Kamerstuk 35300-X-60

Stand van zaken chroom-6 bij Defensie

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2020

Gepubliceerd: 28 februari 2020
Indiener(s): Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-X-60.html
ID: 35300-X-60

Nr. 60 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2020

1. Inleiding

In mijn brieven van 5 maart 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) en 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de status van de onderzoeken door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid ewn Milieu (RIVM) naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 en Chemical Agent Resistant Coating (CARC) bij Defensie, de uitvoeringen van de rechtspositionele regelingen en de uitvoering van de nazorg voor de (oud-) medewerkers en nabestaanden. In deze brief informeer ik u over de laatste ontwikkelingen. Op 23 maart a.s. verwacht ik de resultaten van de onderzoeken aan uw Kamer te kunnen melden. Op 25–26 maart a.s. zal ik de betrokken (oud-) medewerkers in Heerlen en Almelo over de resultaten informeren. Verder ga ik in deze brief in op enkele toezeggingen. Daarnaast informeer ik u over de voortgang aanschaf spuitcabines en de openbaarmaking rapporten aangaande uitgevoerde inspecties I-SZW inzake chroom-6.

2. Vervolgonderzoeken naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan HDI uit CARC op de POMS-locaties

Het RIVM onderzoekt, in opdracht van de Paritaire Commissie, de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan de stof hexamethyleen diisocyanaat (HDI) uit CARC op de POMS-locaties. Van HDI is bekend dat het schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Alle op de POMS-locaties gebruikte typen CARC bevatten een hoog gehalte aan HDI. De eigenschappen van HDI zijn door het RIVM in kaart gebracht waarbij een lijst is opgesteld van ziekten die door (beroepsmatige) blootstelling aan HDI kunnen worden veroorzaakt. Om te kunnen bepalen wat de gezondheidsrisico’s zijn, moet voor elk van de functiegroepen op de POMS-locaties de blootstelling aan HDI uit CARC in kaart worden gebracht. Ten behoeve van dit onderzoek is gebruik gemaakt van gedetailleerde informatie over blootstelling aan HDI bij werkzaamheden in autoschadeherstelbedrijven en industriële spuiterijen. Deze informatie is geschikt gemaakt voor toepassing in de blootstellingsbeoordeling op de POMS. Als laatste stap wordt thans voor alle POMS-functies beoordeeld of de relevante ziekten kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan HDI uit CARC. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek op 23 maart a.s. te kunnen melden inclusief de conclusies en de aanbevelingen van de Paritaire Commissie. In overleg met de Centrales van Overheidspersoneel zal op basis van de onderzoeksresultaten worden bezien welke aanpassingen van de Uitkeringsregeling noodzakelijk zijn.

3. Actualisatie van lijst met ziekten en aandoeningen die door (beroepsmatige blootstelling aan) chroom-6 kunnen worden veroorzaakt

Het RIVM houdt in opdracht van de Paritaire Commissie bij of sinds het openbaar maken van het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling op de POMS-locaties in juni 2018, nieuwe wetenschappelijke studies zijn verschenen aangaande het verband tussen chroom-6-blootstelling en ziekten of aandoeningen. Dit onderzoek is in concept gereed en de concept rapportage is in januari 2020 aangeboden aan de Paritaire Commissie. De lijst met ziekten die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met chroom-6 zal op basis van het onderzoek worden geactualiseerd. Om de specifieke gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 in relatie tot de nieuwe ziekten te kunnen bepalen, is voor elk van de functiegroepen op de POMS een risicobeoordeling uitgevoerd. Uit deze beoordeling moet blijken of oud-medewerkers van de POMS-locaties zodanig zijn blootgesteld, dat zij ziek kunnen zijn geworden of eventueel nog kunnen worden. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek op 23 maart a.s. te kunnen melden inclusief de conclusies en de aanbevelingen van de Paritaire Commissie. In overleg met de Centrales van Overheidspersoneel zal worden bezien welke aanpassingen van de Coulanceregeling en Uitkeringsregeling noodzakelijk zijn.

4. Verkenning haalbaarheid epidemiologisch onderzoek naar de relatie tussen blootstelling aan chroom-6 en ziekten en aandoeningen op de andere defensielocaties

Een epidemiologisch onderzoek kan inzicht geven in een mogelijk verband tussen het ontstaan van bepaalde ziekten en/of aandoeningen en blootstelling aan chroom-6. De Paritaire Commissie heeft het RIVM opdracht gegeven te verkennen of het haalbaar is om via epidemiologisch onderzoek onder (oud-) medewerkers van Defensie vast te stellen of bepaalde ziekten vaker voorkomen bij mensen die zijn blootgesteld aan chroom-6. Voor het kunnen uitvoeren van dit epidemiologisch onderzoek is het onder meer nodig dat de onderzoeksgroepen voldoende groot zijn, dat kan worden beschikt over de relevante persoons- en medische gegevens en dat voldoende gegevens beschikbaar zijn over de (mate van) blootstelling aan chroom-6 op de defensielocaties. Voor een zinvol resultaat van een epidemiologisch onderzoek in relatie tot chroom-6 is het onder meer van belang dat de onderzoeksperiode de relevante periode beslaat uit het oogpunt van blootstelling aan chroom-6 en dat voldoende gegevens beschikbaar zijn over andere risicofactoren voor de onderzochte ziekten van medewerkers. De concept onderzoeksresultaten van het RIVM worden thans in de Paritaire Commissie besproken. De Paritaire Commissie zal vervolgens haar conclusies en aanbevelingen opstellen. Ik verwacht de resultaten op 23 maart a.s. te kunnen melden.

5. Vervolgonderzoeken naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 op de andere defensielocaties

Gelijktijdig met de verkenning van de haalbaarheid van een epidemiologisch onderzoek is het RIVM begonnen aan het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 op de andere defensielocaties. Dit onderzoek richt zich net zoals in het onderzoek voor de POMS-locaties op twee hoofdvragen:

  • 1. Welke verantwoordelijkheden droeg Defensie in haar rol van werkgever binnen de indertijd geldende arboregelgeving en gegeven de toentertijd beschikbare kennis over chroom-6? Hoe heeft Defensie invulling gegeven aan deze verantwoordelijkheden?

  • 2. Op welke manier en in welke mate zijn (oud-) medewerkers bij hun werkzaamheden blootgesteld aan chroom-6 en wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s daarvan?

Voor de beantwoording van de eerste hoofdvraag heeft het RIVM in de eerste helft van 2019 verkennende gesprekken gevoerd met (oud-) medewerkers. Hiermee is een eerste beeld verkregen over de ontwikkelingen van de arbozorg bij Defensie vanaf de jaren ’70 tot op heden. De bevindingen uit deze gesprekken worden gebruikt bij het verder vormgeven van het onderzoek. Voor het onderzoek naar de blootstelling aan chroom-6 wordt door het RIVM een vragenlijst opgesteld die online kan worden ingevuld door de (oud-) medewerkers die zijn geregistreerd bij de website www.informatiepuntchroom6.nl. Met behulp van deze vragenlijsten kan informatie worden verzameld over het werkverleden en de werkomstandigheden van (oud-) medewerkers op verschillende locaties. De verwachting is dat het RIVM de eerste beelden uit de analyse in juli 2020 kan bespreken met de Paritaire Commissie.

6. Advies deskundigenberaad aangaande aanvullende maatregelen nazorg oud-medewerkers POMS-locaties

In de brief aan uw Kamer van 5 maart 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) heb ik bevestigd de nazorg voor de (oud-) medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6 bij de POMS te handhaven waarbij de nazorg zo veel als mogelijk is toegesneden op hun hulpvraag. Behalve (oud-) medewerkers die een ziekte of aandoening hebben die volgens het onderzoek van het RIVM het gevolg kan zijn van blootstelling aan chroom-6, maken ook (oud-) medewerkers die zijn blootgesteld maar niet ziek zijn of geen aandoening hebben zich zorgen over hun gezondheid. Hiervoor heb ik al bepaald dat Defensie het verplicht eigen risico vergoedt indien uit het overleg met de (militair) huisarts blijkt dat een vervolgonderzoek naar een ziekte of aandoening die kan zijn gerelateerd aan het werken met chroom-6, wenselijk is. Met deze maatregel beoog ik de zorgen en de ongerustheid bij de (oud-) medewerkers te verminderen. Deze maatregel beschouw ik als een tijdelijke voorziening totdat eventueel een meer structurele maatregel kan worden gerealiseerd. In dit licht heb ik, via de Paritaire Commissie, het RIVM verzocht een onafhankelijk deskundigenadvies op te laten stellen ten aanzien van mogelijk aanvullende nazorgmaatregelen. De concept conclusies en de aanbevelingen van het deskundigenberaad, dat hiervoor is ingericht, zijn door de voorzitter, Prof. dr. Hans van Delden, besproken met de Paritaire Commissie. Het advies richt zich op een zogenoemd Persoonlijk Gezondheidskundig Consult in aanvulling op het huidige pakket aan maatregelen. Op verzoek van de Paritaire Commissie heeft het RIVM onderzocht op welke wijze de voorgestelde voorziening in de praktijk kan worden gerealiseerd. De Paritaire Commissie zal, op basis van de door het RIVM beschreven mogelijkheden, haar advies en aanbevelingen opstellen. Ik zal uw Kamer op 23 maart a.s. nader informeren over de conclusies en de aanbevelingen van de Paritaire Commissie waarbij ik tevens zal melden op welke wijze ik voornemens ben deze voorziening te organiseren en aan te kunnen bieden.

7. Recente aanpassingen van de Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling

In september 2019 is overeenstemming bereikt met de Centrales van Overheidspersoneel over een aantal aanpassingen van de Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling.

Coulanceregeling

De Coulanceregeling is in maart 2015 vastgesteld op basis van de toen bekende informatie over welke aandoeningen en ziektes kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Deze informatie was afkomstig van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het onderzoek naar chroom-6 op de POMS-locaties is in juni 2018 voltooid. Het onderzoek door het RIVM naar chroom-6 op de POMS-locaties heeft nadere informatie opgeleverd over welke ziektes kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 zoals die op de POMS-locaties voorkwam. De lijst met ziektes uit de Coulanceregeling is op basis van deze geactualiseerde informatie aangepast. Er zijn twee ziektes toegevoegd, namelijk:

  • (1) neusbijholtekanker;

  • (2) chroom-6 gerelateerde allergische rhinitis.

Er is ook een aantal aandoeningen verwijderd uit de regeling aangezien het RIVM-onderzoek geen risico liet zien in relatie tot blootstelling aan chroom-6 bij werkzaamheden bij Defensie. Het gaat om:

  • (1) gastro-intestinale kanker (met uitzondering van maagkanker);

  • (2) neusseptumperforatie (behalve als deze is veroorzaakt door chroomzweren);

  • (3) nieraandoeningen;

  • (4) aandoeningen van blijvende aard door immunologische aandoeningen (met uitzondering van allergisch contacteczeem, allergische astma en -rhinitis);

  • (5) chronische longziekten (met uitzondering van COPD, longfibrose en niet-immunologisch (irritatief) beroepsastma).

Oud-medewerkers van de POMS kunnen sinds juni 2018 een beroep doen op de Uitkeringsregeling. Voor hen is de Uitkeringsregeling van kracht en vervalt de Coulanceregeling. Om duidelijk uit te leggen wat precies is veranderd, heeft Defensie een informatieblad met veel gestelde vragen opgesteld. Dit informatieblad is verstuurd aan alle (oud-) medewerkers van de defensieonderdelen die zich hebben laten registreren bij de website www.informatiepuntchroom6.nl, is toegevoegd aan deze website en is als bijlage gevoegd bij de nieuwsbrief die in november 2019 is verstuurd.

In overleg met de bonden is de Coulanceregeling aangepast en deze is op 19 november gepubliceerd in de Staatscourant waardoor vanaf 1 januari 2020 geen aanspraak meer kan worden gedaan op grond van de uit de lijst verwijderde ziekten en functies. (Oud-) medewerkers met neusbijholtekanker en/of chroom-6 gerelateerde allergische rhinitis hebben nu, met terugwerkende kracht, ook recht op een uitkering op grond van de Coulanceregeling onder de voorwaarden zoals genoemd in de regeling. Het Pensioenfonds ABP zal de bij hen bekende mensen waarvan bekend is dat zij eerder een aanvraag hebben gedaan in relatie tot neusbijholtekanker en/of chroom-6 gerelateerde allergische rhinitis ambtshalve benaderen. (Oud-) medewerkers die niet eerder een aanvraag hebben gedaan voor deze ziekten kunnen dit alsnog doen. Wellicht ten overvloede wil ik hier onderstrepen dat (oud-) medewerkers die eerder een uitkering hebben ontvangen op grond van een ziekte die uit de lijst is verwijderd deze uitkering niet hoeven terug te betalen.

Uitkeringsregeling

In mijn brief van 5 maart 2019 heb ik aangekondigd de Uitkeringsregeling, op het punt van de aanspraak van nabestaanden op een uitkering van het materiele deel van de uitkering van de (oud-) medewerker zelf, aan te passen en in lijn te brengen met de manier waarop het Convenant Instituut Asbestslachtoffers is opgebouwd. De Uitkeringsregeling is, in overleg met de bonden, nu zo aangepast, dat nabestaanden aanspraak kunnen maken op nogmaals 3.850 euro. Dit geld is bedoeld voor materiële kosten die zij zelf maken door het overlijden van hun dierbare. Ik realiseer mij echter terdege dat geen enkel geldbedrag de pijn, het verdriet of de boosheid bij de nabestaanden kan wegnemen. De wijziging gaat met terugwerkende kracht in op de datum van inwerkingtreding van de regeling, zijnde 4 juni 2018. Het Pensioenfonds ABP (uitvoerder van de regeling namens Defensie) benadert de bij hen bekende nabestaanden actief hierover. Daarnaast is deze wijziging bekend gesteld in de nieuwsbrief van november 2019.

8. Uitvoering Coulance- en Uitkeringsregeling

Bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) zijn ongeveer 2900 personen geregistreerd. Ongeveer één derde hiervan zijn (oud-) medewerkers van de POMS-locaties. Het aantal registraties is gedurende de laatste maanden nagenoeg stabiel gebleven.

Coulanceregeling

  • > Tot op heden (peildatum 1 februari 2020) hebben in totaal 879 (oud-) medewerkers van Defensie een beroep gedaan op de Coulanceregeling. Dit betreft zowel oud-POMS medewerkers als (oud-) medewerkers van ander defensieonderdelen. Hiervan zijn 326 aanvragen in eerste behandeling toegekend en uitgekeerd. Er zijn in totaal 548 aanvragen afgewezen, omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden ten aanzien van de aandoening, de functie, de duur van de blootstelling of om een andere reden. Er zijn vijf aanvragen nog in behandeling.

  • > Er is in 171 gevallen bezwaar gemaakt tegen een afwijzing. Hiervan zijn 75 (gedeeltelijk) gegrond verklaard, 77 ongegrond verklaard, 11 niet-ontvankelijk verklaard en 8 ingetrokken. Van de 75 (gedeeltelijk) gegrond verklaarde zaken waren drie zaken waarbij al eerder een gedeeltelijke toekenning was gedaan. In totaal is, na eerste behandeling of na een bezwaarprocedure, aan 398 unieke aanvragers een uitkering verstrekt op grond van de Coulanceregeling.

  • > Van de in bezwaar ongegrond verklaarde zaken hebben vijftien belanghebbenden hoger beroep aangetekend. Tot op heden heeft de rechtbank in acht dossiers een uitspraak gedaan. Twee zaken zijn ongegrond verklaard, drie zaken zijn gegrond verklaard en drie zaken zijn niet ontvankelijk. In zes zaken is het beroep ingetrokken. Er is nog één zaak bij de rechtbank in behandeling.

  • > Het totaal aantal aanvragen voor een uitkering op basis van de Coulanceregeling is gedurende de afgelopen maanden licht toegenomen (879 per 1 februari 2020 versus 854 per 1 juni 2019).

  • > In totaal is per 1 februari 2020 2.767.000 euro netto aan uitkeringen Coulanceregeling toegekend.

Uitkeringsregeling

  • > Tot op heden (1 februari 2020) hebben 300 (oud-)POMS-medewerkers een beroep gedaan op de Uitkeringsregeling. In 167 gevallen betreft dit personen die eerder al een aanvraag hadden ingediend op basis van de Coulanceregeling en die proactief door het ABP zijn benaderd.

  • > Van het totaal van 300 aanvragen zijn 179 aanvragen toegekend en 121 afgewezen, vooral omdat de aandoening niet op de lijst staat van aandoeningen die op grond van de onderzoeksresultaten van het RIVM mede kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 op de POMS.

  • > In totaal is in 42 gevallen bezwaar gemaakt tegen een afwijzing, hiervan zijn 38 afgedaan middels een beslissing op bezwaar waarvan elf gegrond verklaard zijn, 23 ongegrond verklaard zijn en vier niet ontvankelijk waren. Vier zaken zijn nog in behandeling.

  • > In totaal is in twaalf gevallen beroep aangetekend. Hiervan zijn er vier ingetrokken en acht nog in behandeling.

  • > Het aantal aanvragen voor een uitkering op basis van de Uitkeringsregeling is gedurende de afgelopen maanden licht toegenomen (300 per 1 februari 2020 versus 258 per 1 juni 2019 met aantal toekenningen 179 per 1 februari 2020 versus 152 per 1 juni 2019.

  • > In totaal is per 1 februari 2020 1.568.874,70 euro netto aan uitkeringen Uitkeringsregeling uitbetaald.

Claims

  • > Het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening heeft tot op heden ongeveer 500 letselschadeclaims ontvangen, waarin Defensie aansprakelijk wordt gesteld voor blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6. Daarvan is thans van 51 letselschadeclaims bekend dat de medewerker op één van de POMS-locaties heeft gewerkt en dat deze (of de nabestaande) een uitkering heeft ontvangen op grond van de Uitkeringsregeling. Deze claims zijn thans in behandeling. In de ongeveer 100 zaken waarin de (oud-) medewerker op de POMS werkte, maar waarin geen uitkering is toegekend, is aan de belangenbehartiger gevraagd nadere (medische) informatie te verstrekken. De behandeling van zaken die de andere defensielocaties betreffen, is aangehouden in afwachting van de resultaten van het RIVM-onderzoek naar het werken met chroom-6 op deze locaties. Deze resultaten zijn noodzakelijk voor de beoordeling van de letselschadeclaim. Dit is ook bericht aan (de belangenbehartigers van) de (oud-) medewerkers.

9. Instelling Onafhankelijke Advies Bezwaarcommissie Uitkeringsregeling

In mijn brief aan uw Kamer van 5 maart 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 105) heb ik aangekondigd een commissie in te stellen die moet bijdragen aan de onafhankelijke oordeelsvorming bij bepaalde geschillen inzake de Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling). In het AO-Personeel van 12 maart 2019 heb ik toegezegd duidelijkheid te verstrekken over de bevoegdheden en de invulling van deze commissie. De commissie zal desgevraagd de Staatssecretaris van Defensie adviseren ten behoeve van de beslissing op bezwaar over een aanvraag voor een uitkering bij het ABP met betrekking tot de toepassing van artikel 3, vierde lid (afwijking op grond van feitelijke situatie), artikel 12, tweede lid (bijzondere gevallen) en artikel 15 (hardheidsclausule) van de Uitkeringsregeling. Het advies van de commissie is in principe bindend. Er kan door mij echter van dit advies worden afgeweken als daartoe aanleiding bestaat. Afwijking behoeft een gedegen motivering. Het advies van de Onafhankelijke Adviescommissie kan worden aangevraagd door de oud- medewerker of diens nabestaanden. De commissie zal bestaan uit een voorzitter en een lid. Prof. dr. Willem van Rhenen (Chief Health Officer en lid RvB Arbo Unie, hoogleraar Engagement & Productivity Business Universiteit Nyenrode, ombudsman PostNL en lid kamer van Sociale Geneeskunde) is bereid gevonden de functie van voorzitter van de commissie te gaan vervullen. De commissie zal zodanig worden samengesteld dat sprake is van goede kennis van wet- en regelgeving en de uitvoering van bestuursrecht en schadevergoedingsrecht, goede kennis van de maatschappelijke aspecten van beroepsziekten en goede kennis aangaande arbeidsomstandigheden.

10. Het begrip verjaring bij het aanvragen van een uitkering of het indienen van een claim

Bij het algemeen overleg Personeel van 11 september 2019 is door het lid Diks (GroenLinks) aandacht gevraagd voor de verjaring. Tevens hebben de leden Diks en Kerstens (PvdA) hierover op 19 december 2019 een motie ingediend (Kamerstuk 35 300 X, nr. 51). Deze motie is aangehouden. Voor ik begin aan een uiteenzetting van dit juridisch begrip en de manier waarop Defensie hier mee omgaat, wil ik onderstrepen dat er nu geen chroom-6 dossiers zijn waarin verjaring een rol speelt. In het Burgerlijk Wetboek en in de Algemene Wet bestuursrecht is geregeld dat voor aanvragen van een uitkering of het indienen van een letselschadeclaim een (relatieve) verjaringstermijn van vijf jaar geldt. Deze termijn begint op het moment dat de persoon die schade heeft geleden, bekend raakt met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon. De verjaringsregels die gelden voor een rechtspositionele regeling, zoals de Uitkeringsregeling, zijn anders dan die voor de letselschadeclaims. Onderstaand het huidige beleid voor het aanvragen van een uitkering en het indienen van een letselschadeclaim bij Defensie.

Aanvraag doen voor uitkering

Op het moment dat een (oud-) medewerker een diagnose krijgt voor een ziekte, heeft deze vijf jaar de tijd om een uitkering aan te vragen. Dit heet de relatieve verjaringstermijn. Deze termijn gaat in op het moment dat:

  • (1) de diagnose van de ziekte moet zijn gesteld, én;

  • (2) het voor de situatie van de medewerker geldende onderzoek bekend is geworden en een regeling is vastgesteld.

Aan beide voorwaarden moet zijn voldaan – eerder gaat deze termijn niet lopen. Dit betekent in de praktijk het volgende: stel dat een (oud-) medewerker al een diagnose heeft gekregen vóórdat een regeling is vastgesteld die voor zijn situatie geldt. Als laatste datum waarop deze (oud-) medewerker een aanvraag kan indienen – geldt dan de datum van het van kracht worden van een regeling, plus vijf jaar. Stel dat de (oud-) medewerker later ziek wordt en diens diagnose is vastgesteld nádat een regeling is vastgesteld: als laatste datum waarop de (oud-) medewerker een aanvraag kan indienen, geldt dan de datum van de diagnose, plus vijf jaar.

Letselschadeclaim

Voor het begin van de relatieve verjaringstermijn van vijf jaar voor het indienen van een letselschadeclaim moet ook aan twee voorwaarden zijn voldaan:

  • (1) de diagnose van de ziekte moet zijn gesteld, én;

  • (2) het moet duidelijk zijn wie de mogelijk aansprakelijke partij is.

Alleen als aan beide voorwaarden is voldaan, gaat de verjaringstermijn lopen. Vanaf het moment dat de (oud-) medewerker de diagnose heeft gekregen én daarnaast weet dat Defensie mogelijk aansprakelijk is, heeft hij vijf jaar de tijd om een brief te sturen om Defensie aansprakelijk te stellen. De (oud-) medewerker moet dus bekend zijn met zowel de diagnose als met het feit dat dit door het werk bij Defensie kan zijn ontstaan. Hiervoor is het niet nodig dat de (oud-) medewerker zeker weet dat dit door de werkzaamheden bij Defensie komt. Defensie wijkt op dit punt echter af van de geldende rechtspraak die door anderen wordt gehanteerd en het eigen staand beleid om de (oud-) medewerker hierin tegemoet te komen. Dit door ervan uit te gaan dat de (oud-) medewerker hiervan pas op de hoogte kan zijn (geweest) vanaf het moment waarop het RIVM-rapport bekend is geworden dat voor de situatie van de (oud-) medewerker geldt. Dit betekent dat voor de locaties waar het RIVM nog onderzoek naar uitvoert, de verjaring niet eerder kan gaan lopen dan zodra deze onderzoeken zijn voltooid. Op deze manier worden (oud-) medewerkers die een claim zouden willen indienen niet benadeeld door de duur van het onderzoek.

Stuiten van de verjaring

Van belang is nog dat de verjaringstermijn kan worden onderbroken. Dit is het stuiten van de verjaring. Dit kan door een brief te sturen waarin duidelijk staat dat de (oud-) medewerker op een later moment op de letselschadeclaim terug wil komen. In de praktijk gebeurt dit veelal door de belangenbehartiger van bijvoorbeeld de vakbond of rechtsbijstandverzekeraar. Als dit binnen de termijn van vijf jaar wordt gedaan, gaat vanaf dat moment weer een nieuwe termijn van vijf jaar lopen. In de nieuwsbrief chroom-6 die naar alle geregistreerden bij het CAOP werd gestuurd van november 2019 is het begrip verjaring uitgelegd. Aangezien dit een moeilijk uit te leggen juridisch begrip is, worden de (oud-) medewerkers in de nieuwsbrief geadviseerd bij vragen contact op te nemen met het informatiepunt chroom-6, bij de belangenbehartiger van bijvoorbeeld hun vakbond of bij hun rechtsbijstandverzekeraar.

Absolute verjaring

Naast de relatieve verjaringstermijn van vijf jaar geldt een absolute verjaringstermijn van twintig jaar, of bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals hier, dertig jaar. Deze termijn begint op het moment van de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Omdat sommige ziekten ook nog na dertig jaar kunnen ontstaan, zal Defensie in voorkomend geval bij gevaarlijke stoffen geen beroep doen op de absolute verjaringstermijn van dertig jaar.

11. Toezegging inzake toekennen dienstslachtofferpas aan (oud-) medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6

Tijdens het Algemeen Overleg Personeel van 11 september 2019 is door het lid Kerstens (PvdA) een vraag gesteld over het toekennen van een dienstslachtofferpas aan (oud-) medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6 en als gevolg daarvan gezondheidsklachten hebben. Ik heb toen toegezegd om de voor- en nadelen van een dienstslachtofferpas voor deze groep defensiemedewerkers (Kamerstuk 35 300 X, nr. 6) te bezien. Hierbij doe ik deze toezegging gestand.

Militaire dienstslachtoffers

Militaire dienstslachtoffers zijn (oud-) militairen die niet worden aangemerkt als oorlogsslachtoffer en tijdens de dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden blijvend gewond zijn geraakt. Onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt onder andere deelname aan nationale operaties of militaire oefeningen onder oorlogsnabootsende omstandigheden verstaan. Om die reden is ook de bijzondere zorgplicht voor veteranen, die nadrukkelijk is verbonden aan de bijzondere positie van de militair, van toepassing op militaire dienstslachtoffers. Speciaal voor deze groep militairen is in 2010 de dienstslachtofferpas beschikbaar gesteld. Met deze pas hebben militaire dienstslachtoffers toegang tot de door Defensie georganiseerde regionale dagen voor oorlogs- en dienstslachtoffers en hebben zij gratis toegang tot enkele militaire musea in Nederland. Daar waar de militair voldoet aan de voorwaarden, komt deze in aanmerking voor de status dienstslachtoffer en daarmee ook voor de dienstslachtofferpas. (Oud-) POMS-medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6 zijn veelal geen militair dienstslachtoffer, in de zin van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Zij komen daarom niet in aanmerking voor een dienstslachtofferpas. Uiteraard geldt dat in specifieke gevallen hier wel sprake van kan zijn, maar dit zal individueel moeten worden getoetst.

Dit laat onverlet dat ik wel de nazorg zo goed mogelijk wil organiseren en ik het van belang vind dat (oud-) medewerkers en hun nabestaanden gebruik kunnen maken van de bestaande zorg en ondersteuning. Naast de bestaande rechtspositionele maatregelen die met de vakbonden zijn vastgesteld, bestaat ook een aantal aanvullende maatregelen voor die nazorg. Bij vragen of behoefte aan nazorg, begeleiding en ondersteuning kan men altijd contact opnemen met het door Defensie ingestelde informatiepunt chroom-6.

De nazorg wordt gehandhaafd en daar waar nodig herzien en verbeterd. Zo wordt het verplicht eigen risico van de (oud-) POMS-medewerker dat samenhangt met vervolgonderzoek als de medewerker zich zorgen maakt nu vergoed en gebruik ik de resultaten van de in april 2019 gehouden enquête aangaande de informatievoorziening om de communicatie, voorlichting en informatievoorziening verder te verbeteren. Mocht het duidelijk worden dat een behoefte is aan voorzieningen vergelijkbaar met de bijkomende voordelen van de dienstslachtofferpas, dan zal ik deze mogelijkheid onderzoeken.

12. Toezegging inzake toelage bezwarende arbeidsomstandigheden

Tijdens de voortzetting van de behandeling van de begroting van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2020 op 7 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 21, items 3 en 9), heeft het lid Van Helvert (CDA) een casus voorgelegd betreffende de toelage bezwarende omstandigheden in relatie tot oud-medewerkers van de POMS. In de casus wordt een voorbeeld aangehaald van oud-medewerkers van de POMS waarbij in het verleden op verschillende locaties op een verschillende wijze is omgegaan met de toekenning van de toelage bezwarende omstandigheden. Gevraagd is of kan worden gekeken naar een regeling waarbij oud-medewerkers alsnog aanspraak op deze toelage kunnen maken ook wanneer bijvoorbeeld het aantal uren niet meer kan worden vastgesteld door de commandant. Naar aanleiding van deze vraag heb ik toegezegd dat ik de casus meeneem om te bezien of daarvoor een oplossing is. De toelage bezwarende omstandigheden is thans vastgelegd in de, sinds 2005 van kracht zijnde, Inkomstenregeling burgerlijke ambtenaren Defensie. In de regeling is vastgelegd dat het hoofd defensieonderdeel beoordeelt en vaststelt of sprake is van bezwarende arbeidsomstandigheden. Aangezien het gaat om oud-medewerkers en om situaties in het verleden, is nader onderzoek noodzakelijk. Dit zal enige tijd vergen. Daar de POMS voorheen organiek onder de Koninklijke Landmacht ressorteerden, is hier de vraag neergelegd om dit nader te onderzoeken. Ik zal uw Kamer over de resultaten informeren zodra deze beschikbaar komen.

13. Communicatie en voorlichting inzake regelingen en onderzoeken

In november 2019 zijn nieuwsbrieven verstuurd aan de (oud-) medewerkers van de POMS en van de overige defensieonderdelen die zich hebben laten registreren bij het CAOP. Deze nieuwsbrieven zijn ook verspreid via de website www.informatiepuntchroom6.nl en naar de defensieonderdelen. In de nieuwsbrieven wordt een aantal relevante onderwerpen behandeld zoals de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de lopende onderzoeken door het RIVM, de aanpassingen van de Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling, de regeling vergoeding verplicht eigen risico zorgverzekering, de aankomende instelling van de Onafhankelijke Adviescommissie en wordt kort ingegaan op het begrip verjaring. Ook wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van de in april 2019 gehouden enquête aangaande de informatievoorziening. Bij de nieuwsbrieven is een bijlage gevoegd met veel gestelde vragen en antwoorden zoals die uit de gehouden enquête naar voren zijn gekomen. In november is aan de (oud-) medewerkers van de overige defensieonderdelen die zich hebben laten registreren bij het CAOP en via de website www.informatiepuntchroom6.nl een informatieblad verstuurd aangaande de aanpassingen van de Coulanceregeling. Dit informatieblad is als bijlage gevoegd bij de nieuwsbrief voor de (oud-) medewerkers van de defensieonderdelen.

14. Chroom-6 in nieuw aan te schaffen materieel

Binnen de rijksoverheid streven alle opdrachtgevers er naar om het gebruik en de toepassing van chroom-6 zo snel mogelijk uit te bannen.

Dit is ook vastgelegd in nationale en Europese regelgeving, maar uitbanning blijkt op de korte termijn nog niet altijd mogelijk. In bepaalde gevallen kunnen chroom-6 houdende verbindingen nog worden gebruikt. Dit is toegestaan wanneer daar onder de EU-verordening Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen (REACH) een autorisatie voor is afgegeven of waarvan een aanvraag voor gebruik nog in behandeling is. Te allen tijde wordt van leveranciers geëist dat ze, conform EU regelgeving, aangeven waar een concentratie groter dan 0,1 gewichtsprocent chroom-6 van een component wordt toegepast in hun producten. Van concentraties kleiner dan 0,1 gewichtsprocent bestaat er echter geen informatieplicht voor de leverancier, zie ook de «Voortgangsbrief chroom-6» van de Minister voor Medische Zorg en Sport van 21 juni 2019 (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 XV, nr. 130). Dit betekent dat in producten het nog kan zijn verwerkt, zelfs in nieuw aan te schaffen producten, materieel en munitie, ondanks de verbodsbepaling. Het is wenselijk om voor die situatie een eenduidige lijn te hanteren. Het kabinet verkent momenteel wat de consequenties zijn en of een Rijksbrede beleidslijn kan worden ontwikkeld, zoals ook vermeld in de «Voortgangsbrief gevaarlijke stoffen» van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2019 (Kamerstuk 25 883, nr. 347), de brief van de Minister voor Medische zorg en Sport van 21 juni 2019 (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 XV, nr. 130) en mijn brief van 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147). In afwachting van de Rijksbrede lijn zal Defensie onderstaand afwegingskader gebruiken.

Afwegingskader

Defensie blijft zich actief inzetten om het gebruik van chroom-6 uit te bannen door, waar mogelijk, technisch gelijkwaardige alternatieven te eisen en de ontwikkeling ervan te stimuleren, zoals gesteld in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6 (brief Staatssecretaris van Defensie van 4 december 2018, Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en in reactie op de gewijzigde motie met Kamerstuk 35 000 X, nr. 131 (G) van het lid Belhaj (D66) – zie brief Staatssecretaris van Defensie van 4 juli 2019, Kamerstuk 35 000 X, nr. 147. Voor bepaalde producten en/of (wapen)systemen is een langdurige juiste werking thans alleen te garanderen door het toepassen van chroom-6 en dient EU REACH-regelgeving te worden nageleefd. Bij Foreign Military Sales (FMS), de aanschaf van specifiek Amerikaans militair materieel of munitie, geldt Amerikaanse regelgeving. Hierdoor is het uitgangspunt van de Nederlandse Defensie dat geen chroom-6 mag zijn toegepast in nieuw materieel, in dergelijke gevallen niet altijd contractueel afdwingbaar.

Gelet op het bovenstaande hanteert Defensie het volgende afwegingskader, in afwachting van de Rijksbrede lijn, om veilig werken in alle gevallen te borgen:

  • 1. Defensie hanteert het uitgangspunt dat nieuwe werken, leveringen en diensten chroom-6-vrij1 worden aangeschaft;

  • 2. Te allen tijde wordt van leveranciers geëist dat ze aangeven waar een concentratie groter dan 0,1 gewichtsprocent chroom-6 in hun producten wordt toegepast en zo ja, wat dit betekent voor de gebruiker en de monteur tijdens onderhoud;

  • 3. Indien het eerste uitgangspunt niet haalbaar/afdwingbaar blijkt, als gevolg van bijvoorbeeld EU-regelgeving, dan wordt de toepassing van chroom-6 uitsluitend geaccepteerd op plaatsen waar de medewerkers er zelf geen handelingen aan verrichten (bijvoorbeeld diep in componenten);

  • 4. Indien ook dat niet haalbaar blijkt en de stof toch wordt/moet worden toegepast op plaatsen waar er handelingen aan moeten worden verricht waardoor de stof vrij zou kunnen komen, worden passende beschermings- of veiligheidsmaatregelen getroffen om een eventuele blootstelling zo laag mogelijk, maar in ieder geval onder de grenswaarde, te laten zijn.

De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. De noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 zullen te allen tijde moeten worden getroffen. Daarenboven zullen de werknemers altijd de beschikking hebben over adequate persoonlijke beschermingsmiddelen. Belangrijker vind ik het echter om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te voorkomen door de stoffen niet meer te gebruiken. Ik volg daarom de ontwikkelingen van technisch gelijkwaardige alternatieven op de voet en pas deze toe waar dit mogelijk is. In lijn met de wettelijke principes van de arbeidshygiënische strategie wordt onderzocht of de blootstelling verder kan worden gereduceerd door het toepassen van andere technieken, zoals robotisering of de ontwikkeling van andere gereedschappen.

15. Spuitcabines

In het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) is opgenomen dat eind 2020 de spuitcabines op de vliegbases Volkel, Eindhoven, Leeuwarden en op het Maritiem Vliegkamp De Kooy worden aangepast. Deze spuitcabines worden thans niet gebruikt voor het spuiten van chroomhoudende verf. Voor de aanpassing is een streng programma van eisen opgesteld zodat de cabines na aanpassing voldoen aan de stand der techniek. Drie van de vier mogelijke leveranciers hebben aangegeven de opdracht niet te kunnen uitvoeren. Een vierde leverancier vergaart thans (aanvullende) informatie zodat een offerte kan worden uitgebracht. Hierdoor is vertraging ontstaan. Daardoor kunnen de spuitcabines niet voor eind 2020 worden opgeleverd. Tot die tijd wordt, zoals thans ook het geval is, alleen gebruik gemaakt van de wel geschikte cabines in Gilze-Rijen en Woensdrecht. In de volgende rapportage over de voortgang van het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6», die zal worden gepubliceerd op de website www.defensie.nl, wordt de actuele stand van zaken van alle in het plan van aanpak genoemde maatregelen gemeld, waaronder de spuitcabines.

16. Openbaarmaking brieven I-SZW inzake chroom-6

Defensie zal in 2020 in het kader van transparantie over het dossier chroom-6 de handhavingsbrieven van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW) over chroom-6 halfjaarlijks openbaar maken via de website www.defensie.nl, waarop ook de chroom-6 meldingen worden gepubliceerd. In het kader van hun programma «Bedrijven met gevaarlijke stoffen», heeft I-SZW in 2018 en 2019 enkele inspectiebezoeken uitgevoerd bij eenheden van Defensie. In het algemeen overleg Personeel op 12 maart 2019 en tijdens het verslag algemeen overleg chroom-6 op 9 april 2019, alsmede in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot (CDA) van 28 mei 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2827) ben ik op diverse handhavingstrajecten ingegaan. Uit de brieven blijkt dat constateringen van overtredingen soms zijn ingetrokken na het verstrekken van aanvullende informatie, of (gedeeltelijk) opgepakt zijn of er zijn afspraken gemaakt over het proces om de overtredingen aan te pakken. Een voorbeeld van een ingetrokken overtreding betreft het onderwerp filterbussen. Zo heeft I-SZW begin februari jl. bevestigd, naar aanleiding van nader aangeleverde informatie en overleg, dat de in haar brief van september 2019 genoemde overtreding ten aanzien van oude filterbussen type AMF-12 niet aan de orde is. Uit de brieven blijkt ook dat de registratie en blootstellingsbeoordelingen van gevaarlijke stoffen een aandachtspunt blijft. Zoals eerder vermeld in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) richt Defensie zich, conform het initiële plan, eerst op de inventarisatie van de meest gevaarlijke stoffen, de zogenoemde carcinogene, mutagene en reproductietoxische (CMR-) stoffen. Hierover wordt periodiek gerapporteerd.

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser