Vastgesteld 30 september 2019
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2019 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 27 september 2019 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, A. Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Vraag 1
Welke kosten heeft het Ministerie van Financiën in 2018 en 2019 gemaakt ten behoeve van (leden van) het Koninklijk Huis? En welk bedrag is hiervoor precies gereserveerd in de begroting van 2020? Kunt u een overzicht maken met elke kostenpost apart uitgesplitst?
Antwoord op vraag 1
Het Ministerie van Financiën heeft in de jaren 2018 en 2019 geen kosten gemaakt voor (leden van) het Koninklijk Huis. Ook in de Financiënbegroting 2020 is hiervoor geen bedrag gereserveerd.
Vraag 2
Hoe worden of zijn door de Kamer aangegeven punten voor de Studiegroep Begrotingsruimte doorgegeven? In hoeverre gaat de Studiegroep Begrotingsruimte ook kijken naar de begrotingsregels met betrekking tot de zorgpremie?
Antwoord op vraag 2
De Studiegroep Begrotingsruimte gaat over haar eigen agenda. Ik heb van de voorzitter van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte niettemin begrepen dat de aandachtspunten die in de laatste debatten aan de studiegroep zijn meegegeven, gehoord zijn.
Het kabinet heeft de Studiegroep – zoals gebruikelijk – gevraagd te kijken naar de begrotingssystematiek. Daaronder vallen ook de begrotingsregels met betrekking tot de zorgpremie, waarmee het voor de hand ligt dat de studiegroep ook hiernaar kijkt.
Vraag 3
Zal de internationale investeringsinstelling die naast Invest-NL wordt opgezet ook een rol spelen in de ondersteuning van ondernemingen en projecten in het domein van de energietransitie?
Antwoord op vraag 3
Ja, dat valt binnen de doelstelling. Over eventuele activiteiten binnen Europa maken Invest-NL en de internationale investeringsinstelling, die buiten Nederland zal opereren, nadere afspraken.
Vraag 4
Bent u van plan de groene taxonomie van de EU als leidraad te laten gebruiken bij het beoordelen van investeringen door Invest-NL en de internationale investeringsinstelling? Welke gevolgen zal dit hebben voor het halen van het klimaatscenario?
Antwoord op vraag 4
Het voorstel ten aanzien van de taxonomie wordt op dit moment besproken in de Europese Raad en het Europees Parlement. Financiële instellingen die een product als «ecologisch duurzaam» aanbieden, moeten volgens het voorstel van de Europese Commissie hun klanten informeren over hoe de onderliggende investeringen in het product zich verhouden tot de taxonomie. Invest-NL valt niet onder de reikwijdte van het voorstel. De taxonomie zal bijdragen aan verdere standaardisering in de markt voor duurzame financiering.
Invest-NL wordt opgericht om bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke transitieopgaven door ondernemingen en aan het bieden van toegang tot ondernemingsfinanciering, indien de markt hierin onvoldoende voorziet. De taxonomie beoogt een gemeenschappelijke taal op te stellen ten aanzien van duurzaamheid. De duurzaamheidscriteria die internationale experts in de taxonomie uitwerken, geven de stand van het denken weer over hoe milieudoelstellingen zich vertalen naar economische activiteiten. De gemeenschappelijke taal kan voor Invest-NL van waarde zijn als het gaat om duurzame investeringen. Invest-NL zal investeringsvoorstellen in ieder geval toetsen op de bijdrage aan economie, duurzaamheid of andere transitieopgaven. In het meten van de impact van de investeringen van Invest-NL is het wenselijk dat deze zo goed mogelijk aansluiten op methodieken die breed toegepast worden. Daarom zal, zodra de taxonomie is vastgesteld, onderzocht worden of de taxonomie bij Invest-NL toepasbaar is bij de beoordeling van investeringsaanvragen. Op basis daarvan zal worden vastgesteld of de taxonomie als leidraad kan worden toegepast in het beleid van Invest-NL.
Het kabinet verwacht dat de taxonomie in aanvulling op het nationale klimaatbeleid bij zal dragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen.
Vraag 5
In welke mate denkt u dat het gebruik van de groene taxonomie van de EU zal voorkomen dat investeringen worden gefinancierd die niet passen binnen het klimaatscenario dat internationaal wordt nagestreefd?
Antwoord op vraag 5
Het voorstel voor de taxonomie schrijft financiële instellingen niet voor in welke activiteiten ze moeten investeren, maar beoogt een gemeenschappelijke taal op te stellen ten aanzien van duurzaamheid. De gedachte achter de doelstelling «klimaatmitigatie» van de taxonomie is om economische activiteiten te identificeren die bijdragen aan het behalen de doelstellingen van Parijs. De inzet van Nederland tijdens de onderhandelingen is dat dit op basis van objectieve criteria plaatsvindt. Ik verwacht dat de taxonomie financiële instellingen zal helpen om hun balansen verder te vergroenen en in lijn te brengen met internationale afspraken over het klimaat.
Vraag 6
Kunt u aangeven welk deel van de exportkredietverzekeringsportefeuille betrekking heeft op transacties met afnemers in de olie- en gasindustrie? Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen dat de exportkredietverzekeringsportefeuille die wordt uitgevoerd door Atradius vergroend gaat worden en dat dat zal gebeuren door een betere ondersteuning van duurzame energieprojecten?
Antwoord op vraag 6
In de Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstukken II 2018–2019 26 485, nr. 314) is aangegeven dat het percentage van de aangegane verplichtingen dat samenhangt met olie en gas eind 2018 31% bedroeg. Medio 2017 was dit 39%.
Met Atradius wordt gewerkt aan het vergroenen van de portefeuille. Om te kunnen vergroenen moet eerst bekeken worden hoe de huidige portefeuille precies scoort op groen daarom is in 2019 begonnen met het kwalificeren van transacties als «groen». Daarnaast worden groene exporteurs, waaronder mkb’ers, proactief benaderd. Medio 2019 is voor het eerst een verzekering afgegeven voor een offshore windproject voor de kust van Taiwan. Het beleid is erop gericht meer van dergelijke transacties in verzekering te nemen.
Vraag 7
Erkent u dat het ontginnen van (nieuwe) fossiele energievoorraden niet in lijn is met de doelstellingen van klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord op vraag 7
In de transitiefase van energie uit fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen is het ontginnen van fossiele energievoorraden vooralsnog onvermijdelijk. Daarom is het des te belangrijker dat de winning ervan op een zo schoon en veilig mogelijke manier gebeurt. Nederlandse exporteurs die leveren aan de olie- en gasindustrie doen dit doorgaans met de meest vooraanstaande technologieën. Alle transacties worden bovendien door de MVO experts van ADSB gescreend en getoetst op milieu en sociale gevolgen, waarbij soms in zeer complexe gevallen ook onafhankelijke deskundigen worden ingehuurd.
Vraag 8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de exportkredietverzekeringsportefeuille in lijn wordt gebracht met het klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord op vraag 8
In het antwoord op vraag 6 is aangegeven dat het beleid erop gericht is om een groeiend deel van de portefeuille te laten bestaan uit transacties die een bijdrage leveren aan het bereiken van de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs. Voor groene transacties kan Atradius in voorkomende gevallen een ander risicokader hanteren, bijvoorbeeld door het besluit tot verzekeren te baseren op nieuwe informatiebronnen en een ander soort zekerheden waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft. Uiteraard zal dit wel gebeuren binnen de bestaande internationale afspraken, zoals de lange termijn kostendekkendheid van de ekv.
Vraag 9
Op welke termijn kan voor exportkredietverzekeringen de groene taxonomie worden ingevoerd om te voorkomen dat de Nederlandse staat projecten verzekert die niet in lijn zijn met het klimaatbeleid en beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen van Nederland en de Europese Unie?
Antwoord op vraag 9
Zoals in de Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstukken II 2018–2019 26 485, nr. 314) is aangekondigd is in 2019 een begin gemaakt met het kwalificeren van groene transacties. De methode waarmee dit gebeurd is gebaseerd op richtlijnen van de International Finance Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep) waarop een verdere verfijning is aangebracht. De methode wordt op dit moment nog doorontwikkeld en zal daarna worden gevalideerd. Vanaf 2020 zullen alle uitgereikte polissen worden gekwalificeerd en in de Monitor Exportkredietverzekeringen 2019 zal hierover verslag worden uitgebracht.
Er is op dit moment nog geen vastgestelde internationale taxonomie voor groene projecten. De internationale ontwikkelingen op dat vlak worden gevolgd en zodra dit mogelijk is zal worden bezien of dit aanpassing van de, op dit moment gebruikte, verfijnde IFC-methodologie noodzaakt of mogelijk maakt.
Vraag 10
De dividenden staatsdeelnemingen zijn naar boven bijgesteld met € 20 miljoen voor komend jaar; waarom is dit niet structureel?
Antwoord op vraag 10
Per jaar en per staatsdeelneming wordt inzichtelijk gemaakt wat de verwachte dividenden en afdrachten zijn voor de lopende en komende jaren. Deze verwachte ontvangsten worden dan op een geaggregeerd niveau opgenomen in de Financiënbegroting. Periodiek wordt opnieuw gekeken of wijzigingen in de ramingen nodig zijn. Door de vaststelling van de winstcijfers over 2018 was dit het geval voor 2019. Het is niet nodig gebleken op basis van de huidige winstverwachtingen de verwachte dividend- en afdrachtsontvangsten te wijzigen voor 2020 en de jaren daarna.
Vraag 11
Wordt de financieringsduur voor staatsleningen heroverwogen?
Antwoord op vraag 11
Ja, de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille is onderdeel van de beleidsdoorlichting van artikel 11 «Financiering staatsschuld». In de kabinetsreactie op deze beleidsdoorlichting zal het nieuwe beleidskader voor de financiering van de staatsschuld uiteen worden gezet. Beide worden voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer verstuurd.
Vraag 12
Wat is de gemiddelde looptijd van staatsleningen? Wat is het gemiddelde rentepercentage? Is er al een verschuiving zichtbaar naar meer langlopende financiering?
Antwoord op vraag 12
De verwachte gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille (inclusief derivaten) voor eind 2019 bedraagt ca. 6,4 jaar. Het verwachte gemiddelde rentepercentage van de schuldportefeuille over 2019 is 1,3%.
Ja, er is een verschuiving zichtbaar naar meer langlopende financiering. In het huidige beleidskader, dat geldt voor de periode 2016–2019, is vastgelegd dat de gemiddelde looptijd oploopt van 5,5 (eind 2016) naar 6,4 jaar (eind 2019) met een marge van plus of min 0,25 jaar. Deze verlenging van de looptijd verloopt volgens schema. De verlenging is bereikt door een combinatie van langere looptijden van schulduitgifte en inzet van derivaten (het vroegtijdig beëindigen van swaps).
Vraag 13
Kan de systematiek van het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling nader uitgelegd worden? Hoe wordt de benodigde bijstelling geraamd? Is dit voor alle ministeries gelijk? Welke overleggen vinden er plaats voor over wordt gegaan tot uitkering? Hoe moet een ministerie aantonen wat het nodig heeft? Kan er loon- en prijsbijstelling «overblijven»? Wat gebeurt er dan met deze gelden? Wat gebeurt er indien een ministerie juist meent meer kosten te maken dan er in de bijstelling zit? Wordt de bijstelling geoormerkt uitgekeerd of heeft een ministerie beleidsvrijheid?
Antwoord op vraag 13
Elk jaar na de Miljoenennota wordt aan departementen gevraagd om aan te geven welk deel van de begroting loon of prijsgevoelig is. Hiervoor zijn vaste loon en prijscategorieën vastgesteld (een voorbeeld van een looncode is code cao Rijk, code inhuur externen, etc.). De beschikbare loon en prijscategorieën zijn voor alle departementen gelijk. Het departement doet een voorstel over welke onderdelen van de begroting onder welke loon en prijscategorieën vallen. Deze codering wordt getoetst door Financiën.
De berekening van de vergoedingspercentages per loon en prijscategorie kennen een vaste systematiek. Voor loon is dit de referentiesystematiek. Deze systematiek houdt in dat op basis van CPB-ramingen van de contractloonstijging en de ontwikkeling van de sociale lasten de vergoedingspercentages worden berekend. Ook voor de prijsbijstellingen worden de CPB-ramingen gevolgd. De bijstelling staat daarmee los van de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Bij Voorjaarsnota wordt de loon en prijsbijstelling uitgekeerd aan departementen, op basis van de vastgestelde verdeling van de begroting in loon en prijscategorieën en de daarbij behorende berekende vergoedingspercentages. Hoe deze bijstellingen worden geoormerkt is aan het departement. Als er meer kosten worden gemaakt dan in de bijstelling zit moeten departementen dat zelf oplossen. Als er minder kosten worden gemaakt is het aan het departement hoe dit te besteden.
Het kabinet heeft de mogelijkheid om te besluiten de loon en prijsbijstelling beleidsmatig aan te passen, zoals bijvoorbeeld in het verleden bij de nullijnen is gebeurd. Voor 2020 zijn er geen aanpassingen gemaakt aan de loon en prijsbijstelling en zijn de ramingen van het CPB onverkort gevolgd.
Vraag 14
In hoeverre heeft het bezuinigingsbeleid van de kabinetten Rutte I en II de effecten op het bbp van de nasleep van de financiële crisis van 2008 verergerd? Hoe hoog is de cumulatieve gemiste groei van het bbp als resultaat van het bezuinigingsbeleid?
Antwoord
Het begrotingstekort liep, tijdens de financiële crisis, in 2009 en 2010 op tot ruim 5% van het bbp. Door maatregelen van het kabinet daalde het begrotingstekort naar 3,9% bbp in 2012. In 2013 was het tekort voor het eerst sinds 2009 weer lager dan – 3% bbp, met als gevolg dat Nederland werd ontslagen uit de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact. Door de aanhoudende tekorten, lagere of negatieve economische groei en door de interventies in de financiële sector als gevolg van de crisis bleef de overheidsschuld van Nederland echter sterk oplopen.
Tijdens de crisis is geregeld afgeweken van het trendmatig begrotingsbeleid, vanwege de aanhoudende tekorten en het uitblijven van economische herstel. Door het oplopende schuldniveau voelden de toenmalige kabinetten zich genoodzaakt om bezuinigingsmaatregelen te nemen om te blijven voldoen aan de Europese begrotingsnormen en het vertrouwen van de financiële markten niet te verliezen. Door het afwijken van het trendmatige begrotingsbeleid konden automatische stabilisatoren niet optimaal functioneren.
Het is lastig om eenduidig aan te geven wat het effect van het gevoerde beleid op de structurele groei van het bbp is (geweest). Het is namelijk moeilijk om te bepalen hoe de economie zich had ontwikkeld als het betreffende beleid niet was doorgevoerd. Een dergelijke berekening is sterk afhankelijk van aannames, bijvoorbeeld over de grootte van de vertrouwenseffecten die uitgaan van het begrotingsbeleid, de multiplier van overheidsbestedingen en de effecten op de structurele werkgelegenheid en productiviteit (bijvoorbeeld door verlies aan menselijk kapitaal).
Of het beleid van de kabinetten Rutte I en II heeft geleid tot hysterese, waarbij korte termijn negatieve bestedingseffecten leiden tot een structureel lager groeipad van de economie, is zodoende niet eenvoudig te bepalen. Het CPB heeft in ieder geval vastgesteld dat de evenwichtswerkloosheid niet hoger ligt dan voor de crisis, waarmee het CPB voor deze vorm van hysterese geen aanwijzingen heeft gevonden (zie ook http://www.cpb.nl/publicatie/langdurige-werkloosheid-afwachten-en-hervormen en https://www.cpb.nl/publicatie/roads-to-recovery).
Vraag 15
Hoe verhoudt de beleidsdoelstelling dat Nederland een land is waar bedrijven met reële economische activiteiten zich willen vestigen en investeringen doen zich met het feit dat Nederland aan de top staat van de Phantom Foreign Direct Investment-lijstjes? Hoe groot is het bedrag aan Phantom Foreign Direct Investment in Nederland?
Antwoord op vraag 15
De term «phantom investments» (schijninvesteringen) komt voort uit het artikel «The Rise of Phantom Investments» van Jannick Damgaard, Thomas Elkjaer en Niels Johannesen in het septembernummer van Finance & Development. De vaste commissie voor Financiën van uw Kamer heeft mij op 13 september 2019 gevraagd een reactie te geven op dit artikel. Op korte termijn ontvangt u een brief met mijn reactie op dit artikel, waarin ik ook zal ingaan op de door uw Kamer nader gestelde vragen.
Vraag 16
Wat wordt er gedaan om, met betrekking tot de Green Bonds, de hoeveelheid «greenwashing» tot een minimum te beperken zodat deze Green Bonds daadwerkelijk bijdragen aan de vergroening van de economie?
Antwoord op vraag 16
Nederland heeft de lat voor de uitgifte van de groene obligatie hoog gelegd door de opbrengsten van de groene obligatie toe te rekenen aan «donkergroene» uitgaven. Het «donkergroene» karakter van de groene obligatie is bevestigd door in aanvulling op de verificatie op basis van de Green Bond Principles, de groene obligatie te laten certificeren door het Climate Bonds Initiative. Het Climate Bonds Initiative is een organisatie die relatief hoge standaarden voor klimaatfinanciering heeft ontwikkeld.
Vraag 17
Hoe geeft het ministerie invulling aan zijn verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van de financiële sector als het tegelijkertijd van mening is dat het «primair aan de sector zelf is om het vertrouwen te herstellen»?
Antwoord
Vertrouwen is inderdaad belangrijk voor het goed functioneren van de financiële sector. De afgelopen jaren heeft de overheid vele stappen gezet om de weerbaarheid van de financiële sector te vergroten en perverse prikkels weg te nemen. Ondanks de genomen maatregelen blijkt het maatschappelijke vertrouwen in de sector nog altijd laag. De recente ophef rond beloningen en de nalatigheid bij het voorkomen van witwassen hebben opnieuw afbreuk gedaan aan het vertrouwen. Het is primair aan de sector om het vertrouwen te herstellen. Ook heb ik in mijn agenda financiële sector maatregelen samengevat die ik deze regeerperiode neem ten behoeve van een stabiele, integere en innovatieve financiële sector. (Zie ook Kamerstukken II, 2018–2019, 32 013, nr. 200.)
Vraag 18
Hoeveel zou het eenmalig kosten om van Eneco een 100 procent staatsdeelneming te maken? Wat zou daarna structureel het inkomen zijn?
Antwoord op vraag 18
Eneco is in handen van Nederlandse gemeenten. Ik heb begrepen dat Eneco verkocht zal worden via een gecontroleerde veiling. Om de waarde van Eneco te bepalen en een concreet bod te doen, zullen de financiële cijfers van het bedrijf zorgvuldig moeten worden bekeken en geanalyseerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen over hoe groot de investering zal zijn om van Eneco een staatsdeelneming te maken, wat ik overigens ook niet voornemens ben.
Het structurele inkomen uit Eneco bestaat voor de aandeelhouder uit de dividendstromen. Hoe deze stromen zich in de toekomst zullen ontwikkelen is afhankelijk van diverse factoren en maakt onderdeel uit van de analyse die potentiele kopers zullen uitvoeren alvorens een bod te doen.
Vraag 19
Kan aangegeven worden in welke maand het nieuwe financieringskader staatschuld naar de Kamer komt? Wanneer ontvangt de Kamer de beleidsevaluatie?
Antwoord op vraag 19
De beleidsdoorlichting, met daarbij ook de kabinetsreactie waarin het nieuwe beleidskader voor de financiering van de staatsschuld uiteen wordt gezet, zal voor het einde van het jaar naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
Vraag 20
Kunt u aangeven welke organisaties betrokken worden in de genoemde publiek-private samenwerking?
Antwoord
De genoemde publiek-private samenwerking ter bestrijding van witwassen vindt voornamelijk plaats binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC). Partners van het FEC zijn de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB), de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), het Openbaar Ministerie (OM) en de Politie. Binnen het FEC wordt ook samengewerkt met private partijen, in het zogenaamde FEC-PPS. Partijen in het FEC-PPS zijn de hiervoor genoemde publieke partijen, de vier grootbanken (ABN Amro, ING, Rabobank en Volksbank) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
Het FEC maakt jaarlijks voor zijn strategische keuzes en prioritering van de activiteiten een FEC-brede risicoanalyse. Op basis van deze risicoanalyse en de inbreng van de FEC-partners worden elk jaar risico’s en onderwerpen geïnventariseerd. Daarbij wordt gekeken naar trends, ontwikkelingen en risico’s, die mede zijn geïdentificeerd in de National Risk Assessments over witwassen en over terrorismefinanciering. Elk jaar worden diverse FEC-PPS projecten opgestart met verschillende onderwerpen. Afhankelijk van het onderwerp en de doelen van een project worden partners aan elkaar gekoppeld om meer zicht te krijgen op het risico. Welke publieke en private organisaties betrokken worden, verschilt dus per FEC-PPS project. Zo is in 2019 bijvoorbeeld een FEC-PPS project opgestart over malafide stichtingen, waar ook de gemeente Amsterdam aan deelneemt.
Vraag 21
In 2018 en 2019 zijn investeringsprojecten voorbereid door Invest-NL zodat een voortvarende start gemaakt kan worden; over welke investeringsprojecten gaat het dan, dan wel om welk type investeringsprojecten gaat het? Hoe wordt omgegaan met het mkb in relatie tot Invest-NL als uitvoering van de aangenomen motie van het lid Veldman?
Antwoord
Invest-NL heeft vanaf 2018 diverse potentiele investeringsprojecten onderzocht. Het gaat hierbij onder ander over projecten van opschalende innovatieve bedrijven waaronder bedrijven in het MKB die bijvoorbeeld een rol spelen in de energietransitie. Voorbeelden daarvan zijn bedrijven die windenergie efficiënter maken of bedrijven actief of het terrein van vernieuwende recycling concepten of innovatieve toepassingen op het gebied van circulair ondernemen. Daarnaast zoekt Invest-NL actief de samenwerking met (regionale) partners in het ontwikkelen van diverse fonds-. financierings- en garantie-instrumenten om binnen de strategie van Invest-NL bedrijven te ondersteunen waaronder ook het MKB in bredere zin. Ook is Invest-NL vanuit haar adviesrol gericht op ondernemers te helpen met het ontwikkelen van innovatieve maar haalbare business cases binnen de bredere maatschappelijke transities. Het ontsluiten van Europese gelden of garanties ook voor het Nederlands MKB is daarbinnen een belangrijk onderdeel.
Vraag 22
Welke gevolgen hebben de plannen voor vergroening van de exportkredietverzekeringsportefeuille voor het overige bedrijfsleven en mkb?
Antwoord op vraag 22
De plannen voor vergroening van de verzekeringsportefeuille hebben geen gevolgen voor het overige bedrijfsleven. Het afwegingskader voor niet-groene transacties is niet gewijzigd. Voor mkb’ers biedt het mogelijk meer kansen, aangezien in de innovatieve groene sector veel mkb actief is. Indien zij groene producten maken die als exportgoederen in aanmerking komen voor ekv-dekking, ontstaan er kansen. Atradius is actief op zoek naar dergelijke bedrijven.
Vraag 23
Welk afwegingskader wordt gehanteerd bij de beoordeling van exportkredietverzekeringen (ekv) tot vergroening van het ekv?
Antwoord op vraag 23
In beginsel geldt voor groene transacties hetzelfde afwegingskader. Met de ekv worden betalingsrisico’s verzekerd, en die moeten ook voor groene transacties als acceptabel worden beoordeeld om voor verzekering in aanmerking te komen. Wel is het mogelijk om voor groene transacties, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 8, bijvoorbeeld een besluit te baseren op nieuwe informatie bronnen en een ander soort zekerheden waar Nederland tot op heden minder ervaring mee heeft, kan minder strikt worden vastgehouden aan een landenplafond of bijvoorbeeld een ruimere interpretatie van het nationaal bestanddeel of de definitie van export worden gehanteerd. Op dergelijke manieren worden meer mogelijkheden geboden aan groene transacties. Dit dient wel binnen de bestaande internationale afspraken te passen, waaronder de lange termijn kostendekkendheid van de ekv.
Vraag 24
Op welke manier wordt de innovatiekracht (en dus schonere technieken) van Nederlandse ondernemingen meegewogen ten opzichte van exporteurs (ondernemingen) uit andere landen?
Antwoord op vraag 24
De exportkredietverzekering staat alleen open voor transacties met voldoende Nederlandse content. Zoals bij het antwoord op vraag 23 is beschreven kan voor groene transacties – en dus zeker ook voor innovatieve schone technieken – in voorkomende gevallen op passende wijze naar de verzekeringsmogelijkheden worden gekeken. Bovendien is Atradius actief op zoek naar dergelijke exporteurs.
Vraag 25
Kan het voorkomen dat een Nederlands bedrijf actief in de olie- en of gasindustrie geen ekv krijgt toegewezen en dat daardoor de opdracht/aanbesteding aan andere bedrijven (minder schone bedrijven) wordt gegund?
Antwoord op vraag 25
Nederlandse bedrijven die leveren aan de olie- en gasindustrie komen in aanmerking voor exportkredietverzekeringen. Dergelijke transacties maken op dit moment 31% van de aangegane verplichtingen uit zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6. Het afwegingskader is ongewijzigd: transacties moeten qua risicoprofiel acceptabel zijn en moeten voldoen aan het beleid op het gebied van milieu en sociale risico’s. Indien de Nederlandse ekv niet langer dekking zou bieden aan dergelijke transacties mag verondersteld worden dat de transactie alsnog tot stand komt, maar dan met exporteurs van buiten Nederland. Afspraken hierover moeten daarom op internationaal niveau gemaakt worden.
Vraag 26
Wat is de doelstelling van de vergroening van de ekv-portefeuille; een groenere wereld waar Nederlandse innovatieve bedrijven actief zijn (dus ook in de olie- en of gasindustrie) die vaak schoner produceren dan landen elders in de wereld of een vergroening van de Nederlandse ekv portefeuille waarbij geen aandacht is voor de situatie elders in de wereld?
Antwoord op vraag 26
De doelstelling van de vergroening van de ekv-portefeuille is het vergroten van het aandeel van groene transacties in de verzekeringsportefeuille. Zie ook het antwoord op vraag 9: de methode waarmee wordt vastgesteld wat groene transacties zijn, die is gebaseerd op richtlijnen van de International Finance Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep), wordt nog verder ontwikkeld en zal in 2020 volledig operationeel zijn.
Vraag 27
Welke investeringen c.q. uitgaven van het Rijk «liggen» onder de green bonds die tot nu toe zijn uitgegeven? En welke aan de green bonds die in 2020 of 2021 worden uitgegeven? In hoeverre kan gegarandeerd worden dat er straks geen discussie kan komen over de kwaliteit c.q. het groene gehalte van de green bonds?
Antwoord op vraag 27
De in aanmerking komende groene uitgaven voor de groene obligatie staan beschreven in tabel 1 van de Green Bond Framework (bijlage 1 bij TK 2018–2019, 35 000 IX nr. 20). Het gaat hierbij om hernieuwbare energie (in het bijzonder Stimulering duurzame energieproductie, uitgezonderd de voorgefinancierde SDE+), energie-efficiëntie (in het bijzonder energiebesparing in de huursector), duurzaam transport (in het bijzonder onderhoud en beheer van spoorweginfrastructuur, ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur voor passagiersvervoer) en klimaatadaptatie en duurzaam beheer van water (in het bijzonder het Deltafonds). De Green Bond Framework (inclusief de in aanmerking komende groene uitgaven) blijft van toepassing voor heropeningen van de groene obligatie in de komende jaren (totdat het doelomvang van ca. EUR 10 miljard is bereikt). Conform het Green Bond Framework zal in 2020 (uiterlijk 3 maanden na Verantwoordingsdag) gerapporteerd worden over de daadwerkelijke allocatie van de opbrengsten van de groene obligatie.
Om het «donkergroene» gehalte van de groene obligatie te benadrukken heeft Nederland de groene obligatie laten certificeren door het Climate Bonds Initiative. Het Climate Bonds Initiative is een organisatie die uitgewerkte standaarden voor klimaatfinanciering heeft ontwikkeld.
Vraag 28
Welke herbeoordeling en doorlichting van risicoregelingen hebben er in 2019 plaats gevonden en gaan er in 2020 plaats vinden aan de hand van het kader voor garanties en risicoregelingen?
Antwoord op vraag 28
Op beleidsartikelen 1, 2, 4 en 5 vinden er in 2019 en 2020 geen herbeoordelingen en doorlichtingen van de risicoregelingen plaats. Wat betreft beleidsartikel 3 wordt de overeenkomst tussen de staat (Minister van Ontwikkelingssamenwerking en Minister van Financiën) en FMO uit 1998 elke vijf jaar door het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgelicht. De garantie aan FMO is onderdeel van deze overeenkomst. De volgende evaluatie van FMO-A vindt plaats in 2020.
Vraag 29
Van welke staatsdeelnemingen wordt meer dividend verwacht en van welke minder?
Antwoord op vraag 29
De verwachte dividendinkomsten worden op een geaggregeerd niveau weergegeven in de begroting omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft. Informatie over de dividendverwachting bij specifieke deelnemingen kunnen wij om die reden niet verstrekken.
Vraag 30
In hoeverre is bij de winstafdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) rekening gehouden met de gevolgen van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB), en de in september 2019 aangekondigde plannen? Welke invloed hebben de recent aangekondigde ECB-plannen op de winstafdracht DNB?
Antwoord op vraag 30
In de Miljoenennota 2020 die op 17 september is verschenen, is (om tijds-technische redenen) geen rekening gehouden met de plannen die de ECB op 12 september heeft aangekondigd. De verwachting is dat de plannen per saldo een drukkend effect op de winstafdracht zullen hebben. Deze daling wordt grotendeels veroorzaakt door de invoering van een tiering systeem, waarbij financiële instellingen minder rentekosten hoeven te betalen over hun deposito’s bij DNB. De verlaging van de depositorente heeft daarentegen een opwaarts effect op de winst van DNB. Ik zal uw Kamer bij het volgende begrotingsmoment (Najaarsnota) een update geven van de winstraming voor DNB.
Vraag 31
Waarom wordt voor sommige beleidsartikelen in de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen niet het gehele artikel doorgelicht c.q. meegenomen? In hoeverre kan de beleidsdoorlichting Toeslagen een jaar naar voren gehaald worden (van 2021 naar 2020)?
Antwoord op vraag 31
De Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2018 (RPE 2018) biedt de mogelijkheid delen van het beleidsartikel door te lichten. Deze mogelijkheid biedt de kans om nader in te zoomen op specifieke delen van een beleidsartikel waardoor hier kwalitatief meer waarde aan kan worden ontleend. De onderdelen die niet worden doorgelicht worden dan op een ander moment doorgelicht, zodat het voorschrift van de RPE dat het beleidsterrein ten minste eens in de vier tot zeven jaar moet worden doorgelicht wordt gehaald. In 2016 heeft er een beleidsdoorlichting Toeslagen plaatsgevonden. De daaruit voortvloeiende acties (verbetering van managementinformatie en de set van prestatie-indicatoren; modernisering van de interactie met burgers en van het toezicht) worden uitgevoerd. Daarnaast loopt er momenteel een IBO Toeslagen, waarbij onder meer de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toeslagensystematiek aan de orde wordt gesteld. Met oog op implementatie van acties die voortkomen uit de Beleidsdoorlichting uit 2016 en het IBO Toeslagen lijkt vervroeging niet opportuun. Met een doorlichting in 2021 – vijf jaar na de vorige beleidsdoorlichting – wordt bovendien ruim voldaan aan de voorschriften van de RPE.
Vraag 32
Heeft de Staat permanent zicht op de derivatenpositie van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Zijn er limieten afgesproken bij het overschrijden waarvan de Staat wordt geïnformeerd? Welke verdere waarborgen zijn getroffen om «Vestia-achtige» situaties te voorkomen?
Antwoord op vraag 32
Met derivaten kunnen de rente en valutarisico’s van de activa (investeringen) en passiva (financiering) beter op elkaar worden afgestemd. FMO speculeert niet met derivaten om meer winst te genereren, maar FMO maakt juist gebruik van derivaten om het rente- en wisselkoersrisico af te dekken. Dit is in lijn met het Risk Appetite Framework van FMO. FMO wisselt op dagelijkse basis onderpand (cash collateral) uit met de tegenpartijen van derivatentransacties. Er zijn geen specifieke afspraken met FMO over derivatenposities, en de staat ziet hier niet op toe. FMO heeft een bankvergunning en staat onder toezicht van DNB. Middels kwartaalrapportages wordt de staat geïnformeerd over de financiële positie van FMO. In het jaarverslag heeft FMO daarnaast een uitgebreide toelichting gegeven op haar beleid met betrekking tot renterisico en valutarisico.
Vraag 33
Kunt u een overzicht geven van de afgehandelde en niet afgehandelde bezwaren en klachten binnen de termijn van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over 2017, 2018 en de beschikbare gegevens over de eerste helft van 2019 (of zoveel maanden als beschikbaar)? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen burgers, mkb en grote ondernemingen? Kunt u een onderscheid maken in de klanttevredenheid en -ontevredenheid in burgers, mkb, financiële dienstverleners en grote ondernemingen?
Antwoord op vraag 33
Hieronder treft u een overzicht aan van de afgehandelde bezwaarschriften en klachten en welk deel hiervan binnen de Awb-termijn is afgehandeld.
Aantal afgehandelde bezwaarschriften |
waarvan Awb-conform |
Aantal afgehandelde klachten |
waarvan Awb-conform |
|
---|---|---|---|---|
2017 |
525.200 |
88% |
11.100 |
98% |
2018 |
487.800 |
78% |
12.300 |
98% |
2019 t/m augustus |
324.200 |
73% |
8.100 |
97% |
Van alle bezwaarschriften heeft circa 95% betrekking op belastingzaken, 4% gaat over toeslagen en 1% over de douane. 25% van de bezwaarschriften is afkomstig van burgers, 71% van mkb ondernemingen en 4% van grote ondernemingen. Voor de klachten voorziet de bestuurlijke informatie niet in dit onderscheid.
De meting van de indicatoren over klanttevredenheid en klantontevredenheid geschiedt per communicatiekanaal (telefoon, websites en balie), en de bestuurlijke informatie voorziet niet in een onderscheid naar burgers, mkb, financiële dienstverleners en grote ondernemingen.
Vraag 34
Hoeveel processen-verbaal worden jaarlijks aangeleverd? Hoeveel processen-verbaal worden aangemerkt als onvoldoende (om over te kunnen gaan tot veroordeling of transactie)? Zijn deze processen-verbaal te herleiden naar organisaties die aanleveren?
Vraag 35
Welke overheidsorganisaties leveren processen-verbaal aan? Hoeveel processen-verbaal leiden tot veroordeling of transactie gerangschikt per organisatie? Wat is de gerealiseerde incasso-opbrengst per organisatie?
Antwoord op vraag 34 en 35
De FIOD levert jaarlijks circa 500 tot 700 processen-verbaal aan bij het Openbaar Ministerie. Ongeveer 85% van de door de FIOD aangeleverde processen-verbaal leidt tot een veroordeling of transactie.
De kwaliteit van de processen-verbaal heeft de voortdurende aandacht. Als de kwaliteit in eerste instantie op onderdelen als onvoldoende worden gekwalificeerd, zal de FIOD, in samenspraak met het OM, deze aanpassen, zodat het proces-verbaal beter bruikbaar is ter zitting, dan wel voor afdoening anderszins. Vanuit de bestuurlijke informatie van de FIOD is niet bekend in hoeveel gevallen dit nodig is.
De realisatie van de incasso-opbrengsten verschilt per jaar, en is afhankelijk van het financiële belang van de in dat jaar behandelde zaken. De afgelopen jaren heeft de FIOD zijn incassodoelstelling behaald. In 2017 bedroegen de opbrengsten € 169 mln. en in 2018 € 102 mln.
Vraag 36
Welke afrekenbare doelstellingen (conform artikel 3.1 Comptabiliteitswet 2016) zijn verbonden aan de structurele ophoging van het budget van het Financieel Expertise Centrum?
Antwoord op vraag 36
De verhoging van het budget van het Financieel Expertise Centrum (FEC) ziet op het structureel inrichten van de toenmalige project terrorismefinanciering binnen de FEC. In het huidige FEC-programma terrorismefinanciering werken verschillende publieke partners en participanten van het FEC samen. De doelstelling van het FEC op het gebied van het tegengaan van terrorismefinanciering is om meer inzicht te verkrijgen in de wijze waarop en door wie terrorisme wordt gefinancierd. De verworven kennis leidt tot het verankeren van geleerde lessen bij de betrokken partijen en zo mogelijk tot het opstellen van (aangescherpte) typologieën. Met dit budget wordt bijgedragen aan een versterking van de integriteit van de financiële sector. Doel is daarbij onder meer te voorkomen dat de financiële sector wordt misbruikt ten behoeve van terroristisch handelen. Bij de inzet van deze middelen zal ook aandacht zijn voor de voorschriften van CW3.1. Na twee jaar, in oktober 2020, vindt er een evaluatie plaats van de gemaakte afspraken. Het budget dat nu wordt verhoogd, wordt daarin meegenomen.
Vraag 37
Waarom is niet alleen het belang in KLM, maar ook dat in Air France KLM aangemerkt als «permanent»? Hoe verhoudt dat zich tot de lopende strategische gesprekken met de andere overheidsaandeelhouder.
Antwoord op vraag 37
Bij de aankoop van de aandelen Air France-KLM heeft het kabinet aangegeven dat dit aandelenbelang niet voor de korte termijn is gekocht. Vandaar dat dit aandelenbelang in de begroting onder het kopje «permanent» is opgenomen. Er is momenteel geen aanleiding om de aandelen in Air France-KLM op korte termijn te vervreemden. De classificatie van dit aandelenbelang in de begroting staat los van de gesprekken die de Nederlandse staat voert met de andere overheidsaandeelhouder.
Vraag 38
Welk kapitaal heeft TenneT na c.q. vanaf 2020 nog nodig voor het goed kunnen uitvoeren van zijn taken?
Antwoord op vraag 38
In 2009 is de Tweede Kamer geïnformeerd1 over de aankoop van het Duitse Transpower door TenneT. Sindsdien onderhoudt TenneT aan twee kanten van de grens het hoogspanningsnet waarbij het Nederlandse en Duitse deel een geïntegreerd bedrijf zijn gaan vormen. Eind 2015 heeft TenneT de staat, als enig aandeelhouder, formeel verzocht om extra kapitaal ter beschikking te stellen om de wettelijk verplichte investeringen in het Nederlandse net te realiseren. Mijn voorganger is toen tot de conclusie gekomen dat de investeringsagenda in Nederland inderdaad tot een kapitaalbehoefte leidde. In 2016 werd daarom een bedrag van € 1.190 miljoen ter beschikking gesteld, waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd2. De vierde en daarmee laatste tranche van deze storting wordt eind 2019 voldaan.
Zoals ik u recent heb laten weten3 bedraagt de totale investeringsagenda inmiddels € 35 miljard in de periode 2019–2028, voornamelijk als gevolg van de energietransitie. Van deze € 35 miljard heeft € 23 miljard betrekking op investeringen in Duitsland en € 12 miljard betrekking op investeringen in Nederland. De verplichtingen in Duitsland zijn niet nieuw, maar zijn de consequentie van de in 2009 gemaakte keuze om een deel van het Duitse hoogspanningsnet aan te kopen. Hoewel TenneT haar investeringen terugverdient via de Nederlandse en Duitse energietarieven, moet TenneT deze investeringen wel voorfinancieren. Dit doet de onderneming met een combinatie van vreemd en eigen vermogen. Naast het additionele vreemd vermogen dat TenneT aantrekt, heeft TenneT een eigenvermogensbehoefte van € 4,75 miljard in de periode tot en met 2028 (dit is nodig om de kredietwaardigheid op peil te houden en zo de financiële continuïteit te waarborgen). Dit bedrag kan verder toenemen indien de investeringsagenda verder groeit. TenneT dient uiterlijk 1 januari 2022 te beschikken over een eerste deel van het benodigd eigen vermogen (€ 2 miljard).
Een scenario van minder gunstige regulering zou tot gevolg kunnen hebben dat de eigenvermogensbehoefte zou stijgen van de huidige € 4,75 miljard naar € 6,75 miljard. Een dergelijk scenario zou de financiële blootstelling van de Nederlandse staat aan de Duitse activiteiten verder oprekken. Hier staat overigens wel een gereguleerd rendement op de investering tegenover, en dus ook dividend aan de Nederlandse staat.
Vraag 39
Wat gaat de relatie worden tussen Invest-NL en het investeringsfonds dat onderzocht wordt? Hoe wordt voorkomen dat er dubbelingen zijn?
Antwoord op vraag 39
In het onderzoek naar het fonds zal aandacht worden besteed aan de relatie met Invest-NL. Het belangrijkste onderscheid tussen beide is dat Invest-NL financiert op basis van een rendabele business-case, zij het met de nodige risico’s omgeven, risico’s die in het algemeen te groot zijn voor bestaande marktpartijen. Bij het fonds gaat het in principe om bekostiging van uitgaven die niet in een private business-case rendabel te maken zijn maar wel op maatschappelijk niveau een positief effect hebben op het verdienvermogen van Nederland als geheel.
Vraag 40
Wat zijn de financiële gevolgen van de 15e quotaherziening van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) voor de Nederlandse begroting in de komende jaren?
Antwoord op vraag 40
Naast de permanente quotamiddelen beschikt het IMF over tijdelijk beschikbare middelen waaraan een deel van het lidmaatschap bijdraagt: de New Arrangements to Borrow (NAB) en de Bilateral Borrowing Arrangements (BBAs). De NAB-middelen lopen einde 2022 af, de BBAs lopen eind 2020 af. Hierdoor zou de omvang van het IMF dalen. Nederland beschouwt het IMF als de belangrijkste instelling in het centrum van het mondiale financiële vangnet en is daarom van mening dat de huidige omvang van het IMF behouden moet blijven om zo landen bij te kunnen staan in tijden van crisis en mondiale stabiliteit bevorderen. De centrale vraag is met welke compositie van middelen deze omvang wordt gerealiseerd. De huidige Nederlandse garantie aan het IMF, zowel quota’s als tijdelijke middelen, bedraagt 43,5 mld.
Een quotaverhoging ter compensatie van de aflopende tijdelijke middelen is niet mogelijk gebleken. Momenteel wordt bekeken hoe de omvang van het Fonds behouden kan blijven; dit kan ofwel middels een ophoging van de NAB-middelen; ofwel via een combinatie van een ophoging van de NAB-middelen en een verlenging van (een deel) van de BBA-middelen. Bij een gelijkblijvende omvang van het Fonds zal de grootte van de Nederlandse garantie aan het IMF min of meer gelijk blijven.
De 15e quotaherziening van het IMF zal naar verwachting in het najaar van 2019 worden afgerond. Tijdens de zomer heeft de IMF Executive Board met hoge prioriteit de discussie over de 15e quotaherziening voortgezet, maar nog geen akkoord bereikt. Afhankelijk van het akkoord, zal de Nederlandse garantie na 2020 (deels) worden verlengd. Pas op dat moment zullen de financiële gevolgen van de 15e quotaherziening voor de Nederlandse begroting helder zijn.
De Kamer zal op de hoogte gehouden worden van het verdere proces rondom de afronding van de 15e quotaherziening. Na de jaarvergadering wordt de Kamer via een verslag geïnformeerd over de uitkomst van de discussie. Daarnaast zal een eventuele ophoging van de quota-, NAB- of BBA-middelen via het reguliere begrotingsproces aan de Kamer worden voorgelegd ter goedkeuring. Pas na goedkeuring van de Kamer stemt het Koninkrijk formeel in met de uitkomst van de 15e quotaherziening.
Vraag 41
Wat is een «groene polis»? Wat zijn de criteria waar een groene polis (naast de genoemde Sustainable Development Goals) aan moet voldoen?
Antwoord op vraag 41
Zie het antwoord op de vragen 9 en 26. Zoals aangekondigd in de Monitor Exportkredietverzekeringen worden vanaf 2020 behalve het groene gehalte, gemeten op basis van de (verfijnde) richtlijnen die de International Finance Corporation (IFC, onderdeel van de Wereldbankgroep) hanteert, ook de effecten op de Sustainable Development Goals in kaart gebracht. Deze twee benaderingen zijn aanvullend.
Vraag 42
Is er een kosten-batenanalyse van groene transacties? Zo nee, wordt deze uitgevoerd?
Antwoord op vraag 42
Zie het antwoord op vraag 23. Ook voor groene transacties geldt dat deze een acceptabel risico moeten vormen (de «kosten»), maar gezien het belang voor de samenleving kan in voorkomende gevallen op passende wijze worden gekeken naar de verzekeringsmogelijkheden.
Vraag 43
Wat zijn de eerste ervaringen met het project Omzetpolis Opkomende Markten (OOM)?
Vraag 44
Hoeveel mkb’ers zijn er in de eerste helft van 2019 bereikt met het project OOM?
Antwoord op vraag 43 en 44
Eind juni 2019 is Atradius van start gegaan met het behandelen van aanvragen voor de OOM. De belangstelling, vooral wat betreft de verzekerde bedragen, blijkt groot te zijn onder exporteurs. Tot op heden is één polis uitgereikt en zit er een aantal in de pijplijn. Naar verwachting zal het aangekondigde maximum van 100 miljoen euro aan verzekerde limieten snel worden bereikt. De ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd.
Vraag 45
Welke knelpunten zijn er bij het kabinet bekend met betrekking tot het Btw-compensatiefonds? In hoeverre is er sprake van een plafond in het Btw-compensatiefonds? Hoe belemmert een eventueel plafond de gemeenten c.q. provincies?
Antwoord op vraag 45
Vanuit het Btw-compensatiefonds kunnen gemeenten en/of provincies niet de btw compenseren voor verstrekkingen aan individuele derden. Bij de uitvoering van het btw-compensatiefonds door de Belastingdienst is geconstateerd dat de werking van deze uitsluiting voor gemeenten en provincies niet altijd duidelijk is. De uitsluiting voorkomt dat op goederen en diensten die een gemeente of provincie aanschaft, maar die feitelijk door anderen dan de gemeente of provincie worden gebruikt, geen btw drukt (bijvoorbeeld: inkoop van een rolstoel in het kader van de WMO of treffen van geluidsisolerende maatregelen aan woningen). Het is niet de bedoeling dat decentrale overheden als intermediair op gaan treden tussen een commerciële leverancier en de eindverbruiker. Daarom wordt niet overwogen om deze uitzondering af te schaffen.
Het Btw-compensatiefonds kent een plafond, dit is het maximale bedrag dat het Rijk beschikbaar stelt aan gemeenten en provincies om aan btw te claimen. Als er minder wordt geclaimd dan dit bedrag dan wordt de ruimte die er is onder het plafond toegevoegd aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Mocht er in de toekomst een overschrijding van het plafond plaatvinden dan zal het bedrag dat boven het plafond komt worden uitgenomen uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Ook wanneer het plafond wordt overschreden kunnen gemeenten en provincies hun btw terug blijven claimen uit het fonds. De werking van het fonds blijft ook dan ongewijzigd.
Vraag 46
Wat is de laatste stand van zaken uitbreiding personeel Douane rekening houdend met een no-deal brexit (ontwikkeling in aantal fte)?
Antwoord op vraag 46
Op 31 oktober 2019 is naar verwachting 930 FTE ingestroomd, waarvan op die datum circa 600 FTE inzetbaar.
Vraag 47
Wat zijn de overige agentschappen onder bijdrage agentschappen (naast de genoemde bijdrage aan de Rijksrederij van Rijkswaterstaat)?
Antwoord op vraag 47
In de begroting wordt – naast de bijdrage aan Rijkswaterstaat – rekening gehouden met een bijdrage aan het agentschap Logius van Binnenlandse Zaken voor ondersteuning van ICT-processen van de Douane.