Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 december 2020
Op 30 oktober 2020 is het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met betrekking tot bovengenoemd initiatiefwetsvoorstel vastgesteld (Kamerstuk 35 296, nr. 8). In het verslag stelden de leden van de SGP-fractie ook een vraag aan de regering. Graag beantwoord ik deze vraag als volgt.
In paragraaf 2.3 van het verslag merkten de leden van de SGP-fractie op dat in hun ogen de gemeente Amsterdam de handhaving van het kraakverbod op grond van de huidige wet actief belemmert, door eigenstandig de voorwaarde toe te voegen dat er niet ontruimd wordt voor leegstand en pandeigenaren oproept geen aangifte te doen. Dit druist naar de mening van deze leden in tegen de democratische rechtsstaat waarin de gemeente Amsterdam de nationale wetgeving dient te respecteren. De leden van de SGP-fractie vroegen of de regering kan aangeven hoe zij de gemeente Amsterdam met dit initiatiefvoorstel wil sommeren de nationale wetgeving in acht te nemen.
Blijkens de informatie van de gemeente Amsterdam heeft de gemeente de handhaving van het kraakverbod in 2019 aangescherpt. De handhaving is erop gericht de informatiepositie van de driehoek te verbeteren door aanhouding en registratie van krakers, de rechtsgang richting ontruiming te versnellen door goede werkafspraken met de rechtbank en op te treden in geval van heterdaad. De werkafspraken tussen rechtbank en OM houden in dat een kort geding in Amsterdam wordt ingepland binnen twee tot drie weken.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus