Voorgesteld 14 november 2019
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Kamer met de motie-Van der Laan-Geselschap c.s. (29 754, nr. 513) heeft uitgesproken dat Syriëgangers daar moeten worden berecht waar zij hun misdaden hebben begaan en de regering opgeroepen heeft te kijken naar mogelijkheden van berechting door lokale autoriteiten en het faciliteren ervan;
overwegende dat de regering zelf deze mogelijkheden tot dusver niet benut heeft, terwijl de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten aangeboden hebben buitenlandse ISIS-strijders in Noordoost-Syrië te vervolgen en te berechten en daartoe ondersteuning gevraagd hebben van westerse landen, waaronder Nederland;
constaterende dat de extern volkenrechtelijk adviseur advies uitgebracht heeft over een internationaal tribunaal voor de berechting van leden van ISIS voor internationale misdrijven en andere misdrijven;
constaterende dat de rechtbank in Den Haag in een kortgeding geoordeeld heeft dat de Staat in dit stadium de ruimte moet worden gelaten de mogelijkheden tot lokale berechting (verder) te onderzoeken;
verzoekt de regering, met inachtneming van het advies van de volkenrechtelijk adviseur, nader te onderzoeken of Syriëgangers uit Nederland in Syrië door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten berecht kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Helvert