

Kwalitatief onderzoek effecten wwz op aanname-en ontslagbeleid van werkgevers en hun omgang met flexibele arbeidskrachten

2019

20201

 

Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7)

2018

2020

 

Anoniem solliciteren

2019

2020

 

Werktijdverkorting

2018

2020

 

Budget voor leren en ontwikkelen: hoe gebruik te bevorderen?

2019

2020

 

Laagste loonschalen in cao’s

2019

2020

 

Nulmeting compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging

2019

2020

 

Situatie van uitzendwerknemers inclusief situaties van oneigenlijk gebruik van uitzenden

2019

2020

 

Functies van uitzenden en andere driehoeksrelaties op de Nederlandse arbeidsmarkt

2019

2020

 

Individuele leer- en ontwikkelbudgetten: onderzoek naar het gebruik en naar effectieve (gedrags)interventies om gebruik te bevorderen.

2019

2020

X Noot
1

Het onderzoek naar de effecten van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op het aanname- en ontslagbeleid van werkgevers en hun omgang met flexibele arbeidskrachten heeft nog niet plaatsgevonden. Er is voor gekozen om dit onderzoek mee te laten lopen in de evaluatie van de Wwz, die in 2020 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Tabel 6.5.2 Overzicht onderzoek artikel 2: Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

2018

20201

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2)

2016

2019

 

Monitor en eindevaluatie Participatiewet

2014

2019

 

Subsidieregeling Scholing richting een kansberoep

2017

2019

 

Evaluatie Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2019

2019

 

Subsidieregeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt

2018

2020

 

Subsidieregeling armoede en schulden

2017

2020

 

Evaluatie effecten maatregelen beschut werk

2019

2020

 

Evaluatie experimenten Participatiewet

2019

2020

 

Evaluatie perspectief op Werk

2019

2021

 

Evaluatie regeling tijdelijk scholingsbudget UWV

2019

2021

 

Subsidieregeling Kansen voor alle kinderen

2021

2022

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

MKBA kwetsbare jongeren

2019

2020

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Ervaringsonderzoek werkgevers Participatiewet2

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek doelgroep Participatiewet2

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek gemeenten Participatiewet2

2014

2019

 

Ervaringsonderzoek cliëntenraden Participatiewet2

2017

2019

 

Gemeentecijfers monitor transities Participatiewet

2015

2019

 

Thermometer Wsw

2015

2019

 

Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Aannames (ex ante) en kosten (realisaties) van arbeidsondersteuning aan de nieuwe doelgroep Participatiewet

2018

2019

 

Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Analyses rekentool verdeelmodel

2018

2019

 

Onderzoek onder overheidsschuldeisers aan mensen met betalingsachterstanden wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden bij de schuldenaar, met specifieke aandacht voor (ex) dak- en thuisloze jongeren

2018

2019

 

Niet-gebruik AIO

2019

2019

 

Huishoudens in de rode cijfers 2020

2019

2020

X Noot
1

In de kamerbrief van 3 juli is aangekondigd de beleidsdoorlichting in 2020 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

X Noot
2

De vier ervaringsonderzoeken maken onderdeel uit van de «monitor en eindevaluatie Participatiewet».

Tabel 6.5.3 Overzicht onderzoek artikel 3: Arbeidsongeschiktheid
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Arbeidsongeschiktheid

2022

2023

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Niet van toepassing

   
Tabel 6.5.4 Overzicht onderzoek artikel 4: Jonggehandicapten
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Jonggehandicapten

2023

2024

1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
       

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Niet van toepassing

   
Tabel 6.5.5 Overzicht onderzoek artikel 5: Werkloosheid
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Werkloosheid

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

 

Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2019

2019

 

Evaluatie maatregelen Actieplan perspectief voor vijftigplussers

2017

2020

 

Subsidieregeling Experimenten meer werk voor vijftigplussers

2017

20201

 

Subsidieregeling Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers

2018

20201

 

Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5)

2019

2020

 

Effectevaluatie nieuwe dienstverlening WW (artikel 5 en 11)

2018

2021

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5)

2018

2019

 

Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5)

2018

2019

X Noot
1

Beide onderzoeken zijn onderdeel van de «Evaluatie maatregelen Actieplan perspectief voor vijftigplussers».

Tabel 6.5.6 Overzicht onderzoek artikel 6: Ziekte en zwangerschap
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Ziekte en zwangerschap

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
       
 

Effectiviteit no-riskpolis, deelonderzoek II

2018

2019

 

Evaluatie subsidieregeling Kanker en werkzoekenden

2020

2020

 

Evaluatie WIEG (artikel 1 en 6)

2019

2023

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Onderzoek AOV-AOW hiaat (artikel 1 en 6)

2019

2019

 

Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7)

2018

2020

Tabel 6.5.7 Overzicht onderzoek artikel 7: Kinderopvang
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Kinderopvang

2020

2021

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Subsidieregeling Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang

2019

2020

 

Evaluatie Wet Harmonisatie Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk

2019

2021

 

Evaluatie Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang

2020

2022

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Informatiebehoeften ouders kinderopvang

2019

2019

 

Programma Kwaliteit Kinderopvang (ZonMw)

2017

2020

 

Stimuleren gebruik formele dagopvang door kinderen van ouders met lage SES

2019

2020

 

Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7)

2018

2020

 

Gedragsexperiment verbetertraject terugvorderingsproblematiek KOT

2019

2020

 

Experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk

2020

2021

 

Monitor bestuurlijke afspraken bereik peuters en inspanning gemeenten

2017

2021

 

Monitor implementatie IKK

2018

2021

 

Jaarlijkse kwaliteitsmeting kinderopvang

2017

2026

Tabel 6.5.8 Overzicht onderzoek artikel 8: Oudedagsvoorziening
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Oudedagsvoorziening

2018

2019

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8)

2019

2019

 

Evaluatie besluit vrijstellingen nettolijfrenten en nettopensioen

2019

2019

 

Evaluatie Wet Pensioencommunicatie

2019

2019

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8)

2018

2019

 

Leefvormdifferentiatie – betekenis voor oudedagsvoorziening

2018

2019

 

Gezond naar het pensioen

2019

2019

 

Vergelijking uitvoeringskosten in het oude en nieuwe stelsel

2019

2019

 

Monitor doorwerken tot AOW leeftijd

2019

2020

Tabel 6.5.9 Overzicht onderzoek artikel 9: Nabestaanden
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Nabestaanden

2018

2019

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Behoeften en beleving nabestaanden

2018

2019

Tabel 6.5.10 Overzicht onderzoek artikel 10: Tegemoetkoming ouders
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Tegemoetkoming ouders

2023

2024

1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
       

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Besteding kindregelingen, (hoe) werkt het labellen van budget?

2018

2019

 

(Inkomens)effecten van een evenwichtiger

stelsel van tegemoetkomingen

2019

2019

 

Effectiviteit dubbele kinderbijslag bij

intensieve zorg

2019

2019

 

Effectiviteit dubbele kinderbijslag om

onderwijsredenen

2019

2019

Tabel 6.5.11 Overzicht onderzoek artikel 11: Uitvoering
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Uitvoering

2020

2021

1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11)

2017

2019

 

Evaluatie aansturing en toezicht

2019

2020

 

Effectevaluatie nieuwe dienstverlening WW (artikel 5 en 11)

2018

2021

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
 

Internationale vergelijking van (Rijks)incassomodellen en de toepasbaarheid (van onderdelen) daarvan binnen het Nederlandse systeem

2018

2019

 

Domeinoverstijgende fraude

2019

2019

 

Toekomst uitvoering stelsel werk en inkomen

2019

2020

Tabel 6.5.12 Overzicht onderzoek artikel 13: Integratie en maatschappelijke samenhang
 

Titel/onderwerp

Start

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a. Beleidsdoorlichtingen

     
 

Integratie en maatschappelijke samenhang

2021

2022

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Het effect van inburgering op participatie

2018

2019

 

Ervaren effectiviteit van de training «omgaan met extreme idealen»

2018

2019

 

De bijdrage van inburgering aan de participatie van migranten in de Nederlandse samenleving

2018

2019

 

Evaluatie buurtmonitor integratie

2018

2019

 

Onderbouwing en effectiviteit van jeugdinterventies die worden ingezet bij de preventie van radicalisering en polarisatie

2018

2019

 

Evaluatiekader programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)

2018

2020

 

Arbeidsmarktintegratie asielstatushouders Werkclub

2018

2020

 

Evaluatie VOI

2019

2020

 

Overkoepelend evaluatieonderzoek culturele interventies

2019

2020

 

Evaluatie ESS

2019

2020

2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

2a. MKBA’s

     
 

Niet van toepassing

   

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

     
 

Niet van toepassing

   

3. Overig onderzoek

     
       
 

Discriminatie bij werving en selectie op de arbeidsmarkt, replicatie van de virtuele praktijktest

2018

2019

 

Jaarrapport integratie

2018

2019

 

Perspectief op taalverwerving bij nieuwkomers met een ontheffing

2018

2019

 

Triggerfactoren antizwart racisme

2019

2019

 

Transnationalisering extreemrechts: de invloed van critical events in het buitenland op de activiteiten, populariteit en zichtbaarheid van extreemrechts in Nederland

2018

2019

 

Pilot naar barometer culturele diversiteit voor werkgevers

2018

2019

 

Customer Journey Map Inburgering

2018

2019

 

Draagvlak en animo imamopleiding

2018

2019

 

Onbenut potentieel kwetsbare jongeren

2018

2019

 

Inventarisatie good practices inzet gemeenten

2018

2019

 

(Quick)scan inburgeringsmarkt

2018

2019

 

Binding, gedrag en rechtshandhaving

2018

2020

 

Longitudinaal Onderzoek Cohort nieuwe «vluchtelingen» (statushouders)

2016

2020

 

Werkzame elementen die een inclusieve cultuur bij een werkgever versterken zodat deze medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond beter kunnen behouden

2018

2020

 

Vormen van mentoring en coaching die medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond helpen te behouden

2018

2020

 

Survey Integratie Migranten 2020

2019

2020

 

Verkenning Bevolking 2050

2019

2020

 

Verkenning naar informele scholing in Nederland

2019

2020

BIJLAGE 6.6 LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM

Autoriteit Consument & Markt

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

Anw

Algemene Nabestaandenwet / Nabestaandenfonds

AO

Arbeidsongeschiktheid, of Algemeen Overleg

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet / Ouderdomsfonds

APF

Algemeen Pensioenfonds

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

AVG

Algemene verordening gegevensbescherming

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

AZC

Asielzoekerscentrum

bbl

Beroepsbegeleidende leerweg

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BES

Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (samen Caribisch Nederland)

BHOS

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BmGS

Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen

Brzo

Besluit risico’s zware ongevallen

btw

Belasting toegevoegde waarde

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening Gemeenten

BZ

(Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BZK

(Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

cao

Collectieve arbeidsovereenkomst

CASS

Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden

CBM

Commissie Bevordering Medezeggenschap

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CJIB

Centraal Justitieel Incassobureau

CIZ

Centrum Indicatiestelling Zorg

CKA

Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen

CN

Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Saba)

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CPB

Centraal Planbureau

CTE

Chronische Toxische Encephalopathie

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

DBA

Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie

DG

Directeur-generaal

Divosa

Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten

DNB

De Nederlandsche Bank

DU

Decentralisatieuitkering

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DWSRA

Dienstverlening Werkzoekenden en projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt

EBB

Enquête beroepsbevolking

EC

Europese Commissie

EER

Europese Economische Ruimte

EESSI

Electronic Exchange of Social Security Information

EFMB

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

EPSCO

Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (zie WSBVC)

ESB-regeling

Subsidieregeling scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en Ernstige Scholingsbelemmeringen

ESF

Europees Sociaal Fonds

ESS

Expertise-unit Sociale Stabiliteit

ET-regeling

Vergoedingsregeling voor Extraterritoriale kosten

EU

Europese Unie

EZK

(Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

FIN

(Ministerie van) Financiën

fte

Fulltime equivalent

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

havo

Hoger algemeen voortgezet onderwijs

HRM

Human Resource Management

I&W

(Minsterie) van Infrastructuur en Waterstaat

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICF

Inspectie Control Framework

ID-banen

Besluit In- en Doorstroombanen

IKK

Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang

ILO

International Labour Organization

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOAOW

Inkomensondersteuning AOW-gerechtigden

IOAW

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen

IORP

Europese Pensioenfondsrichtlijn

IOW

Inkomensvoorziening Oudere Werklozen

IVA

Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten

J&V

(Ministerie van) Justitie en Veiligheid

Jeugd-LIV

Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon, of Minimumjeugdloonvoordeel

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliëntenraad

LHBTI

Lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen

LIV

Lage-inkomensvoordeel

LKV

Loonkostenvoordeel

LLO

Leven Lang Ontwikkelen

LRK

Landelijk Register Kinderopvang en peuterspeelzalen

LSI

Landelijke Stuurgroep Interventieteams

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MEV

Macro-economische Verkenning

mkb

Midden- en kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse

MKOB

Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming voor Oudere Belastingplichtigen

NEN

Nederlands Normalisatie instituut

Nibud

Nationaal instituut voor budgetvoorlichting

NMI

Nederlands Migratie Instituut

NT2

Nederlands als tweede Taal

OBR

Overbruggingsregeling AOW

OCW

(Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OPS

Organo Psycho Syndroom

OSHA

Occupational Safety and Health Agency

OV

Ongevallenverzekering Caribisch Nederland

PRK

Personenregister Kinderopvang

PV

Personeelsvergadering

PVT

Personeelsvertegenwoordiging

PWRI

Pensioenfonds Werk en (Re-)Integratie

RBV

Rijksbegrotingsvoorschriften

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland (unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid)

REA

Re-integratie Arbeidsgehandicapten

RI&E

Risico-inventarisatie en -evaluatie

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

ROB

Raad voor het Openbaar Bestuur

RSO

Rijksschoonmaakorganisatie

RvdR

Raad voor de Rechtspraak

RVO

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

RVU

Regelingen voor vervroegde uittreding

RvW

Regeling van Werkzaamheden

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

SBCM

Stichting Beheer Collectieve Middelen

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SDG

Duurzame Ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals)

SER

Sociaal-Economische Raad

SG

Secretaris-generaal

SNA

Stichting Normering Arbeid

SSO

Shared Service Organisatie

STAP

Stimulering en arbeidsmarktpositie

STAR

Stichting van de Arbeid

Stb.

Staatsblad

SUWI

Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZ

Sociale Zekerheid

SZW

(Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers

TNO

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TNS

Regeling tegemoetkoming niet loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose

TW

Toeslagenwet

twv

Tewerkstellingsvergunning

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UIP

UWV Informatieplan

UPO

Uniform Pensioenoverzicht

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VCR

Voortschrijdend Cumulatief Rekenen

VIA

Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt

VIP

Validatie- en Innovatiepunt

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOG

Verklaring Omtrent Gedrag

VOI

Veranderopgave inburgering

VUT

Vervroegde uittreding

vwo

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

VWS

(Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WAA

Wet Aanpassing Arbeidsduur

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wab

Wet arbeidsmarkt in balans

WagwEU

Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Wamil

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Was

Wet aanpak schijnconstructies

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet Arbeid en Zorg

WGA

Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten

WGO

Wetgevingsoverleg

Wgs

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Whk

Werkhervattingskas

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

Wib

Wet inburgering

WIEG

Wet Invoering Extra Geboorteverlof

WIW

Wet Inschakeling Werkzoekenden

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Wlz

Wet langdurige zorg

Wml

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag / Wettelijk minimumloon

WNT

Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

Wnra

Wet normalisering rechtspositie ambtenaren

WODC

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

WSBVC

Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

Wtl

Wet tegemoetkomingen loondomein

Wvp

Wet verbeterde premieregeling

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

Wwz

Wet werk en zekerheid

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandig En Zwanger

ZonMw

Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie

ZV

Ziekteverzekering Caribisch Nederland

ZW

Ziektewet

zzp

Zelfstandige zonder personeel