Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2020
Hierbij stel ik u overeenkomstig artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) in kennis van een voorgenomen algemene maatregel van bestuur (hierna: ontwerpbesluit) ter implementatie van enkele bepalingen van de gewijzigde kaderrichtlijn afvalstoffen.1 De wijziging van de kaderrichtlijn afvalstoffen dient uiterlijk 5 juli 2020 te zijn geïmplementeerd.
Met het ontwerpbesluit worden bepalingen uit de kaderrichtlijn afvalstoffen ten aanzien van gescheiden inzameling van afvalstoffen en registratie- en meldplichten met betrekking tot stoffen, mengsels, producten en afvalstoffen geïmplementeerd.
Gescheiden inzameling van afvalstoffen
Met het ontwerpbesluit wordt ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen een verplichting geïntroduceerd voor gemeenten tot gescheiden inzamelen van specifiek benoemde huishoudelijke afvalstromen (bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel en gevaarlijke afvalstoffen). Voor de bestaande verplichtingen om groente-, fruit-, en tuinafval (nu: bioafval) en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur gescheiden in te zamelen geldt dat deze worden overgeheveld van de Wet milieubeheer naar het ontwerpbesluit. Hoofdregel is dat deze stromen gescheiden moeten worden ingezameld door de gemeenten, wat vaak ook al gebeurt. Door het opnemen van deze afvalstromen wordt op nationaal niveau aangegeven dat gescheiden inzamelen van belang is om het afval goed te kunnen recyclen. Op deze manier wordt het wettelijk kader voor het verder bevorderen van gescheiden inzamelen van afval aangescherpt. Voor enkele stromen (bioafval, kunststoffen, metaal en glas) wordt aan de gemeenten de mogelijkheid geboden om te beoordelen of sprake kan zijn van toepassing van een van de uitzonderingsgronden, ingevolge de kaderrichtlijn afvalstoffen, om van de hoofdregel af te kunnen wijken in hun afvalstoffenverordening. Voor plastic, metaal en glas gaat het uitsluitend om de mogelijkheid om afval na te scheiden indien dat een vergelijkbaar resultaat oplevert als gescheiden inzameling. Voor bioafval zijn er twee andere uitzonderingen ingevolge de kaderrichtlijn afvalstoffen toegestaan omdat het nog niet altijd mogelijk blijkt deze afvalstroom in heel Nederland gescheiden in te zamelen. Hierbij gaat het om situaties dat gescheiden inzamelen technisch of economisch niet haalbaar is.
Voor bedrijfsafvalstoffen wordt het Activiteitenbesluit milieubeheer aangepast om expliciet te bepalen dat gescheiden houden van bedrijfsafvalstoffen verplicht is indien dit op grond van het Landelijke Afvalbeheerplan (LAP) van de betreffende bedrijven kan worden gevergd. Ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen zal het LAP worden aangepast en zullen daarin de uitzonderingsmogelijkheden van het uitgangspunt van gescheiden inzamelen van de kaderrichtlijn afvalstoffen leidend zijn voor de vraag of gescheiden houden van het bedrijfsafval gevergd kan worden.
Registratie- en meldplichten afvalstoffen en voorwerpen
Het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt zo gewijzigd dat gegevens over gevaarlijke afvalstoffen en gegevens over producten die ontstaan uit afval geregistreerd en gemeld worden aan het Landelijk meldpunt afvalstoffen (LMA) voor zover dit niet al verplicht was in Nederland. Dit is een beperkte uitbreiding van verplichtingen voor bedrijven. Deze is noodzakelijk om te voldoen aan de kaderrichtlijn afvalstoffen.
Daarnaast moet er ter implementatie van de kaderrichtlijn afvalstoffen een nieuwe verplichting voor bedrijven komen om gegevens over gevaarlijke stoffen in voorwerpen te melden in een database van het EU-agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Op grond van EG-verordening inzake registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)2 geldt al de verplichting om informatie over aanwezige gevaarlijke stoffen in voorwerpen ter beschikking te stellen aan partijen die deze voorwerpen afnemen voor productiedoeleinden, handel of gebruik. De verplichting uit de kaderrichtlijn afvalstoffen om de informatie ook in te dienen bij ECHA heeft als doel om deze informatie aan afvalverwerkers, en op verzoek aan consumenten, ter beschikking te stellen via een databank, met het oog op de verwerking van de voorwerpen in de afvalfase.
Overige wetstechnische aanpassingen
In het ontwerpbesluit zijn enkele meer wetstechnische aanpassingen opgenomen, waaronder de uitbreiding van de reikwijdte van het stortverbod voor groente-, fruit- en tuinafval in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Dit is het gevolg van de opname van de definitie van het begrip «bioafval» in de Wm en de eis uit de gewijzigde richtlijn storten,3 dat gescheiden ingezamelde stromen niet gestort mogen worden.
Toepasselijke procedure op grond van artikel 21.6, zesde lid, Wm
Omdat het nodig is een aantal bestaande algemene maatregelen van bestuur (waaronder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen) te wijzigen, kan niet worden volstaan met een ministeriële regeling, zoals in artikel 21.6, zesde lid, Wm voor strikte implementatie van Europese regelgeving is voorgeschreven. In een dergelijk geval moet, eveneens volgens artikel 21.6, zesde lid, Wm, gelijktijdig met het verzoek aan de Afdeling advisering van de Raad van State om advies over het ontwerpbesluit te geven, van het voornemen tot vaststelling van het besluit kennis worden gegeven aan beide kamers der Staten Generaal, met beknopte vermelding van de inhoud. Het ontwerpbesluit wordt in dit geval overeenkomstig artikel 21.6, vierde lid, Wm niet bij beide kamers voorgehangen. Omdat het ontwerpbesluit gedurende de advisering door de Afdeling advisering niet openbaar mag worden gemaakt, kan ik dit niet meezenden.
Een eensluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer Ministerie van der Staten-Generaal. Het ontwerpbesluit is gelijktijdig met het verzenden van deze brief aan de Koning voorgelegd met het verzoek om het ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer