Gepubliceerd: 8 september 2020
Indiener(s): Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-VIII-224.html
ID: 35300-VIII-224

Nr. 224 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2020

Vandaag publiceert de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) haar jaarlijkse rapport Education at a Glance. Wij bieden u hierbij de publicatie ter kennisneming aan (bijlage 1).12

Education at a Glance is de meest gezaghebbende internationale vergelijking van onderwijsstelsels. De publicatie bevat gegevens over structuur, financiën en prestaties van OESO landen. Naast de vaste statistieken is er jaarlijks een focusthema, dit jaar is dat vocational education and training (VET), wat in Nederland overeenkomt met ons middelbaar beroepsonderwijs (mbo). De OESO maakt per land een zogenoemde country note op. In deze brief richten we ons voornamelijk op de country note voor Nederland (bijlage 2)3. Ook deze gaat dit jaar vooral in op het mbo. Daarnaast gaat de OESO ook kort in op effecten en maatregelen met betrekking tot covid-19.

Een methodologische opmerking vooraf: de meeste van de door de OESO gehanteerde cijfers zijn uit de jaren 2017–2018 of 2018–2019. De effecten van recent beleid zijn daardoor nog niet altijd zichtbaar. Ook rond covid-19 zijn er nog geen effecten bekend.

Algemeen

Over het algemeen wijken de cijfers van het rapport van 2020 niet veel af van die in 2019. Het Nederlandse onderwijsstelsel heeft op basis van deze vergelijking dan ook internationaal een sterke positie. Dit geldt voor een diversiteit aan gegevens van de uitgaven per leerling tot de werkgelegenheid van gediplomeerden die het Nederlandse onderwijs verlaten. In 2017 gaf Nederland per student (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) net als eerdere jaren meer uit dan de meeste andere OESO landen. In totaal ging het om 13.809 dollar per leerling, vergeleken met het gemiddelde van 11.231 dollar voor OESO landen.

Middelbaar beroepsonderwijs

Dit jaar ligt de focus van de OESO op vocational education and training (VET): beroepsgerichte educatie en trainingsprogramma’s. Het gaat hierbij om beroepsgerichte onderwijsprogramma’s met een bepaald percentage aan stage-uren. Vrijwel alle Nederlandse opleidingen in het mbo vallen hieronder. Dat geldt zowel voor de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) als voor de beroepsopleidende leerweg (BOL).

Ook in het vmbo wordt veel gedaan aan de beroepsvooropleiding. Deze activiteiten vallen buiten de speciale focus van EAG 2020.

Nederland heeft in vergelijking met andere landen een zeer hoog deelnamepercentage aan dergelijke programma’s. In Nederland volgt 68% van de «hoger secundaire» studenten een mbo opleiding, in vergelijking met het OESO gemiddelde van 42%. Een van de redenen daarvoor is dat een deel van de studenten jonger dan 18 jaar is bij het behalen van het vmbo-diploma. Door de kwalificatieplicht tot en met 18 jaar is de doorstroom naar het mbo een logische stap. Daarmee heeft het Nederlandse mbo een unieke positie ten opzichte van het middelbaar beroepsonderwijs in andere landen. Dit draagt eraan bij dat Nederland voorzien is van een goed opgeleide beroepsbevolking.

Het percentage mbo studenten dat rechtstreeks kan doorstromen naar het hoger onderwijs is 51%. Dit zijn voornamelijk de mbo-4 studenten. Het percentage studenten met uitzicht op doorstroom ligt lager dan het OESO gemiddelde van 70%. Niet alle vmbo leerlingen gaan naar het mbo-4; vmbo-tl leerlingen gaan vooral naar de havo, vmbo-basis en -kader leerlingen gaan ook naar mbo2 of mbo3. In veel landen is het beroepsonderwijs veelal gericht op de doorstroom naar ho.

De kracht van ons stelsel is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Daardoor hebben veel mbo-afgestudeerden een goede startpositie op de arbeidsmarkt en kiezen velen ervoor om na het mbo te gaan werken.

Gemiddeld heeft 88% van de mbo-opgeleide beroepsbevolking van 25–34 jaar betaald werk. Dit is hoger dan het OESO gemiddelde van 82%. (Bijlage 1, Tabel 3.1). Opvallend is dat het percentage werkenden van 25–34 jaar met een Associate Degree (AD) hoger ligt: 92%. Wel moet daarbij worden opgemerkt dat de AD in Nederland relatief nieuw is (invoering 1 januari 2018) en het aantal AD-studenten laag is (8700 studenten in 2019/2020) ten opzichte het totaal aantal studenten in het mbo (501.700 studenten in het mbo in 2019/2020).

Maatregelen ter versterking middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Bij de focus op het mbo is er in de afgelopen tijd veel gedaan om het mbo toegankelijker te maken voor leerlingen die met hun vaardigheden de ruggengraat van ons bedrijfsleven vormen. Dit betreft onder meer de volgende recente maatregelen.

  • In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is 100 miljoen uitgetrokken voor het stimuleren van deelname aan een technische vervolgopleiding, gelet op de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Inmiddels hebben technische vmbo-scholen uit alle regio’s plannen geschreven over hoe zij het onderwijs duurzaam, dekkend en kwalitatief hoogstaand willen gaan vormgeven de komende jaren.

  • De stagevergoeding voor mbo-studenten bij een stage bij de overheid is gelijkgetrokken met die voor studenten in het hoger onderwijs.

  • De rechten van mbo-studenten rondom schorsing en verwijdering worden opgenomen in de wet. Ook kunnen zij vanaf studiejaar 2021–2022 op een laagdrempelige manier bezwaar maken tegen beslissingen van de school.

  • Samenwerkingsverbanden van publieke en private mbo-scholen krijgen de mogelijkheid om subsidie aan te vragen waarmee een flexibel en aantrekkelijk onderwijsaanbod voor werkenden en werkzoekenden ontwikkeld kan worden.

  • VNO-NCW, MKB-Nederland, MBO Raad, Ingrado, JOB, SBB en het Ministerie van OCW hebben afspraken gemaakt om het ongediplomeerd aan het werk gaan van jongeren (groenpluk) een halt toe te roepen.

  • Mbo-scholen krijgen de vrijheid om meer verschillende keuzedelen aan te bieden, wat moet leiden tot meer maatwerk voor studenten en een betere voorbereiding op een baan of een vervolgopleiding.

Hoger onderwijs

In de country note gaat de OESO tevens in op de wereldwijde expansie van het hoger onderwijs. Tussen 2009 en 2019 is het aandeel studenten in Nederland in het hoger onderwijs gegroeid met 9%, vergelijkbaar met de groei in OESO landen. In 2019 had 49% van de 25–34 jarigen een ho diploma, iets hoger dan het internationale gemiddelde van 45%.

Deze groei gaat echter niet op voor het aantal deeltijd studenten en oudere studenten. Anders dan in het hbo, waar de instroom van deeltijdstudenten en oudere studenten sinds 2016 juist sterk is gestegen, wordt in de wo instellingen weinig werk gemaakt van het afstemmen van het onderwijsaanbod op de kenmerken en behoeften van de doelgroep oudere (werkende) studenten. Afspraken om meer aan te sluiten op deze behoeften zijn opgenomen in de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst».

Effecten van covid-19

Met behulp van vragenlijsten heeft de OESO de reactie van verschillende landen op covid-19 in kaart gebracht. Daarnaast heeft de OESO in de country note indicaties voor mogelijke effecten gegeven op grond van percentages en trends tot 2019. Daadwerkelijke effecten zullen pas gedurende het komende schooljaar en de jaren daarna zichtbaar worden.

De OESO merkt op dat er in Nederland tot eind juni sprake was van een schoolsluiting gedurende 15 weken, ongeveer evenveel als het gemiddelde van 14 weken in andere OESO landen. De Nederlandse scholen en opleidingen schakelden in die periode over op (digitaal) afstandsonderwijs. Scholen en opleidingen hebben hiervoor grote inspanningen verricht. Desondanks heeft dit de verschillen tussen leerlingen naar verwachting vergroot. Met name kwetsbare leerlingen hebben naar verwachting dan ook achterstanden opgelopen. De OESO geeft aan dat de uit covid-19 resulterende economische crisis kan leiden tot bezuinigingen op onderwijs. In Nederland is daarvan geen sprake. Er zijn juist extra middelen beschikbaar gesteld om mogelijk ontstane achterstanden weg te werken.

Tot slot

Education at a Glance 2020 biedt ons waardevolle informatie over waar Nederland staat in vergelijking met andere landen. Wij concluderen op basis van de OESO-cijfers dat het Nederlandse onderwijs internationaal gezien een zeer sterke positie inneemt. Tegelijkertijd geven de goede prestaties van het stelsel op dit moment geen zekerheid voor de toekomst, dat laten ook de resultaten in rapporten van de Staat van het Onderwijs en Mc Kinsey zien. De reacties op deze rapporten worden half september als kamerbrief verstuurd. Zeker een crisis als de covid-19 pandemie laat zien dat het Nederlandse onderwijsstelsel een groot aanpassingsvermogen heeft, maar dat er ook kwetsbaarheden zijn. Zo zijn er zorgen over gelijke kansen en hebben te veel 15-jarigen een laag leesniveau. Wij blijven daarom werken aan een steeds beter onderwijsstelsel.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob