Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2020
Hierbij zend ik uw Kamer de jaarlijkse rapportagebrief over de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven.1 Deze aanpak kent zowel een strafrechtelijke als een vreemdelingrechtelijke kant. In deze rapportagebrief wordt uiteengezet hoe de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven in 2019 is vormgegeven en welke resultaten zijn behaald. Er is uiteraard aandacht voor de situatie in Syrië en Irak, maar het is belangrijk om te benadrukken dat de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven een bredere focus heeft; een focus gericht op plegers van internationale misdrijven waar ook ter wereld. Speciale aandacht gaat uit naar de resultaten van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Nationale Politie, alsook de cijfers over artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv)2 en de inzet die in dit kader is gepleegd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Tot slot wordt u geïnformeerd over de wijze waarop op internationaal niveau is samengewerkt en ontvangt u een overzicht van de individuele (rechts)zaken.
Het afgelopen jaar hebben de ketenpartners weer intensief met elkaar samengewerkt om het gemeenschappelijke doel te bereiken: het (in internationaal verband) bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen dat plegers van internationale misdrijven een veilige haven vinden in Nederland.
In de aanpak van internationale misdrijven zijn er op verschillende momenten verschillende interventiemogelijkheden beschikbaar. Aan de voorkant van de keten kan voorkomen worden dat daders naar Nederland komen, bijvoorbeeld door via de ambassades in het buitenland uit te dragen dat in Nederland internationale misdrijven actief worden opgespoord en vervolgd. Door 1F-screening kan voorkomen worden dat plegers van internationale misdrijven die toch naar Nederland zijn gekomen een verblijfsvergunning krijgen. Daarnaast kunnen de politie en het OM overgaan tot opsporing en vervolging indien zij daar voldoende aanleiding voor zien. Deze opsomming is uiteraard niet uitputtend, maar toont goed aan dat het voor een succesvolle aanpak van internationale misdrijven essentieel is dat de ketenpartners nauw met elkaar samenwerken om een sluitend geheel te vormen.
Deze samenwerking wordt overzien door de Stuurgroep Internationale Misdrijven, waarin het OM, de politie, de IND, de DT&V, de Directie Migratiebeleid (DMB) en Afdeling Internationale aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid alsook het Ministerie van Buitenlandse Zaken de belangrijkste recente ontwikkelingen bespreken. Om te zorgen dat de betrokken ketenpartners goed van elkaars werkzaamheden op de hoogte zijn en hun interventies met elkaar kunnen afstemmen vinden er op reguliere basis casusoverleggen plaats, zoals de overleggen Rwanda en Actuele Conflicten. Deze casusoverleggen leveren daarnaast ook input aan het Afstemmingsoverleg Internationale Misdrijven, een periodiek overleg waarin op zaaksoverstijgend niveau ontwikkelingen, aandachtspunten en beleid worden besproken.
Het LP, het TIM en de IND hebben het afgelopen jaar een speciale themadag internationale misdrijven georganiseerd voor de verschillende ketenpartners om de kennis van elkaars werk te vergroten en het professionele netwerk verder uit te bouwen.
Het afgelopen jaar is steeds nauwer samengewerkt met de Contraterrorisme (CTER) teams van politie en OM. Er is veel tijd en aandacht besteed aan het bewustmaken van deze teams van mogelijke signalen die zij in terrorismezaken kunnen tegenkomen die kunnen wijzen op gepleegde internationale misdrijven. Deze samenwerking heeft in 2019 een structurele vorm gekregen. Er is meteen gebleken dat een constructieve samenwerking tussen CTER en IM tot concrete resultaten kan leiden. Zo heeft de rechtbank Den Haag in een recente strafzaak een uitreiziger bovenop een gevangenisstraf van vijf jaar voor lidmaatschap van IS ook tweeënhalf jaar cel opgelegd voor het plegen van een oorlogsmisdrijf.3
Tot slot is gekeken naar hoe de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven verder kon worden versterkt. In het Halfjaarbericht Politie van 16 december 20194 is de Kamer naar aanleiding van de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 29 754, nr. 514) geïnformeerd, dat de tijdelijke inhuur van expertise door het TIM zijn vruchten afwerpt. Voor de lange termijn zou een structurele oplossing nodig zijn in de vorm van werving van de benodigde specialistische- en opsporingsbevoegde capaciteit. Om het grote belang dat Nederland hecht aan de strijd tegen straffeloosheid en het niet zijn van een veilige haven voor daders van internationale misdrijven te onderstrepen zal de expertise bij het TIM daarom duurzaam worden versterkt. De vaste formatie van 32 fte wordt uitgebreid naar 43 fte. Ook blijft er budget beschikbaar voor de inhuur van incidentele specialistische kennis. Zodoende is de benodigde expertise zowel op korte als lange termijn gewaarborgd.
Er zijn verschillende manieren waarop het LP en het TIM zaken binnen kunnen krijgen. Net als bij commune misdrijven kan er aangifte worden gedaan. Door middel van onder andere de folder «Laat oorlogsmisdrijven niet onbestraft» en de website warcrimes.nl proberen de ketenpartners dit ook te stimuleren. Informatie over mogelijke internationale misdrijven kan daarnaast voortkomen uit andere strafrechtelijke onderzoeken (in de vorm van rest-informatie) of met het TIM worden gedeeld door een andere (Nederlandse of buitenlandse) opsporingsdienst. Ook kan het LP 1F-dossiers van de IND ontvangen wanneer een vreemdeling artikel 1F Vlv tegengeworpen heeft gekregen. Informatie uit zo’n dossier kan als aanleiding voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek dienen. Tot slot houdt het TIM de media en rapportages van non-gouvernementele organisaties nauwlettend in de gaten, aangezien die relevante informatie kunnen bevatten over individuen die zich in Nederland bevinden. Het komt geregeld voor dat informatie over dezelfde persoon of hetzelfde incident via verschillende bronnen het TIM of LP bereikt. Onderstaand figuur geeft weer hoe vaak welke bron de belangrijkste aanleiding was voor het starten van de in 2019 lopende onderzoeken.
In 2019 liepen er bij het LP en het TIM zestien actieve opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven. Er zijn in 2019 vijf nieuwe onderzoeken gestart. Het gaat bij al deze nieuwe onderzoeken om individuen die worden verdacht van het plegen van internationale misdrijven tijdens het gewapende conflict in Syrië en Irak.
Bijlage 1 geeft een overzicht van alle IM-(straf)zaken die in 2019 onder de rechter waren.
Wanneer de IND een vreemdeling artikel 1F Vlv tegenwerpt wordt het LP op de hoogte gesteld en wordt het 1F-dossier aan hen ter beschikking gesteld. Bij een 1F tegenwerping is er sprake van een bestuursrechtelijk vermoeden van betrokkenheid bij een ernstig misdrijf. Dit vermoeden is niet per definitie voldoende voor een strafrechtelijke verdenking die de start van een strafrechtelijk onderzoek zou kunnen rechtvaardigen.
Onderstaand schema laat zien hoeveel 1F-dossiers bij het LP zijn binnengekomen en verwerkt in 2019. Er zijn in 2019 geen nieuwe strafrechtelijke onderzoeken naar internationale misdrijven gestart naar aanleiding van verkregen informatie van de IND. Wel zijn er acht dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek.
Totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2019, waarvan: |
17 |
Aantal dossiers opgelegd1 |
9 |
Aantal dossiers afgevoerd2 |
0 |
Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek |
8 |
Uitleveringen |
0 |
Dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.
Bij afvoeren gaat het om dossiers die niet tot nadere actie van het LP en het TIM zullen leiden, omdat een permanent beletsel is geconstateerd voor een succesvol opsporingsonderzoek, zoals het ontbreken van rechtsmacht.
Opsporing en vervolging van internationale misdrijven moeten zoveel mogelijk plaatsvinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dat is een uitgangspunt dat Nederland, om verschillende redenen, al sinds jaar en dag hanteert. Zo is doorgaans het meeste bewijs daar te vinden en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en achtergronden van de gebeurtenissen. Ook is van belang dat de meeste slachtoffers en getuigen zich over het algemeen daar bevinden. Het is om die redenen dat in alle IM-zaken eerst gekeken wordt of de verdachte kan worden uitgeleverd. Hiermee komt Nederland verdrags- en mensenrechtelijke verplichtingen na die van wezenlijk belang zijn voor de handhaving en het bestaan van de internationale rechtsorde. Als uitlevering niet mogelijk is, wordt beoordeeld of de verdachte in Nederland kan worden vervolgd.
Momenteel is er één lopende uitleveringszaak: Vénant R.5 Eerder heeft Nederland al twee personen uitgeleverd aan Rwanda op verdenking van betrokkenheid bij genocide. Jean Claude I. en Jean Baptiste M. werden op 12 november 2016 uitgeleverd. De gerechtelijke procedures in Rwanda tegen deze twee verdachten verkeert sinds september 2017 in de trial phase. Recent zijn de Rwandese autoriteiten gevraagd om een update te geven over de stand van zaken van de gerechtelijke procedures en de verwachtingen met betrekking tot de afronding daarvan.
De Rwandese gerechtelijke procedures tegen Jean Claude I. en Jean Baptiste M. worden in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gemonitord door de non-gouvernementele organisatie de International Commission of Jurists (ICJ). Het doel van deze monitoring is om informatie te vergaren over de Rwandese gerechtelijke procedures en de naleving van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. De door ICJ aangeleverde monitoringsrapporten worden openbaar gemaakt via de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl). Uit de meest recente monitoringsrapporten blijkt onder meer dat de procedure tegen Jean Baptiste M. zijn afronding nadert, nu de rechtbank partijen heeft gevraagd «concluding remarks and observations» in te dienen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is onlangs met ICJ tot een nadere invulling van de samenwerking gekomen.6 Op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren zijn er verdere afspraken gemaakt, onder andere over de vorm en aard van de monitoringsrapporten.
In 2019 zijn zes inkomende rechtshulpverzoeken inzake internationale misdrijven in behandeling genomen. Daarbij gaat het om verzoeken van buitenlandse autoriteiten en internationale hoven en tribunalen om assistentie bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. De uitvoering van deze verzoeken, bijvoorbeeld het horen van getuigen of het verstrekken van informatie, kan een aanzienlijke capaciteit van de betrokken partijen vergen, zoals onder andere het LP, het TIM, de rechter-commissaris IM, AIRS en in enkele gevallen de IND.
De kern van het 1F-beleid is dat slachtoffers worden beschermd en niet de daders. Het gaat bij tegenwerping van artikel 1F Vlv zonder uitzondering om zeer ernstige misdrijven (oorlogsmisdrijven, niet-politieke ernstige misdrijven en/of het schenden van mensenrechten) die buiten Nederland zijn gepleegd. Het uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wil zijn en straffeloosheid van plegers van internationale misdrijven wil tegen gaan. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen van de integriteit en het maatschappelijk draagvlak van het systeem van internationale bescherming van vluchtelingen. Artikel 1F Vlv betreft niet alleen een rechtsregel die in Nederland wordt toegepast, maar is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn ook opgenomen in de Europese regelgeving.7
Artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde knowing and personal participation). Een indicatie hiervoor is niet voldoende, er moet sprake zijn van «ernstige redenen» die zorgvuldig zijn onderbouwd en gemotiveerd om artikel 1F Vlv tegen te werpen. Van een strafrechtelijke vervolging of veroordeling hoeft hiervoor geen sprake te zijn.
De bewijslast voor de tegenwerping van artikel 1F Vlv en onderbouwing hiervan ligt bij de Unit 1F, een gespecialiseerde afdeling van de IND. Een vreemdeling wordt, in het kader van een 1F-procedure, uitgebreid in de gelegenheid gesteld zijn of haar argumenten naar voren te brengen en kan, indien artikel 1F wordt tegengeworpen, tegen deze beslissing in beroep gaan. Vreemdelingen die artikel 1F Vlv krijgen tegengeworpen komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken.
Het onderzoek van de Unit 1F kan plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere verblijfsvergunning. Ook reeds verleende verblijfsvergunningen (asiel en regulier) kunnen op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken. Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert na de aanmeldfase van het asielproces. Bij deze screening is er specifieke aandacht voor signalen die kunnen wijzen op een van de misdrijven genoemd in artikel 1F Vlv, nationale veiligheid, (identiteits-, nationaliteits- of visum-) fraude of bijvoorbeeld mensensmokkel- en handel. Als er aanwijzingen zijn dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een van deze misdrijven wordt een 1F-onderzoek gestart door de Unit 1F. Ook tijdens de asielprocedure kunnen bij de IND signalen binnenkomen waaruit 1F-indicaties naar voren komen (zoals klik- of tipbrieven van burgers, slachtoffers/getuigen van 1F-misdrijven of meldingen vanuit de vreemdelingenketen), waarna een 1F-onderzoek kan worden gestart.
Het onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in: de tegenwerping van artikel 1F Vlv, de conclusie dat artikel 1F Vlv niet van toepassing is, of het voortijdig afbreken van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Verder behandelt de Unit 1F ook de procedures die leiden tot een ongewenstverklaring en het opleggen van inreisverboden ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen alsook eventuele vervolgprocedures van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen.
Tijdens de begrotingsbehandeling in 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd om de IND de opdracht te geven om, met het oog op het signaleren van potentiele oorlogsmisdadigers, ingewilligde Syrische asielzaken opnieuw te beoordelen. Het project is in het voorjaar 2018 van start gegaan en zal spoedig worden afgerond. Om de doelgroep en de onderzoeksmethode van deze herbeoordelingen niet prijs te geven, kan er in dit stadium geen verdere informatie gedeeld worden. Uw Kamer wordt uiteraard van de resultaten van de herbeoordeling op de hoogte gesteld, dit wordt voorzien in het voorjaar van dit jaar.
Cijfermatige gegevens
In 2019 zijn ongeveer 90 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen die in verband kunnen worden gebracht met 1F-gedragingen. Bij ongeveer 20 vreemdelingen heeft dit onderzoek geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F in eerste aanleg.8
Van deze groep is bij ongeveer een kwart een artikel 3 Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. Verder hebben van deze groep nagenoeg alle vreemdelingen een inreisverbod dan wel een ongewenstverklaring opgelegd gekregen.
De DT&V regisseert het vertrek van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf in Nederland. In dat kader voert de DT&V vertrekgesprekken om vreemdelingen te motiveren Nederland zelfstandig te verlaten. Indien de vreemdeling niet bereid is tot zelfstandig vertrek, kan gedwongen vertrek aan de orde zijn.
Het komt voor dat het terugsturen van een vreemdeling met een 1F-status naar het land van herkomst ernstig gevaar voor die persoon kan opleveren. In meer dan de helft van de 1F zaken die door de DT&V worden behandeld, kan de vreemdeling op grond van artikel 3 EVRM niet door Nederland worden uitgezet. Ook deze vreemdelingen moeten uit Nederland vertrekken, zo nodig naar een ander land waar de toegang gewaarborgd is. Om vreemdelingen uit Nederland te kunnen laten vertrekken is medewerking van de vreemdeling essentieel. Het komt echter vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan hun vertrekplicht. Daarnaast is een gedwongen terugkeer van vreemdelingen ten aanzien van wie geen 3 EVRM-beletsel bestaat, sterk afhankelijk van de bereidheid van de autoriteiten van het land van herkomst om mee te werken aan de gedwongen terugkeer.
Cijfermatige gegevens
Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2019 ongeveer 110. Bij ongeveer 60 van deze dossiers is ook sprake van niet verwijderbaarheid vanwege artikel 3 EVRM. In 2019 hebben ongeveer 5 1F-ers Nederland aantoonbaar verlaten waarvan enkele gedwongen.9
Genocide Netwerk
Een belangrijk onderdeel van internationale samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van internationale misdrijven vindt plaats via het EU Netwerk van nationale aanspreekpunten inzake genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (het Genocide Netwerk). Dit netwerk, dat mede door een Nederlands initiatief in 2002 is opgericht, komt tweemaal per jaar bijeen om de uitwisseling van informatie en best practices te faciliteren en zodoende de internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Tijdens de bijeenkomsten van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door het LP, het TIM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Naast de aandacht die uitgaat naar concrete zaken werd er tijdens de bijeenkomsten van 2019 speciale aandacht besteed aan mogelijkheden om EU-subsidies aan te vragen ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van internationale misdrijven en de samenloop tussen internationale misdrijven en terrorisme.
EU-dag tegen straffeloosheid
Op 23 mei 2019 organiseerde Roemenië de EU-dag tegen straffeloosheid in Den Haag. Deze dag werd voor het eerst in 2016 onder het Nederlandse EU-voorzitterschap georganiseerd en is erop gericht om binnen de EU aandacht te vestigen op de aanpak van internationale misdrijven. De Minister van Justitie en Veiligheid sprak tijdens de bijeenkomst van afgelopen jaar waarbij hij opriep tot steun voor Nederlandse inspanningen voor het berechtingsvraagstuk voor IS-strijders en voor het initiatief voor de oprichting van een nieuw multilateraal verdrag inzake rechtshulp en uitlevering bij internationale misdrijven (MVRUIM).
Internationale bewijsvergaringsmechanismen
Sinds het begin van het conflict in Syrië en Irak en de opkomst van IS zijn diverse pogingen ondernomen om op internationaal niveau vorm te geven aan berechting van de aldaar gepleegde misdrijven. Om ervoor te zorgen dat bewijsmateriaal veilig wordt gesteld en wordt onderzocht met het oog op vervolging van deze misdrijven is Nederland leidend geweest bij het opzetten en financieren van internationale bewijsvergaringsmechanismen zoals het International, Impartial and Independent Mechanism to assist in the Investigation and Prosecution of those Responsible for the Most Serious Crimes under International Law committed in the Syrian Arab Republic since March 2011 (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountabilily for Crimes Committed by Daesh/ISIL (UNITAD). Er is geregeld contact met deze instanties om te kijken of zij beschikken over informatie die voor een Nederlands strafrechtelijk onderzoek van belang kan zijn.
EU Exclusion Netwerk
In 2017 is het EU Exclusion Network (EASO) opgezet. Dit netwerk beoogt onder andere om de informatiepositie van de verschillende landen te versterken, kennis over te dragen en best practices uit te wisselen aangaande de toepassing van artikel 1F Vlv. Tijdens de bijeenkomsten van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door de IND.
In 2019 zijn er twee bijeenkomsten georganiseerd. In maart was de eerste bijeenkomst in Brussel met als thema het gebruik van sociale media in 1F-zaken. In november vond de tweede bijeenkomst plaats, met als onderwerp 1F en Syrië. Verder wordt er ieder kwartaal een update uitgegeven met daarin de recente tegenwerpingen van artikel 1F in de verschillende landen, relevante jurisprudentie op het gebied van artikel 1F Vlv en informatie over herkomstlanden in relatie tot 1F-misdrijven. Tevens biedt het netwerk de mogelijkheid om informatie op te vragen en uit te wisselen tussen de lidstaten over onderwerpen gerelateerd aan artikel 1F. Inmiddels zijn er tien van zulke informatieverzoeken uitgezet over verschillende onderwerpen. Afgelopen jaar waren de onderwerpen onder meer het gebruik van sociale media in 1F-zaken en de toepassing van artikel 1F Vlv in Syrische zaken.
MVRUIM
Sinds enkele jaren zet Nederland zich, samen met Argentinië, België, Mongolië, Senegal en Slovenië in voor de totstandkoming van een nieuw Multilateraal Verdrag inzake Rechtshulp en Uitlevering bij Internationale Misdrijven (MVRUIM). Dit initiatief beoogt de internationale samenwerking tussen landen bij de nationale opsporing en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Inmiddels hebben 72 landen wereldwijd hun steun voor dit initiatief uitgesproken en de verwachting is dat dit aantal de komende periode nog verder zal toenemen.
Na de internationale conferentie die in maart 2019 in Nederland plaatsvond10 is een nieuw conceptverdrag opgesteld. Dit conceptverdrag is in januari 2020 tijdens een internationale bijeenkomst in Den Haag verder besproken ter voorbereiding op de formele verdragsonderhandelingen. Deze verdragsonderhandelingen zouden oorspronkelijk van 8-19 juni 2020 tijdens een Diplomatieke Conferentie in Slovenië plaatsvinden maar zijn vanwege de Covid-19 uitbraak tot nader orde uitgesteld.
Wetswijziging
Op 14 december 2017 heeft de vergadering van verdragspartijen van het Internationaal Strafhof drie amendementen op het Statuut van Rome (dat ten grondslag ligt aan het Internationaal Strafhof) aangenomen. Deze amendementen zagen op de strafbaarstelling van het gebruik van bepaalde wapens in niet-internationale gewapende conflicten als een oorlogsmisdrijf. In navolging hiervan is de Wet Internationale Misdrijven (WIM) overeenkomstig gewijzigd. Deze wetswijziging is per 13 december 2019 in werking getreden.
Nederland heeft internationaal gezien altijd een belangrijke rol gespeeld in de aanpak van internationale misdrijven. Dit kabinet hecht grote waarde aan de strijd tegen straffeloosheid in het algemeen, maar ook meer in het bijzonder ten aanzien van internationale misdrijven en zet zich hier dan ook actief voor in, zowel binnen de eigen landsgrenzen als daarbuiten. Deze inzet wordt gekenmerkt door de nadruk die wordt gelegd op (internationale) samenwerking. Op het nationale niveau wordt door de verschillende ketenpartners nauw samengewerkt terwijl op internationaal niveau Nederland een belangrijke rol speelt in het EU Exclusion Netwerk, het EU Genocide Netwerk en bij het opzetten en financieren van internationale bewijsvergaringsmechanismen. Tot slot is Nederland een van de drijvende krachten achter het initiatief voor de totstandkoming van een nieuw multilateraal verdrag dat beoogt de nationale aanpak van internationale misdrijven verder te verbeteren. Zodoende wordt gewerkt aan het gemeenschappelijke doel: het bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen dat plegers van internationale misdrijven een veilige haven vinden in Nederland.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Zaken in eerste aanleg
Ahmed al-K. (Syrië)
De verdachte in deze zaak betreft een Syrische man die sinds 2014 in Nederland verbleef op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Naar aanleiding van informatie afkomstig van de Duitse politie begonnen het LP en het TIM een strafrechtelijk onderzoek naar hem. Hij wordt er namelijk van verdacht commandant te zijn geweest van een bataljon van de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Behalve lidmaatschap van deze terroristische organisatie wordt Ahmed al-K. ook verdacht van moord als oorlogsmisdrijf. Hij zou namelijk hebben deelgenomen aan de standrechtelijke executie van een gevangengenomen Syrische luitenant-kolonel in juli 2012. Van dit oorlogsmisdrijf zijn video’s aangetroffen op internet. Op 21 mei 2019 werd de verdachte door de politie aangehouden; hij bevindt zich sindsdien in voorlopige hechtenis. Het strafrechtelijke onderzoek is vrijwel afgerond; de inhoudelijke behandeling van de strafzaak wordt verwacht in 2020.
Ahmed al-Y. (Syrië)
Op 22 oktober 2019 werd in het asielzoekerscentrum in Ter Apel de Syriër Ahmed al-Y. aangehouden door de politie. De 29-jarige man stond in het Schengen Informatie Systeem gesignaleerd door de Duitse autoriteiten. Hierbij werd tevens verwezen naar informatie afkomstig uit een Duits strafrechtelijk onderzoek. Al-Y. zou volgens die informatie een commandant zijn geweest van de terroristische organisatie Ahrar al Sham. In die hoedanigheid zou hij de persoonlijke waardigheid van gedode personen hebben aangerand door zijn voet te plaatsen op een stoffelijk overschot en een ander lijk te schoppen. Bovendien zou Ahmed al-Y., ook op video hebben laten vastleggen hoe hij, gewapend met een machinegeweer, zingend de dood van de overledenen viert en naar hen verwijst als honden. Deze video is vervolgens op YouTube geplaatst, waarmee de wandaden werden verspreid. De verdachte bevindt zich momenteel in voorlopige hechtenis.
Abdul Razaq A. (Afghanistan)
Abdul Razaq A. werd op 12 november 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van oorlogsmisdrijven. De verdachte zou in de jaren tachtig commandant en hoofd politieke zaken zijn geweest van de Pul-e-Charki gevangenis in de Afghaanse hoofdstad Kabul. In deze gevangenis zijn destijds op grote schaal oorlogsmisdrijven gepleegd door mensen ten onrechte gevangen te houden en onmenselijk te behandelen. Rechercheurs van het TIM hebben in de afgelopen jaren tientallen getuigen gehoord in verschillende landen, die verklaringen hebben afgelegd over het onmenselijke regime in de gevangenis en de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Abdul Razaq A. zit momenteel in voorlopige hechtenis.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een actieve mediastrategie. Zo is tijdens een uitzending van «Opsporing verzocht» aandacht besteed aan dit onderzoek en werd op Facebook een oproep gedaan aan ooggetuigen om zich te melden. Naar aanleiding hiervan zijn veel reacties en tips ontvangen, waaronder uit Afghanistan.
Zaken in hoger beroep/cassatie
Oussama A. (Syrië)
Op 29 juni 2018 werden twee in Turkije veroordeelde Nederlandse Syriëgangers na aankomst op Schiphol aangehouden op verdenken van lidmaatschap van de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). In de zomer van 2014 zouden beide mannen naar Syrië zijn gereid en na een training hebben deelgenomen aan de gewapende jihadistische strijd. Tegen één van hen, Oussama A., bestond eveneens de verdenking van het plegen van een oorlogsmisdrijf, door het vernederen van een beschermd persoon tijdens het gewapende conflict in Syrië en Irak. Hij zou lachend hebben geposeerd naast het gekruisigde lichaam van een door IS geëxecuteerde man en deze foto via sociale media hebben verspreid. Op 23 juli 2019 werden beide mannen door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor lidmaatschap van een terroristische organisatie. Oussama A. werd eveneens veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf voor het voorgenoemde oorlogsmisdrijf waardoor zijn totale straf op zevenenhalf jaar uitkwam. Oussama A. is tegen de uitspraak van de rechtbank in beroep gegaan.
Eshetu A. (Ethiopië)
In de zaak tegen Eshetu A. heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2017 een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Volgens de rechtbank heeft A. zich schuldig gemaakt aan ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, door eind jaren zeventig (vermeende) tegenstanders van het toenmalige regime arbitrair gevang te nemen, wreed en onmenselijk te behandelen, te martelen en te laten doden. Zowel Eshetu A. als het OM gingen tegen het vonnis in beroep. Dit hoger beroep loopt momenteel nog.
Mohsin al-K. (Irak)
De verdachte in deze zaak is een voormalig rechter van het Iraaks Hoge Strafhof. Hij is op 9 februari 2018 door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenhalf jaar voor het laten opmaken van valse Iraakse arrestatiebevelen tegen zijn voormalige schoonzoon en diens broer. Zij werden in die bevelen valselijk beschuldigd van zeer ernstige (internationale) misdrijven die zij in Irak zouden hebben gepleegd ten tijde van het regime van Saddam Hoessein. Door de arrestatiebevelen die in opdracht van al-K. werden opgemaakt is diens schoonzoon in Nederland enige tijd opgehouden geweest door de politie en is zijn broer in Irak vastgehouden. Zowel de verdachte als het OM zijn tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan, waarbij het OM een gevangenisstraf van vijf jaar en negen maanden heeft geëist. Op 18 december 2019 werd al-K. door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden.
Uitleveringszaken
Vénant R. (Rwanda)
In maart 2019 werd Vénant R. door het TIM aangehouden, nadat door de Rwandese autoriteiten om zijn uitlevering was gevraagd. R. wordt ervan verdacht als regiodirecteur van ISAR Rubona, een landbouwinstituut buiten de zuidelijke stad Butare in Rwanda, betrokken te zijn geweest bij de genocide aldaar. Toen in april 1994 het vermoorden en verkrachten van Tutsi’s begon, verzamelden zich meer dan duizend Tutsi mannen, vrouwen en kinderen op het terrein van het landbouwinstituut. R. wordt ervan verdacht dat hij daarop militairen en milities naar ISAR Rubona heeft gehaald die de Tutsi vluchtelingen hebben gedood. Ook zou hij de militairen en milities van wapens hebben voorzien. Op 23 mei 2019 besliste de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar was. Vénant R. is daarop in cassatie gegaan. Op 28 januari 2020 heeft de Hoge Raad dit cassatieberoep verworpen. Daarmee blijft de uitspraak van de rechtbank Den Haag in stand. De volgende stap is dat de Minister van Justitie en Veiligheid een beslissing op het uitleveringsverzoek neemt.