Kamerstuk 35300-VIII-186

Reactie op verzoek commissie inzake motie Rog over protocollen voor het onderwijs bij COVID-19 besmetting

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020

Gepubliceerd: 13 mei 2020
Indiener(s): Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-VIII-186.html
ID: 35300-VIII-186

Nr. 186 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2020

Hierbij stuur ik u de reactie op het verzoek van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de motie Rog over protocollen voor het onderwijs bij COVID-19 besmetting.

De motie

Tijdens het notaoverleg op 29 april jongstleden heb ik met uw Kamer gesproken over het onderwijs in coronatijd (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 182). Een van de onderwerpen die aan bod kwam is het testen van onderwijspersoneel en het handelen van scholen in geval van een besmetting. Op 7 mei is een motie van het Lid Rog over dit onderwerp door uw Kamer aangenomen.1 De motie vraagt de regering samen met onderwijs- en zorgprofessionals, waaronder de GGD, een protocol op te stellen hoe een school dient te handelen bij een (vermoedelijke) COVID-19-besmetting op school. Daarnaast vraagt de motie bij besmetting een bron- en contactonderzoek op school op te starten. Ik heb de motie ontraden omdat het een verantwoordelijkheid van RIVM betrof en zij hier ook al mee bezig waren. Na afloop van het debat heb ik bevorderd dat dit snel geregeld zou zijn. Vervolgens heb ik voorafgaand aan de stemming over deze motie, in mijn brief van 6 mei, uw Kamer reeds laten weten dat het RIVM voor deze documenten heeft zorg gedragen.2

De uitvoering

Terecht heeft de Kamer aandacht gevraagd voor het grote belang dat scholen weten wat ze moeten doen als zich op school een COVID-19-besmetting voordoet. Dit geldt uiteraard ook voor de kinderopvang. Daarom is door het RIVM, in samenspraak met de GGD en de Ministeries van SZW, VWS en OCW, een richtlijn en toelichtend testbeleid opgesteld voor het primair onderwijs en de kinderopvang. Daarin staat duidelijk omschreven in welke gevallen onderwijspersoneel en personeel in de kinderopvang zich kan laten testen, wat een school of kinderopvang moet doen bij een (vermoedelijke) COVID-19-besmetting en wat de rol van de GGD is. De richtlijn en de toelichting zijn op woensdag 6 mei gepubliceerd op de website van het RIVM. Vanaf die datum is het ook mogelijk voor personeel in deze sectoren zich te laten testen.

Het testbeleid is vervolgens opgenomen in de protocollen van de PO-sector en de kinderopvang. Ook is er een infographic gepubliceerd en is deze informatie opgenomen op de website www.weeropschool.nl. De informatie over het testbeleid ten slotte op 7 mei ook opgenomen in het coronabulletin dat verspreid wordt onder alle koepelorganisaties en sociale partners. Dit bulletin wordt door deze organisaties gebruikt om de achterban te informeren. Door de PO-Raad en de AVS is deze informatie middels een nieuwsbrief aan alle leden verspreid. De informatie over het testbeleid is eveneens verspreid richting de kinderopvangorganisaties op 6 mei jongstleden. De infographic, de richtlijn en het toelichting testbeleid van het RIVM testbeleid zijn als bijlage bij deze brief gevoegd3.

Het testbeleid

In het testbeleid is opgenomen hoe het bron- en contactonderzoek door de GGD verloopt. Bij alle patiënten met een bevestigde COVID-19-besmetting, binnen of buiten een school of kinderopvangorganisatie, doet de GGD bron- en contactonderzoek. De GGD vraagt aan de (ouders van de) patiënt met wie hij precies contact heeft gehad in de besmettelijke periode en neemt zo nodig maatregelen om verdere verspreiding tegen te gaan. Huisgenoten van een COVID-19-patiënt moeten tot 14 dagen na het laatste contact met de patiënt in thuisquarantaine blijven omdat zij tot 14 dagen na het laatste contact nog ziek kunnen worden. Dat geldt dus bijvoorbeeld ook voor kinderen van wie de ouder besmet is. Welke maatregelen in zulke gevallen precies genomen moeten worden op de school of de kinderopvang is afhankelijk van de omstandigheden en wordt bepaald door de GGD. De GGD neemt daarover contact op met de school of kinderopvangorganisatie.

In het testbeleid staat vervolgens duidelijk omschreven wanneer onderwijspersoneel en personeel in de kinderopvang zich kan laten testen. Dit is het geval wanneer iemand klachten heeft die passen bij COVID-19. Ook is opgenomen hoe er gehandeld dient te worden indien de test positief dan wel negatief is.

Een ander belangrijk onderdeel van het testbeleid is wat scholen moeten doen bij een (vermoedelijke) COVID-19-besmetting bij kinderen. Het is gebruikelijk dat scholen en kinderopvangorganisaties uitbraken van infectieziekten melden bij de GGD afdeling infectieziektebestrijding. In het kader van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid meldt de schoolleider of locatiemanager het optreden van een ongewoon aantal gevallen van een ziekte van vermoedelijk infectieuze aard. Dit staand beleid geldt ook voor (mogelijke) coronavirusinfecties. Daarbij is een ongewoon aantal vastgesteld op 3 of meer per groep. De GGD stelt vervolgens onderzoek in en neemt zo nodig – met toestemming van de ouders – testen af en kijkt of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Hierover is uiteraard contact met de school of kinderopvangorganisatie.

Ik heb er vertrouwen in dat het voor scholen en kinderopvangorganisaties duidelijk is hoe zij moeten handelen in het geval van een besmetting en dat er zoals gebruikelijk goed contact is met de GGD’s.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob