Vastgesteld 20 december 2019
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 19 november 2019 over de antwoorden op vragen commissie over antwoorden op vragen commissie over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 35), over de brief van 3 oktober 2019 over de reactie op het verzoek van het lid Özütok, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 11 september 2019, over bittere armoede in Caribisch Nederland (Kamerstuk 24 515, nr. 495), over de brief van 2 oktober 2019 over de uitkomsten Situation Analysis en stand van zaken kinderrechten Caribisch Nederland (Kamerstuk 31 839, nr. 695), over de brief van 27 september 2019 over afschrift reactie Bonaire, Sint Eustatius en Saba op voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 8), over de brief van 16 september 2019 over de antwoorden op vragen commissie over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 69), over de brief van 3 september 2019 over de reactie op verzoek commissie om aandacht voor door de heer C. aangekaarte problemen met de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV BES) (Kamerstuk 35 000 XV en 35 000 IV, nr. 94) en over de brief van 16 augustus 2019 over het verslag van een werkbezoek aan Saba en Sint Eustatius dat met name in het teken stond van de onderwerpen ijkpunt sociaal minimum, kinderopvang en tewerkstellingsvergunningen (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 93).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 november 2019 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 19 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Paternotte
De griffier van de commissie, De Lange
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Vraag 1
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de door UNICEF uitgevoerde Situation Analysis. Kan de Minister aangeven in welke mate de situatie waarin kinderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba thans opgroeien – anders dan in 2013 – wel voldoet aan de eisen die het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) stelt? Op welke punten voldoet die situatie nog niet aan de eisen van dit verdrag? Kan de Minister dit concreet (SMART) maken, opdat bij toekomstige rapportages voor de Kamer helderheid ontstaat op welke concrete punten en in welke mate er achterstanden zijn?
Antwoord 1
De door UNICEF uitgevoerde Situation Analysis maakt duidelijk waar de uitdagingen liggen om te voldoen aan de eisen die het Internationaal Verdrag van het Kind stelt. De verantwoordelijke bewindspersonen (VWS, OCW, SZW, JenV en BZK) gaan met voortvarendheid aan de slag met de acties uit het rapport, specifiek op bescherming, armoede en ongelijkheid, onderwijs en participatie en gezondheid. Daarbij is ook aandacht voor de door UNICEF geconstateerde gebrekkige gegevensverzameling, zodat in de toekomst ook SMART kan worden aangegeven of de feitelijke situatie van kinderen is verbeterd.
Eens in de vijf jaar legt het Koninkrijk der Nederlanden verantwoording af over haar kinderrechtenbeleid bij het VN-kinderrechten comité. Op 1 oktober jl. heeft het VN- kinderrechten comité haar vragen over de situatie van kinderen in het Koninkrijk gesteld. Voor 1 juli 2020 zal worden gerapporteerd aan Geneve waarna een mondelinge behandeling volgt. Net als in 2015 zal de Staatssecretaris van VWS uw Kamer hierna informeren over de uitkomst.
Vraag 2
Kan de Minister uitleggen waarom – anders dan op Sint Eustatius en Saba – de activiteiten die op Bonaire ondernomen zijn om de situatie van kinderen te verbeteren, vooral ondernomen lijken op het terrein van het formuleren van voornemens en beleid? Welke concrete programma’s, maatregelen, activiteiten (in de vorm van kinderopvang, speeltuinen, speelmateriaal, sportcoaches, sportfestival, enz.) zijn er op Bonaire tot stand gekomen, in het kader van de verbetering van de positie van kinderen?
Antwoord 2
In de «Evaluatie amendementsgelden kinderrechtenmiddelen» (hierna: Evaluatie kinderrechten) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over concrete zaken die op Bonaire zijn uitgevoerd1. Het brede school concept is goed van de grond gekomen. Alle basisscholen op Bonaire hebben de keuze gemaakt om een Integraal Kindcentrum (hierna IKC) te worden. De werkgroep pedagogische visie bestaande uit leden uit het werkveld van de hele jeugdketen inclusief preventie heeft een film gemaakt: «Un focus differente». De film is vertoond op de basisscholen. Doel is kinderen te inspireren en te motiveren door voorbeeldgedrag te laten zien via rolmodellen in de samenleving. De resterende amendementsmiddelen worden in onderling overleg door Bonaire het komende jaar besteed aan een kookfaciliteit in het IKC San Luis Bertran, een tekenwedstrijd, kindveiligheid in het verkeer, invoering van de kindpas: «Diamond pass Bonaire» en een activiteiten- en hulpverleningskaart.
Vraag 3
Kan de Minister aanbevelingen op het terrein van bescherming, met name daar waar het gaat om huiselijk geweld en kindermishandeling nader specificeren en plaatsen in het beeld zoals verwoord in het Veiligheidsbeeld BES 2018? Kan de Minister met name ingaan op de constateringen in hoofdstuk 6 van dat Veiligheidsbeeld, waar geconstateerd wordt dat er op alle eilanden een toename is van (steeds ernstiger) geweld onder jongeren, dat alle eilanden worstelen met een gebrek aan goede opvangmogelijkheden voor slachtoffers van huiselijk geweld (er zijn geen blijf-van-mijn-lijfhuizen), dat vrouwen (moeders) financieel afhankelijk zijn van mannen en feitelijk geen kant op kunnen, dat alcohol- en drugsgebruik op Saba huiselijk geweld in de hand werken en daarmee zorgen voor een voedingsbodem voor geweld in de familiesfeer, dat misbruik van minderjarigen, illegale kinderprostitutie en incest de belangrijkste zedendelicten zijn en dat het geregeld voorkomt dat minderjarige meisjes misbruikt worden door veel oudere mannen? Hoe kan het dat ondanks de inspanningen op het vlak van de verbetering van de positie van kinderen in Caribisch Nederland vrijwel alle respondenten die met jeugd te maken hebben zorgwekkende trends signaleren? Wil de Minister in dit verband ingaan op de constateringen die op pagina 41, 42 en 43 van het Veiligheidsbeeld beschreven worden en met name op de vraag in welke mate het bestaande en voorgenomen beleid ten aanzien van de positie van kinderen in deze somber stemmende analyse kan bijdragen aan een verbetering van de situatie?
Antwoord 3
In 2017 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een «Bestuursakkoord Aanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Caribisch Nederland» met de openbare lichamen afgesloten. De ambitie is om te komen tot een volwaardige en duurzame aanpak om huiselijk geweld en kindermishandeling te voorkomen. Er zijn tot in 2020 prioriteiten benoemd waar de openbare lichamen en VWS verantwoordelijkheid voor hebben genomen. De openbare lichamen zullen zich ieder, afhankelijk van de eiland-specifieke problematiek, richten op preventie door middel van bewustwording en voorlichting, deskundigheidsbevordering en het opzetten van een laagdrempelig meldpunt.
VWS heeft hiervoor middelen ter beschikking gesteld en is daarnaast verantwoordelijk voor een juridisch kader waarin bestaande wet- en regeling in kaart wordt gebracht en het versterken van de hulpverlening en van de keten waaronder het inrichten van veilige opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook is er op Bonaire een Zorg- en Veiligheidshuis, op Saba en Sint Eustatius zijn het multidisciplinaire overleggen, waar zorg- en justitiepartners op casusniveau met elkaar samenwerken om o.a. huiselijk geweld aan te pakken. JenV heeft samen met VWS, BZK en SZW hiervoor middelen ter beschikking gesteld.
Het Veiligheidsbeeld 2018 constateert dat alle eilanden worstelen met een gebrek aan goede opvangmogelijkheden voor slachtoffers van huiselijk geweld. Zonder al te veel vooruit te lopen op de toegezegde brief van de Staatssecretaris van VWS over de voortgang van het bestuursakkoord, kunnen wij uw Kamer het volgende melden. Op Bonaire is er sinds oktober 2019 een vrouwenopvang operationeel. Daarnaast biedt het openbaar lichaam Bonaire de mogelijkheid voor kortdurende opvang op steeds wisselende locaties. Hierdoor kunnen slachtoffers in crisissituaties tijdelijk opgevangen worden op onbekende plekken op het eiland. Op Sint Eustatius zijn er twee appartementen beschikbaar voor onder andere slachtoffers van huiselijk geweld en op Saba worden commerciële verblijfplekken zoals hotelkamers en appartementen ingezet om onder andere slachtoffers van huiselijk geweld tijdelijk op te vangen. Tenslotte zal er in 2020 samen met de landen verder worden gewerkt aan een plan voor intereilandelijke opvang.
Het Veiligheidsbeeld 2018 constateert dat vrouwen (moeders) financieel afhankelijk zijn van mannen en feitelijk geen kant op kunnen, en dat alcohol- en drugsgebruik op Saba huiselijk geweld in de hand werken en daarmee zorgen voor een voedingsbodem voor geweld in de familiesfeer. Deze constateringen zijn in zoverre juist dat het ingewikkelde van het aanpakken van huiselijk geweld en kindermishandeling juist zit in de veelheid aan componenten die bijdragen aan het ontstaan en in stand blijven van het geweld. De aanpak vergt dan ook een integrale benadering waarbij de inzet van meerdere departementen onontbeerlijk is. Zo wordt er op Saba vanuit het tussen VWS en het openbaar lichaam gesloten sport- en preventieakkoord ingezet op het terugdringen van overmatig alcoholgebruik. Op casuïstiek-niveau is er vanuit de hulpverlening aandacht voor het in kaart brengen van de verschillende risicofactoren en vervolgens in te zetten op het terugdringen ervan.
Als het gaat om het welzijn van de jeugd wordt in het Veiligheidsbeeld 2018 gepleit voor de aanpak van huiselijk geweld, zodat kinderen in een veilige omgeving kunnen opgroeien. Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling speelt het Zorg- en Veiligheidshuis een belangrijke rol. In het Zorg- en Veiligheidshuis werken zorg- en justitiepartners samen op casusniveau om huiselijk geweld tegen te gaan.
In het afgelopen jaar is door de justitieketenpartners hard gewerkt aan de voorbereiding van de introductie van het jeugdstrafrecht in 2020. Ook de overige ketenpartners, zoals het Openbaar Lichaam, Centrum voor jeugd en gezin en slachtofferhulp zijn benaderd, zodat de justitiële jeugdketen ook verbinding krijgt met preventie en nazorg. Sinds 2014 worden er, in samenwerking met het Openbaar Ministerie, wel al «halt» zittingen gehouden in Caribisch Nederland.
Door het ontbreken van passend Jeugdstrafrecht zijn de «halt» zittingen en afdoeningen een noodoplossing om toch zaken, zoals schoolverzuim en andere lichte delicten als diefstal, aan te pakken. Daarnaast wordt nu al jeugdreclassering opgelegd door de rechter en kunnen door de Officier van Justitie via een voorwaardelijk sepot, of via de rechter tijdens een zitting taak- een leerstraffen worden opgelegd. Waar het gaat om risico op minderjarigen om in de prostitutie te geraken en ouders onvoldoende bij machte zijn om hun kinderen daarvoor te behoeden kan een kinderbeschermingsmaatregel worden ingezet. Uiteraard is het van belang dat de politie en het openbaar ministerie de plegers van incest of seksueel misbruik vervolgen.
De leden vragen verder hoe het kan dat ondanks de inspanningen op het vlak van de verbetering van de positie van kinderen in Caribisch Nederland vrijwel alle respondenten die met jeugd te maken hebben in het Veiligheidsbeeld 2018 zorgwekkende trends signaleren. Zij vragen in dit verband in welke mate het bestaande en voorgenomen beleid de positie van kinderen in de somber stemmende analyse van pagina 41, 42 en 43 van het Veiligheidsbeeld verbetert. Met Unicef constateert het kabinet dat er gestaag wordt gewerkt aan de verbetering van de positie van kinderen in Caribisch Nederland. Dat is niet eenvoudig, omdat er sprake is van achterstanden op verschillende domeinen. Zo is de armoedeproblematiek hardnekkig, maar is er ook vaak nog onvoldoende sprake van integraal en samenhangend beleid. De inzet van de verschillende departementen om de situatie van kinderen verder te verbeteren op het gebied van bescherming, levenstandaard, onderwijs en gezondheidszorg staan beschreven in de reactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de Situational Analysis2.
Vraag 4
Deelt de Minister de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de beleidsvoornemens in het nieuwe programma UNICEF 2019–2021 een hoog abstract karakter hebben, veel aansturen op beleidsvoorbereiding, monitoring, evaluatie en communicatie, zonder dat duidelijk wordt welke concrete maatregelen genomen worden om de situatie van jongeren te verbeteren? Kan de Minister concrete activiteiten explicieter benoemen?
Antwoord 4
In haar rapporten uit 2013 heeft UNICEF vooral de problemen van kinderen in Caribisch Nederland onder de aandacht gebracht. In de Situation Analysis van 2019 wordt meer ingegaan op de vraag op welke manieren de geïdentificeerde uitdagingen kunnen worden opgelost. Dit ligt hoofdzakelijk op verbetering van coördinatie en samenwerking, verzamelen van data en versterken van wet- en overige regelgeving, vooral op het terrein van kinderbescherming.
UNICEF ondersteunt de overheden bij bewustwording van kinderen én volwassenen over de rechten van kinderen en de problemen waar kinderen tegenaan lopen. UNICEF doet dit via onderzoek, kinderrechteneducatie en participatieactiviteiten en via doeltreffende communicatiestrategieën. Vanuit deze rollen en expertise gaat UNICEF Nederland in het nieuwe programma 2019 – 2021 de openbare lichamen ondersteunen op het gebied van bewustwording, het delen van technische expertise, en monitoring. Concrete activiteiten die voor het voorjaar 2020 al gepland zijn:
• Het kinderrechtenfilmfestival van januari tot juni 2020;
• Voor het schooljaar 2020 – 2021 biedt UNICEF nieuwe aan de context aangepaste kinderrechteneducatie en participatie materialen en trainingen aan basisscholen, naschoolse opvang, en kinderopvang;
• Een training in februari 2020 op de drie eilanden voor professionals over communicatie voor gedragsverandering: tijdens de training zullen professionals afstemmen over wat ze aan o.a. opvoeders en ouders willen communiceren om hen aan te moedigen om een veilige, voedende, en stimulerende omgeving te creëren voor kinderen. Na de training zal UNICEF ondersteuning bieden bij het uitrollen van de gemaakte actieplannen;
• Lokale stakeholders ondersteunen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit de Situation Analysis door gezamenlijk met de openbare lichamen prioriteiten vast te stellen en een monitoring framework te maken met actieplannen. Op deze manier kunnen de verantwoordelijken stappen nemen om de aanbevelingen vanuit de 2019 Situation Analysis te realiseren en daardoor de kinderrechten verwezenlijken en de situatie van kinderen verbeteren.
Vraag 5
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het verslag van een werkbezoek aan Saba en Sint Eustatius dat met name in het teken stond van de onderwerpen ijkpunt sociaal minimum, kinderopvang en tewerkstellingsvergunningen (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 93), of met de vanaf 2020 jaarlijks beschikbaar komende € 10 miljoen voor kinderopvang niet de mogelijkheid ontstaat om kinderopvang standaard als dienst aan ouders – zeker aan mindervermogende ouders – aan te bieden. Is het kabinet met de leden van de CDA-fractie van mening dat daarmee een enorme bureaucratie aan aanvragen en toekenningen voorkomen wordt en dat daarmee de toegankelijkheid van kinderopvang voor gezinnen aanzienlijk vergroot wordt, daarmee beide ouders een kans biedend om door middel van werk in hun inkomen te voorzien?
Antwoord 5
Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk in het programma BES(t) 4 kids in overleg over de uitwerking van de financiële regeling van de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle ouders financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer duidelijkheid kan worden gegeven.
Op eerdere vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties en het BES-fonds op 9 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief3 namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd uiterlijk in het eerste kwartaal van 2020 in een brief aan de Tweede Kamer nader in te gaan op de wenselijkheid om voor groepen ouders de kinderopvang gratis aan te bieden. Daarbij zal ook worden ingegaan op de door de fractie van het CDA naar voren gebrachte aandachtspunten met betrekking tot de administratieve lasten en de toegankelijkheid van de kinderopvang evenals de door de fractie van D66 gestelde vragen rond de toegankelijkheid van de kinderopvang voor mensen in de onderstand of mensen van wie het inkomen lager is dan het ijkpunt voor het sociaal minimum.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over het sociaal minimum en kinderrechten van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Deze leden hebben over de breedte van dit thema enkele vragen.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie lezen dat de heer C. vragen stelt over de voorwaarden die worden gesteld aan de overlijdensuitkering. Uit de brief blijkt dat de heer C. vraagt waarom er voor een overlijdensuitkering wel voorwaarden gelden voor de AOV BES, terwijl dit voor de AOW niet het geval is. Deze leden zouden graag alsnog antwoord hierop vernemen.
Antwoord 6
Zowel de AOV BES als de AOW kennen een overlijdensuitkering. De wijze waarop de rechthebbende wordt bepaald, is echter niet gelijkluidend. De AOV BES voorziet in een toekenning «op billijkheidsoverwegingen». Daarbij wordt in de praktijk aangesloten bij degene die de begrafeniskosten heeft betaald. Bij de AOW wordt een vaste volgorde van mogelijke rechthebbenden gehanteerd, ongeacht of belanghebbende heeft bijgedragen in de begrafeniskosten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op voorhand geen oordeel over deze verschillen, die een historische achtergrond hebben. Het is wel van belang om te voorkomen dat de voor de overlijdensuitkering AOV BES benodigde aanvraag een drempel zou kunnen zijn om voor de overlijdensuitkering in aanmerking te komen. De RCN-unit SZW stuurt daarom na een melding van overlijden een brief naar de nabestaanden, waarin wordt gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag voor een overlijdensuitkering in te dienen. Daarbij is ook een blanco aanvraagformulier gevoegd. Deze procedure levert in de praktijk nauwelijks problemen op. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst er verder op dat gelijktrekking van de procedure in de AOV BES met die van de AOW voor de AOV BES een versobering zou impliceren ten opzichte van de huidige situatie, aangezien de overlijdensuitkering in de AOV BES gelijk is aan een uitkering over een periode van vier maanden, tegenover één maand in de AOW.
Vraag 7
In de brief lezen de leden van de D66-fractie dat de bevolkingsregisters onvoldoende betrouwbaar zijn en dat dit gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties in de weg zit. Aangegeven wordt dat er wordt gewerkt aan verbetering van de bevolkingsadministratie. Deze leden zouden graag vernemen welke acties ondernomen worden om de bevolkingsadministratie dermate te verbeteren dat gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties mogelijk wordt. Ook zouden zij graag vernemen wanneer redelijkerwijs verwacht kan worden dat deze werkzaamheden zijn voltooid.
Antwoord 7
De stelling dat de bevolkingsregisters onvoldoende betrouwbaar zijn en dat dit gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties in de weg zit, behoeft enige nuancering. Er wordt inderdaad gewerkt aan benodigde verbetering van de kwaliteit van de registraties. De bestuurscolleges, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de registraties, zetten zich daarvoor in, in samenwerking met het Ministerie van BZK.
Zo is er onder andere een BestandscontroleModule (BCM) ontwikkeld, waarmee geautomatiseerd kan worden gecontroleerd of de structuur van de persoonslijst klopt, of de ingevulde waarden toegestaan zijn en of de inhoud voldoet aan de voorschriften. Ook kan er op centraal niveau worden nagegaan of de informatie die in de registers zit synchroon loopt met de informatie die aan geautoriseerde afnemers wordt verstrekt via de verstrekkingsvoorziening. Ten slotte wordt op Sint Eustatius tot aan het voorjaar van 2020 een opschoningsactie van de bevolkingsadministratie uitgevoerd.
De identiteitsinfrastructuur, waaronder de geautomatiseerde basisadministratie van persoonsgegevens, in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is niet identiek aan die in Europees Nederland, waardoor oplossingen die in de Europees Nederlandse context zijn ontwikkeld niet automatisch werken in Caribisch Nederland. Dat betekent echter niet dat elektronische gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties in het geheel niet mogelijk is. Over uitwisseling van persoonsgegevens binnen het Koninkrijk zijn afspraken gemaakt tussen Nederland (Europees Nederland en Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Vraag 8
De leden van D66-fractie lezen dat de RCN-unit SZW niet over een verzekerdenregister beschikt en derhalve personen op Caribisch Nederland niet over hun recht kan informeren als zij de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd bereiken. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij het voornemen heeft om tot een verzekerdenregister te komen. Tevens vragen deze leden of het bevolkingsregister gebruikt kan worden om personen die de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd bereiken te informeren dat zij mogelijk in aanmerking komen voor de AOV. Hoewel er tot op heden obstakels zijn die het onmogelijk maken om deze taak bij de SVB te beleggen, zouden deze leden graag van de Staatssecretaris vernemen of zij het wenselijk vindt dat deze taak belegd wordt bij de SVB zoals ook in Europees Nederland het geval is. Verder zouden de leden van de D66-fractie graag vernemen bij welke organisatie de Staatssecretaris deze taak wil beleggen mits zij de SVB hier geen geschikte uitvoerder voor acht. Tot slot willen deze leden weten of de informatieplicht, waar in Nederland sprake van is, ook van toepassing is op Caribisch Nederland. Mocht dit niet het geval zijn dan zouden zij graag van de Staatssecretaris vernemen of zij het wenselijk acht dat deze wet ook geldt op Caribisch Nederland en deze leden vragen haar om het antwoord op deze vraag toe te lichten.
Antwoord 8
In Caribisch Nederland wordt de AOV BES uitgevoerd door de RCN-unit SZW. Het is vooralsnog ingewikkeld om tot een verzekerdenregister te komen. Dit komt onder anderen door historische en culturele verschillen tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland. Het Caribisch gebied is veel meer dan Europa een migratiegebied. Daarin is Caribisch Nederland geen uitzondering. Daar komt bij dat tot voor kort de Caribische eilanden in het Koninkrijk onderdeel uitmaakten van één land, waarbij migratie binnen het Koninkrijk voor verschillende rechten (inclusief pensioenen) relatief weinig gevolgen had. Sinds 1986 (voor Aruba) en 2010 (voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland) is dat niet meer zo en heeft dat gevolgen voor verschillende rechten, waaronder pensioenrechten. Een complicerende factor tenslotte is dat de bevolkingsadministratie in het verleden weinig prioriteit heeft gekregen van de verschillende instellingen, zoals het voormalige land en eilandgebied, SVB Nederlandse Antillen en pensioenfondsen. Sinds Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel van Nederland zijn, zijn forse stappen gezet om de bevolkingsadministraties op orde te brengen. Hierdoor is het goed mogelijk om potentiële gerechtigden die nu in Caribisch Nederland woonachtig zijn tijdig te benaderen en te informeren dat zij mogelijk in aanmerking komen voor AOV. Dit doet de RCN-unit SZW dan ook. Het is echter helaas niet mogelijk om iedereen die de afgelopen decennia in de Nederlandse Antillen heeft gewoond en nu elders woont, op dezelfde manier te benaderen. Het ligt niet voor de hand om de taak om te komen tot een verzekerdenregister te beleggen bij de Sociale Verzekeringsbank. De SVB zou met dezelfde problematiek geconfronteerd worden.
Verder vragen de leden van D66 naar de informatieplicht. Wettelijk is niet vastgelegd waarover de SVB en de RCN-unit SZW burgers precies informeren. De SVB en de RCN-unit SZW informeren burgers vanuit de taak die ze hebben om respectievelijk de AOW en de AOV BES uit te voeren. Binnen de mogelijkheden die er zijn, proberen zij de dienstverlening aan de burger zo goed mogelijk in te vullen. Door de betere informatie-infrastructuur in Nederland kan de SVB daar verder in gaan dan de RCN-unit SZW.
Vraag 9
In de onderliggende klachtenprocedure inzake het dossier van de heer C. lezen de leden van de D66-fractie dat de RCN-unit SZW er naar streeft om aanvragen binnen een periode van 6 maanden af te ronden. Deze leden vernemen graag of dit alle aanvragen betreft, of alleen de aanvragen met betrekking tot de AOV. Mochten hier verschillen in zitten dan vernemen zij graag wat deze verschillen zijn en hoe deze worden verantwoord. Gezien het feit dat bewoners van Caribisch Nederland niet tijdig worden geïnformeerd over hun rechten, achten deze leden het waarschijnlijk dat aanvraag en de start van uitkering, door deze lange aanvraagbehandeling, kan leiden tot een onderbreking van inkomsten voor levensonderhoud. Ook kan het voorgaande er toe leiden dat mensen die reeds de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt door moeten werken om zich van voldoende inkomsten te voorzien. Vindt de Staatssecretaris het onwenselijk dat inkomsten van pensioengerechtigden in Caribisch Nederland onderbroken kunnen worden door de lange behandeltermijn van de AOV aanvragen? Aangegeven wordt dat de termijn van 6 maanden als redelijk wordt geacht aangezien SZW de verblijfsgegevens in Caribisch Nederland laat verifiëren bij de openbare lichamen. Hierover hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen. Waarom moet de verblijfplaats worden geverifieerd bij de openbare lichamen? Wordt dit geverifieerd op alle drie de eilanden of alleen geverifieerd op Sint Eustatius en Saba? Waarom is 6 maanden hiervoor een redelijke termijn? Hoe verloopt de registratie van verblijfplaats op Caribisch Nederland en hoe verloopt dit in Europees Nederland? Mochten hier verschillen in zitten dan ontvangen deze leden hierover graag een toelichting. In de brief wordt gesproken over een ontbrekende dagtekening op een formulier, hetgeen deze leden de indruk geeft dat deze formulieren niet gedigitaliseerd zijn. Graag vernemen zij of het verifiëren van dergelijke informatie digitaal gebeurt.
Antwoord 9
De periode van zes maanden geldt alleen voor aanvragen met betrekking tot de AOV. Voor de andere uitkeringen die de RCN-unit SZW uitvoert, geldt een afdoeningstermijn van maximaal zes weken. Het verschil komt doordat het onderzoek bij de andere uitkeringen actuele situaties betreft, waarbij de verificatie plaats vindt aan de hand van de door aanvragers overgelegde stukken. Bij de AOV daarentegen betreft het onderzoek een historische situatie, waarbij in verband met het opbouwkarakter van de AOV tot 50 jaar moet worden teruggegaan (zie ook hierna). De eerst en meest aangewezen verificatiebron daarvoor zijn de bevolkingsregisters. De laatste jaren vindt de registratie digitaal plaats, maar voor het overgrote deel van de periode moet het onderzoek plaatsvinden aan de hand van papieren kaarten in oude registers. Die kunnen niet alleen slecht zijn bijgehouden, maar ook slecht bewaard, waardoor ze niet direct voor handen zijn. Daar komt bij dat de gegevens soms niet rechtstreeks toegankelijk zijn, maar dat via de kaart van ouders moet worden gezocht. De duur van de afdoeningstermijn kan mede worden bepaald door de tijd die nodig is om de aanvrager in staat de stellen met eigen bewijs te komen als de uitkomsten van het bevolkingsregister te zeer afwijken van zijn of haar opgave. Bovengenoemde aspecten maken dat het onderzoek naar het recht op uitkering aanzienlijk meer tijd kost dan het onderzoek bij andere uitkeringen.
Voor een rechtmatige toekenning van de AOV is het van belang om de historische verblijfsgegevens te verifiëren bij de openbare lichamen, die verantwoordelijk zijn voor de bevolkingsregisters. De AOV is immers een opbouwverzekering, waarvan de hoogte (mede) afhankelijk is van het aantal jaren dat de betrokkene vanaf het bereiken van de 15-jarige leeftijd in de openbare lichamen heeft gewoond. Voor elk jaar dat dat niet het geval is, vindt een korting met 2 procent plaats. Daarom wordt bij een aanvraag voor de AOV de door de betrokkene verstrekte informatie ten aanzien van verblijfsgegevens door de RCN-unit SZW geverifieerd bij de openbare lichamen. Dit gebeurt op alle drie de eilanden.
Het kabinet deelt de mening van de leden van D66 dat het onwenselijk is dat mensen die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt vanwege de doorlooptijd van zes maanden langer door moeten werken om in inkomen te voorzien. Met het oog op de doorlooptijd is het mogelijk om zes maanden voor het bereiken van de AOV-gerechtigde leeftijd een aanvraag te doen. Daarnaast kan het ouderdomspensioen ingaan met terugwerkende kracht vanaf het moment waarop het recht is ontstaan, met een maximale termijn van terugwerkende kracht van een jaar vanaf de datum van aanvraag.
Vraag 10
Verder lezen de leden van de D66-fractie in de onderliggende klachtenprocedure dat een AOV uitkering slechts met terugwerkende kracht van 1 jaar kan worden uitgekeerd. Op de site van de SVB valt te lezen dat er in Nederland ook een termijn geldt van 1 jaar, maar dat hiervan kan worden afgeweken mits er sprake is van een bijzonder geval. Deze leden zouden graag vernemen wat wordt verstaan onder «een bijzonder geval». Verder zouden deze leden graag van de Staatssecretaris vernemen of zij de termijn van 1 jaar terugwerkende kracht ook in Caribisch Nederland een redelijke termijn acht.
Antwoord 10
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de AOV BES is de periode waarover een AOV met terugwerkende kracht kan worden toegekend beperkt tot één jaar. Voor bijzondere gevallen kan door de Minister van de termijn van één jaar worden afgeweken. De AOV BES is op dit punt gelijkluidend aan artikel 16, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft de mogelijkheid om voor bijzondere gevallen af te wijken van de termijn voor één jaar voor de AOW nader ingevuld in beleidsregels. Als er bijvoorbeeld een onjuist besluit is genomen als gevolg van een fout van de SVB, dan verhoogt de SVB – als aan de voorwaarden is voldaan – het AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar. De SVB verhoogt daarnaast het AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar, als zich een bijzonder geval voordoet waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken.
In de AOV BES biedt artikel 11, tweede lid, van de AOV BES de mogelijkheid om in bijzondere gevallen van de termijn van één jaar af te wijken. De Staatssecretaris van SZW verkent de mogelijkheden om beleidsregels te introduceren in de AOV BES op basis waarvan in bijzondere gevallen het AOV-pensioen met terugwerkende kracht kan worden toegekend tot een maximum van vijf jaar, analoog aan de AOW.
Vraag 11
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van het kabinet van 3 oktober jl. dat het rapport «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» de noodzaak bevestigt van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. Eén van de manieren om kosten in levensonderhoud te verlagen is door het bereikbaar maken van voordelige levensmiddelen. Deze bereikbaarheid is echter voor velen op de eilanden een obstakel. In reactie op de schriftelijke vragen die lid Diertens hierover stelde (Aanhangsel Handelingen II 2019/2020, nr. 233), geven de Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van BZK aan dat Bonaire overlegt met het Ministerie van I&W en gemeenten in Europees Nederland welke mogelijkheden er zijn om efficiënt en duurzaam openbaar vervoer te organiseren. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Om welke reden wordt enkel Bonaire betrokken bij het verkennen van de mogelijkheden tot verbetering van openbaar vervoer en niet Saba en Sint Eustatius? Zijn er reeds concrete plannen die het openbaar vervoer zullen verbeteren? Zo, ja wat zijn deze plannen? Wanneer wordt de kamer verder op de hoogte gesteld over de vorderingen?
Antwoord 11
Op dit moment vindt een verkenning plaats door Bonaire in samenwerking met
Rotterdam. De gemeente Rotterdam voert overleg met de RET over de inzet van kleine bussen op Bonaire en Sint Eustatius. Dat overleg bevindt zich nog in de verkennende fase. Saba heeft aangegeven prioriteit elders te leggen. Uw Kamer wordt geïnformeerd zodra er vorderingen zijn. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat verwijs u ook naar het antwoord op het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid zoals naar u verzonden op 19 november 20194.
Vraag 12
In de antwoorden op de reeds genoemde vragen van het lid Diertens lezen de leden van de D66-fractie dat het aantal mensen dat aangesloten is bij het Pensioenfonds Caribisch Nederland beperkt is. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris vernemen of zij het wenselijk acht dat meer mensen in Caribisch Nederland een aanvullend pensioen krijgen? Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om de deelname aan pensioenfondsen te vergroten en zo ja, welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit te bevorderen? Tevens vernemen deze leden graag of de radiospotjes en overige genoemde middelen voldoende zijn geweest om de eilandbewoners over hun rechten op financiële hulpmiddelen te informeren. Of er geverifieerd is dat mensen inderdaad voldoende zijn ingelicht en zo ja, hoe dit is geverifieerd.
Antwoord 12
Het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) is het pensioenfonds voor de medewerkers van de openbare lichamen (en aangesloten overheidsbedrijven), de Rijksdienst Caribisch Nederland, de zorg en het onderwijs in Caribisch Nederland. Alle werknemers in deze sectoren hebben een pensioen bij PCN. Voor de private sector geldt dat werknemers niet zijn aangesloten bij een pensioenfonds. Het aandeel werknemers in de private sector dat een aanvullend pensioen heeft, bijvoorbeeld via een verzekerde regeling, is daarom naar verwachting gering, maar harde cijfers hierover ontbreken.
De totstandkoming van aanvullende pensioenen is een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het thema «aanvullende pensioenen» in de private sector is een gespreksonderwerp binnen de Centraal Dialoog Bonaire, de overlegtafel van lokale overheid, werkgevers en werknemers, zo heeft de Staatssecretaris van SZW tijdens een recent werkbezoek mogen ervaren. Mocht er breed draagvlak voor de totstandkoming (of uitbreiding) van aanvullende pensioenen in de private sector zijn, dan is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaarne bereid om te bezien of dat proces bevorderd kan worden.
Met betrekking tot de aanvullende vraag van de leden van de D66-fractie of de eilandbewoners voldoende over hun rechten zijn geïnformeerd en of en hoe dat is geverifieerd, merkt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – onder verwijzing naar antwoord 18 uit de brief van 19 november 20195 – op dat de mate waarin belanghebbenden op de hoogte zijn van hun rechten en plichten op grond van de relevante regelgeving binnen het SZW-domein, wordt getoetst in het persoonlijk gesprek in de spreekkamer.
Vraag 13
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport: «Oog voor ouderen op Caribisch Nederland» ook dat aan de medewerkers van de Nationale ombudsman is verteld dat de openbare lichamen samen met het Ministerie van VWS bezig zijn met het implementeren van een gedeeltelijke Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) in Caribisch Nederland. Genoemd worden: «voorzieningen op het gebied van maaltijdservice, huishoudelijke hulp, sociaal vervoer en kleine aanpassingen in en rond huis.». Het ontbreken van deze voorzieningen heeft invloed op de mate waarin een individu boven het ijkpunt kan uitkomen. Deze leden zouden graag van de Minister vernemen of het klopt dat VWS hierover reeds in gesprek is met de openbare lichamen. Wie er op dit moment voor de inwoners van Caribisch Nederland verantwoordelijk voor de verantwoordelijkheden die de Wmo in Europees Nederland aan gemeenten toekent? Kunt u een vergelijking maken tussen de bevoegdheden en ruimte voor doorzettingsmacht op het gebied van sociale zekerheid en zorg tussen de gemeenten in Europees Nederland en de openbare lichamen voor Caribisch Nederland? Deze leden vernemen graag of de Minister kan aangeven welke verschillen er tussen de Wmo voor Europees Nederland en Caribisch Nederland er waarschijnlijk zullen zijn. Tot slot vernemen deze leden graag wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de Wmo.
Vraag 14
Deze leden lazen in het rapport van de Nationale ombudsman dat er in 2013 een werkgroep Zorg Caribisch Nederland werd ingesteld. Hierin werd opgemerkt dat de werkgroep heeft geadviseerd dat het raadzaam is om aparte werkgroepen in te stellen voor de langdurige zorg en de Wmo. Hoe heeft dit advies opvolging gekregen?
Antwoord 13 en 14
Bij brieven van 7 juni6 en 21 september 20187 is uw Kamer geïnformeerd over de vier onderdelen die worden verstrekt in het kader van maatschappelijke ondersteuning. Aangezien er in Caribisch Nederland geen wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of wet langdurige zorg (Wlz) is, is zo pragmatisch mogelijk gekeken naar wat de doelgroep nodig heeft om zo zelfredzaam mogelijk te kunnen zijn. Een aantal noodzakelijke voorzieningen zijn opgenomen in het zorgverzekeringspakket van Caribisch Nederland. Andere ondersteuningsvormen zijn belegd bij de openbare lichamen en verder wordt een aantal lokale organisaties rechtstreeks gecontracteerd door VWS. Omdat de situatie per eiland verschilt, wordt er per eiland maatwerk toegepast. Van belang is in dit verband dat de Staatssecretaris van VWS een pragmatische lijn hanteert. Dat wil zeggen dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan de inwoners van Caribisch Nederland de ondersteuning bieden die zij nodig hebben. Zij moeten merken dat VWS en de openbare lichamen bezig zijn om de verschillende voorzieningen, zoals huishoudelijk hulp, maaltijden, vervoer op maat en woningaanpassingen verder te versterken. De middelen en capaciteit worden hierop ingezet, waarbij de snelheid wordt bepaald door het absorptievermogen van de eilanden. De pragmatische lijn impliceert ook dat de eilandelijke situatie en behoeften als uitgangspunt worden genomen, niet de wetgeving. De Europees Nederlandse wetten zoals de Wmo en de Wlz worden in dit licht dan ook niet van kracht. De schaal en omvang van de doelgroep vraagt niet om een langjarig wetgevingstraject, maar van de betrokken partijen om concreet aan de slag te gaan om de grootste vraagstukken aan te pakken. De aantallen lenen zich prima voor een persoonlijke aanpak.
De stand van zaken per eiland is als volgt:
Op Sint Eustatius is er per vijf ouderen één thuiszorgmedewerker beschikbaar met een auto die mensen ondersteunt met hulp bij het huishouden, boodschappen, vervoer naar de huisarts, apotheek en sociaal vervoer. Gezamenlijk met de wijkverpleegkundige worden mensen zo nodig geholpen met persoonlijke verzorging. In het gezondheidscentrum worden vijf dagen per week maaltijden bereid die door de thuiszorgmedewerkers thuis worden bezorgd. Deze maaltijden worden gratis verstrekt. Dagbesteding is beschikbaar, inclusief vervoer ernaartoe. Ook hier wordt een gratis maaltijd geserveerd. Kleine woningaanpassingen worden of door familieleden of door de technische staf van het gezondheidscentrum uitgevoerd. Er hoeven geen eigen bijdragen te worden betaald. De voorzieningen zijn om dit gebied dus zelfs ruimer dan in Europees Nederland. Verder zijn er onlangs vijf aanleunwoningen gerealiseerd en is de capaciteit van het verpleeghuis op dit moment toereikend.
Ook op Saba is de capaciteit van het verpleeghuis op dit moment voldoende. De eerste stappen zijn gezet voor de bouw van een nieuw verpleeghuis. De ondersteuning thuis vindt plaats door wijkverpleegkundigen en thuiszorgmedewerkers. Op dit moment bespreken we met het Openbaar lichaam hoe we de hulp bij het huishouden kunnen uitbreiden. Het betreft een 15-tal mensen die additionele ondersteuning nodig hebben. Kleine woningaanpassingen worden door het verpleeghuis of het Openbaar Lichaam opgepakt. Er is op twee plaatsen dagbesteding beschikbaar, inclusief vervoer. Wat betreft het resterende sociale vervoer onderzoeken we of concepten zoals «AutoMaatje» van de ANWB kunnen introduceren. Er rijden genoeg auto’s tussen de verschillende kernen op het eiland en de bereidwilligheid om een ander te helpen is ook zeker aanwezig. Maar er ontbreekt nog een koppeling tussen vraag en aanbod.
Op Bonaire is er dagbesteding (inclusief vervoer) beschikbaar. Hier speelt echter wel een capaciteitsprobleem, de dagopvang kampt met wachtlijsten. We verkennen met de betrokken stichtingen hoe we op korte termijn de handen ineen kunnen slaan, zodat het aantal plekken gecontroleerd kan worden uitgebreid. Grootste uitdaging hierbij is om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Verder is er hulp bij het huishouden beschikbaar, worden kleine woningaanpassingen uitgevoerd en worden er maaltijden thuisbezorgd. Er hoeven geen eigen bijdragen te worden betaald. De vraag naar verpleeghuisplekken en/of aanleunwoningen is groter dan het huidige aanbod. Met het openbaar lichaam wordt besproken welke onderdelen van de Wmo in de (nabije) toekomst overgedragen kunnen worden naar het lokale bestuur.
Op alle eilanden is sprake van toenemende vergrijzing. Onderzocht wordt wat dit betekent voor toekomstige capaciteitsbehoefte voor de maatschappelijke ondersteuning en het langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Tegen het einde van het eerste kwartaal 2020 willen we dit verwerken in een praktijkgericht ouderenbeleid.
Tot slot hebben de leden van de D66 fractie gevraagd wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de Wmo. In de volgende brief met de stand van zaken in 2020 zal de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook over dit onderwerp rapporteren.
Vraag 15
De leden van de D66-fractie lezen in de brief naar aanleiding van het werkbezoek aan Caribisch Nederland dat er jaarlijks circa 10 miljoen euro beschikbaar komt voor kinderopvang. Deze leden zouden graag vernemen of hiermee de kinderopvang ook bereikbaar is geworden voor mensen onderstand ontvangen en voor mensen die nog niet het sociaal minimum verdienen. Wordt de kinderopvang voor deze ouders gratis? Het doel dat geformuleerd werd met het programma BES(t) 4 kids omsloot immers het bevorderen van de ontwikkeling van alle kinderen en het bevorderen van de ontwikkeling alle van de ouders.
Antwoord 15
Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk in overleg over de uitwerking van de regeling. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle ouders financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer duidelijkheid kan worden gegeven.
Op eerdere vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties op 9 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief (Antwoorden op vragen gesteld tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties en het BES-fonds8) namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd uiterlijk in het eerste kwartaal van 2020 in een brief aan uw Kamer nader in te gaan op de wenselijkheid om voor groepen ouders de kinderopvang gratis aan te bieden. Daarbij zal ook worden ingegaan op de door de fractie van het CDA naar voren gebrachte bureaucratie en de door D66 naar voren gebrachte toegankelijkheid van de kinderopvang voor mensen in de onderstand of mensen die nog niet het sociaal minimum verdienen.
Vraag 16
Met betrekking tot de ontwikkeling van de bewoners van Caribisch Nederland zouden deze leden ook graag op de hoogte gesteld worden van de huidige ontwikkeling met betrekking tot de motie van het lid Diertens (Kamerstuk 30 012, nr. 83) over bibliotheken in Caribisch Nederland. Hiertoe vragen deze leden het Minister van BZK om als coördinerend Minister in contact te treden met het de betrokken ministeries die deze motie tot uitvoering moeten brengen. Deze leden vernemen graag welke stappen reeds gezet zijn om deze motie tot uitvoering te brengen, welke stappen er nog genomen dienen te worden en wanneer de Minister verwacht dat deze motie tot uitvoering zal zijn gebracht. In de bibliotheek moeten bewoners toegang krijgen tot het internet, maar in heel Caribisch Nederland is behoefte aan verbetering van de betaalbaarheid van data. In een eerder verstuurde brief die de Staatssecretaris van SZW stuurde aan de kamer schrijft zij dat de Autoriteit Consument en Markt zal worden gevraagd onderzoek te doen naar de kostenopbouw van data. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat de huidige status is van dit onderzoek en wanneer de Staatssecretaris verwacht dat concrete plannen om de kosten naar beneden te brengen gepresenteerd zullen worden aan de kamer. Tevens vernemen deze leden graag de welke stappen zullen worden gezet om de kosten voor elektriciteit en water naar beneden te brengen in Caribisch Nederland.
Antwoord 16
De bibliotheekwet wordt op dit moment geëvalueerd. In de beleidsreactie op de evaluatie zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingaan op uitvoering van de in de vraag genoemde motie Diertens. De beleidsreactie verschijnt begin 2020.
De leden van de fractie van D66 hebben ook gevraagd naar de status van het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de kostenopbouw van data. Het onderzoek van de ACM naar de kostenopbouw zal naar verwachting in het voorjaar gereed zijn. De bevindingen van de ACM zullen daarna worden gewogen en zullen met de eilanden worden besproken. Op basis van deze weging en gesprekken met de eilanden zal uw Kamer voor de zomer door de Staatssecretaris van EZK nader worden geïnformeerd over de onderzoeksresultaten en de te nemen vervolgstappen.
Verder hebben de leden van fractie van D66 gevraagd naar de stappen die gezet worden om de kosten voor elektriciteit en water naar beneden te brengen in Caribisch Nederland. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zet een aantal stappen om de tarieven voor elektriciteit in Caribisch Nederland te verlagen. Het kabinet zoekt naar mogelijkheden om financieringskosten voor investeringen in duurzame energie in Caribisch Nederland zo laag mogelijk te maken. Het betreft hier het onderzoeken naar mogelijkheden voor laagrentende of renteloze leningen voor investeringen in duurzame energie in Caribisch Nederland om olie te kunnen besparen en daarmee tot lagere tarieven voor elektriciteit kunnen leiden. Daarnaast blijft EZK de kosten van het vaste tarief voor elektriciteitsdistributie verlagen naar Europees Nederlands niveau met subsidie van EZK.
Voor de kosten van drinkwater geldt dat dankzij de subsidies die het Ministerie van IenW sinds 2012 geeft aan de Caribische eilanden, het drinkwater op de eilanden de afgelopen jaren beter betaalbaar is. Echter, door de eilandelijke structuur, de kleinschaligheid van de drinkwatervoorziening en de ontzilting van zeewater zal het drinkwater in Caribisch Nederland altijd duurder zijn dan in Europees Nederland. Voorop staat dat het Ministerie van IenW zich zal blijven inspannen om goed drinkwater voor iedereen toegankelijk te houden.
Vraag 17
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele specifieke vragen aan het adres van de Staatssecretaris van SZW. Klopt het dat er in Caribisch Nederland geen werkloosheidsuitkering is en dat er geen dubbele kinderbijslag beschikbaar is voor thuiswonende kinderen met een handicap of die anderszins intensieve zorg behoeven? Zou de Staatssecretaris het wenselijk zou vinden als het voorgenoemde beschikbaar zou zijn in Caribisch Nederland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit mogelijk te maken en op welke termijn?
Antwoord 17
Caribisch Nederland kent de Cessantiawet BES, die voorziet in een eenmalige uitkering bij onvrijwillig ontslag. De hoogte daarvan is afhankelijk van het aantal dienstjaren en het laatstelijk verdiende loon. Van een uitkering naar analogie van de Werkloosheidswet (WW) is geen sprake. Hierbij moet, naast uitvoeringsaspecten als het ontbreken van een polisadministratie, ook worden bedacht dat een eventuele werkloosheidsuitkering premie vergt, die door de werkgevers moet worden opgebracht. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid acht de Centraal Dialoog Bonaire, de overlegtafel van lokale overheid, werkgevers en werknemers, een geschikt platform om te doordenken of een uitkering analoog naar analogie van de WW wenselijk is.
In Caribisch Nederland is, in tegenstelling tot in Europees Nederland, géén regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt de mogelijkheden om te komen tot een dergelijke regeling in Caribisch Nederland. Zij zal uw Kamer hierover bij de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum voor het zomerreces van 2020 nader informeren. Hierover is uw Kamer bij de antwoorden op de vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijkrelaties en het BES-fonds op 9 oktober 2019 geïnformeerd9.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de beantwoording van het kabinet over het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland. De leden hebben nog enkele aanvullende vragen.
Vraag 18
In antwoord op vraag 22 (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 35) wordt gesteld dat inhoudelijke verschillen in de sociale voorzieningen in Caribisch Nederland en in Europees Nederland te maken hebben met de eigen ontstaansgeschiedenis van de regelingen in Caribisch Nederland. Deze leden hebben grote behoefte om voor elke bestaande sociale voorziening die verschillen en de daaraan ten grondslag liggende argumenten inzichtelijk te krijgen. Zij betwijfelen of vandaag de dag dergelijke rechtvaardigingen nog gelden. Voor de leden van de GroenLinks-fractie is doorslaggevend in hoeverre gerechtigden in staat zijn om in hun eerste levensbehoeften te kunnen voorzien. Daarvan is naar het oordeel van deze leden nog te weinig sprake.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen het op prijs dat de effecten van de maatregelen regelmatig worden gemonitord, maar vragen zich af of met een jaarlijkse evaluatie bijtijds schrijnende armoede bestreden kan worden. Kan niet regelmatiger, bijvoorbeeld door viermaal per jaar een quick scan, bekeken worden of schrijnende situaties moeten worden aangepakt?
Antwoord 18
De leden van de fractie van GroenLinks vragen aandacht voor de inhoudelijke verschillen tussen regelingen in Europees en Caribisch Nederland. In de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het rapport van het IBO Koninkrijksrelaties wordt aangegeven dat het kabinet de aanbeveling van de Raad van State opvolgt om bij nieuwe regelgeving nadere heldere, eenduidige criteria op te stellen wanneer differentiatie kan of moet worden toegepast. Op dit moment wordt er gewerkt aan het opstellen van deze criteria. De vraag waar op dit moment het ontbreken van wetgeving als een gemis wordt ervaren op de eilanden wordt meegenomen bij het opstellen van de uitvoeringsagenda’s per eiland, waarbij ook gebruik zal worden gemaakt van de criteria.
Het kabinet vindt het net als GroenLinks van belang dat de ontwikkelingen nauwgezet worden gemonitord. Zoals toegezegd in de voortgangsrapportage zal de Tweede Kamer de komende vijf jaar jaarlijks geïnformeerd worden over de voortgang. Het ijkpunt voor het sociaal minimum zal jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de relevante consumentenprijsindex cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze worden jaarlijks opgeleverd. Daarnaast worden de ontwikkelingen gemonitord om te bezien in welke mate beleid heeft bijgedragen aan een verlaging van de kosten en of het bedrag voor de kostenposten in het ijkpunt voor het sociaal minimum bijgesteld moet worden. Ook zal hierbij telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Het aanpakken van schrijnende situaties die te maken hebben met armoede is niet afhankelijk van de voortgangsrapportage. De openbare lichamen – als verantwoordelijke voor het eilandelijk armoedebeleid- en de RCN-unit SZW – als verantwoordelijke voor onder meer de onderstand en de AOV – zijn hier dagelijks mee bezig. Om de openbare lichamen en de RCN-unit SZW in staat te stellen tijdig schrijnende gevallen te signaleren wordt er van beide kanten geïnvesteerd in nauwere samenwerking. Zo hebben de RCN-unit SZW en het openbaar lichaam Saba (OLS) de handen verder in een geslagen. Hiertoe is een pilot armoedebestrijding gestart. Onderdeel van de pilot is om de regelingen van OLS en SZW beter op elkaar af te stemmen en hierover gezamenlijk te communiceren. Gezamenlijk wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om armoede effectiever te bestrijden.
Vraag 19
Over de verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire (beantwoording vraag 24) vragen deze leden of kan worden voorzien in een concreet overzicht hoe en op welke termijn duurzame energie zal leiden tot een daling van de lokale energietarieven.
Antwoord 19
Zoals aangegeven in het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid van19 november 201910, kan duurzame energie leiden tot een daling van de lokale energietarieven.
Investeringen voor duurzame energie kunnen ervoor zorgen dat marginale oliekosten van de opwek van elektriciteit worden uitgespaard. Deze marginale oliekosten zijn voor Bonaire USD 0,14/kWh. Een wind-elektriciteit-project op Bonaire van nominaal 10 MW kan in 15 jaar tijd minstens 450 GWh leveren. Een dergelijk project kan, ook door private partijen in goed overleg met het nutsbedrijf en het openbaar lichaam, gerealiseerd worden voor minder dan USD 63 mln. (=450 GWh maal USD 0,14/kWh) inclusief financieringskosten. Deze financieringskosten zijn wel afhankelijk van de rente, lagere rente betekent dus lagere financieringskosten. Voorts zijn er operationele kosten. Dit betekent dat vanaf het moment dat er voor het eerst elektriciteit geleverd wordt, door de verduurzamingsinvestering het tarief kan dalen.
Zodra een investering in duurzame energie is gerealiseerd, kan deze investering al direct na realisatie leiden tot lagere tarieven voor elektriciteit. De kosten van duurzame energie zijn voornamelijk de investeringskosten die bij aanschaf en realisatie van de investering worden gemaakt. Direct na ingebruikname van de duurzame investering worden de marginale oliekosten als brandstof voor de energievoorziening uitgespaard, door het uitsparen van deze kosten kunnen de tarieven voor elektriciteit dalen.
Vraag 20
In de brief van 3 oktober 2019 (Kamerstuk 24 515, nr. 495) wordt de noodzaak nog eens onderstreept van de kabinetsinzet om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven die inzet van harte, maar vragen om een precieze analyse of, en zo ja in welke vorm de constateringen van de Nationale ombudsman gevolgen moeten hebben voor het eerder vastgestelde ijkpunt voor een sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen.
Antwoord 20
De constateringen van de Nationale ombudsman bevestigen de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland, waaronder ouderen, te verbeteren. In het kader van het ijkpunt voor het sociaal minimum is een aantal maatregelen aangekondigd die effect hebben op de inkomenspositie van ouderen. Zo gaat de AOV op Bonaire, Sint Eustatius en Saba inclusief inflatiecorrectie omhoog met respectievelijk 6,2 procent, 2,7 procent en 5,3 procent. Daarnaast kunnen AOV-gerechtigden vanaf 1 januari 2020 in aanmerking komen voor een aanvulling vanuit de onderstand. In de voortgangsrapportage van 2020 zal worden ingegaan op het effect van deze maatregelen. Bij de voortgangsrapportage 2020 zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verbeteren van de situatie van ouderen in Caribisch Nederland ligt bij verschillende partijen, zoals de openbare lichamen (o.a. armoedebestrijding), de sociale partners (o.a. pensioenvoorziening) en verschillende Ministeries (o.a. SZW en VWS vanwege de AOV en de dagopvang voor ouderen). De problematiek bij ouderen vraagt echter een meer integrale benadering. Daarom heeft het kabinet in het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid aangekondigd11 dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereid zijn om – met in achtneming van de verschillende verantwoordelijkheden – de regierol op zich te nemen om te komen tot een meer integrale benadering voor het verbeteren van de situatie van ouderen in Caribisch Nederland. Het kabinet informeert uw Kamer in de voortgangsrapportage 2020 over de stand van zaken.
Vraag 21
Voor wat betreft de uitkomsten van het UNICEF-onderzoek (Kamerstuk 31 839, nr. 695) hebben de leden meerdere vragen. Kan de Minister bevestigen dat hij vanuit zijn coördinerende rol en verantwoordelijkheid voor de BES-eilanden ook de uitvoering van de 30 aanbevelingen uit het Situatieanalyse BES 2019 zal monitoren? Hoe zult u de monitoring op de voortgang op dit vlak vormgeven? Kunt u daarvoor in samenwerking met relevante instanties de nodige indicatoren opstellen? Hoe geeft de Minister thans vorm aan zijn coördinerende rol op het gebied van kinderrechten (instrumentaria ten behoeve van monitoring, (aan)sturing, afstemming, informatiedeling, overleggen, beschikking over middelen, overige bevoegdheden)? Welke instrumenten staan de Minister nog meer ter beschikking, die thans niet worden benut? In dit kader valt de denken aan: a. het steunen van de openbare lichamen bij het ontwikkelen van een coherent, integraal en gecoördineerd jeugdbeleid te ontwikkelen en/of het uitwerken met een bijbehorend monitorings- en evaluatiekader (aanbeveling 26) zodat ministeries precies weten wat de eilandelijke behoeftes zijn en hoe ze samen kunnen optrekken om deze te adresseren, en b. het vormgeven van een eilandelijke IDO waar de openbare lichamen ook aan tafel zitten, waarbij BZK zorg draagt voor de verbinding tussen het eilandelijke overleg en het IDO in Nederland. Wat gaat de Minister meer doen dan het inzetten van gebruikelijke/bestaande instrumenten als informatiedeling en afstemming via IDO etc.? Komt er in het kader van verbeterde gegevensverzameling, monitoring en evaluatie van effectief beleid tevens budget om te investeren in capaciteit en slagkracht op de eilanden en binnen de openbare lichamen?
Antwoord 21
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Evaluatie kinderrechten heeft aangegeven is het zijn taak als coördinerend bewindspersoon om alle goede initiatieven op het gebied van kinderen en jeugd blijvend te stroomlijnen en de samenwerking waar nodig verder te bevorderen. BZK heeft het initiatief genomen om samen met VWS, OCW, SZW en JenV de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) op te zetten. Hier worden beleidsvoornemens van de diverse departementen besproken en waar mogelijk samengebracht. In deze werkgroep kunnen de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord. Ook kan de Stuurgroep Caribisch Nederland worden benut om eventuele knelpunten te bespreken.
Zoals in het antwoord op vraag 4 al toegelicht zal UNICEF de lokale stakeholders ondersteunen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit de Situation Analysis door gezamenlijk met de openbare lichamen prioriteiten vast te stellen en een monitoring framework te maken met actieplannen. Zie voor wat betreft de gegevensverzameling, monitoring en evaluatie van effectief beleid het antwoord op vraag 29 hierna.
Vraag 22
Kan het kabinet inmiddels bevestigen dat het uitvoeren van een legal gap analysis onderdeel zal uitmaken van de werkplannen voor 2020 van de eilanden en/of VWS? Kan het kabinet bevestigen of na het laatste jaar van het bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (2020) de aanpak in Caribisch Nederland in overeenstemming is met het verdrag van Istanbul?
Antwoord 22
Met het bestuursakkoord hebben VWS en de openbare lichamen goede stappen gezet om de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vorm te geven en verder te versterken. De Staatssecretaris van VWS zal u in het eerste kwartaal van 2020 nader informeren over de voortgang van het bestuursakkoord huiselijk geweld en kindermishandeling op de drie eilanden en een doorkijk geven voor de aanpak in 2021 en verder. De toereikendheid van het huidig juridisch kader zal daarbij betrokken worden.
Vraag 23
Kan de Minister van BZK vanuit zijn coördinerende taak bevestigen dat hij zal monitoren dat het jeugdstrafrecht de aanbevelingen van UNICEF Nederland op dit gebied overneemt, te weten 1) scheiding van jongeren van volwassenen, 2) waarborgen van pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht en 3) het garanderen van contact tussen kinderen en ouders? En kan de Minister van J&V bevestigen dat het jeugdstrafrecht de aanbevelingen van UNICEF Nederland op dit gebied overneemt, te weten 1) scheiding van jongeren van volwassenen, 2) waarborgen van pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht en 3) het garanderen van contact tussen kinderen en ouders? Kan de Minister van J&V aangeven hoe de aanbevelingen van UNICEF Nederland aansluiten bij «de uitgangspunten en voorziene wijze van invulling van het jeugdstrafrecht» en hoe is de Minister van plan om vorm te geven aan deze aanbevelingen? Kan de Minister van BZK vanuit zijn coördinerende rol bevestigen dat deze studies inderdaad uitgevoerd zullen worden?
Antwoord 23
Het jeugdstrafrecht in Caribisch Nederland zal als uitgangspunt een pedagogische benadering kennen met als doel de ontwikkeling van de jeugdige positief te beïnvloeden. Jeugddetentie is daarbij het ultimum remedium. Met de justitiële inrichting zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop jeugddetentie dient plaats te vinden. Daarbij wordt aangesloten bij hetgeen hierover in het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is opgenomen. Dat betekent dat minderjarigen in een aparte afdeling van de justitiële inrichting Caribisch Nederland (JICN) zullen verblijven, dat er een verblijfsplan wordt gemaakt waarin zijn opgenomen: een dagprogramma, onderwijsaanbod, een resocialisatietraject, voortzetting van reeds ingezette jeugdhulp en invulling van contact met ouders.
Medewerkers van de JICN die met jeugdigen gaan werken hebben daarvoor een speciale scholing gevolgd.
De politie en Voogdijraad hebben vergaande samenwerkingsafspraken over de HALT-afdoening gemaakt. De medewerkers van de Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN), belast met het toezicht op de jeugdreclassering en van Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland (JGCN), belast met de reclasseringsbegeleiding, hebben daartoe een speciale training ontvangen van de William Schrikkergroep uit Nederland.
In het strategisch overleg justitie van de directeuren/diensthoofden worden de ontwikkelingen ten aanzien van het jeugdstrafrecht besproken en waar nodig wordt bijgestuurd. In de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) zullen daarnaast de ontwikkelingen in het jeugdstrafrecht worden besproken en de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord.
Vraag 24
Kan het kabinet bevestigen dat dit thema (op het gebied van de ontwikkeling van de leerresultaten van de Nederlandse taal en opbrengstgericht werken) tijdens de eerstvolgende Onderwijsagenda 2021–2024 eveneens als prioriteit aangemerkt zal worden? Welke concrete stappen zullen worden er genomen op het gebied van prioritering van ontwikkeling van leerresultaten op het gebied van Nederlandse taal? Kan het kabinet bevestigen dat er in dit verband bijvoorbeeld een actieplan zal worden opgesteld? Wanneer kan de kamer in dit verband het eerste verslag rond de voortgang van geboekte resultaten tegemoetzien, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Antwoord 24
De ontwikkeling van de leerresultaten in Caribisch Nederland zal ook na de huidige onderwijsagenda een prioriteit zijn. Dit geldt niet enkel voor de leerresultaten op het gebied van Nederlands, maar ook voor andere belangrijke vakken. Zo zal er actief aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van het Papiaments (voor Bonaire) en Engels (voor Saba en Sint Eustatius) in het onderwijs. Ook de ontwikkeling op het gebied van rekenen zal worden gevolgd en waar nodig worden ondersteund. UNICEF beschrijft in haar rapport terecht dat op deze vakgebieden genormeerde volgtoetsen voor het onderwijs ontbreken. Het kabinet zal het daarom mogelijk maken om leerlingen in Caribisch Nederland methode-onafhankelijk te volgen. In dit kader financiert het Rijk begin 2020 een traject waarmee leerkrachten in het primair onderwijs op Saba worden getraind in het gebruik van de leerlijnen voor Engels, Nederlands als Vreemde Taal en Rekenen. Ook wordt met subsidie van het Rijk op dit moment het taalbeleid op de scholen op Saba en Sint Eustatius versterkt. In het kader van de Tweede Onderwijsagenda stuurt de Minister van OCW aan de Kamer jaarlijks een brief over de voortgang in het onderwijs in Caribisch Nederland. In 2020 wordt wederom een brief hierover aan de Kamer verzonden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Vraag 25
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inspanningen van de bewindspersonen om te komen tot een aanvaardbaar sociaal minimum bestaansniveau. Toch is het spijtig te moeten constateren dat het wel erg veel tijd kost. Zoals ook andere partijen al aangeven, is het voor een (groot) deel van de inwoners van de BES-eilanden nog geen vanzelfsprekendheid om te rondkomen van het inkomen. Het is enerzijds begrijpelijk dat het ijkpunt voor het sociaal minimum iets is waar stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Keerzijde is dat het dagelijks bestaan hierdoor ook maar stap voor stap vooruit komt en soms zelfs stagneert. Er zijn immers kosten die niet omlaag gaan zoals van de telecom, en ongeacht het feit dat er sprake is van een verbeterde prijs-kwaliteit verhouding, heeft dit automatisch tot gevolg dat dit geen tot zeer beperkt effect heeft op het besteedbare inkomen. Het zal voor ouderen minder belangrijk zijn om internet pagina’s snel te kunnen laden dan het is om brood te kunnen kopen. Het is goed nieuws dat er een tandartsenpraktijk uit Sint Maarten is gevestigd om Saba maar hier zullen mensen dus zelf voor moeten betalen. Als je moet kiezen tussen een tandarts bezoek en de huur betalen, lijkt het me evident hoe die keuze uitvalt. Dus de keuzevrijheid, zoals de Minister schrijft, het staat de inwoners van Saba vrij om daar zorg af te nemen, is maar beperkt, immers als je niet beschikt over financiële middelen is er in de praktijk helemaal geen keuzevrijheid. En die keuze vrijheid is er ook niet als je genoegen wilt nemen met een kleinere databundel om de kosten te drukken. Wat kan de het kabinet doen na de aanpassing van het besluit Opgedragen Telecommunicatiediensten BES, om ook meer keuze vrijheid voor de abonnementsvorm in te bouwen?
Antwoord 25
Met de aanpassing van het Besluit opgedragen telecommunicatiediensten wordt het mogelijk voor de toezichthouder om meer te sturen op de uiteindelijke tarieven van de internetdienstverlening. De inzet hierbij is meer inzicht te hebben in de onderliggende kosten en te bezien in hoeverre een tariefsverlaging mogelijk is. Het is echter niet zo dat deze inzet zal leiden tot meer keuzevrijheid. De lokale aanbieders bieden reeds verschillende (vormen van) abonnementen aan. Indien een gebruiker geen vaste verbinding wenst is het nemen van alleen een mobiel abonnement bijvoorbeeld een optie. Dan zijn de kosten (zonder databundel) aanzienlijk lager. Verder zullen na aanpassing van het Besluit Opgedragen Telecommunicatiediensten Bes andere delen van de CN-regelgeving worden herzien. Zo zal naar een borging van eindgebruikersbelangen worden gekeken. Uiteraard zullen de eilanden in dit traject worden geconsulteerd.
Vraag 26
De leden van de PvdA-fractie zijn blij met het voorzetten van de samenwerking met UNICEF en bijdrage aan het verbeteren van de positie van kinderen in Caribisch Nederland door de bestrijding van (de oorzaken en gevolgen van) armoede en geweld en het verbeteren van participatie van jongeren. UNICEF heeft een groot aantal aanbevelingen gedaan op het gebeid van de wat zij zien als de belangrijkste knelpunten voor de vooruitgang van kinderrechten in Caribisch Nederland. De leden van de PvdA-fractie willen hierbij opmerken dat leven in armoede ook een van de (mogelijke) oorzaken kan zijn van kindermishandeling en huiselijk geweld. Delen de betrokken bewindspersonen de opvatting dat naast het in 2017 afgesloten bestuursakkoord en het invoeren van noodzakelijke wetgeving, met name op het gebied van kindermishandeling en huiselijk geweld, een belangrijke component is in de strijd tegen kindermishandeling en huiselijk geweld maar dat het onderdeel uitmaakt van een bredere inzet?
Antwoord 26
Het kabinet onderschrijft dat armoedebestrijding een belangrijke component is in de strijd tegen kindermishandeling en huiselijk geweld. Het kabinet zet stappen om de (kinder)armoede op Caribisch Nederland aan te pakken. Om de inkomenspositie van werkenden en niet-werkenden te verbeteren heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland per 1 januari 2020 een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Per 1 januari 2020 worden het wettelijk minimumloon, de uitkeringen en de kinderbijslag verhoogd.
Om kinderen een perspectiefvolle start te bieden en ouders in staat te stellen hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen is het programma BES(t) 4 kids opgericht. Dat programma heeft tot doel te komen tot een stelsel voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland. Hiervoor is jaarlijks circa 10 miljoen euro beschikbaar. Met deze investering kunnen de kosten voor de opvang naar beneden en kan de kwaliteit van de opvang worden verbeterd.
Omdat het merendeel van de kinderen leeft in omstandigheden waarbij het risico op een ontwikkel- en onderwijsachterstand realistisch is, is het uitgangspunt dat alle kinderen gebruik kunnen maken van kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen. De samenhang van de problematiek van armoede en achterstanden op het terrein van ontwikkelen en leren en de omvang ervan, gecombineerd met de kleinschaligheid, maken een integrale aanpak niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk. Met het oog hierop is er sprake van een eiland-brede samenwerking, waarin UNICEF en stakeholders van programma’s op andere terreinen (zoals publieke gezondheid, jeugdzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling) allen een actieve rol spelen.
Vraag 27
Dit geldt ook voor het stimuleren van kinderen in hun ontwikkelen. Zoals de Minister schrijft begint dit in de thuissituatie. Maar als ouders twee banen hebben om rond te kunnen komen en mogelijk daarnaast nog de zorg van hun eigen ouders, hoe kan van ouders dan verwacht worden om daarbovenop nog tijd en energie te steken in de zogeheten «vroegtijdige stimulering»? De meeste ouders zullen van harte bereid zijn, en zouden waarschijnlijk ook meer tijd willen hebben voor hun kinderen, maar praktische belemmering laten zich niet oplossen met bewustwordingscampagnes. Op welke manier houdt men hier rekening mee en wat als de verplichting om ouders te betrekken bij de kinderopvang onmogelijk uit te voeren is met de verplichtingen en de zorgtaken die de ouders al hebben? Hoe wordt de thuissituatie van de ouders hierin meegenomen?
Antwoord 27
De intentie van de betreffende passage uit de brief over de uitkomsten van de Situation Analysis en de stand van zaken kinderrechten Caribisch Nederland12, is dat kinderen al zo vroeg mogelijk in hun ontwikkeling worden gestimuleerd en dat ouders op het belang daarvan worden gewezen. De verplichting aan de kinderopvangorganisatie heeft betrekking op ouderparticipatie. Het uitgangspunt is dat een oudercommissie wordt ingesteld, maar als dat niet lukt, bijvoorbeeld omdat ouders dat niet kunnen opbrengen vanwege andere (zorg)verplichtingen, mag volstaan worden met een alternatieve vorm van ouderparticipatie. De nadruk, ook in de campagne, ligt op het aanmoedigen van ouders om kwalitatief goede opvang en zorg te (laten) bieden aan hun kinderen en hen al in hun eerste kinderjaren in hun ontwikkeling te stimuleren. Door een eiland-brede samenwerking, met UNICEF en stakeholders van programma’s op andere terreinen (zoals publieke gezondheid, jeugdzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling) is er goed inzicht in de thuissituatie van ouders en kunnen alle partijen daarmee rekening houden als zij ouders aanspreken op hun belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van hun kinderen. Er is geen verplichting van ouders om deel te nemen aan de activiteiten van de kinderopvangorganisaties. Uiteraard mag van een kinderopvangorganisatie worden verwacht dat men zich verdiept in de achtergronden van het kind. Het gaat echter niet zover dat de kinderopvangorganisatie bijvoorbeeld een huisbezoek gaat afleggen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie danken de leden van de regering voor de toegekomen stukken. Zij zijn verheugd dat de levensstandaarden op de BES-eilanden en de rechten voor kinderen nadrukkelijk op de agenda staan.
IJkpunt sociaal minimum
Vraag 28
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het doel om een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context te bereiken. Zij vragen op welke termijn het kabinet verwacht met heldere eenduidige criteria te komen wanneer differentiatie in wetgeving en voorzieningen noodzakelijk wordt geacht. Tevens constateren zij dat met name op het gebied van zorg, niet alle wetgeving werking heeft in Caribisch Nederland. Dat begrijpen zij vanuit de complexiteit van de decentraliseringopgave. Wel vragen zij of inzichtelijk is of er terreinen zijn waar het ontbreken van wetgeving op dit moment als een gemis wordt ervaren op de eilanden? In hoeverre zou hierbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van de mogelijkheid van een legal gap analysis als onderdeel van de werkplannen voor 2020 van de eilanden?
Antwoord 28
In de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het rapport van het IBO Koninkrijksrelaties13 wordt aangegeven dat het kabinet de aanbeveling van de Raad van State opvolgt om bij nieuwe regelgeving nadere heldere, eenduidige criteria op te stellen wanneer differentiatie kan of moet worden toegepast. Aan het opstellen van deze criteria wordt gewerkt. Ten aanzien van de vraag waar op dit moment het ontbreken van wetgeving als een gemis wordt ervaren op de eilanden wordt een praktische benadering gekozen. Mocht bij het opstellen van de uitvoeringsagenda’s per eiland een knelpunt wegens het ontbreken van wetgeving worden ervaren dan wordt dat betrokken bij de uitvoeringsagenda.
Vraag 29
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de positieve grondhouding ten aanzien van de motie Van der Graaf c.s. over de data-infrastructuur in Caribisch Nederland. Maar gaat de regering hier zo spoedig mogelijk invullen aan geven? Zij lezen dat er zorgen zijn over het beperkte aantal respondenten. Is het niet zo dat verbetering van de data-infrastructuur niet ook kan betekenen dat bestaande data die bij de lokale overheid en instanties reeds voor handen is, beter kan worden geduid en aangewend?
Antwoord 29
Zoals eerder toegezegd is het streven erop gericht om de Kamer hierover vóór 1 maart 2020 inhoudelijk te informeren. Verbetering van de data-infrastructuur kan inderdaad ook betekenen dat bestaande data beter worden geduid en aangewend. Het voornemen is bijvoorbeeld om met ingang van 2020 jaarlijks het aantal huishoudens boven en onder het sociaal minimum weer te geven per type huishouden. Hiervoor worden bestaande data uit de inkomensstatistieken gebruikt.
Vraag 30
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer positief dat de Minister en Staatssecretaris op antwoord van deze leden hebben aangegeven bereid te zijn de regierol op zich te zullen nemen. Wel herhalen zij de vraag of het kabinet verwacht of de voorgestelde maatregelen voldoende zullen zijn on ook tegemoet te komen aan de zorgen die zijn geuit door de Nationale ombudsman in het rapport «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland»? En zo niet, welke stappen zet het kabinet dan om daaraan tegemoet te komen?
Antwoord 30
Zoals hiervoor is aangegeven, zal het kabinet in de voortgangsrapportage van 2020 ingaan op het effect van de verschillende maatregelen. In deze rapportage zal ook specifiek ingegaan worden op de inkomenspositie van ouderen. Daarbij zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Voor het aanpakken van schrijnende situaties (inclusief armoede onder ouderen) geldt dat deze niet afhankelijk is van deze voortgangsrapportage en openbare lichamen en de RCN-unit SZW samen kijken hoe de armoede effectief kan worden bestreden. Het verbeteren van de voorzieningen van ouderen tenslotte heeft de prioriteit van het Ministerie van VWS, zoals wordt toegelicht in reactie op verschillende vragen hiervoor. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien het als hun rol om – met in achtneming van de verschillende verantwoordelijkheden – de samenhang tussen de verschillende maatregelen te bewaken met als doel dat de situatie van ouderen in Caribisch Nederland verbetert.
Vraag 31
In antwoord op vragen van de ChristenUnie geeft het kabinet aan niet over te gaan tot overname van de bedragen voor het ijkpunt zoals vastgesteld door Regioplan. Kan het kabinet nader toelichten welke risico’s voor de economie en arbeidsmarkt dit zou opleveren? Voorts vragen zij nogmaals hoe wordt voorkomen dat dit onbedoeld het foute beeld creëert dat mensen die op dit moment boven het door de overheid geformuleerde ijkpunt leven, maar onder het ijkpunt van regioplan, bestaanszekerheid kennen?
Antwoord 31
De bedragen uit het rapport van Regioplan als uitgangspunt nemen voor het ijkpunt voor het sociaal minimum zou betekenen dat het wettelijk minimumloon en de uitkeringen substantieel verhoogd moeten worden. Dit brengt risico’s voor de economie en de arbeidsmarkt met zich mee. Hogere uitkeringen hebben een negatief effect op het arbeidsaanbod en zetten de balans tussen rechten en plichten onder druk. Een verhoging van het wettelijk minimumloon kan een negatief effect hebben op de arbeidsvraag, de regionale concurrentiepositie van de eilanden en de draagkracht van de economie. Het is daarom van belang om bij verhogingen van het wettelijk minimumloon rekening te houden met de kosten voor werkgevers, de draagkracht van de economie, de regionale context en arbeidsmarkteffecten. Dat het van belang is om zorgvuldig om te gaan met verdere verhogingen van het wettelijk minimumloon hebben de partijen in de Centraal Dialoog in de overleggen met de staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderschreven. In de voortgangsrapportage is daarom aangekondigd om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen en hierover met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek te gaan. Een verhoging van de onderstand moet bezien worden in het kader van een activerend arbeidsmarktstelsel, waarbij (gaan) werken loont, zodat mensen er echt op vooruit gaan als ze van de onderstand uitstromen naar werk.
Vanwege de genoemde risico’s wordt ook ingezet op het verlagen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau en het geleidelijk verhogen van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen. Het doel is dat de kosten worden teruggebracht tot een redelijk niveau zodat alle inwoners van Caribisch Nederland in de minimale kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
Het ijkpunt voor het sociaal minimum is daarom een doelstelling waar stap voor stap naartoe wordt gewerkt.
Vraag 32
De regering erkent dat er vanuit de eilanden en Kamer behoefte is aan houvast waar het tijdpad van maatregelen betreft. De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen dit maar zijn wel teleurgesteld dat het nog steeds niet lukt om met een concreet tijdpad te komen. Zo moet er voor het tijdpad voor het wettelijk minimumloon weer nieuw onderzoek worden afgewacht. Kan de regering wel toezeggen dat uiterlijk in de brief van zomer 2020 een hard tijdpad wordt geformuleerd, conform de nadrukkelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens van de eilanden en Kamer en dat deze brief voor het zomerreces verschijnt? Tevens spreken zij de uitdrukkelijke wens uit dat in deze brief ook op de andere gebieden met een tijdpad wordt gekomen én dat er een compleet tijdpad wordt geboden wanneer de maatregelen als geheel het gewenste effect moeten hebben bereikt. Kan de regering toezeggen dat het tijdpad er voor de zomer eindelijk zal zijn?
Antwoord 32
Zoals aangegeven in het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid van 19 november 201914 heeft het kabinet begrip voor de wens van zowel de eilanden als uw Kamer aan houvast als het gaat om het tijdpad. Tegelijkertijd vindt het kabinet het van belang om zorgvuldig om te gaan met het schetsen van een tijdpad vanwege de verwachtingen die hiermee gepaard gaan. Een tijdpad kan alleen gecommuniceerd worden als dit realistisch en haalbaar is.
In de voortgangsrapportage is aangekondigd om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen en hierover met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek te gaan. In de voortgangsrapportage voor de zomer van 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. Het kabinet zal daarbij ook ingaan op het tijdpad voor verdere verhogingen van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen.
Het terugbrengen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau gaat gepaard gaat met structurele wijzigingen. Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk in overleg over de uitwerking van de financiële regeling van de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle ouders financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer duidelijkheid kan worden gegeven.
Voor het verlagen van woonkosten is het streven om tot een verlaging van de gemiddelde huurlasten met 50 procent te komen in de periode 2020–2025. De gemiddelde huurlasten komen dan overeen met de bedragen zoals opgenomen in het ijkpunt sociaal minimum, te weten 33 procent van het huidig wettelijk minimumloon. Om de beoogde verlaging van de kosten van wonen te realiseren, wordt gewerkt aan een tijdpad. Het kabinet zal uw Kamer in de voortgangsrapportage 2020 informeren over de stand van zaken.
Kinderrechten
Vraag 33
Op 1 januari 2020 is het streven om het jeugdstrafrecht op de BES-eilanden van kracht te laten zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dit een positieve ontwikkeling. Wel vragen zij of de aanbevelingen van UNICEF Nederland op dit gebied worden overgenomen, zal dit ook worden gemonitord? De aanbevelingen betreffen een breed scala en zien onder andere toe op het garanderen van contact tussen kinderen en ouders, scheiding van jongeren en volwassenen, en waarborgen van het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht. Is de Minister van BZK ook voornemens hier met de Minister voor Rechtsbescherming nadrukkelijk toezicht op te houden?
Antwoord 33
Het Ministerie van JenV volgt de ontwikkelingen van het jeugdstrafrecht nauwgezet en zal waar nodig maatregelen nemen als de uitgangspunten van het kinderrechtenverdrag in de knel komen. Ook in de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) zullen de ontwikkelingen worden gevolgd.
Vraag 34
Naast deze aanbevelingen komt een bredere reeks aan aanbevelingen voort uit de Situatieanalyse van UNICEF Nederland. Deelt de Minister de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie dat het van belang is dat hij vanuit zijn coördinerende rol en verantwoordelijkheid voor de BES-eilanden ook de opvolging van het rapport en de uitvoering van de aanbevelingen zal monitoren?
Antwoord 34
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 21 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Evaluatie kinderrechten aangegeven het als zijn taak te zien om als coördinerend bewindspersoon alle goede initiatieven op het gebied van kinderen en jeugd blijvend te stroomlijnen en de samenwerking waar nodig verder te bevorderen. BZK heeft het initiatief genomen om samen met VWS, OCW, SZW en JenV de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) op te zetten. Hier worden beleidsvoornemens van de diverse departementen besproken en waar mogelijk samengebracht. In deze werkgroep kunnen de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord. Ook kan de Stuurgroep Caribisch Nederland worden benut om eventuele knelpunten te bespreken.
Vraag 35
Voorts wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie op de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Van der Graaf c.s. over wetgeving voor de aanpak van kindermishandeling op de BES-eilanden (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 29). Zij zijn verheugd dat de gehele Kamer zich heeft uitgesproken voor een dergelijke wet. Kan de regering toezeggen dat vervolgstappen in nauwe samenspraak met de openbare lichamen worden genomen? Zal met deze wet maar ook na het laatste jaar van het bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (2020) de aanpak in Caribisch Nederland in overeenstemming zijn met het verdrag van Istanbul? Kan de regering aangeven hoe ze de motie gaat uitvoeren en welk tijdspad daarbij wordt gehanteerd?
Antwoord 35
Met de motie wordt de regering verzocht om met een wetsvoorstel te komen om geestelijk geweld, lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling in de opvoeding op de BES te verbieden. De vervolgstappen ter uitvoering van de door de leden genoemde motie zullen in nauwe samenspraak met de openbare lichamen worden genomen. De Staatssecretaris van VWS zal in het eerste kwartaal van 2020 met de Minister voor Rechtsbescherming ingaan op de huidige en toekomstige aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland. Daar zal ook het juridisch kader bij betrokken worden en de wijze waarop de motie wordt uitgevoerd.
Op 1 maart 2016 is voor Europees Nederland het Verdrag van Istanbul in werking getreden. Dit verdrag is nog niet geratificeerd voor Caribisch Nederland. Het bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling en de bijbehorende maatregelen moeten leiden tot ratificatie van dit Verdrag in Caribisch Nederland. In hoeverre de aanpak na afloop van het bestuursakkoord en na uitvoering van de motie in overeenstemming is met het Verdrag van Istanbul, zal in 2020 door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden geïnventariseerd.