Kamerstuk 35300-VIII-156

Rapport themaonderzoek burgerschapsonderwijs

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020

Gepubliceerd: 16 maart 2020
Indiener(s): Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-VIII-156.html
ID: 35300-VIII-156

Nr. 156 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2020

In september 2019 stelde uw Kamer mij in het debat over het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35 050) vragen over lesmethoden op het gebied van seksuele diversiteit (Handelingen II 2018/19, item 108, nr. 10). Aanleiding was berichtgeving over bepaalde lesmethoden op islamitische scholen. De kort daarop aangenomen motie van het lid Kwint c.s. vroeg de regering onderzoek te doen «naar de mate waarin lesmethodes in zowel primair als voortgezet onderwijs op het gebied van seksuele diversiteit voldoen aan de kerndoelen en vallen binnen de wettelijke kaders».1 Bijgaand stuur ik u het rapport van het themaonderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs heeft uitgevoerd2. In deze brief geef ik kort weer tot welke conclusies de inspectie komt en reageer ik daarop.

Wat betreft het burgerschapsonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs zal mijn collega Van Engelshoven uw Kamer informeren in het verslag van het schriftelijk overleg over de voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017–2021.3

Onderzoeksopzet en conclusies van de inspectie

De inspectie heeft onderzoek gedaan naar het burgerschapsonderwijs en de manier waarop scholen invulling geven aan «onderwerpen waarover morele opvattingen sterk uiteen kunnen lopen». De inspectie constateert dat het lesmateriaal op scholen niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Ook is er vrijwel geen onderwijs aangetroffen dat in strijd is met die waarden. Scholen handelen over het algemeen binnen de wettelijke grenzen, ook als zij op de genoemde thema’s opvattingen hebben waarover de meningen in de samenleving uiteenlopen.

Tegelijk stelt de inspectie vast dat er op een deel van de scholen werk aan de winkel is. De inspectie geeft zes scholen een herstelopdracht. Het gaat om twee joodse, twee rooms-katholieke en twee algemeen-bijzondere scholen. Daarbij baseert de inspectie zich op de huidige burgerschapsbepaling zoals neergelegd in de wet en uitgelegd in de memorie van toelichting daarbij en op de kerndoelen; de invulling van het toezicht ligt vast in het onderzoekskader van de inspectie zoals dat regulier gebruikt wordt. Bij twee scholen heeft de inspectie vastgesteld dat de beoogde invulling van het burgerschapsonderwijs strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Bij de overige vier ziet de inspectie stelselmatige risico’s voor het verwerven van die basiswaarden en realiseren deze scholen hier geen proactief onderwijsaanbod voor. Daarnaast vindt de inspectie dat veertien scholen, die wel voldoen aan de wet, meer kunnen doen om de basiswaarden te bevorderen. Deze scholen geeft de inspectie een aanbeveling.

De inspectie pleit opnieuw voor het verduidelijken van de burgerschapsopdracht in de wet. De huidige wet is te vrijblijvend en onvoldoende richtinggevend. Aanpassing van de wet zorgt ervoor dat scholen beter weten wat van hen verwacht wordt en dat zij actief invulling geven aan bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen

Het doet me deugd dat de inspectie concludeert dat het overgrote deel van het onderwijs voldoet aan de burgerschapseisen die de wet stelt. Het rapport van de inspectie onderstreept wel het belang van het wetsvoorstel waarmee ik de algemene burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs verduidelijk en dat momenteel in uw Kamer ligt. Deze verduidelijking volgt uit het Regeerakkoord, waarin is te lezen: «Er is een zorg dat het voor scholen mogelijk is om de burgerschapsopdracht niet uit te voeren zoals die bedoeld is. De burgerschapsopdracht in de wet wordt daartoe verduidelijkt, zodat de inspectie daar scherper op kan toetsen en handhaven. Het doel is en blijft dat een school in al haar uitingen handelt in lijn met de democratische rechtsstaat.» De nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel wordt zo snel mogelijk naar uw Kamer verzonden.

Zoals ik op eerdere Kamervragen heb geantwoord, geldt in het algemeen dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van lesmateriaal.4 Dat geeft de inspectie in het rapport ook aan. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Zoals ik in de antwoorden op de aangehaalde Kamervragen ook heb aangegeven, mogen bijzondere scholen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Dat is echter geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden dat zij deze waarden bevorderen.

Het vormgeven van burgerschapsonderwijs is soms een lastige taak voor scholen. Dat is niet verwonderlijk, want in een samenleving ís het überhaupt niet eenvoudig om te gaan met een pluriformiteit aan opvattingen. Het is een groot goed dat iedereen in Nederland vrij is te denken en te geloven wat hij of zij wil. Daaraan is de vrijheid van onderwijs nauw verbonden: scholen gaan in Nederland zelf over de manier waarop zij hun onderwijs inrichten. Juist daarom is het cruciaal dat scholen bevorderen dat hun leerlingen actieve burgers kunnen zijn en bij kunnen dragen aan een samenleving waarin die pluriformiteit van opvattingen en overtuigingen blijvend kan gedijen en waarin ieder mens zich vrij, gelijkwaardig en solidair kan voelen. Vanuit die overtuiging kijk ik uit naar de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob