Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2020
Op 4 mei jl. heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid mij naar aanleiding van mijn brieven aan uw Kamer van 30 april 20201, verzocht de beslisnota d.d. 7 september 2009 in de zaak Julio Poch, waarvan de inhoud reeds bekend is geworden via het programma Nieuwsuur, aan uw Kamer te sturen.
De Commissie Dossier J.A. Poch heeft mijn Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving op 12 mei 2020 een brief gestuurd over haar werkzaamheden. Ik heb de brief opgenomen als bijlage bij deze Kamerbrief2. Kern van deze brief is dat het onderzoek van de Commissie kan worden gehinderd of belemmerd indien voor oplevering van het rapport documenten middels verstrekking door mij of anderszins in de openbaarheid komen. De Commissie laat weten dat zij zich in juni zal uitlaten over de termijn waarbinnen de Commissie denkt haar onderzoek te kunnen afronden.
Gelet op de waarheidsvinding hecht ik eraan dat de Commissie haar werk ongehinderd en onbelemmerd kan doen. Ik kan en wil het risico niet nemen dat de werkzaamheden van de Commissie, en daarmee de waarheidsvinding, komen te lijden onder verstrekking van documenten door mij aan Uw Kamer op de gebruikelijke wijze. Zoals ook blijkt uit de bijgevoegde brief, vreest de Commissie haar onderzoeksopdracht niet te kunnen vervullen in overeenstemming met de maatstaven die de Commissie voor ogen staan, als aan de voorwaarden voor betrouwbaar en kwalitatief hoogstaand onderzoek niet kan worden voldaan.
Omdat ik met verstrekking aan uw Kamer in dit geval niets toevoeg aan de openbaarheid, heb ik besloten dat ik het gevraagde document bij wijze van uitzondering vertrouwelijk ter inzage zal leggen bij uw Kamer3.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus