Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2019
In de antwoorden op de vragen van de leden Sjoerdsma en Sneller van 20 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 3117) heb ik toegezegd een evaluatie van decoratie uitwisseling bij staatsbezoeken uit te laten voeren. Hierbij ontvangt u de resultaten van deze interne evaluatie. Doelstelling van de evaluatie is een appreciatie te geven van het huidige functioneren van decoratie uitwisseling bij staatsbezoeken en te bekijken of aanpassingen aan de huidige praktijk wenselijk zijn.
Staatsbezoeken hebben in het diplomatieke verkeer tussen landen een bijzondere functie en waarde. De praktijk van uitwisseling van onderscheidingen bij staatsbezoeken kan hier -in voorkomende gevallen- deel van uitmaken. Dit onderscheidt zich van de overige delen van het decoratiestelsel in de zin dat het niet gaat om beoordeling van de merites van een persoon, maar om het uitdrukken van wederzijds respect en het versterken en bekrachtigen van de goede relaties tussen twee landen. Het Kapittel voor de Civiele Orden geeft daarom ook geen advies over voorstellen tot decoratieverlening bij staatsbezoeken. De Minister van Buitenlandse Zaken neemt als politiek verantwoordelijke Minister het definitieve besluit over decoratie uitwisseling. Hier spelen internationaal gebruik, onderlinge verhoudingen, verwachtingspatronen en gevoeligheden een bijzondere rol.
Het besluit om al dan niet over te gaan tot uitwisseling van decoraties tijdens staatsbezoeken wordt voorafgegaan door een zorgvuldige afweging door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in overleg met het Ministerie van Algemene Zaken en vertegenwoordigers van het Koninklijk Huis over de opportuniteit van een bezoek op het allerhoogste niveau. Het besluit over een eventueel staatsbezoek wordt gemaakt op basis van politieke (inclusief o.m. vraagstukken van goed bestuur, mensenrechten en internationaal recht), diplomatieke en economische argumenten, waarbij tevens rekening wordt gehouden met een zekere regionale spreiding, aandacht voor buurlanden, economische relevantie, relaties met andere monarchieën en de bilaterale relatie. Indien een staatsbezoek opportuun wordt geacht op basis van deze criteria, volgt hieruit dat er geen principiële bezwaren zijn tegen het uitwisselen van koninklijke onderscheidingen met het betreffende land als uiting van wederzijds respect.
Het uitwisselen van decoraties is zeker geen automatisme. Er is geen staande praktijk van het standaard uitreiken van decoraties bij staatsbezoeken. Belangrijk om hierbij voor ogen te houden is dat uitwisseling tussen twee landen plaatsvindt ter versterking van de bilaterale relaties en niet op basis van merites van individuele personen. Centrale uitgangspunten bij de besluitvorming omtrent decoratie-uitwisseling bij staatsbezoeken zijn, naast de hierboven genoemde zorgvuldigheid in de afweging van de opportuniteit van een staatsbezoek op zich:
1. Geen automatisme: per staatsbezoek en per land wordt bekeken of uitwisseling van decoraties toegevoegde waarde heeft voor de bilaterale betrekkingen en voor de uitstraling van het bezoek.
2. Reciprociteit: zowel het ontvangende als het gevende land moeten een systeem van decoratie uitwisseling hebben en er dient een goede balans te zijn in de decoraties over en weer.
3. Soberheid, vooral waar het gaat om de aantallen uit te wisselen decoraties.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn de afgelopen vijf jaar bij sommige staatsbezoeken in het geheel geen decoraties uitgewisseld (Zuid-Korea, Canada, China, Australië, Nieuw-Zeeland, Ierland, Singapore en India), zijn bij een aantal andere alleen op het niveau van staatshoofden decoraties uitgewisseld (Portugal, Argentinië, Verenigd Koninkrijk, en Kaapverdië) en bij de rest (Japan, Polen, Denemarken, Frankrijk, België, Italië, Vaticaanstad, Luxemburg, Estland, Letland en Litouwen) is soberheid in de aantallen betracht.
De werkwijze die door andere EU-lidstaten wordt gehanteerd voor decoraties bij staatsbezoeken verschilt weinig van de Nederlandse werkwijze. Navraag bij onder meer het VK en Duitsland leert dat ook bij hen bij staatsbezoeken uitwisseling geen automatisme is en dat reciprociteit, soberheid, zorgvuldigheid en politieke opportuniteit ook daar belangrijke uitgangspunten zijn.
Volgens de Nederlandse wetgeving vervalt een onderscheiding alleen als de gedecoreerde persoon onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van minimaal één jaar. Dit is geregeld in artikel 12, lid 2 van de Wet instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw en in artikel 11, lid 2 van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau. Na het vervallen van de onderscheiding wordt de onderscheiding opgevraagd. Dit is nog nooit gebeurd ten aanzien van onderscheidingen uitgewisseld bij staatsbezoeken. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Sjoerdsma en Sneller van 20 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 3117) heb ik al aangegeven dat het verruimen van intrekkingsgronden van onderscheidingen niet zal bijdragen aan een betere inhoudelijke discussie met het betrokken land over het respecteren van het internationaal recht en zodoende niet betekenisvol is.
In de praktijk worden de hierboven genoemde centrale uitgangspunten van het systeem van decoratie uitwisseling zorgvuldig gehanteerd en bieden deze voldoende aanknopingspunten om per staatsbezoek een weloverwogen en voor dat land passende keuze te maken waar het gaat om uitwisseling van decoraties. Deze praktijk voorziet in de nodige flexibiliteit om per geval een zorgvuldige afweging te kunnen maken van wat in het belang is van de bilaterale relaties met het andere land. Ook in de toekomst zullen deze centrale uitgangspunten leidend blijven, juist in het belang van het aanzien en de maatschappelijke waardering van Koninklijke onderscheidingen. Graag wil ik het belang benadrukken van het feit dat decoratieverlening tijdens staatsbezoeken, op basis van de Nederlandse normen en waarden, als logisch wordt ervaren.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok