Ontvangen 6 juli 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift wordt telkens «2021» vervangen door «2022».
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het tijdstip van de scheiding» vervangen door «het tijdstip van scheiding».
2. In het derde lid wordt «het tweede lid» vervangen door «het eerste en tweede lid» en wordt «het deel van het partnerpensioen dat toekomt aan deze echtgenoot» vervangen door «het deel van het partnerpensioen dat toekomt aan deze echtgenoot, op grond van de verdeling, bedoeld in het tweede lid, of op grond van een afwijkende afspraak».
C
In de artikelen 10, 11, onderdeel A, onder 3 en onderdeel J, in het opschrift van het voorgestelde artikel 220c en het eerste, tweede, derde en vierde lid, 12, onderdeel A, onder 3 en onderdeel K, in het opschrift van het voorgestelde artikel 214b en het eerste, tweede, derde en vierde lid, 13, onderdeel A en onderdeel B, 14, onderdeel A en onderdeel B, 15 en 20, wordt telkens «Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021» vervangen door «Wet pensioenverdeling bij scheiding 2022».
D
Artikel 11, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten» vervangen door «tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten of de gewezen partner gebruik maakt van het recht op uitruil, bedoeld in artikel 60, vierde lid».
2. In het tweede lid wordt «binnen zes maanden» vervangen door «binnen een jaar».
E
Artikel 12, onderdeel H, komt te luiden:
H
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten» vervangen door «tenzij dit recht op afkoop in de beroepspensioenregeling en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten of de gewezen partner gebruik maakt van het recht op uitruil, bedoeld in artikel 72, vierde lid».
2. In het tweede lid wordt «binnen zes maanden» vervangen door «binnen een jaar».
Onderdelen A en C
De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt verschoven van 1 januari 2021 naar 1 januari 20221. In verband hiermee worden in het wetsvoorstel alle vermeldingen van het jaartal 2021, zoals in de citeertitel van het wetsvoorstel, vervangen door vermeldingen van het jaartal 2022.
Onderdeel B
In artikel 4, derde lid, is geregeld dat op verzoek van de tot verdeling gerechtigde echtgenoot het partnerpensioen dat aan deze echtgenoot toekomt buiten de conversie wordt gehouden en wordt vastgesteld als partnerpensioen voor deze echtgenoot. Hieraan kan bijvoorbeeld behoefte bestaan ter eventuele vervanging van alimentatie. Het verzoek van de tot verdeling gerechtigde echtgenoot kan zowel betrekking hebben op het partnerpensioen volgens de standaardverdeling (de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde partnerpensioen) als op partnerpensioen dat op grond van een afwijkende afspraak toekomt aan deze echtgenoot (als bijvoorbeeld de tot verdeling gerechtigde partner het hele partnerpensioen over de huwelijkse periode krijgt toebedeeld). De bepaling is op dit punt verduidelijkt.
Onderdelen D en E
In artikel 68 van de Pensioenwet en artikel 80 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is het recht van de pensioenuitvoerder geregeld om een klein bijzonder partnerpensioen af te kopen (uitkering bedraagt per jaar minder dan € 497,27). De pensioenuitvoerder heeft het, eenzijdig, recht om af te kopen binnen zes maanden na de melding van de scheiding. Kleine bijzondere partnerpensioenen zullen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel met name nog voorkomen bij ongehuwd samenwonenden omdat het partnerpensioen bij scheidingen na huwelijk of geregistreerd partnerschap in de conversie wordt betrokken. Wel kan in die situaties de tot verdeling gerechtigde partner ervoor kiezen het partnerpensioen niet in de conversie te betrekken en als bijzonder partnerpensioen te laten vaststellen. De partner heeft zes maanden om die keuze door te geven met een mogelijkheid om die termijn te verlengen met zes maanden. Die keuze kan betekenen dat een klein bijzonder partnerpensioen uit de samenwoonperiode wordt samengevoegd met het partnerpensioen uit de huwelijksperiode en alsnog boven de afkoopgrens komt te liggen. Het kan dus voorkomen dat pas een jaar na de scheiding duidelijk is dat er een klein bijzonder partnerpensioen is ontstaan dat kan worden afgekocht. Om die reden is de termijn voor pensioenuitvoerders om een klein bijzonder partnerpensioen af te kopen ook verlengd naar een jaar.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees