Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2019
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht» aan1.
Het bijgevoegde rapport is gebaseerd op data die zijn verzameld in het kader van het OESO Programme for International Student Assesment (PISA). PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld en geeft inzicht in de prestaties van vijftienjarige leerlingen in inmiddels 79 landen (37 OESO-lidstaten en 40 partnerlanden) op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. PISA wordt eens in de drie jaar uitgevoerd. PISA 2018 is in Nederland afgenomen bij 4765 leerlingen op 156 scholen voor praktijkonderwijs, vmbo (alle vier de leerwegen), havo en vwo. De leerlingen op het praktijkonderwijs en de vmbo leerlingen met een lwoo indicatie hebben een verkorte versie van de toets gemaakt. Deelname aan PISA is in Nederland vrijwillig en niet verplicht zoals in een aantal andere landen, waar PISA een high-stake toets is en dat beïnvloedt zoals blijkt uit onderzoek (commissie Steur) wel de resultaten.
Voordat ik echter inga op de bevindingen van PISA-2018 hecht ik er aan PISA in breder perspectief te plaatsen. Samen met alle betrokkenen in het onderwijs streef ik naar zo hoog mogelijke kwaliteit van het onderwijs. Leerprestaties maken hier onderdeel van uit, maar er is meer. Sociale vaardigheden, persoonsvorming en burgerschap zijn minstens zo belangrijk. Ook het welbevinden van leerlingen hoort hier bij. Voor het toetsen van de kwaliteit van het onderwijs kijk ik dan ook breed: de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs conform het reguliere toezicht, de thema-onderzoeken, de jaarlijkse Staat van het Onderwijs en de nu voorliggende resultaten van PISA. Deze vier onderdelen toetsen elk aspecten van het brede kwaliteitsbegrip. Generieke uitspraken op basis van één onderdeel doet geen recht aan dit brede begrip, wel geeft het inzicht in de staat van ons onderwijs op specifieke punten. Zoals dit onderzoek dat doet voor de leerprestaties op het gebied van wiskunde, natuurwetenschappen, leesvaardigheid en het welbevinden van onze leerlingen.
Nederlandse leerlingen presteren voor wiskunde en natuurwetenschappen ruim boven het gemiddelde van de OESO-landen en de EU- landen. Binnen de OESO en de EU-landen is Nederland, zeker op het gebied van wiskunde, een toppresteerder. Tegelijkertijd heeft de daling op het terrein van lezen zich voortgezet en waar die daling in eerdere metingen niet significant was, is dat nu wel het geval. De gemiddelde leesprestaties van de Nederlandse vijftienjarige leerlingen liggen rond het OESO-gemiddelde. De resultaten op het terrein van leesvaardigheid bevestigen wat we uit ander onderzoek al weten. Tegelijkertijd met deze brief ontvangt u het advies Lees! van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur, in de aanbiedingsbrief is ook een aantal concrete maatregelen aangekondigd. Daarover en over andere aanvullende onderzoeken en maatregelen wordt u verderop in deze brief geïnformeerd. In PISA-2018 is ook gekeken naar het welbevinden van vijftienjarige leerlingen. Traditiegetrouw scoort Nederland hier hoog, Nederlandse leerlingen zijn tevreden met hun leven, worden het minst gepest en voelen zich goed ondersteunt door hun ouders.
Hieronder ga ik eerst in op het specifieke beeld per leerlinggroep en de getoetste vaardigheid, zodat de resultaten beter geduid kunnen worden. En alhoewel een aantal Aziatische (partner-)economieën bij alle onderzochte domeinen in de top staat en Nederland daar graag van wil leren, vergelijken wij de Nederlandse prestaties in deze reactie met landen in de OESO en de EU met een vergelijkbaar onderwijssysteem. De onderzoekers zijn daar bij uitgegaan van 35 OESO-landen en 15 landen binnen de EU die vanaf 2006 hebben deelgenomen, waaronder Nederland.2
Naast vragenlijsten op het terrein van wiskunde, natuurwetenschappen en leesvaardigheid is er ook een vragenlijst afgenomen op het terrein van het welbevinden van vijftienjarige leerlingen. Over de resultaten daarvan wordt ook in deze brief gerapporteerd. In het voorjaar van 2020 zal nog over een aantal verdiepende onderzoeken worden gerapporteerd.
Resultaten wiskunde
Het vaardigheidsniveau van Nederlandse leerlingen op het terrein van wiskunde ligt met een score van 519 ruim boven het OESO-gemiddelde van 489. Ten opzichte van 2015 is er zelfs sprake van een lichte stijging, terwijl het OESO gemiddelde licht daalde. Daarmee lijkt aan de dalende trend van de afgelopen jaren een eind gekomen te zijn. Het percentage hoog presterende leerlingen is tussen 2012 en 2018 met 0,8 procent afgenomen. Het percentage laag presterende leerlingen is in die periode daarentegen met 1 procent gestegen. Van de OESO landen scoort alleen Japan significant hoger. Binnen de 15 EU landen staat Nederland zelfs op de eerste plaats en als we de rest van Europa er ook bij betrekken, dan deelt Nederland de eerste plaats met Estland. Opnieuw vertalen deze goede prestaties zich door naar duidelijk minder laag presterende leerlingen (15,7 procent in Nederland tegenover het OESO gemiddelde van 23,9 procent) en meer hoog presterende leerlingen (18,5 procent in Nederland tegenover 10,9 procent binnen de OESO). Het percentage excellente leerlingen is in Nederland 4 procent en dat is het dubbele van het gemiddelde in de OESO en de EU (2 procent).
Resultaten natuurwetenschappen
Ook het vaardigheidsniveau van Nederlandse leerlingen in natuurwetenschappen ligt met een score van 503 nog steeds ruim boven het OESO gemiddelde van 489. De significante daling die in 2015 werd gezien, heeft zich in 2018 niet doorgezet. Binnen alle OESO en partnerlanden scoren ook hier de Aziatische landen hoger, binnen de OESO landen neemt Nederland een twaalfde plaats in. Maar van de landen die boven Nederland staan scoren alleen Estland, Finland, Polen en Canada significant hoger. Binnen de 15 EU landen neemt Nederland een tweede positie in, waarbij alleen Finland significant hoger scoort en als we rest van Europa ook meenemen dan presteren Polen en Estland ook beter dan Nederland. Ook hier vertalen deze prestaties zich door naar minder laag presterende leerlingen (20,1 procent in Nederland tegenover 21,9 procent binnen de OESO) en meer hoog presterende leerlingen (10.6 versus 6.7 procent). In Nederland haalt 2 procent het hoogste (excellente) niveau tegenover gemiddeld 1 procent in de OESO en de EU. Wel zien we dat de kloof tussen de laag en hoog presterende leerlingen sinds 2006 groter is geworden. Het percentage hoog presterende leerlingen is in die periode met 2.5 procent gedaald, terwijl het percentage laag presterende leerlingen in die periode met 7.1 procent is gestegen.
Resultaten leesvaardigheid
Was de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen in 2015 nog ruim hoger dan de gemiddelde OESO-score, dit keer is dat niet het geval en scoren Nederlandse leerlingen rond het OESO gemiddelde. Was er in de eerdere metingen weliswaar sprake van een gestage niet significante daling van de prestaties van met name de vmbo leerlingen, nu is de daling wel significant en over de hele linie. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen de subdomeinen. Nederlandse leerlingen scoren met 500 ruim boven het OESO gemiddelde van 487 als het gaat om het lokaliseren van informatie, op het terrein van tekstbegrip is er geen significant verschil met het OESO gemiddelde. De pijn zit het vooral in het subdomein evalueren en reflecteren. Daar scoren Nederlandse leerlingen duidelijk minder hoog dan gemiddeld binnen de OESO (476 versus 489).
Zowel binnen de OESO als binnen de EU is Nederland ten opzichte van eerdere metingen gedaald. Nam Nederland in 2015 binnen de OESO en partnerlanden nog een vijftiende positie in, in 2018 is Nederland gedaald naar de zesentwintigste positie, waarvan 23 landen (waaronder de Aziatische landen) significant beter scoren. Letland, Oostenrijk, Tsjechië en Zwitserland behaalden in 2015 nog lagere scores dan Nederland, in 2018 staan zij op gelijk niveau. Binnen de EU zijn veel landen beter gaan presteren en Nederland staat daar op de veertiende positie. 11 landen presteren significant beter. Deze resultaten vertalen zich ook hier door naar iets meer laag presterende leerlingen dan gemiddeld binnen de OESO (24 procent versus 22.6 procent). En weliswaar is het percentage hoog presterende leerlingen nog iets hoger dan gemiddeld binnen de OESO (9.1 procent versus 8.8 procent) in 2015 was dat verschil nog beduidend hoger. Van zowel de Nederlandse leerlingen als de leerlingen in de OESO en de EU behaalt 1 procent het hoogste niveau, waarmee ze als excellente lezers beschouwd kunnen worden. En daar waar de verschillen tussen jongens en meisjes op de andere onderzochte terreinen niet groot is, bij lezen zijn die verschillen wel behoorlijk. Nederlandse meisjes halen een gemiddelde leesvaardigheidsscore van 499, Nederlandse jongens halen slechts een gemiddelde score van 470.
Onderzoek naar onderwijs in leesvaardigheid
Met leesvaardigheid als hoofddomein binnen PISA 2018 wordt net als in PISA- 2009 inzicht gegeven in de mate waarop leerlingen in staat zijn verschillende leesprocessen passend in te zetten om een tekst te begrijpen. In het raamwerk van PISA-2018 wordt leesvaardigheid uitgesplitst in informatie opzoeken, begrijpen en evalueren en reflecteren. Ten opzichte van 2009 is de typering van deze begripsprocessen herzien en ook is de toetst voor het eerst volledig adaptief.
De toets bestaat voor 45 procent uit opgaven die betrekking hebben op begrijpen, 25 procent heeft betrekking op informatie opzoeken en 30 procent onderzoekt vaardigheden op het terrein van evalueren en reflecteren (in 2009 was dat nog 25 procent).
Nederlandse vijftienjarige leerlingen scoren op alle begripsprocessen lager dan in 2009. De daling is het sterkst bij evalueren en reflecteren (van 510 naar 476). Ook bij informatie opzoeken (van 519 naar 500) zien we weliswaar een daling, maar die is minder sterk en daar scoort Nederland nog ruim boven het OESO en EU gemiddelde. Bij begrijpen zien we een daling van 504 naar 484. Net als in 2009 doen meisjes het op alle begripsprocessen significant beter dan jongens (515 versus 486 als het gaat om informatie opzoeken, 499 versus 470 voor begrijpen en 489 versus 462 voor evalueren en reflecteren).
Ook tussen de verschillende schoolsoorten zijn de verschillen groot. De scores op de drie begripsprocessen zijn binnen alle schoolsoorten gedaald. De daling was het sterkst in het praktijkonderwijs en het vmbo en het minst sterk in het vwo. Ook de scores van de havoleerlingen laten een duidelijke daling zien.
Onderzoek naar leesplezier en zelfbeeld bij lezen
De mate waarin leerlingen plezier hebben in lezen wordt getoetst aan de hand van een aantal beweringen. Nederlandse leerlingen ervaren in zowel 2009 als 2018 significant minder leesplezier dan vijftienjarige leerlingen uit OESO- of EU -landen gemiddeld ervaren. De groep leerlingen die aangeeft alleen te lezen als het moet is van 52 procent in 2009 gestegen naar 63 procent in 2018. Het percentage leerlinge dat lezen tijdverspilling vindt is gestegen van 34 procent in 2009 naar 42 procent in 2018 en de groep leerlingen die zegt alleen te lezen om informatie op te zoeken is gegroeid van 49 procent in 2009 naar 59 procent in 2019. Er zijn echter ook leerlingen die lezen als één van hun favoriete hobby’s zien en het leuk vinden om met anderen over boeken te praten. Die groep is tussen 2009 en 2018 stabiel gebleven (19 procent). Vwo leerlingen ervaren duidelijk meer leesplezier dan leerlingen in alle andere schoolsoorten. Het minst plezier in lezen hebben de leerlingen in het vmbo. In PISA-2018 ervaren leerlingen in het praktijkonderwijs meer leesplezier dan leerlingen in vmbo g/t.
De mate waarin leerlingen zich competent voelen in en moeilijkheden ervaren bij het lezen wordt eveneens getoetst aan de hand van een aantal beweringen. Nederlandse leerlingen voelen zich significant minder competent en ervaren meer moeilijkheden bij het lezen dan leerlingen uit andere OESO en EU-landen. 66 procent vindt zichzelf een goede lezer, 72 procent geeft aan in staat te zijn moeilijke teksten te begrijpen en 74 procent meldt vloeiend te kunnen lezen. Er is een groep van 25 procent die aangeeft altijd moeite gehad te hebben met lezen, 38 procent geeft aan een tekst meerdere keren te moeten lezen voordat hij deze volledig begrijpt en nog eens 33 procent vindt het moeilijk om vragen te beantwoorden over een tekst. Meisjes voelen zich significant meer competent bij lezen dan jongens. Dat geldt ook voor meisjes in de andere EU-landen. Maar Nederlandse meisjes geven net als de meisjes in de andere EU-landen ook vaker aan moeilijkheid te ervaren bij het lezen dan jongens. Ook hier geldt dat vwo-leerlingen zich competenter voelen bij het lezen. Havoleerlingen verschillen op dit gebied niet significant van vmbo g/t leerlingen, beide groepen ervaren meer competentie dan vmbo b/k leerlingen. Vwo leerlingen ervaren ook significant minder moeilijkheid bij het lezen dan andere leerlingen.
Onderzoek naar welbevinden
In PISA-2018 is ook gekeken naar het welbevinden van vijftienjarige leerlingen. Nederlandse leerlingen zijn tevreden met hun leven. Zij geven hun leven gemiddeld een 7,5. Dat is hoger dan gemiddeld in de OESO en de EU. Over het algemeen zijn leerlingen in Nederland net als in de OESO- en EU- landen minder tevreden met hun leven dan in 2015. Nederlandse jongens zijn tevredener dan Nederlandse meisjes. Er zijn op dit terrein nauwelijks verschillen tussen de schoolsoorten, vmbo kader leerlingen zijn iets tevredener dan vwo leerlingen.
Als het gaat om de betekenis van hun leven dan geeft 60 procent van de Nederlandse leerlingen aan dat hun leven een duidelijke betekenis of doel heeft, leerlingen in alle vmbo-leerwegen en havoleerlingen scoren hier hoger dan vwo leerlingen, waarbij vmbo k/g/t leerlingen weer hoger scoren dan havoleerlingen. Van de Nederlandse leerlingen voelt gemiddeld 70 procent zich zelden of nooit angstig of ellendig, 55 procent voelt zich zelden of nooit verdrietig en 42 procent geeft aan zelden of nooit bezorgd te zijn. Ondanks mooie resultaten in vergelijking met andere landen zijn er ook resultaten die tot zorgen baren. Gemiddeld 3,5 procent van de leerlingen voelt zich zelden of nooit blij of vrolijk. Het overgrote deel van de leerlingen is dat dus wel. 19 procent van de leerling geeft aan zelden of nooit opgewekt te zijn en 9 procent voelt zich zelden of nooit energiek
Net als uit PISA-2015 naar voren kwam, voelen Nederlandse leerlingen zich in 2018 significant meer thuis op school dan leerlingen uit andere landen, maken ze makkelijker vrienden en geven zet aan aardig gevonden te worden (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 99). Gepest worden Nederlandse leerlingen nauwelijks: 2 procent van de vijftienjarige leerlingen geeft aan gepest te worden, in 2015 was dat nog 3 procent. Nederland staat daarmee op de eerste plaats. Ook voelen Nederlandse leerlingen zich beduidend vaker gesteund door hun ouders dan leerlingen in andere landen. Ruim 90 procent geeft aan dat ouders hun onderwijsinspanningen en -prestaties ondersteunen en dat zij dat ook doen als zij moeilijkheden ondervinden op school. Daarbij moedigt 90 procent van de ouders hun kinderen aan om zelfvertrouwen te hebben.
Internationaal vergelijkende onderzoeken kunnen ons helpen bij het in kaart brengen van de sterke en zwakke kanten van ons onderwijs. Wel moeten we voorzichtig zijn met het interpreteren van de resultaten, wat ook dit keer heeft Nederland de respons niet gehaald. PISA wordt door scholen en leerlingen als een low-stake toets gezien met als gevolg dat scholen niet altijd bereid zijn aan de toets deel te nemen. Dat was vorige keer niet anders. Van de initiële steekproef van 175 scholen hebben 112 scholen deelgenomen (64,3 procent) inclusief de vervangende scholen komt de respons op 90,2 procent. De onderzoekers moesten daarom van de OESO een non-response analyse uitvoeren. De technische commissie adviseerde op basis daarvan weliswaar dat Nederland opgenomen kon worden in de internationale vergelijkingen van PISA-2018, maar de OESO plaatste in verband met de lage respons van de oorspronkelijk geselecteerde scholen wel een kanttekening bij de vergelijkbaarheid.
In PISA 2015 zijn Nederland en de andere OESO- en partnerlanden overgestapt van een papieren toets naar een digitale toets. Het OESO gemiddelde en Nederlandse gemiddelde voor wiskunde en natuurwetenschappen waren in 2015 lager dan in 2012. Destijds is aangegeven dat de overstap naar digitale afname bijgedragen zou kunnen hebben aan de prestatiedalingen. Voor leesvaardigheid was er in Nederland geen sprake van een significante daling ten opzichte van 2012. Nu is dat wel het geval en omdat leesvaardigheid dit keer het hoofddomein is en de toets daarom omvangrijker is, is het niet ondenkbaar dat de digitale afname alsnog een rol heeft gespeeld. Dat geldt ook voor het feit dat de toets nu voor het eerst adaptief is. Nederlandse leerlingen zijn niet erg gemotiveerd om te lezen en een lage motivatie in een adaptieve toets zou mogelijk tot lagere prestaties kunnen leiden. Opvallend is dat de prestaties van de 9 landen die de papieren toets hebben gemaakt gestegen zijn. Die toets is ten opzichte van 2009 niet gewijzigd.
Ondanks deze kanttekeningen geven de resultaten ons een goede indicatie van hoe we er voor staan. Nederlandse leerlingen doen het nog steeds uitstekend als het gaat om natuurwetenschappen en wiskunde. De resultaten voor natuurwetenschappen zijn ten opzichte van 2012 niet verder gedaald en stabiel. De resultaten voor wiskunde zijn licht gestegen terwijl het OESO gemiddelde is gedaald. Nederlandse leerlingen laten de meeste landen achter zich als het gaat om wiskunde. In Europa scoort alleen Estland iets beter en dat is niet significant en binnen de OESO-landen doet alleen Japan beter. Dat zijn resultaten waar we trots op mogen zijn. Ook mogen we trots zijn op het feit dat onze jongeren tevreden zijn met hun leven, zich thuis voelen op school en weinig gepest worden. En we mogen we ook zeker trots zijn op de ouders die hun kinderen zo goed ondersteunen.
Maar er zijn ook zorgen. De scores voor leesvaardigheid laten nu voor het eerst een significante daling zien. Dat komt niet helemaal als een verrassing. Dit beeld bevestigt wat we ook al uit andere onderzoeken weten. Daarbij denk ik ook aan het advies van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur over lezen en het onderliggende rapport van Sardes Cijfers en meningen over lezen in Nederland. De raden concluderen dat Nederlandse jongeren steeds minder vaak lezen en als zij lezen dan doen zij dit met minder plezier. En alhoewel jongeren volop gebruik maken van tekst, besteden zij met name minder tijd aan het geconcentreerd lezen van langere teksten of boeken. Die conclusie komt overeen met de feiten die in PISA-2018 worden gepresenteerd: 63 procent van de vijftienjarige leerlingen geeft aan alleen te lezen als het moet, 59 procent zegt alleen te lezen om informatie op te zoeken die ze nodig hebben en 42 procent vindt lezen tijdverspilling. Die percentages zijn sinds 2009 alleen maar gestegen. De groep vijftienjarigen die lezen leuk vindt, is stabiel gebleven. Ook blijkt uit PISA-2018 dat Nederlandse jongeren redelijk goed scoren op het terrein van informatie op zoeken en veel minder goed in reflecteren en evalueren. Dat beeld bevestigt eveneens de conclusie van de Raden dat jongeren wel gebruik maken van tekst op bijvoorbeeld hun smartphone (om informatie op te zoeken) maar geen boeken lezen. Onderzoek van de SLO naar leesvaardigheid in het curriculum3heeft ook aangetoond dat reflecteren en evalueren geen deel uitmaakt van ons huidige curriculum.
De resultaten met betrekking tot leesvaardigheid zijn zorgelijk en onderstrepen het belang van actief leesbevorderingsbeleid. Voor de maatregelen die wij (de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik) gaan treffen, verwijs ik kortheidshalve naar de beleidsreactie op het advies van de Raden, die gelijktijdig naar uw Kamer wordt gestuurd. Daarin wordt een leesoffensief aangekondigd, waarin specifiek aandacht is voor het vmbo en het mbo. Dat is hard nodig, want bijna een kwart van de jongeren leest onder het basisniveau dat PISA heeft gedefinieerd als nodig om in de maatschappij te kunnen functioneren. Het streven is om toe te werken naar een krachtiger en meer samenhangend beleid op het terrein van leesbevordering. Dat is niet alleen een zaak van het onderwijs, maar een zaak van iedereen die met kinderen te maken heeft: kinderopvang, bibliotheken en ouders.
Naast het advies van de Raden over lezen, wordt binnenkort ook mijn beleidsreactie op de voorstellen voor curriculum.nu aan uw Kamer aangeboden. In de nu opgeleverde bouwstenen voor Nederlands is leesmotivatie en leesplezier nadrukkelijk opgenomen, dat geldt ook voor evalueren en reflecteren, die nu niet in het curriculum zijn opgenomen. De verbetering betekent dat, wanneer de bouwstenen worden uitgewerkt in concrete kerndoelen voor de onderbouw vo, deze elementen meer aandacht in het onderwijs zullen krijgen.
Ook wordt er begin volgend jaar een aantal verdiepende onderzoeken uitgevoerd naar toetsgedrag, motivatie en adaptief toetsen, waarbij de vraag is of lage motivatie in een adaptieve toets tot lagere prestaties zou kunnen leiden. Ook wordt er een verdiepend onderzoek gedaan naar het effect van digitaal lezen in de Nederlandse context van PISA en de relatie tussen leesvaardigheid en leesplezier naar geslacht, opleidingstype, opleidingsniveau van de ouders en thuistaal. Over de uitkomsten van deze verdiepende onderzoeken zal ik u te zijner tijd informeren.
Daarnaast gaan we kijken in andere landen die na een sterke daling uit het dal geklommen zijn, zoals Zweden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, met de vraag wat wij van hen kunnen leren om de leesvaardigheid van met name onze kwetsbaarste groepen te vergroten.
Internationaal vergelijkende onderzoeken als PISA houden ons scherp. Zij bieden inzicht in lange-termijn-ontwikkelingen en bieden handvatten voor verbetering. Daar wil ik goed gebruik van maken. Prestaties zijn belangrijk, maar het welbevinden van leerlingen ook. De uitdaging is dan ook om onze leerlingen tevreden en gelukkig te houden en de prestaties te verbeteren zonder dat het welbevinden daar onder te lijden heeft.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob